ZATERDAG 17 NOVEMBER 1934 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD. - PAG. 8 CORRESPONDENTIE Ria Kohschulte, Leiden. In derdaad Ria, dat is een klein opstel. En om je nu eens te laten zien, hoe klein het is, zou ik je aanraden Oma's bril op te zetten, of ge zult het niet terugvinden. Daar is dan het opstelletje van Ria. DE KUAPPE REKENAAR. door Ria Kohschulte. Een ezeldrijver moest twintig ezels naar het land drijven. Hij was erg dom. 't Was warm weer, en hij had geen zin om te loo- pen, daarom ging hij op het achterste Grauwtje zitten, waarop hij spoedig in slaap viel. Fijn droomde hij. Toen hij wak ker werd, telde hij zijn ezels en merkte dat hij er maar negentien had. Een boer stapte de landweg over. De drijver vroeg: „Wilt gij eens mijn ezels even tellen? Lk tel er maar negentien, terwijl ik er twintig had!" Ons boertje telde en begreep de knoop en zei: „Stel je maar gerust hoor, er zijn er zelfs een en twintig. „Nu begrijp ik er niets meer van!" „Tja!" zei de boer. „je hebt de ezel waar je op rijdt en je zelf vergeten!!" Voor ons speciaal Sint Nicolaas-nummer kwamen in o. m.: Clasien Karreman met een versje. Gretha Haverkorn met twee versjes. Marietje Albers met een verhaaltje. Mien Goddijn met opstel. Voor ons Kerstnummer o. m.: Cor van Diest, Zandslootkade, Sassen- aeim (versje). Sjaan Bontje R'veen (verhaal). Gretha Haverkorn met versje. Anny en Coba v. d. Geest Oegstgeest Catharina de Lange met een verhaaltje. Raadsels ontving ik van: Truus Vendrig, Groenoordstraat, Leiden. Miep Vendrig Leiden. Wim Cornelisse, Leiden. Dora Kniest, Oegstgeest. Al wat goed is wordt geplaatst. Annyen CorvanDiest, Sassen- heim. Jullie bijdragen in dank ontvan gen. Worden geplaatst! Zie vaandaag al eens! Ik kan tot m'n spijt voorloopig nog niet „Een nabeschouwing" van Cor opnemen. Ik geloof, dat ik deze bijdrage nog een bewa ren moet. Het is al lang geleden, vind je ook niet Cor! Groet vader en moeder van me! Maak eens een verhaal voor het Kerst nummer Cor. Met hand en groet voor u allen Wij wachten met de nieuwe spelling tot nader bericht. Daag! Voor Kerstmis alles ontvangen. Piet Boes, Oegstgeest. Maar m'n beste jongen, dacht je dan, dat het iets kosten zou, als ik een versje van je plaatste. Verbeeld je! Dat zou een mooi zaakje voor me zijn. Om je plezier te doen. laat ik jou eerste versje plaatsen. Hier is Piet en gaat: NAAR OMA Wie stapt daar zoo parmantig Langs dat paadje in het land? Wel, 't is Jantje Met een mandje En met zusje aan z'n hand. Janneman, waar moet dat henen? Mag jij wel zoo heel alleen Op dat wegje Met klein Brechje? „Och! wij zijn toch met z'n tweên!" 'k Ga naar Oma, appels brengen, Kijk eens even in m'n mand. Zulke mooie, Zulke rooie, Vind je niet in 't heele land. Ga maa- door, mijn beste jongen, En ver os je Oma, zeg! Want zij houdi van zulke mooie, Zulke fijne, lekk're rooie Breng do groeten en nu weg! ECHT SPROOKJE door Th. Righart v. Gelder. De boomen kregen bladergroen En bloemen bloeiden in 't plantsoen. De weiden waren groen van 't gras Omdat het zomer was. En blauw werd heel de wolkenlucht, In de natuur was blij gerucht. Het zonnetje scheen iederen dag Wijl het de zomer zag. De bloemen gingen allen dood, De boomen klaagden luid hun nood, Daar er de wind hun bladeren nam Omdat de herfst weer kwam. Nu heerscht er droefheid in de natuur, Ook 't weer is hevig overstuur; Veel wind en kou en hagelval Omdat de winter komen zal. WIE ZIJN JARIG? Van 18 tot en met 24 Nov. 18 Nov.: Betsie Rijkelijkhuizen, Langeraar A 23. 18 Nov.: Leo v. Ammerlaan, Mey v. Streef- kerkstraat 16. 18 Nov.: Kees Dévilé, Mare 98. 18 Nov.: Hendrik v. d. Burg, Resedastr. 27. 18 Nov.: Wim Hermans, Plantsoen 99. 18 Nov.: Reinhard Erhard, Stationsweg 10 13 19 Nov.: Annie v. Zijp, Javastraat 40a. 19 Nov.: Trientje Noest, Paradijshof 2. 19 Nov.: Ria Jansen, Koolgracht 13. 19 Nov.: Hendrik Stuifzand, Meidoornstr. 28 21 Nov. Hans Tummers, Koninginnel. 56. 21 Nov.: Hetty v. Kesteren, Wasstr. 54. 22 Nov.: Adriaantje v. d. Zeeuw, Koolgr. 11 22 Nov.: Koos Berbée, Kaiserstr. 20. 22 Nov.: Wim Weber, Resedastraat 19. 22 Nov.: Rietje van Oyendijk, Waldeck- Pyrmontstraat 32. 24 Nov.: Cor. Lagerberg, Wasstraat. 24 Nov Mathieu Bergers, Pieter de la Courtstraat 24. Ik feliciteer de jarigen! Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen voor den verjaardag. Ik bedoel na men van schoolgaande kinderen. Oom Wim. DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS door Herman Breuring van verleden we.»* waren: Opl. I: 1.05 en f C.05. Opl. II: Welke noot is zonder pit? muzieknoot. Weik paard draagt geen gebit? hoobelpaard Noem een koning zonder kroon koning uit de kaart Ook een knecht, die krijgt geen loon> laarzenkneehi. Wat voor huis is zonder kruis? slakkenhuis Wat dringt door de ruiten thuis? "e zon Welke kam is niet van hoorn? >am van een haan. Welke roos is zonder doorn? rozen op de wang. Welke kous trekt men niet aan? van de lamp. Welke weg wordt niet begaan? melkweg aan den hemel. Welke ezel heeft geen ooren? standaard om een schilderij op te plaat sen. Welke man kan zien, noch hooren? Het mannetje in de maan. door Jan Reekers. a. Om den hals. b. Zijns gelijke. LIEF EN LEED OP SCHOOL door Mies Lagerberg. 't Is nu alweer drie jaar geleden dat ik de schooldeur voor 't laatst achter me dicht sloeg. Maar toch kan ik me er nog genoeg van herinneren om er een opstel over te maken. En nu ik er zoo voor zit, komen er van alle kanten feiten en feitjes mij bestormen uit de dikwijls heel moeilijke maar toch ook zoo vaak gezellige jaren van onze schooljeugd. In de tweede klas zat ik bij een juf frouw waar ik gewoon dol op was en nu wil ik niet opscheppen, maar ze was dol op mij ook. Tenminste ik mocht altijd alle mogelijke werkjes, waar je als kind van 7 a 8 jaar je in de hemel voelt, na school tijd doen, zooals krullen rapen, bord schoonmaken enz. Toen in de derde had ik een juf die ik al twee jaar, toen ik nog naar m'n eigen klas moest, al heel dikwijls had zien staan in de derde en waar ik, al had ik 't mensch nooit gesproken een vreeselijke angst voor had. Maar toen ik dan de eerste Sept. in de derde kwam, viel 't me werkelijk een klein beetje mee. Ofschoon ik in de eerste week heb zitten bibberen in de bank, Een ding kan ik me nog herinneren, waardoor m'n angst en vrees nog aanmerkelijker grooter zijn geworden. 't Was twaalf uur op 'n Dinsdagmiddag toen ik na het bidden ineens m'n naam hoorde noemen. Ik kreeg een koude ril ling, maar toen ik opkeek, zag ik dat de juffrouw me vriendelijk door haar groote brilleglazen aankeek. Toen werd ik weer warm. „Mies", zei ze, „jij mag het bord uitvegen". En toen ik haar vragend aan keek, als wou ik vragen waar ik dat toch wel aan verdiend had, liet ze er op volgen: „Omdat je, je sommetjes zog mooi hebt". Hé! dat was heerlijk, ik voelde me de ko ning te ryk. Toen de klas leeg was, ging ik naar het bord om het schoon te wrij ven (het was een schuifbord), trok het naar beneden en.krak de aanwijsstok in tweeën. Het ding had er onder gestaan en Iik had het niet gezien, 't Zweet brak me uit en op hetzelfde oogenblik kwam Juf bin nen. Ik had wel door de grond willen zak ken. De juffrouw die me zag staan en be merkte dat er iets aan haperde vroeg wat er aan scheelde en snikkend en stotterend kwam het er uit: ik heb de aanwijsstok ge broken. Een oogenblik stilte volgde en toen zei de juffrouw: „Ga maar gauw naar huis." Ik geloof dat ik nog nooit zoo gauw de trap ben afgehold als toen. Een ander voorval uit de zesde, 's Woensdag om half twaalf hadden we zang. Nu heb ik, om eerlijk te zijn, een stem om borden te wasschen. Dat wist de zangjuf en daarom kon ze me zeker niet uitstaan, 't Was dan één zoo'n Woensdag. We zouden een nieuw liedje gaan leeren. De zangjuf had het vóórgezongen, toen ik m'n buurvrouw aanstootte en zei: „Wat een nare wijs". Ik was in de stelligste overtuiging, dat ik daar niets aan miszegd had. Maar de juffrouw stoof op me af en vroeg heel nijdig: „Wat zeg je?" Een klein beetje brutaal zei ik toen: „Ik zeg tegen haar dat ik het nieuwe liedje zoo'n nare wijs vind". De juf erg boos zei: „Ga naar de hoofdzuster zeggen dat je niet wilt zin gen." Niet wil zingen? Ik had het heele woord niet gebruikt. Maar om verdere on aangenaamheden te voorkomen ging ik de klas maar uit. Ik had daar al gauw m'n plan gevormd. Ik dacht zoo te doen: blij ven staan tot twaalf uur tot de bel gaat, dan m'n jas pakken en dan de beenen ne men. Juist had ik al m'n plannen gevormd toen er ergens een deur openging en de hoofdzuster naar buiten kwam. Ik dacht, o jé, daar heb je 't. Onze hoofdzuster was een heel vriendelijk mensch, waar ik altijd heel goed mee kon praten, en waar ik ook nog nooit straf van had gehad. „Waarom sta jij op de gang", vroeg ze eenigszins streng. „Voor straf", zei ik kort. „Wacht, ga maar even naar het kamertje, ik kom direct", zei ze toen wat Vriendelijker. Met looden schoenen ging ik naar het kamertje van angst, voor alles wat er misschien ko men zou. Maar toen de zuster even later binnen kwam en heel gemoedelijk vroeg, wat er nu eigenlijk gebeurd was, verdween alle vrees. En toen heb ik heel rustig het heele verhaal verteld. En 't slot was dat ik beloofde nooit meer brutaal te zijn en op of aanmerkingen te maken over liedjes en nadat we afscheid hadden genomen met 'n stevige handdruk, huppelde ik naar huis. Zoo zou ik nog wel heel veel meer kun nen vertellen, maar ik ben bang dat ik dan te veel plaats vraag en daarom eindig ik met te vertellen dat toen ik op 't eind van de 8ste klas thuis moest komen om moe ders werk voor 'n deel uit de hand te ne men, ik 's avonds in bed vreeselijk gehuild heb en bij me zelf dacht: Ik wou dat al die schooljaren nog voor me lagen en ik ze beter kon waardeeren. VACANTIE OOK VOOR MOEDER door Cor van Diest. 't Is waar dat, zooals ik laatst las, De vacantietijd meer rumoer komt geven; Maar dat, wat voor ons een pretje is Voor Moeder 'n plaag moet blijken, Is dat, niet wat overdreven? Immers, ook Moeder heeft er behoefte aan Zoo af en toe er eens flink „uit te wezen" Om nieuwe krachten op te zaam'len: Want frissche lucht èn zonneschijn zijn mee een zegen. En wij, ach wat beteekent het voor ons De hand te biên, waar moeder dit zou wenschen, We slaan de handen in elkaar, en 't is zoo gebeurd En zoo is alles aan den kant m'n lieve menschen. Ik zou zou dus aan ieder 't zij groot 't zij klein Den raad willen geven: „help moeder naar krachten Dan zal er voor Moeder vacantie weer zijn. En zijn er geen reden tot klachten. Waarom hoa ftj je han den in ie zakken, terwijl je met een dame spreekt? Omdat ik een duppie op zak heb en het krioelt hier van de zakkenrollers, jof» lie. (Smith's Weekly)* ALLERZIELEN door Anny van Diest. Droevig klinkt 't weeklagen En meer dan in and're dagen Verneemt men 't bitter angstgeschrei: „Ach, gij die mij dierbaar waren" „Van wie ik reeds zoo vroeg ben heengevaren", „Ach, hebt medelijden toch met mij!" Terwijl wij nog genieten van 't aardsche leven, En vreugde smaken, zoo ruim ons gegeven; Hoort, wat die arme ziele in zijn treurig lot. Verzucht en kreunt: „Ach, help me toch, dat ik moge komen", Daar, waar vloeit d' eeuwige levens- stroome", „Waar ik lof mag zingen onzen Heer en God." O, ze moeten zooveel nog lijden; Niet één is er, die zich zelf kan bevrijden, De boeien kan doen slaken; Moge, door ons gebed, de kleine zondevlekken Worden uitgewischt, die nog hun ziele dekken, Opdat spoedig ook zij 't eeuwig geluk mogen smaken! FLUITENDE PIET door Th. Righart v. Gelder. Kleine Piet is moeder's knechtje, 'n Boodschap bij de kruidenier, Bakker, melkboer of de slager, Doet hy altijd met plezier. Op een keer deed hij een boodschap, Waarbij hij een liedje floot; In zijn hand danste een gulden, Danste zingend in de sloot. Kleine Piet stond nu verlegen, Hij kon 't heusch niet helpen hoor! 't Was de schuld van 't leuke liedje Dat hij zoo vol aandacht floot. Groote broer is toen gaan dreggen En hij vond de gulden weer, Piet ging gauw de boodschap halen Maar hij floot geen liedje meer! UIVEREN door Gretha Haverkorn. Wij zijn weer wat woorden rijker In de Nederlandsche taal; 't Woordje Uiver en geuiverd, Uiveren doen we allemaal! Dan zijn er ook: Ui ver jassen, Ui ver jurken, Ui verdas; Ui verfeesten, Uiverbiertjes, Uiverkoeken, Uiverwas. Ui verspeldjes in de mode, Uiverschoenen met patent, Uivercrême en Uiverschoensmeer, Uiver prijkt in krant, op prent! Uiverkoorts heerscht er in Holland Zonder dat men Uiver ziet Alle;, moet voor Uiver wijken, Alles zinkt daarbij in 't niet! Ja, nog slechts een aantal dagen Dan komt Uiver in ons land; Roept haar toe in Uiverspeechen: „Welkom in het vaderland!" De bemanning wordt gehuldigd; Uivèr bracht ons kleine land Hoog in aanzien bij veel naties.... Eén is UiverNederland! Na de hulde Uivermaaltijd, Het menu is: Uiversoep, Uiverpiepers, Uivergroenten, Uivertaart met welkomstgroet. En als allen zijn verzadigd, Dan tot slot wat Uiver-ijs. Holland het is warm geloopen Door wat ijs wordt het weer wijs! NOVEMBER door Anny v. Diest. Grauw is de lucht; triest de nevel, Zwaar hangen somb're wolken naar beneên; Meeuwen, kraaien scheren zoekend over 't water, Vliegen pijlsnel, met vluggen vleugel slag, weer heen. Verdwenen is de rijke bloemenpracht Bladeren, die de boomen sierden, alom, Vallen dwarrelend 1 omlaag en slieren Doelloos in 't slijk, 't Is kaal en doodsch rondom. Blijde, dart'le vogelkens Ze lieten ons alleen; BJn trokken, bang voor storm en kou, Naar 't zonnig Zuiden heen. Felle regens striemen en gees'Ien d' aarde, Loeiende, gierende winden houden grootsch festijn; Kort zijn de dagen, vroeg reeds is 't duister, Maar rondom 't kachelvuur zal 't nu recht gezellig zijn! WALEWEIN Een verhaal uit den Riddertijd door Amt. Olde Kalter. LXXI. De zon stond op het punt achter de kim me te verdwijnen, en wierp hare gouden stralen voor het laatst over de bosschen. Trotsch verhief zich Assentijns' kasteel in den goudgloed; het scheen of de machtige torens in lichte laaie stonden. Achter de hooge wallen bevond zich op dit oogenblik reeds een talrijk gewapende ruiterbende en schildknapen. Ook reden enkele ridders op zachten toon met elkander sprekende, heen en weer en zagen zoo nu en dan naar de zware ijzeren deur, de burchtingang Allen wilden getuige zijn van den strijd, welke aanstonds zou plaats vinden tusschen de ridders Walewijn en Boudewijn. Het was de gewoonte een dergelijk gevecht in volle wapenrusting bij te wonen. Toch heerschte er geen vroolijke stemming. Im mers, overwon Boudewijn, dan was hij vrij. Bijna allen waren wel van Wale- weins dapperheid en kracht overtuigd, doch het was niet onmogelijk dat de ridder door een klein ongeluk doodelijk uit den zadel kon worden geworpen. Vooral jonk vrouw Isabele, die juist, vergezeld van hare vrouwen, de binnenplaats betrad, be zielden deze gedachten. Deze overweginge van het meisje hadden echter ook nog een anderen grond: in de weinige uren, dat zij hem had leeren kennen, was haar hart zich tegen hem gaan uitspreken in een warme belangstelling; zij was den ridder zeer genegen geworden. Vooral daarom vreesde het meisje nu den strijd tusschen de twee vijandige edelen. Daar gingen de stallen open en reden de strijders in gestrekten draf de binnenplaats op. Walewein werd onder luide vreugde kreten verwelkomd. Vriendelijk groetend reed hij met getrokken zwaard naar het krijt. Zijn tegenstander echter reed met zulk een woestheid tusschen de toeschou wers door, dat deze, wilden zij niet ter aar de worden geworpen, snel een veiliger plaats moesten zoeken. Nu ook verscheen de Koning. Assentijn was, lijk de anderen, in zware wapenrus ting gestoken. Boudewijn had den wapen bijstand van een zijner schildknapen ge vraagd, wat hem vergund werd. Ook de trouwe Adelbrecht stond zijnen heer in de wapenen bij. Op dit oogenblik werden op den toren Assentijns banieren ontplooid en de trompetten geblazen. Onmiddellijk daar op klonk beneden het geschetter der hoorns Walewein en zij, die met hem waren, ont staken nu in een kort maar vurig gebed. De ridders hadden het krijt reeds betreden en waren gereed om op elkander toe te stormen. Ten derde male schalden de trompetten en hiermede kon de strijd als zijnde begon nen worden beschouwd. De strijders reden dadelijk met zoo'n ontzettende heftigheid op elkander in dat hunne rosesn recht overeind op elkaar toevlogen. Beangstigd zagen de toeschouwers toe. De zwaarden der vechtenden hadden zich reeds ontmoet en het gekletter dezer wa penen deed de omstanders schier verstom men. Lijk de duivel sloeg Walewein's te genstander om zich heen, het scheen dat de mensch geworden krankzinnigheid hem had overmeesterd. De ridder was zeer be hendig in het afweren der slagen. Ander zijds was het echter Walewein, die hem telkenmale eenigszins achteruit deed wij ken. Deze laatste stond rechtop in de beu gels en trachtte zijn tegenstander zooveel mogelijk zijdelings te bestrijden. Op dit oogenblik hief Boudewijn zijn zwaard, om zijn vijand hiermede op den helm te tref fen. Walewein maakte hiervan gebruik om hem een geduchten slag op de linkerschou der te brengen. Het sterke harnas hield den houw echter grootendeels tegen. Zijn tegenstander voerde niettemin zijn plan uit. Walewein zwaaide zijn schild, doch dit vloog tegelijkertijd in twee stukken. Nu was het zijn fiere schildknaap, die hem terzijde stond. Onmiddellijk was hij in het bezit van een nieuw schild. Langer dan een vol uur duurde de strijd, zonder dat men kon bepalen wie de overwinnaar was. Meerdere malen werd een der strijders een nieuw wapen toegereikt. De paarden waren geheel met een dikke laag schuim overdekt Hardnekkig hielden beide ridders den fei len strijd vol. Hunne doodelijke vijand schap uitte zich in ontzettende slagen. Het roode bloed drong door de wapenrustin gen heen en maakte hen beiden nog woes ter. Nu was het wederom Walewein, die zijn tegenstander zulk een feilen slag op den arm toebracht, dat deze het uitkreun- de van pijn. Oogenblikkelijk echter ont ving hij een even zware. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 8