MAANDAG 22 OCTOBER 1934
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD. - PAG. 14
Bezuiniging bij het onderwijs
DE KATHOLIEKEN BRENGEN MEER
OFFERS DAN HUN RECHTMATIG
AANDEEL.
ERNSTIGE KLACHTEN
VAN MGR. DR. TH. VERHOEVEN.
Verschenen is het Jaarboek 1934 van het
onderwijs en de opvoeding der R. K. Jeugd
in Nederland, Nederlandsch-Indië, Surina
me en Curasao, uitgave van het R.K. Cen
traal Bureau voor Onderwijs en Opvoe
ding te Den Haag.
Wij vestigen de aandacht op het Voor
woord, dat Mgr. dr. Verhoeven, de direc
teur van het Bureau, deze uitgave mee
geeft.
„Bij de wet", zoo is dit voorwaard geti
teld en de strekking van het betoog van
Mgr. Verhoeven is, dat de rechten en ver
plichtingen van het bijzonder onderwijs
met betrekking tot Rijk en gemeente thans
nog in verschillend opzicht op zeer losse
schroeven staan, zoodat het dringend ge-
wenscht is, dat deze rechten en verplichtin
gen geregeld worden b ij de wet.
Wij laten thans het Voorwoord in zijn
geheel volgen.
Dat het katholiek bijzonder onderwijs
zijn deel moet dragen van de zorgenvracht,
die in dezen tijd alle takken van het
maatschappelijk leven neerwaarts drukt,
spreekt van zelf. Het is daartoe ook niet
onwillig. Tamelijk gelaten tobt het voort
met nijpend gebrek aan schoolruimte en
overvolle klassen, met salarisverlaging,
wachtgeldersmisère, schoolgeldverhooging,
uitbreiding aantal lesuren, bezuiniging tot
in het benepene toe op allerlei uitgaven.
Als men bedenkt, dat het katholiek bijzon
der onderwijs in al zijn vertakkingen nog
steeds groeiende is, dat sinds een paar jaar
het katholiek bijzonder lager onderwijs
zelfs al duizenden leerlingen meer telt dan
het openbaar, dan zal men gemakkelijk in
zien, waar de druk der tijden het pijn
lijkst gevoeld wordt.
In dat opzicht spreken ook de officieele
cijfers van het Centraal Bureau voor de
Statistiek een meer dan duidelijke taal.
Laat mij slechts even de aandacht vragen
voor de volgende uitkomsten: op 31 De
cember 1932 telden de katholieke bijzon
dere lagere scholen 23093 leerlingen meer,
daarentegen 832 scholen en 683 leerkrach
ten minder dan de openbare. Men overwe-
ge een oogenblik, wat dat zeggen wil; dan
weet men meteen, wat men te denken
heeft van het misbaar, dat in sommige
kringen gemaakt wordt, omdat Minister
Marchant een paar honderd openbare mi
niatuur-schooltjes opheft en van den eisch,
dat Z. Exc. nu ook het bijzonder onder
wijs maar eens aanpakken moet.
Waarlijk, van de offers, die de nood der
publieke kassen vergt, ziet het katholiek
bijzonder onderwijs zich heel wat meer dan
zijn rechtmatig aandeel toegewezen. Het
zou minder moeilijk vallen, daarin te be
rusten, wanneer de bezuiniging overal
naar objectieve wettelijke' normen werd
toegepast.
Voor zoover het lager onderwijs betreft,
gebeurt dat over het algemeen wel, dank
zjj de waakzaamheid van de rechtsche Ka
merfracties bij de behandeling der jongste
bezuinigingswetten. De voorwaarden voor
scholenstichting b.v. zijn zoodanig ver
zwaard, dat de bouw van nieuwe scholen
bijkans onmogelijk geworden is; het aan
tal leerkrachten, wier salaris het Rijk ver
goedt, is aanzienlijk ingekrompen; maar
het is de wet die deze en andere maatrege
len omschrijft, die de nieuwe getallen en
verhoudingen vastlegt, die bijzonder en
openbaar onder i ijs over één kam scheert.
Dat geeft zekerheid, stabiliteit, rust, dat
voorkomt te groot risico, dat bevredigt 't
rechtsgevoel. Wanneer men zijn schoolbe-
heer ten koste van veel moeite en zorg op
de nieuwe eischen en voorwaarden instelt,
dan weet men tenminste, dat geen onver-
hoedsche overheidsmaatregelen dat werk
weer nutteloos kunnen maken: wijziging
van de wet komt niet onvoorzien en zon
der raadpleging der volksvertegenwoordi
ging tot stand. Men weet dat diezelfde
eischen en voorwaarden ook voor anderen
gelden, dat men geen slachtoffer is van on
recht of willekeur: de wet bindt de over
heid zoowel als de burgers.
Wel was het indertijd goed gezien van
den wetgever, dat hij in de Grondwet niet
alleen de beginselen der financieele gelijk
stelling vastlegde, maar bovendien voor
schreef dat de toestand van de school
moest geregeld worden bij de wet; niet bij
maatregel van bestuur of ministerieele be
schikking, maar bij de wet. Tot zesmaal toe
legt artikel 195 der Grondwet het nadruk
kelijk op: bij de wet. Volkomen begrijpe
lijk voor wie de historie van den school
strijd kent: te lang had men gebeden en
geleden en gestreden, om de nu met Gods
hulp bereikte resultaten verder maar aan
het goeddunken van de uitvoerende macht
over te laten; het verleden had wel ge
leerd, wat dan te wachten stond.
Ook ten aanzien van het middelbaar en
gymnasiaal onderwijs eischt de Grondwet,
dat de voorwaarden, waarop bijdragen uit
de openbare kas worden verleend, worden
vastgesteld bij de wet. Hier echter komt
dat voorschrift nog altijd zeer onvoldoen
de tot zijn recht. Li de wetten, die deze
soorten van onderwijs regelen, spelen de
maatregel van bestuur en de ministerieele
beschikking nog steeds een veel te gewich
tige rol. Objectieve normen voor stichting
en uitbreiding van scholen, voor splitsing
van klassen komen er niet in voor.
Subsidie kan worden toegekend, zegt de
Wet. Ja, en kan ook worden geweigerd,
zelfs al is de stichting der school nog zoo
urgent. Op die manier kan het gebeuren,
dat hier subsidie genoten wordt voor een
school met eenige tientallen leerlingen,
terwijl ginds subsidie geweigerd wordt
voor een school, die evenveel honderdtal
len leerlingen tellen zou.
En de scholen, die subsidie krijgen, zijn,
wat betreft het gebouw, de eischen van
toelating, het leerplan, het schoolgeld, de
vorming van parallelklassen, enz. aan al
lerlei maatregelen van bestuur en minis
terieele beschikkingen onderworpen.
Hoe slecht dergelijk systeem zich ver
draagt met den rustigen voortgang van het
onderwijs en de rechtszekerheid der
schoolbesturen, blijkt in een tijd, als we
nu beleven, wel zeer evident. Men weet
geen oogenblik, waar men aan toe is. Bij
eenvoudige wijziging van een Kon. Besluit
of bij nog eenvoudiger ministerieele aan
schrijving worden uitgaven, die voorheen
geoorloofd waren, verboden of zelfs, na
dat ze reeds gedaan waren, gewraakt. Nau
welijks is men begonnen, zich aan een be
zuinigingsmaatregel aan te passen, of deze
wordt weer gewijzigd. Allerlei oncontro
leerbare invloeden kunnen zich doen gel
den, waardoor aan het eene schoolbestuur
wordt toegestaan, wat aan het ander ge
weigerd wordt. Het ergst evenwel is ons
nijverheidsonderwijs er aan toe. Wettelijk
recht bestaat bij dat onderwijs nagenoeg
niet. Vrijwel alles, wat stichting, uitbrei
ding, instandhouding en opheffing betreft,
laat de Nijverheidsonderwijswet in eerste
of laatste instantie over aan de uitvoeren
de macht, die naar goeddunken toestaat of
weigert, goedkeurt of afkeurt, beveelt of
verbiedt. De correspondentie der schoolbe
sturen met inspectie of departement wordt
daardoor schrikbarend van omvang. Veel
vuldige en langdurige vertraging is het on
vermijdelijk gevolg. Het schoolbestuur
moet op zeker oogenblik handelen en weet
niet, hoe. Handelt het niet, het is in ge
breke, handelt het wel, dan blijkt het ach
teraf misgetast te hebben en zit het met
min of meer ernstige financieele schade.
Gelijke bejegening van gelijksoortige scho
len is allerminst gewaarborgd. Elke school
lijkt zoo wat een staat op zich zelf. Zij
heeft zich evenals de andere scholen te
voegen naar de inzichten van inspectie en
departement, maar die inzichten loopen
voor de verschillende scholen zoo ver uit
een, dat er geen peil op te trekken valt.
Er is op het nijverheidsonderwijs sterk be
zuinigd, doch of de druk der bezuiniging
over de verschillende instellingen voor dat
onderwijs gelijkmatig verdeeld is, blijft een
kwellende vraag.
Maar, zal men zeggen, de volksvertegen
woordiging is er toch ook nog: zij heeft
toch het recht van interpellatie? Och, er
is zooveel dat haar aandacht vraagt. Zij
kan van dat recht uiteraard slechts spaar
zaam gebruik maken. En zoo zij 't al een
enkele maal doet, zal zij, wanneer het ant
woord van den minister onbevredigend
luidt, zich nog wel tweemaal bedenken,
alvorens een ministerieele crisis met al de
gevolgen daarvan te forceeren.
Neen, het valt niet te loochenen, als
onze ervaringen, in dezen tijd van ingrij-
pnde bezuiniging op alle onderwijs, ons één
les opdringen, dan is het wel deze, dat de
rechten en verplichtingen van het bijzon
der onderwijs met betrekking tot Rijk en
gemeente op al te losse schroeven staan,
zoolang ze niet in feite geregeld zijn bij de
wet.
BINNENLAND
DE HERCLASSIFICATIE
Bezwaren der R.K. Centrale van Burgerlijk
Overheidspersoneel
Woensdag j.l. was het bestuur van de
R.K. Centale in vergadering bijeen.
Besproken werd het door de regeering
bij de Centrale Commissie voor Ambtena
renzaken aan de orde gebracht voorstel tot
herclassificatie van gemeenten, terwijl ver
schillende gemeenten naar een lagere klas
se worden overgebracht.
De R.K. Centrale staat afwijzend tegen
over dit voorstel. Zij is tegenstandster van
classificatie, omdat naar haar oordeel het
aangeven van een gezonden grondslag voor
classificatie niet wel mogelijk is
Besloten werd tot het op korten termijn
houden van een gecombineerde hoofdbe
stuursvergadering der bij de R.K Centrale
aangesloten organisaties, waar het vraag
stuk in vollen omvang aan de orde komt.
DE HUIDEN- EN LEERCENTRALE.
In verband met berichten als zou de mi
nister van Economische Zaken hebben ge-
eischt, dat de Centrale voor huiden, leder
en schoenen zou worden gereorganiseerd,
vernemen wij, dat zulks onjuist is. De mi
nister de vrijheid van het bedrijfsleven,
wat betreft zijn organisatie eerbiedigend
heeft slechts een reorganisatie in overwe
ging gegeven. Aan dezen wensch is reeds
ten deele gevolg gegeven op een Woensdag
te Utrecht gehouden vergadering van de
Centrale, terwijl de groep lederfabrikan
ten zich Maandag op een vergadering te
Tilburg reeds daarvoor had verklaard.
DE VERKOOPVERRUIMING OP ZONDAG
Geen vernietiging van raadsbesluiten?
Ten aanzien van de door een aantal ge
meenteraden genomen besluiten inzake
verruiming van de verkoopgelegenheid op
Zondag, kan „Het Volk" mededeelen, dat
thans mag worden aangenomen, dat de, Mi
nister van Economische Zaken geen stap
pen zal doen om vernietiging van deze be
sluiten door de Kroon te verkrijgen,'noch
in de gevallen, waarin de gemeenteraad de
verruiming heeft toegestaan, noch daar
waar zij is geweigerd.
De uitvoering van de „crisisbepalingen"
der Winkelsluitingswet.
Ongetwijfeld getuige de uitgevaardig
de circulaire kan van een tekort aan
voorlichting van de gemeentebesturen van
de zijde van het Departement van Econo
mische Zaken in verband met de uitvoe
ring der zoogenaamde crisis-bepalingen
van de Winkelsluitingswet (verruiming
verkoopgelegenheid op Zondag) niet wor
den gesproken.
Niettemin heeft de wyze, waarop deze
bepalingen ten uitvoer zijn gebracht, de
Ned. R.-K. Middenstandsbond aanleiding
gegeven, terzake enkele beschouwingen ter
kennis van den Minister van Economische
Zaken te brengen.
In de eerste plaats maakt adressant een
opmerking ten aanzien van de wijze, waar
op de betreffende bepalingen zijn gehan
teerd ten opzichte van de winkels, waar
voor een vergunning, als bedoeld in art.
1 onder e) of onder g) der Drankwet, geldt.
Klaarblijkelijk hebben onderscheidene
gemeentebesturen bij de beantwoording
der vraag, of de tegenwoordige buitenge
wone omstandigheden tot het scheppen van
eenjge verkoopgelegenheid op Zondag voor
de slijterijen aanleiding gaven, zich ten
eenenmale los gemaakt van het belang der
betreffende winkeliers en van de positie,
waarin deze mede ten gevolge van de
crisisomstandigheden verkeeren, be
lang en positie, welke tot de totstandko
ming der onderhavige wetsbepalingen heb
ben geleid.
In zoo ver dient dan ook naar de mee
ning van de N. R. K. M. van een fustrering
der wet door deze gemeentebesturen te
worden gesproken en mag z.i. de vraag ge
steld, of de wetgever in een dergelijke ver
ijdeling van zijn bedoelingen door lagere
organen kan berusten.
Een tweede opmerking meent de Ned. R.
K. Middenstandsbond te moeten maken ten
aanzien van de interpretatie en waardee
ring van den uitslag der in sommige ge
meenten onder de houders van banketza
ken enz. gehouden enquêtes.
Het blijkt n.L, dat op dit punt bij velen
een ernstig misverstand heerscht.
Dit misverstand komt o.a. tot uiting in
de vragen, welke dezer dagen door het lid
der Tweede Kamer der Staten Generaal,
den Hoogedelgestr. heer Duymaer van
Twist, aan Minister Steenberghe zijn ge
steld, in welke vragen de heer Duymaer
van Twist mdededeelt, dat in de gemeente
's-Gravenhage van de circa 800 winkeliers
in brood, banket, enz., die opgeroepen wa
ren om van hun gevoelen te doen blijken,
slechts 240 stemmen zich vóór de verrui
ming van de verkoopgelegenheid op Zondag
verklaarden, hetgeen hem aanieding geeft
van een geringe belangstelling onder de
betrokken winkeliers te gewagen.
Oorzaak van dit misverstand zijn de be
woordingen der wet, die in één categorie
heeft samengebracht de winkels, waar uit
sluitend of in hoofdzaakeen of meer der
navolgende waren: brood, banket, suiker
werk of chocolade al dan niet tezamen met
consumptie-ijs, ten verkoop in voorraad
zijn.
Uit den aard der zaak zijn in aanslui
ting aan deze formuleering van de wet in
de betreffende enquêtes betrokken alle
winkels, die onder de hier samengevatte
groepen konden worden geacht te vallen.
Niet al deze uiteenloopende groepen ech
ter vertoonden aan verruiming der Zon-
dagsche verkoopgelegenheid behoefte.
Alleen uit het banketbakkersbedrijf is op
de totstandkoming der verruimende wets
bepalingen aangedrongen; uit het brood-
bakkersbedrijf is geen enkele stem in die
richting gehoord, daar dit bedrijf hieraan
geen behoefte bleek te hebben.
Het is dan ook volkomen begrijpelijk, al
dus de Ned. R.-K. Middenstandsbond, dat
daar, waar een enquête is gehouden onder
de winkeliers in brood èn banket, aan deze
enquête alleen is deel genomen door die
winkeliers, die bij het al of niet tot stand-
komen der verruimende verkoopgelegen
heid rechtstreeks belang hadden. Dus
niet de broodwinkels doch uitsluitend de
banketzaken, en van deze nog alleen de
zoogenaamde loopwinkels, niet de bestel-
zaken.
Bij de beantwoording der vraag, of het
resultaat der bedoelde enquêtes geacht
kan worden aan te toonen, dat een meer-
derhei der bedrijfsgenooten zich voor de
noodzakelijkheid van verruiming heeft uit
gesproken, mogen deze onderscheidingen
niet uit het oog worden verloren.
VEEHOUDERIJ-CENTRALE.
Naar wij vernemen, heeft de dezer da
gen gepubliceerde benoeming van prof. dr.
H. C. L. E. Berger tot regeeringsadviseur
der veehouderij Centrale alleen betrek
king op vraagstukken van hygiënische
strekking. „Msbd."
VERHOOGDE KORTING OP DRUKWERK
De korting van 10 pet., welke wegens af-
bundeling verleend wordt op het port van
voor het binnenland bestemde drukwerken
en monsters, die bij abonnement of door
een frankeermachine gefrankeerd worden,
'is met ingang van 1 November a.s. ver
hoogd tot 20 pet.
VAN SPIONNAGE BESCHULDIGD
De Nederlander Zwiers in Duitschland tot
zes jaar gevangenisstraf veroordeeld
Zooals men zich herinnert, werd voor
eenige maanden de Nederlander Zwiers in
Duitschland aangehouden en te Essen ge
vangen gehouden, welke gevangenhouding
heel wat stof in de Nederlandsche pers
heeft doen opwaaien.
Thans verneemt „De Grondwet" van be
vriende zijde, dat het Volksgerechtshof
den Nederlander Zwiers heeft veroordeeld
tot zes jaar gevangenisstraf (tuchthuis
straf) wegens poging tot militaire spion-
nage.
BEGROOTING 1935 VAN Z.-HOLLAND.
BEZUINIGINGEN
Verschenen is het ontwerp der provin
ciale begrooting van Zuid-Holland voor
1935
In de toelichting wijzen Gedeputeerden
er op, dat zij er ook dit jaar van uit zijn
gegaan, dat de gewone dienst sluitend ge
maakt moet worden niet alleen zonder be-
lastingverhooging, maar ook zonder te be
schikken over de batige saldi en andere
min of meer toevallige baten van vorige
jaren
Dank zij de verschillende bezuinigings
maatregelen zou de begrooting zonder te
veel moeite sluitend gemaakt zijn, als de
voornaamste bron van inkomsten, de op
centen op de inkomstenbelasting en de ver
mogensbelasting, een gelijk bedrag als het
vorig jaar opgeleverd had Op grond van
gegevens der rijksbelastingadministratie
moet echter gerekend worden op een te
genvaller van ƒ410.000 of bijna 15 pet van
het geheele bedrag van het vorig jaar.
De jongste salarisregeling van 1 April 1.1.
beteekende een bezuiniging van 58.000.
Bij een afzonderlijke voordracht wordt
wederom een nieuwe salarisverlaging voor
gesteld, ingaande 1 Januari 1935, die naar
raming een lastenvermindering van ƒ50.000
zal beteekenen.
Voor de onderhoudskosten van wegen-
en waterstaatswerken wordt gerekend op
een bezuiniging van 75.000 voornamelijk
door de daling van materiaalprij zen en
loonen. Op rente en aflossing der provin
ciale leeningen hoopt men o.a. door con
versiemaatregelen ƒ31.000 te bezuinigen.
Tenslotte stelt men zich voor 40.000 te
bezuinigen op de post „Kosten van verple
ging van armlastige krankzinnigen en an
deren". Voor subsidies aan de gemeenten
in deze kosten zal 75.000 meer uitgetrok
ken moeten worden dan in 1934, daar de
verpleegkosten niet zoo snel gedaald zijn
als verwacht was. Zelfs verwacht men, dat
deze post in den loop van het jaar nog een
tegenvaller van ƒ40.000 a ƒ50.000 zal op-
levern. Er worden echter bij afzonderlijke
voordracht maatregelen voorgesteld om een
bezuiniging van 100.000 op de verpleeg
kosten te verkrijgen, waardoor de bestrij
ding der gezamenlijke uitgaven toch nog
f25000 minder zou kosten. Verder kunnen
de rouwgelden 10.000 lager geraamd wor
den door het bezet raken der beschikbaar
gestelde plaatsen. Tenslotte wordt het mo
gelijk geacht het aandeel van de provin
cie in de door particulieren verschuldigde
bijdragen in de verplegingskosten 5000
hooger te ramen. Men is voornemens een
scherpere controle op deze bijdragen in te
voeren.
HERZIENING SALARIEERING
PROVINCIAAL PERSONEEL IN
ZUID-HOLLAND
Naar aanleiding van het besluit der 'Pro
vinciale Staten van Zuid-Holland tot her
ziening van de provinciale salarisregeling
van 13 Maart 1934, heeft Gedeputeerde
Staten, naar zij in een voorstel aan Pro
vinciale Staten meedeelen, een brief van
den minister van Binnl. Zaken be
reikt, die op een verdere verlaging aan
dringt. Hij wenscht de maxima voor ver
schillende rangen verlaagd te zien tot be
paalde bedragen. Hij wenscht ook, dat aan
de overgangsbepaling in sterkere mate een
afloopend karakter zal worden gegeven
overeenkomstig de aanwijzingen in het rap
port-Schouten
Gedeputeerde Staten hebben hun mede
werking afhankelijk gesteld van den waar
borg, dat de salarisregeling dezer provin
cie bij verdere herziening niet zou komen
te liggen op een lager peil dan dat van
eenig ander gewest. De minister gaf de re
delijkheid daarvan aanstonds toe. Gedepu
teerde Staten hadden voorts overwegend
bezwaar tegen zijn aanvankelijken eisch,
dat de nieuwe verlaging reeds tegen 1 Juli
1934 haar beslag zou krijgen. De minister
heeft daarop bewiligd in een uitstel tot de
tweede gewone zitting van 1934.
Het heeft Gedeputeerden Staten moeite
gekost om tot het besluit te komen, dat
aan 's ministers wenschen moet worden
voldaan. In het bijzonder geldt dit van de
wijziging der overgangsbepaling. Betreffen
de de salarisschalen zijn de verschillen tus-
schen wat de minister wenscht en de in
Maart tot stand gekomen regeling niet van
beslissende beteekenis. Op enkele uitzon
deringen na beloopt het verschil niet meer
dan ƒ100 tot ƒ200 per jaar. Voor groote
personeelgroepen gaat de minister trou
wens met de in Maart vastgestelde salaris
schalen accoord. Met name is dit het geval
met de loonen der werklieden. Het verschil
in totaal te verloonen bedrag, indien men
de overgangsbepaling terzijde laat, tus-
schen de 1 April 1934 ingevoerde en de
door den minister noodig geachte bedroeg,
volgens den toestand op 15 September,
nauwelijks 2 pet.
Gedeputeerde Staten stellen aan Provin
ciale Staten voor, den minister in zijn wen
schen ten aanzien van de salarisschalen te
volgen Zij geven een overzicht van de wij
zigingen der salarisschalen ingevolge dit
voorstel.
Wat betreft de wijziging der overgangs
bepaling, nog steeds achten Gedeputeerde
Staten het geen geringe zaak om in slechts
enkele jaren het provinciaal personeel een
salarisvermindering te doen ondergaan,
welke voor velen 1/4 en meer van de tot
voor kort genoten bezoldiging bedraagt.
Echter meenen zij, dat aan de landsregee-
ring een loyale medewerking ten aanzien
van de centrale doelstellingen van haar
beleid tenslotte niet mag worden onthou
den. De regeering acht een snelle aanpas
sing van het salarispeil der lagere corpora
ties een eerste voorwaarde voor haar eco
nomische politiek. Dat handhaving van een
betrekkelijk gunstige overgangsbepaling
voor de financiën der provincie niet van
overwegende beteekenis is, mag daarbij
volgens den minister geen gewicht in de
schaal leggen. Bij deze uitspraken moeten
wij, aldus Gedeputeerde Staten, ons neer
leggen. Met name nu kunnen noch wen
schen zij de verantwoordelijkheid te dra
gen voor het volgen van een gedragslijn,
welke de regeering naar haar uitdrukke
lijke verklaring in haar zware taak zou
bemoeilijken Daarom hebben Gedeputeer
de Staten besloten, de aanvaarding van de
door den minister noodig geoordeelde wij
zigingen, ook wat de overgangsbepaling
aanagat, bij Provinciale Staten aan te be-
bevelen. De minister is trouwens voorne
mens, indien deze wijzigingen niet aan
vaard worden, toepassing te geven aan het
gewijzigde artikel 126a der ambtenarenwet.
Gedeputeerde Staten stellen voor op ver
langen van den minister een wijziging aan
te brengen in de titulatuur betreffende
sluiswachter en assistent-sluiswachter, en
het maximum der diplomatoelagen tot ƒ300
per jaar te verminderen*
Jaarwedden Ged. Staten van Zuid-Holland
In overeenstemming met een desbetref
fend schrijven van den minister van Bin-
nenlandsche Zaken stellen Ged. Staten
van Zuid-Holland thans aan de Provinciale
Staten voor, de tijdelijke korting van
250.op elk hunner jaarwedden (krach
tens besluit der P. S. van 20 Dec. '33) te
vervangen door een blijvende, en alzoo
het bedrag hunner jaarwedde, waarvan
ieder de helft als vast inkomen geniet en
de andere helft tusschen de leden als pre
sentiegeld wordt verdeeld, met ingang van
1 Januari 1935 vast te stellen op ƒ4750.
De St. Janskerk te Gouda.
Ged. Staten stellen aan de Prov. Staten
van Zuid-Holland voor, aan het Fonds tot
Herstel van de Goudsche Glazen (St.
Janskerk te Gouda) een provinciale bij
drage te verleenen van 25 pet. in de kos
ten van voltooiing van de restauratie dier
glazen tot een maximum van 8250.
RADIO-RAAD.
Aan het jaarverslag van den Radio-raad
is het volgende ontleend:
In totaal onderzocht de commissie 1094
teksten. Tegen 41 teksten had de commis
sie bezwaar en wel 4 van de K.R.O., 1 van
de N.C.R.V., 30 van de V.A.R.A., 2 van
de H.I.R.O., 3 van de V.R.O. en 1 van de
Radio-Volksuniversiteit Holland.
Bij 145 teksten had de commissie be
zwaar tegen een gedeelte en wel 4 der
A.V.R.O.-, 8 van de K.R.O., 4 der N.C.R.V.,
108 der V.A.R.A., 8 der H.I.R.O., 5 der
V.R.O., 1 der R.V.U. en 8 verkiezingsrede
voeringen van politieke partijen. Bij schrij
ven van 21 November deelde de commissie
aan de V.A.R.A. mede welke liederen als
sluitliederen mochten worden gebezigd. Het
verslag vermeldt tevens de strijdliederen
waartegen de commissie bezwaar had. Af
breking eener uitzending vond plaats op 19
October toen de V.A.R.A. de „Socialisten-
marsóh" uitzond zonder vooraf daarop de
goedkeuring van de commissie was verkre
gen.
Aan de K.R.O. werd tweemaal bericht,
dat een uitzending niet plaats vond over
eenkomstig den ingezonden tekst. Hetzelf
de bericht ontving de V.P.R.O. en de V.A.
R.A. bij wie de overtreding in 1 geval
plaats vond.
In 3 gevallen bij de A.V.R.O., 4 bij de
K.R.O., 3 bij de V.A.R.A. en 1 bij den
V.P.R.O.' vond een uitzending plaats, die
niet in het programma voorkwam.
De commissie verzocht in 1 geval aan
de K.R.O. tot weglating van een voor
dracht, die de commissie op grond van de
wettelijke normen niet kon verbieden. De
K.R.O. voldeed aan dit verzoek. In eenzelf
de geval verzocht de commissie aan de V.A.
R.A. wijziging van een tekst. Deze bericht
te na breedvoerige besprekingen in een
hoofdbestuursvergadering van oordeel te
zijn, dat geen termen konden worden ge
vonden tot wijziging van den tekst.
De commissie deelde aan de omroeporga
nisaties mede, dat, ingeval deze meenen een
mededeeling voor de microfoon te moeten
doen- in verband met bezwaren door de
commissie gemaakt, dat deze slechts een
maal moet geschieden en beperkt blijven
tot hetgeen de commissie omtrent dit be
zwaar heeft medegedeeld.
Op een tweetal verzoeken van derden
om inzage van een tekst berichtte de com
missie daaraan niet te kunnen voldoen. De
controle op de redevoeringen in verband
met de verkiezingen voor de Tweede Ka
mer vond bij 24 redevoeringen in Hilver
sum plaats. In twee gevallen verbrak de
commissie de uitzending.
Op verzoek van den Minister adviseerde
de commissie inzake een .klacht over recla
me gemaakt voor een modeblad, „Tinten-
gloed" door de A.V.R.O. De Commissie ont
ving daarover bericht van den Minister
volgens hetwelk deze reclame ongeoor
loofd was.
In 3 gevallen bij de K.R.O., 3 bij de N.C.
R.V., 4 by de V.A.R.A. en 1 bij de R.V.U.
berichtte de commissie aan den directeur-
generaal der P.T.T., dat volgens het con
trole-rapport een uitzending reclame had
bevat. De commissie ontving 15 klachten
van particulieren over uitzendingen en be
handelde verder ook eenige klachten van
den Minister ontvangen over uitzendingen.
In het verslag zijn de moeilijkheden ver
meld in verband met de uitzending „Volks-
hulde aan Prins Willem van Oranje" door
de N.C.R.V.
In verband met het vonnis in hooger be
roep van het Gerechtshof te 's-Gravenhage
inzake het proces V.A.R.A.Staat over de
afbreking van de rede-Zwertbroek op 8
October 1930, door welk vonnis de com
missie in het gelijk werd gesteld, deelt de
commissie mede, alvorens nader te bepa
len haar standpunt inzake uitzendingen,
die critiek inhouden op een Regeeringsbe-
sluit betreffende den omroep en op een an
dere omroepvereeniging, af te wachten of
tegen bedoeld vonnis cassatie zou worden
aangeteekend, waarvan de termijn ki het
volgend verslagjaar afliep.
Uitvoerig vermeldt de commissie hetgeen
voorgevallen i6 inzake het verbod van uit
zending van De Internationale door de
VARA.