ZATERDAG 10 NOVEMBER 1934 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD. - PAG. 8 MET AANDACHT LEZEN! EEN GOED WERK. Ik las in de krant: De Sint komt in 't land! Tante Vic kwam vragen, Wat bij te dragen. Ik, holder de bolder, Ren naar den zolder. Ga zoeken in hoeken, Naar speelgoed en boeken. Luister nu wat ik vond In een korte stond, Voor de vrind van dc Sint: Het misdeelde kind. Een paard zonder staart, Een trem zonder rem, Een hark en een schop, Een gieter zonder stop. Eenpop zonder kop, Een bal zonder knal. Een bok en een hok, Een rok en een sok. Een huis en een muis, Een tol met gedruis, Een hond en een kat, Een mol en een rat, Een doos met een spel, Een trem met een bel, Pannen en keuken Zat vol met deuken. Een kan zonder oor, Een geit en een moor, Een bloes en een jurk, Schoenen en een turk. Een winkel met gerinkel: Balen en schalen, Tonnen en laden. Scheppen en bladen. Het was alles kapot, Ik vond het wel zot. Maar Tante Vic vol moed, Maakt alles weer goed. Nu vraag ik aan Moe: ,„Och, geef ook wat toe, t Wat lekkers'wat zoets. Wat warms wat goeds." Pa tast in z'n zak, Geeft een zilveren plak; Ook Tante en Oom, Vraag ik zonder schroom. Ik spaar en vergaar Voor 't kind van de Sint, En breng het dan ras By Oom Wim in de klas. Een rijmelaar met goede voornemens Nou maar! Wat zou ik daar nog aan kunnen toevoegen! Ik hoop voor de kin dertjes, die verleden jaar zoo blij en zoo dankbaar waren voor al het moois en het liefs, waarmee ze op den grooten dag van den Sint, door jullie verrast werden, dat ze dit jaar ook niet tevergeefs uitkijken zullen naar een aardigheidje. De rijmelaar hier boven, schrijft het zoo juist, wat ge geven kunt. Toe nou! Zoek alles bij elkaar wat ge niet meer gebruikt en waarmee ge niet meer speelt; zoek alles bij elkaar en breng het me, of aan het bureau van de Leid- sche Courant voor Oom Wim of aan het adres van Tante Vic, Hooge Rijndijk 76, schuin tegenover de H. B. S. Talm niet, maar doe! Zoek dadelijk en stel niet uit tot morgen. Dan wordt het vergeten er is veel noodig voor 100 en meer kinderen ge lukkig te maken. En bovenal: Wie geeft, leent aan God en O. L. H. betaalt Zijn schulden wel en honderdvou dig ook. Oom Wim. NOG EEN AANVULLING OP RIJMELAAR S OPROEP, door Anton Roels. GEDENK 'T ARME KIND! Als je 5 December 's avonds Goed bedacht wordt door den Sint En je al je idealen In cadeaux bewaarheid vindt, Als je op dien donx'ren avond Langer samenzitten blijft, En de roode, warme kachel Kou en kilheid snel verdrijft, Denk dan ook eens aan de stakkers, Wreed verstoken van de pret, Die geen warme kleeren hebben En geen warm en heerlyk bed! Denk dan ook eens aan de armen, Die droef loopen in de kou, Die geen feestje kunnen vieren Met hun kind'ren en hun vrouw: En wanneer je iets kunt missen, Aarzel dan geen oogenblik, En voorzeker zijn die menschen Met je gaven in hun schik. WIE ZIJN JARIG? Van 11 Nov. tot en met 17 Nov. 11 Nov. Marietje Hockx, Oranjegracht 93 11 Nov. Wim Harlman, Rijndijkstraat 44. 11 Nov. Piet van Dijk, 1. da Costasiraat 24 14 Nov. Bepple Pee.ers, Boommarkt 19. 15 Nov. Annie Pieksar, Joubertstr. 33a. 15 Nov. Annie Oosterhout, Binnelaan 9. 16 Nov. Eddie v. d. Linden, Rijnsburger- weg 54. Ik feliciteer de jarigen! Wie in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen vóór den ver jaardag. Ik geef alleen namen van school gaande kinderen. Laten we daar wel aan denken! Oom Wim. NIEUWE RAADSELS ingestuurd door Herman Breuring. Raadsel I. Een flesch kost met kurk 1.10. De flesch kost f 1.meer dan de kurk. Wat kost ieder? Raadsel II. 1. Welke noot is zonder 2. Welk paard draagt nooit een 3. Noem een koning zonder 4. Ook een knecht die krijgt geen 5. Wat voor huis is zonder 6. Wat dringt door de ruiten 7. Welke kam is niet van 8. Welke roos is zonder 9. Welke kous trekt men niet 10. Welke weg wordt niet 11. Welke ezel heeft geen 12. Welke man kan zien noch De raadsels staan op rym. De rijmwoorden achteraan zijn niet gege ven. Die moeten nu gezocht worden. NOG EEN PAAR ingestuurd door Jan Reekers. a. Waarom dragen de Zeeuwsche vrou wen rood bloedkralen? b. Wat ziet de boer dikwijls en de Paus nooit? De oplossingen niet opsturen. Deze geef ik de volgende week zelf. Wie nog een stel raadsels weet, sture ze op, dan laat ik ze plaatsen in een der volg nummers. Maargeef de oplossingen erbij op een apart vel papier. Oom Wim. LONDEN—MELBOURNE. Melbourne-vlucht Haalt hij in? Door de luoht; Het is min! Holland dingt, Scott is één, Holland springt. Slaap is heen. Het begint, „Uiver"dwaalt, Men bezint: „Uiver" daalt Wie wordt één? Op de baan Het gaat heen.. Naar de maan?..., Razend-snel Niks van aan, Gaat dat spel: Hij komt aan! Vliegechtpaar „Douglas" twee, Is al daar Bis: Hoezee!! Hebben pecht, Niet voor niets Blyvenweg; Deed je iets! Onze Geys Handicap Krijgt geen prijs; Eerste step Parmentier Van de lijst? Gaat van hier; Holland prijst.... Meneer Scott Holland blij, Wint de pot; Jij en wij „Uiver" landt, 't Kleine land „Cornet" strandt: Bij de hand; Motorpech, Melbourne-vlucht Kansen weg? Door de lucht.... Hij zegt: neen, Wij zijn klaar, Gaat weer heen! Zien ernaar „Transport" rent Volgend keer Naar het end; Gaan we wéér!! Anton Roels. DE ZESDAAGSCHE door Joop en Wim Mank. In ons sportief Nederlandje Hoort men dagelijk keer op keer, Over voetbal en de vliegsport, En tot slot de Zesdaagsche weer. Als de koppels zijn gekomen En het startschot wordt gelost, Zijn de managers en de trainers Van de renners op hun post. Ziet ze sprinten, ziet ze rennen Op de gladde houten baan, Wat een jachten, wat een jagen 't Gaat maar om de plaats vooraan. Het publiek begin te loeien En schreeuwen met gerekten hals. Daar komen weer hun favorieten Het zijn Pijnenburg en Wals. Deze flinke stoere renners Zijn de sterren van de baan; Niemand kan dat tegenspreken Want een ieder is spontaan. Zoo zijn er nog veel gQede ryders Ook de Franschen spreken mee, Ziet, ze nemen weer een ronde En 't publiek is weer tevrêe. Al die dagen, al die nachten, Draaien daar de wielen rond, Het was beter, dat inplaats Van deze kuip, 'n huis vcor jjkksa ctör?' HARING!! door Gretha Haverkorn. In de zee werd ze geboren, Daai was eens haar element; Zwom daar rond met vele and'ren Tot de dood kwam, dus.... het end! Visschersnetten, uitgeworpen, Brachten haring op de schuit; Waar de visschers haar begroeten Welkom was daar zeer de buit! In de haven heerscht er leven. Een en al bedrijvigheid; Koopers velen, geld komt binnen, Loon naar werken op zyn tijd. En de haring gaat in tonnen, Na gekaakt te zijn, in t zout; 't Is voor 't welzijn van de menschen, Voor des zeebankets behoud. En de haring eens een vischje, Nu een smakelijk gerecht Komt in allerhande vormen In zeer veler maag terecht. Heeft men keelpijn, neem een haring Is men flauw, doe evenzoo; Of men eet een haringslaatje, Rolmops smaakt ook wel, o zoo! Pik een lekk're, zure haring, Met veel uien, ze is f'jn; Is het wonder dat veel menschen Zoo verzot op haring zijn. Ja, de haring schenkt aan velen Veel genot nog na haar dood; En.... aan vele huisgezinnen, Geeft zij werk en daag'lijksch brood!! EEN PAAR: „HERFSTGEDACHTEN"! Heeft niet; ieder jaar zijn eigen bekoor lijkheden? Kunt gij U die mij leest, om zoo maar iets te noemen kunt gij U, zeg ik U iels mooiers voorstellen, dan een bosch in herfsttooi; dan een park aan den water kant; een plantsoen waar tal van boomen van aller ouderdom en soort U in den zo mer een plaatsje boden tegen de felle stra len der middagzon? Kan ooit een schilder schooner kleur- schakeeringen op het doek brengen, dan de Schepper in de natuur? Vinden we er niet alle tinten, alle kleuren, alle verven dooreen gemend tot een harmonisch geheel van zacht geel tot het diepste bruin en is niet alles daar voor U, door de zon over goten als vlammend goud? Als de wind door de beuken ritselt, dan is het of er een gouden regen neerdaalt. Zelfs de eekhoorn tjes hebben hun schuwheid afgelegd en verzamelen naarstig de gevallen nootjes voor de koude winterdagen de lange maanden, die volgen gaan en die ook eten vragen zullen. En welke schilder vermag de natuur te schetsen met haar lelieblanke weilanden en besneeuwde dennenbcsschen? Wie durit zich dat aureool van kunstenaarsschap om de slapen leggen en zeggen: dat wil ik uit beelden zoo naturgemasz, dat ieder zeggen moet: „dat stuk is een stuk leven; is geen product van den menschelijken geest en van het machtige palet van den kuns.e- naar, maar een stuk natuur; een stuk, waar op de almachtige hand van den Almachti- gen God Zijn stempel gedrukt heeft? Wie zou zoo vermetel zijn, zich met God, den Scheppel allei volmaakte dingen te durven meten? Hadden alle menschen eens een open oog voor de rijkdommen der natuur; voor de schoonheden van de wereld rondom ons. Dat is kosteloos genieten voor arm en rijk; dat is een weelde, die zich een ieder kan veroorloven Dat is leven! Dat is God zien! Dat is een stuk van den hemel voor ons! Oom Wim. EEN REGENACHTIGE ZONDAGMIDDAG dcor Jan van Dieren. Het was Zondagmiddag. De regen viel bij stroomen neer. Ik keek naar buiten om te zien of de lucht nog niet blauw werd; er waren echter niets dan grauwe wolken te zien. Het was wel jammer, want mijn vriendjes en ik zouden dien middag naar Katwijk gaan en nu was er niet aan te denken het te doen. Opeens werd er gebeld, ik ging naar de voordeur om open te doen. Hoe verwonderd stond ik te kijken, toen twee vriendjes van me voor de deur stonden; ik had ze geheel niet verwacht. Een vroeg of ik bij hem kwam spelen. Na aan mijn moeder gevraagd te hebben of ik mocht, sloeg ik mijn cape om en ging met hem mee. We gingen ook nog naar een andere jongen die mee naar Ka-wijk zou gaan. Toen we met z'n vieren waren, gingen we gauw naar het huis van mijn vriendje. Daar hadden ze een groote zolder waar verschillende dingen waren opgeborgen, die niet meer gebruikt werden. Hier g.n- gen we verstoppertje spelen. We kropen zeif niet weg, want dan zouden we elkaar wel te gauw vinden. Neen, we hadden een lucifersdoosje, dat we moesten zoeken. De gekste plekjes worden bedacht en we had den reuze veel pret als de jongens die zoe ken moesten het doosje niet vinden kon. Maar na een poesje ging het plezier er af; er waren geen plaatsjes meer die we nog niet hadden gebruikt en dus ging m'n vriendje op verzoek van allen zijn spoor trein halen. Toen we dachten, dat hij met de trein terrug kwam, had hij niets in zijn handen, maar vroeg hij ons of we even beneden Wilden komen. We begrepen er niets van. Maar hoe verrast waren we, toen we in de huiskamer kwamen er. zagen dat er vier glazen lekkere limonade op de tafel ston den. Voor ieder een glas. We kregen er ook 'n paar koekjes bij. Heerlijk was het. Daarna gingen we weer naar boven en legden de rails uit. Het waren er zeer veel! Mijn vriendje had er ook alle dingen bij, die bij een trein hooren, station, overweg, seinpalen, wissels enz. Om de beurt moch ten we de trein opwinden en de boomen of wissels bedienen. Zoo verstreek de tijd en werden we ge roepen, daar het anders te laat werd. Na de moeder van ons vriendje hartelijk be dankt te hebben voor de gezellige middag, gingen we voldaan naar huis. 's Nach.s droomde ik nog van al het pleizierigs, dat ik dien middag had beleefd. VRAGENBUS. Vraag 393. Onze katholieke gods dienst wordt in deze wereld erg vervolgd. Kerken worden gesloten; priesters ver jaagd; katholieke scholen veranderd in neu trale, waar moet dat heen? Vader vraagt nu, of de Katholieke Kerk veel terrein ver liest? Antwoord. Het is waar! Onze Kerk heeft het zwaar te verantwoorden. In Rus land, in Mexico, in Spanje en God weet welke landen nog volgen zullen, daar wor den kerken gesloten, afgebroken of tot bioscopen of garages of tot kazernes inge richt; daar wordt het katholiek onderwijs verboden; daar worden priesters gedood, verbannen; in de gevangenis gezet en van hun bediening ontheven. Er heerscht over de wereld, over de beschaafde wereld, als een epidemie een enorme afval van het ware Christelijk geloof; van het geloof aan Christus, de Zoon van God den Vader; Jezus, Die hier voor 1934 kwam en ons Zijn leer bracht en voor die leer stierf aan het kruis en God den Vader verzoende voor de zonden der menschen en den hemel weer opende voor alle menschen, die Hem volg den in dit leven. Het is waar, dat duizenden God niet meer belijden maar even waar is, dat van die duizenden, ontelbaar velen zijn, die in .stilte het geloof der vaderen trouw blijven en alleen afval is voor het oog; voor de wereld. God, Die harten en nieren doorgrondt, zal hier slechts oordeelen mogen. Vreemd is het wel: „wat hier wegge worpen en veroordeeld wordt, wordt el ders aangenomen en met liefde omhelsd. Sedert het begin der regeering van Paus Pius XI zijn er zes millioen heidenen be keerd. Er zijn nu in Indië 2000 inlandsche pries ters; 1100 in Indo-China; 1420 in China; 62 in Japan; 64 in Korea. Australië telt meer dan 200.000 katho lieken. Japan had het vorige jaar alleen 6000 bekeerlingen. In China zijn reeds 2 y3 millioen katholieken; het vorig jaar 57.000 bekeerd. Zoo zou ik kunnen doorgaan? Vast staat.... en dat is Jezus' Woord, dat Hij tot Petrus sprak: „Ik zal met U zijn tot aan het einde der wereld. Ik zal op die steenrots Mijn Kerk bouwen en de poor ten der hel zullen haar niet overweldi gen". Als God zoo spreekt, wie durft dan, trots alles, aan onze Kerk wanhopen. Uit het slechte zal het goede geboren worden. God kent Zijn tijd. Oom Wim. WALEWEIN Een verhaal uit den Riddertijd door Ant Olde Kalter. LXXI. Isabels vertelde vervolgens hoe den over val zich had toegedragen. Zoodra zij uitge sproken was, gaven allen hunne veront waardiging hefcig te kennen. Terstond hier na verliet de jonkvrouw met hare maag den de zaal. Walewein nu stond op en sprak: „Heer Koning, hoor mij aan. Voor eenigen tijd terug kreeg ik van Arthur op dracht uit te trekken om ten belangrijke zaak te regelen. Tijdens mijn teis geraakte ik in gevecht met den ridder die heden ge tracht heeft uwe dochter te schaken Ik overwon. Het doel vai: mijn to\ht was Ko ring Wonder. Toen ik op de Burcht aan kwam, was daar re nts riddir .iaudtwjjn Per* tweeden ma'» vtrkte hij mg bij Won der tegen. Teneinde de zaak verder af te hu adelen, was ik genoodzaakt mijne rei; voor: te zetten naar Koning Amoraen )p den toch naar diens kasteel echter was het wederom Boudewyn die öiy op verrader lijke wijze dwarsboomde, door zijn renbode uit te zenden met een brief naar Amoraen. In gezelschap van twee ridders bracht ik den nacht door in de hut van een kluize naar. Tot mijn geluk traens+a ook Bo"de- wijns oode onderdak te vei k1-ij gen in de zelfde hut. Hij aeed dit e^nter op zeer on beschaamde wijze, zoodat wij het ge- wenscht vonden, zijn kleeren te doorzoeken. Toen ontdekten wij oen brief Daar de man onder dwang handelde gaven .vij hem de vrijheid. Doch op hetzelfde «ogenblik wierp ik Boudewijn in den geest den handschoen toe. Ik was vast besloten hem in een eerlijk tweegevecht te dooden. Zoodra ik op Won ders burcht zou zijn teruggekeerd, wilde ik hem dwingen met my in het krijt Ie treden. Dit is echter niet noodig. En nu, geeft acht op hetgeen, ik U nu zal zeggen. Niet om uwe dochter, heer Koning, is Boudewijn naar hier gekomen, doch nu heeft de schurk voor de laatste maal alle pogingen ter hand genomen om mijn plan nen te verijdelen. De Maagd Maria zij dank, is het hem echter mislukt. Nog wei nige stonden, en de snoodaard zal versla gen ter aarde liggen." Met verwondering hadden allen zijne woorden gevolgd. De Koning zeide nu tot hem: „Gij spreekt van plannen verijdelen, heer Walewein, uwe opdracht is dus heden nog niet vervuld?" „Nog niet, heer Koning. Helaas, moet ik echter verzwijgen wat zij behelst. Voor er echter een week verloopen is, zult gij met haar worden bekend gemaakt." „Zeer wel, heer ridder. Hiermede is dus het vonnis over Boudewijn geveld. Tegen den avond zal hij gedwongen worden met u te strijden. Wij zijn allen van uwe dap perheid overtuigd en verwachten dan ook dat uw edel ros u met eer uit het krijt zal dragen." Deze woorden werden met een luid „heil!' der aanwezigen bekrachttigd. De Koning hervatte: „Voorts zullen wij het vonnis uitspreken over de krijgsliedesn en schildknapen. Immers ook zij kwamen met hetzelfde doel als Boudewijn. Aanvan kelijk heb ik gezegd ze aan de beulen over te geven, doch ik zie de noodzakelijkheid in hierop terug te komen. Zijn wij gerech tigd hen te hangen? Laat mij uwe oordee len hooren!" Het was IJdelbert, die sprak: „Overweeg mijn woorden, heer Koning. Het antwoord op uwe vraag moet ontkennend luiden. Be denk, dat de mannen hunne daden volvoer den onder dwang van ridder Boudewijn. Mijns inziens moet hun dus een geringere straf worden opgelegd. Indien de beslissing aan mij was, zou ik hen eenige maanden in den kerker werpen en hem daarna de vrijheid geven." Bijna allen stemden met het voorstel van IJdelbert in, zoodat besloten werd de man nen voor den tijd van vier maanden onder den burcht te bergen. Terstond zouden zij naar hunne tijdelijke onaangename ver blijfplaats geleid worden. De edelen gingen nu uiteen. Eenigen hunner wilden getuige zijn van de inslui ting der gevangenen, doch de meesten ble ven in de zaal, daar over weinig tijds het late noenmaal ter tafel zou worden ge bracht. (Wordt vervolgd). Adatnson weet thans voor eens en altijdde rast wordt duar betaald.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 8