MAANDAG 22 OCTOBER 1934 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD. - PAG. 14 Bezuiniging bij het onderwijs DE KATHOLIEKEN BRENGEN MEER OFFERS DAN HUN RECHTMATIG AANDEEL. ERNSTIGE KLACHTEN VAN MGR. DR. TH. VERHOEVEN. Verschenen is het Jaarboek 1934 van het onderwijs en de opvoeding der R. K. Jeugd in Nederland, Nederlandsch-Indië, Surina me en Curasao, uitgave van het R.K. Cen traal Bureau voor Onderwijs en Opvoe ding te Den Haag. Wij vestigen de aandacht op het Voor woord, dat Mgr. dr. Verhoeven, de direc teur van het Bureau, deze uitgave mee geeft. „Bij de wet", zoo is dit voorwaard geti teld en de strekking van het betoog van Mgr. Verhoeven is, dat de rechten en ver plichtingen van het bijzonder onderwijs met betrekking tot Rijk en gemeente thans nog in verschillend opzicht op zeer losse schroeven staan, zoodat het dringend ge- wenscht is, dat deze rechten en verplichtin gen geregeld worden b ij de wet. Wij laten thans het Voorwoord in zijn geheel volgen. Dat het katholiek bijzonder onderwijs zijn deel moet dragen van de zorgenvracht, die in dezen tijd alle takken van het maatschappelijk leven neerwaarts drukt, spreekt van zelf. Het is daartoe ook niet onwillig. Tamelijk gelaten tobt het voort met nijpend gebrek aan schoolruimte en overvolle klassen, met salarisverlaging, wachtgeldersmisère, schoolgeldverhooging, uitbreiding aantal lesuren, bezuiniging tot in het benepene toe op allerlei uitgaven. Als men bedenkt, dat het katholiek bijzon der onderwijs in al zijn vertakkingen nog steeds groeiende is, dat sinds een paar jaar het katholiek bijzonder lager onderwijs zelfs al duizenden leerlingen meer telt dan het openbaar, dan zal men gemakkelijk in zien, waar de druk der tijden het pijn lijkst gevoeld wordt. In dat opzicht spreken ook de officieele cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek een meer dan duidelijke taal. Laat mij slechts even de aandacht vragen voor de volgende uitkomsten: op 31 De cember 1932 telden de katholieke bijzon dere lagere scholen 23093 leerlingen meer, daarentegen 832 scholen en 683 leerkrach ten minder dan de openbare. Men overwe- ge een oogenblik, wat dat zeggen wil; dan weet men meteen, wat men te denken heeft van het misbaar, dat in sommige kringen gemaakt wordt, omdat Minister Marchant een paar honderd openbare mi niatuur-schooltjes opheft en van den eisch, dat Z. Exc. nu ook het bijzonder onder wijs maar eens aanpakken moet. Waarlijk, van de offers, die de nood der publieke kassen vergt, ziet het katholiek bijzonder onderwijs zich heel wat meer dan zijn rechtmatig aandeel toegewezen. Het zou minder moeilijk vallen, daarin te be rusten, wanneer de bezuiniging overal naar objectieve wettelijke' normen werd toegepast. Voor zoover het lager onderwijs betreft, gebeurt dat over het algemeen wel, dank zjj de waakzaamheid van de rechtsche Ka merfracties bij de behandeling der jongste bezuinigingswetten. De voorwaarden voor scholenstichting b.v. zijn zoodanig ver zwaard, dat de bouw van nieuwe scholen bijkans onmogelijk geworden is; het aan tal leerkrachten, wier salaris het Rijk ver goedt, is aanzienlijk ingekrompen; maar het is de wet die deze en andere maatrege len omschrijft, die de nieuwe getallen en verhoudingen vastlegt, die bijzonder en openbaar onder i ijs over één kam scheert. Dat geeft zekerheid, stabiliteit, rust, dat voorkomt te groot risico, dat bevredigt 't rechtsgevoel. Wanneer men zijn schoolbe- heer ten koste van veel moeite en zorg op de nieuwe eischen en voorwaarden instelt, dan weet men tenminste, dat geen onver- hoedsche overheidsmaatregelen dat werk weer nutteloos kunnen maken: wijziging van de wet komt niet onvoorzien en zon der raadpleging der volksvertegenwoordi ging tot stand. Men weet dat diezelfde eischen en voorwaarden ook voor anderen gelden, dat men geen slachtoffer is van on recht of willekeur: de wet bindt de over heid zoowel als de burgers. Wel was het indertijd goed gezien van den wetgever, dat hij in de Grondwet niet alleen de beginselen der financieele gelijk stelling vastlegde, maar bovendien voor schreef dat de toestand van de school moest geregeld worden bij de wet; niet bij maatregel van bestuur of ministerieele be schikking, maar bij de wet. Tot zesmaal toe legt artikel 195 der Grondwet het nadruk kelijk op: bij de wet. Volkomen begrijpe lijk voor wie de historie van den school strijd kent: te lang had men gebeden en geleden en gestreden, om de nu met Gods hulp bereikte resultaten verder maar aan het goeddunken van de uitvoerende macht over te laten; het verleden had wel ge leerd, wat dan te wachten stond. Ook ten aanzien van het middelbaar en gymnasiaal onderwijs eischt de Grondwet, dat de voorwaarden, waarop bijdragen uit de openbare kas worden verleend, worden vastgesteld bij de wet. Hier echter komt dat voorschrift nog altijd zeer onvoldoen de tot zijn recht. Li de wetten, die deze soorten van onderwijs regelen, spelen de maatregel van bestuur en de ministerieele beschikking nog steeds een veel te gewich tige rol. Objectieve normen voor stichting en uitbreiding van scholen, voor splitsing van klassen komen er niet in voor. Subsidie kan worden toegekend, zegt de Wet. Ja, en kan ook worden geweigerd, zelfs al is de stichting der school nog zoo urgent. Op die manier kan het gebeuren, dat hier subsidie genoten wordt voor een school met eenige tientallen leerlingen, terwijl ginds subsidie geweigerd wordt voor een school, die evenveel honderdtal len leerlingen tellen zou. En de scholen, die subsidie krijgen, zijn, wat betreft het gebouw, de eischen van toelating, het leerplan, het schoolgeld, de vorming van parallelklassen, enz. aan al lerlei maatregelen van bestuur en minis terieele beschikkingen onderworpen. Hoe slecht dergelijk systeem zich ver draagt met den rustigen voortgang van het onderwijs en de rechtszekerheid der schoolbesturen, blijkt in een tijd, als we nu beleven, wel zeer evident. Men weet geen oogenblik, waar men aan toe is. Bij eenvoudige wijziging van een Kon. Besluit of bij nog eenvoudiger ministerieele aan schrijving worden uitgaven, die voorheen geoorloofd waren, verboden of zelfs, na dat ze reeds gedaan waren, gewraakt. Nau welijks is men begonnen, zich aan een be zuinigingsmaatregel aan te passen, of deze wordt weer gewijzigd. Allerlei oncontro leerbare invloeden kunnen zich doen gel den, waardoor aan het eene schoolbestuur wordt toegestaan, wat aan het ander ge weigerd wordt. Het ergst evenwel is ons nijverheidsonderwijs er aan toe. Wettelijk recht bestaat bij dat onderwijs nagenoeg niet. Vrijwel alles, wat stichting, uitbrei ding, instandhouding en opheffing betreft, laat de Nijverheidsonderwijswet in eerste of laatste instantie over aan de uitvoeren de macht, die naar goeddunken toestaat of weigert, goedkeurt of afkeurt, beveelt of verbiedt. De correspondentie der schoolbe sturen met inspectie of departement wordt daardoor schrikbarend van omvang. Veel vuldige en langdurige vertraging is het on vermijdelijk gevolg. Het schoolbestuur moet op zeker oogenblik handelen en weet niet, hoe. Handelt het niet, het is in ge breke, handelt het wel, dan blijkt het ach teraf misgetast te hebben en zit het met min of meer ernstige financieele schade. Gelijke bejegening van gelijksoortige scho len is allerminst gewaarborgd. Elke school lijkt zoo wat een staat op zich zelf. Zij heeft zich evenals de andere scholen te voegen naar de inzichten van inspectie en departement, maar die inzichten loopen voor de verschillende scholen zoo ver uit een, dat er geen peil op te trekken valt. Er is op het nijverheidsonderwijs sterk be zuinigd, doch of de druk der bezuiniging over de verschillende instellingen voor dat onderwijs gelijkmatig verdeeld is, blijft een kwellende vraag. Maar, zal men zeggen, de volksvertegen woordiging is er toch ook nog: zij heeft toch het recht van interpellatie? Och, er is zooveel dat haar aandacht vraagt. Zij kan van dat recht uiteraard slechts spaar zaam gebruik maken. En zoo zij 't al een enkele maal doet, zal zij, wanneer het ant woord van den minister onbevredigend luidt, zich nog wel tweemaal bedenken, alvorens een ministerieele crisis met al de gevolgen daarvan te forceeren. Neen, het valt niet te loochenen, als onze ervaringen, in dezen tijd van ingrij- pnde bezuiniging op alle onderwijs, ons één les opdringen, dan is het wel deze, dat de rechten en verplichtingen van het bijzon der onderwijs met betrekking tot Rijk en gemeente op al te losse schroeven staan, zoolang ze niet in feite geregeld zijn bij de wet. BINNENLAND DE HERCLASSIFICATIE Bezwaren der R.K. Centrale van Burgerlijk Overheidspersoneel Woensdag j.l. was het bestuur van de R.K. Centale in vergadering bijeen. Besproken werd het door de regeering bij de Centrale Commissie voor Ambtena renzaken aan de orde gebracht voorstel tot herclassificatie van gemeenten, terwijl ver schillende gemeenten naar een lagere klas se worden overgebracht. De R.K. Centrale staat afwijzend tegen over dit voorstel. Zij is tegenstandster van classificatie, omdat naar haar oordeel het aangeven van een gezonden grondslag voor classificatie niet wel mogelijk is Besloten werd tot het op korten termijn houden van een gecombineerde hoofdbe stuursvergadering der bij de R.K Centrale aangesloten organisaties, waar het vraag stuk in vollen omvang aan de orde komt. DE HUIDEN- EN LEERCENTRALE. In verband met berichten als zou de mi nister van Economische Zaken hebben ge- eischt, dat de Centrale voor huiden, leder en schoenen zou worden gereorganiseerd, vernemen wij, dat zulks onjuist is. De mi nister de vrijheid van het bedrijfsleven, wat betreft zijn organisatie eerbiedigend heeft slechts een reorganisatie in overwe ging gegeven. Aan dezen wensch is reeds ten deele gevolg gegeven op een Woensdag te Utrecht gehouden vergadering van de Centrale, terwijl de groep lederfabrikan ten zich Maandag op een vergadering te Tilburg reeds daarvoor had verklaard. DE VERKOOPVERRUIMING OP ZONDAG Geen vernietiging van raadsbesluiten? Ten aanzien van de door een aantal ge meenteraden genomen besluiten inzake verruiming van de verkoopgelegenheid op Zondag, kan „Het Volk" mededeelen, dat thans mag worden aangenomen, dat de, Mi nister van Economische Zaken geen stap pen zal doen om vernietiging van deze be sluiten door de Kroon te verkrijgen,'noch in de gevallen, waarin de gemeenteraad de verruiming heeft toegestaan, noch daar waar zij is geweigerd. De uitvoering van de „crisisbepalingen" der Winkelsluitingswet. Ongetwijfeld getuige de uitgevaardig de circulaire kan van een tekort aan voorlichting van de gemeentebesturen van de zijde van het Departement van Econo mische Zaken in verband met de uitvoe ring der zoogenaamde crisis-bepalingen van de Winkelsluitingswet (verruiming verkoopgelegenheid op Zondag) niet wor den gesproken. Niettemin heeft de wyze, waarop deze bepalingen ten uitvoer zijn gebracht, de Ned. R.-K. Middenstandsbond aanleiding gegeven, terzake enkele beschouwingen ter kennis van den Minister van Economische Zaken te brengen. In de eerste plaats maakt adressant een opmerking ten aanzien van de wijze, waar op de betreffende bepalingen zijn gehan teerd ten opzichte van de winkels, waar voor een vergunning, als bedoeld in art. 1 onder e) of onder g) der Drankwet, geldt. Klaarblijkelijk hebben onderscheidene gemeentebesturen bij de beantwoording der vraag, of de tegenwoordige buitenge wone omstandigheden tot het scheppen van eenjge verkoopgelegenheid op Zondag voor de slijterijen aanleiding gaven, zich ten eenenmale los gemaakt van het belang der betreffende winkeliers en van de positie, waarin deze mede ten gevolge van de crisisomstandigheden verkeeren, be lang en positie, welke tot de totstandko ming der onderhavige wetsbepalingen heb ben geleid. In zoo ver dient dan ook naar de mee ning van de N. R. K. M. van een fustrering der wet door deze gemeentebesturen te worden gesproken en mag z.i. de vraag ge steld, of de wetgever in een dergelijke ver ijdeling van zijn bedoelingen door lagere organen kan berusten. Een tweede opmerking meent de Ned. R. K. Middenstandsbond te moeten maken ten aanzien van de interpretatie en waardee ring van den uitslag der in sommige ge meenten onder de houders van banketza ken enz. gehouden enquêtes. Het blijkt n.L, dat op dit punt bij velen een ernstig misverstand heerscht. Dit misverstand komt o.a. tot uiting in de vragen, welke dezer dagen door het lid der Tweede Kamer der Staten Generaal, den Hoogedelgestr. heer Duymaer van Twist, aan Minister Steenberghe zijn ge steld, in welke vragen de heer Duymaer van Twist mdededeelt, dat in de gemeente 's-Gravenhage van de circa 800 winkeliers in brood, banket, enz., die opgeroepen wa ren om van hun gevoelen te doen blijken, slechts 240 stemmen zich vóór de verrui ming van de verkoopgelegenheid op Zondag verklaarden, hetgeen hem aanieding geeft van een geringe belangstelling onder de betrokken winkeliers te gewagen. Oorzaak van dit misverstand zijn de be woordingen der wet, die in één categorie heeft samengebracht de winkels, waar uit sluitend of in hoofdzaakeen of meer der navolgende waren: brood, banket, suiker werk of chocolade al dan niet tezamen met consumptie-ijs, ten verkoop in voorraad zijn. Uit den aard der zaak zijn in aanslui ting aan deze formuleering van de wet in de betreffende enquêtes betrokken alle winkels, die onder de hier samengevatte groepen konden worden geacht te vallen. Niet al deze uiteenloopende groepen ech ter vertoonden aan verruiming der Zon- dagsche verkoopgelegenheid behoefte. Alleen uit het banketbakkersbedrijf is op de totstandkoming der verruimende wets bepalingen aangedrongen; uit het brood- bakkersbedrijf is geen enkele stem in die richting gehoord, daar dit bedrijf hieraan geen behoefte bleek te hebben. Het is dan ook volkomen begrijpelijk, al dus de Ned. R.-K. Middenstandsbond, dat daar, waar een enquête is gehouden onder de winkeliers in brood èn banket, aan deze enquête alleen is deel genomen door die winkeliers, die bij het al of niet tot stand- komen der verruimende verkoopgelegen heid rechtstreeks belang hadden. Dus niet de broodwinkels doch uitsluitend de banketzaken, en van deze nog alleen de zoogenaamde loopwinkels, niet de bestel- zaken. Bij de beantwoording der vraag, of het resultaat der bedoelde enquêtes geacht kan worden aan te toonen, dat een meer- derhei der bedrijfsgenooten zich voor de noodzakelijkheid van verruiming heeft uit gesproken, mogen deze onderscheidingen niet uit het oog worden verloren. VEEHOUDERIJ-CENTRALE. Naar wij vernemen, heeft de dezer da gen gepubliceerde benoeming van prof. dr. H. C. L. E. Berger tot regeeringsadviseur der veehouderij Centrale alleen betrek king op vraagstukken van hygiënische strekking. „Msbd." VERHOOGDE KORTING OP DRUKWERK De korting van 10 pet., welke wegens af- bundeling verleend wordt op het port van voor het binnenland bestemde drukwerken en monsters, die bij abonnement of door een frankeermachine gefrankeerd worden, 'is met ingang van 1 November a.s. ver hoogd tot 20 pet. VAN SPIONNAGE BESCHULDIGD De Nederlander Zwiers in Duitschland tot zes jaar gevangenisstraf veroordeeld Zooals men zich herinnert, werd voor eenige maanden de Nederlander Zwiers in Duitschland aangehouden en te Essen ge vangen gehouden, welke gevangenhouding heel wat stof in de Nederlandsche pers heeft doen opwaaien. Thans verneemt „De Grondwet" van be vriende zijde, dat het Volksgerechtshof den Nederlander Zwiers heeft veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf (tuchthuis straf) wegens poging tot militaire spion- nage. BEGROOTING 1935 VAN Z.-HOLLAND. BEZUINIGINGEN Verschenen is het ontwerp der provin ciale begrooting van Zuid-Holland voor 1935 In de toelichting wijzen Gedeputeerden er op, dat zij er ook dit jaar van uit zijn gegaan, dat de gewone dienst sluitend ge maakt moet worden niet alleen zonder be- lastingverhooging, maar ook zonder te be schikken over de batige saldi en andere min of meer toevallige baten van vorige jaren Dank zij de verschillende bezuinigings maatregelen zou de begrooting zonder te veel moeite sluitend gemaakt zijn, als de voornaamste bron van inkomsten, de op centen op de inkomstenbelasting en de ver mogensbelasting, een gelijk bedrag als het vorig jaar opgeleverd had Op grond van gegevens der rijksbelastingadministratie moet echter gerekend worden op een te genvaller van ƒ410.000 of bijna 15 pet van het geheele bedrag van het vorig jaar. De jongste salarisregeling van 1 April 1.1. beteekende een bezuiniging van 58.000. Bij een afzonderlijke voordracht wordt wederom een nieuwe salarisverlaging voor gesteld, ingaande 1 Januari 1935, die naar raming een lastenvermindering van ƒ50.000 zal beteekenen. Voor de onderhoudskosten van wegen- en waterstaatswerken wordt gerekend op een bezuiniging van 75.000 voornamelijk door de daling van materiaalprij zen en loonen. Op rente en aflossing der provin ciale leeningen hoopt men o.a. door con versiemaatregelen ƒ31.000 te bezuinigen. Tenslotte stelt men zich voor 40.000 te bezuinigen op de post „Kosten van verple ging van armlastige krankzinnigen en an deren". Voor subsidies aan de gemeenten in deze kosten zal 75.000 meer uitgetrok ken moeten worden dan in 1934, daar de verpleegkosten niet zoo snel gedaald zijn als verwacht was. Zelfs verwacht men, dat deze post in den loop van het jaar nog een tegenvaller van ƒ40.000 a ƒ50.000 zal op- levern. Er worden echter bij afzonderlijke voordracht maatregelen voorgesteld om een bezuiniging van 100.000 op de verpleeg kosten te verkrijgen, waardoor de bestrij ding der gezamenlijke uitgaven toch nog f25000 minder zou kosten. Verder kunnen de rouwgelden 10.000 lager geraamd wor den door het bezet raken der beschikbaar gestelde plaatsen. Tenslotte wordt het mo gelijk geacht het aandeel van de provin cie in de door particulieren verschuldigde bijdragen in de verplegingskosten 5000 hooger te ramen. Men is voornemens een scherpere controle op deze bijdragen in te voeren. HERZIENING SALARIEERING PROVINCIAAL PERSONEEL IN ZUID-HOLLAND Naar aanleiding van het besluit der 'Pro vinciale Staten van Zuid-Holland tot her ziening van de provinciale salarisregeling van 13 Maart 1934, heeft Gedeputeerde Staten, naar zij in een voorstel aan Pro vinciale Staten meedeelen, een brief van den minister van Binnl. Zaken be reikt, die op een verdere verlaging aan dringt. Hij wenscht de maxima voor ver schillende rangen verlaagd te zien tot be paalde bedragen. Hij wenscht ook, dat aan de overgangsbepaling in sterkere mate een afloopend karakter zal worden gegeven overeenkomstig de aanwijzingen in het rap port-Schouten Gedeputeerde Staten hebben hun mede werking afhankelijk gesteld van den waar borg, dat de salarisregeling dezer provin cie bij verdere herziening niet zou komen te liggen op een lager peil dan dat van eenig ander gewest. De minister gaf de re delijkheid daarvan aanstonds toe. Gedepu teerde Staten hadden voorts overwegend bezwaar tegen zijn aanvankelijken eisch, dat de nieuwe verlaging reeds tegen 1 Juli 1934 haar beslag zou krijgen. De minister heeft daarop bewiligd in een uitstel tot de tweede gewone zitting van 1934. Het heeft Gedeputeerden Staten moeite gekost om tot het besluit te komen, dat aan 's ministers wenschen moet worden voldaan. In het bijzonder geldt dit van de wijziging der overgangsbepaling. Betreffen de de salarisschalen zijn de verschillen tus- schen wat de minister wenscht en de in Maart tot stand gekomen regeling niet van beslissende beteekenis. Op enkele uitzon deringen na beloopt het verschil niet meer dan ƒ100 tot ƒ200 per jaar. Voor groote personeelgroepen gaat de minister trou wens met de in Maart vastgestelde salaris schalen accoord. Met name is dit het geval met de loonen der werklieden. Het verschil in totaal te verloonen bedrag, indien men de overgangsbepaling terzijde laat, tus- schen de 1 April 1934 ingevoerde en de door den minister noodig geachte bedroeg, volgens den toestand op 15 September, nauwelijks 2 pet. Gedeputeerde Staten stellen aan Provin ciale Staten voor, den minister in zijn wen schen ten aanzien van de salarisschalen te volgen Zij geven een overzicht van de wij zigingen der salarisschalen ingevolge dit voorstel. Wat betreft de wijziging der overgangs bepaling, nog steeds achten Gedeputeerde Staten het geen geringe zaak om in slechts enkele jaren het provinciaal personeel een salarisvermindering te doen ondergaan, welke voor velen 1/4 en meer van de tot voor kort genoten bezoldiging bedraagt. Echter meenen zij, dat aan de landsregee- ring een loyale medewerking ten aanzien van de centrale doelstellingen van haar beleid tenslotte niet mag worden onthou den. De regeering acht een snelle aanpas sing van het salarispeil der lagere corpora ties een eerste voorwaarde voor haar eco nomische politiek. Dat handhaving van een betrekkelijk gunstige overgangsbepaling voor de financiën der provincie niet van overwegende beteekenis is, mag daarbij volgens den minister geen gewicht in de schaal leggen. Bij deze uitspraken moeten wij, aldus Gedeputeerde Staten, ons neer leggen. Met name nu kunnen noch wen schen zij de verantwoordelijkheid te dra gen voor het volgen van een gedragslijn, welke de regeering naar haar uitdrukke lijke verklaring in haar zware taak zou bemoeilijken Daarom hebben Gedeputeer de Staten besloten, de aanvaarding van de door den minister noodig geoordeelde wij zigingen, ook wat de overgangsbepaling aanagat, bij Provinciale Staten aan te be- bevelen. De minister is trouwens voorne mens, indien deze wijzigingen niet aan vaard worden, toepassing te geven aan het gewijzigde artikel 126a der ambtenarenwet. Gedeputeerde Staten stellen voor op ver langen van den minister een wijziging aan te brengen in de titulatuur betreffende sluiswachter en assistent-sluiswachter, en het maximum der diplomatoelagen tot ƒ300 per jaar te verminderen* Jaarwedden Ged. Staten van Zuid-Holland In overeenstemming met een desbetref fend schrijven van den minister van Bin- nenlandsche Zaken stellen Ged. Staten van Zuid-Holland thans aan de Provinciale Staten voor, de tijdelijke korting van 250.op elk hunner jaarwedden (krach tens besluit der P. S. van 20 Dec. '33) te vervangen door een blijvende, en alzoo het bedrag hunner jaarwedde, waarvan ieder de helft als vast inkomen geniet en de andere helft tusschen de leden als pre sentiegeld wordt verdeeld, met ingang van 1 Januari 1935 vast te stellen op ƒ4750. De St. Janskerk te Gouda. Ged. Staten stellen aan de Prov. Staten van Zuid-Holland voor, aan het Fonds tot Herstel van de Goudsche Glazen (St. Janskerk te Gouda) een provinciale bij drage te verleenen van 25 pet. in de kos ten van voltooiing van de restauratie dier glazen tot een maximum van 8250. RADIO-RAAD. Aan het jaarverslag van den Radio-raad is het volgende ontleend: In totaal onderzocht de commissie 1094 teksten. Tegen 41 teksten had de commis sie bezwaar en wel 4 van de K.R.O., 1 van de N.C.R.V., 30 van de V.A.R.A., 2 van de H.I.R.O., 3 van de V.R.O. en 1 van de Radio-Volksuniversiteit Holland. Bij 145 teksten had de commissie be zwaar tegen een gedeelte en wel 4 der A.V.R.O.-, 8 van de K.R.O., 4 der N.C.R.V., 108 der V.A.R.A., 8 der H.I.R.O., 5 der V.R.O., 1 der R.V.U. en 8 verkiezingsrede voeringen van politieke partijen. Bij schrij ven van 21 November deelde de commissie aan de V.A.R.A. mede welke liederen als sluitliederen mochten worden gebezigd. Het verslag vermeldt tevens de strijdliederen waartegen de commissie bezwaar had. Af breking eener uitzending vond plaats op 19 October toen de V.A.R.A. de „Socialisten- marsóh" uitzond zonder vooraf daarop de goedkeuring van de commissie was verkre gen. Aan de K.R.O. werd tweemaal bericht, dat een uitzending niet plaats vond over eenkomstig den ingezonden tekst. Hetzelf de bericht ontving de V.P.R.O. en de V.A. R.A. bij wie de overtreding in 1 geval plaats vond. In 3 gevallen bij de A.V.R.O., 4 bij de K.R.O., 3 bij de V.A.R.A. en 1 bij den V.P.R.O.' vond een uitzending plaats, die niet in het programma voorkwam. De commissie verzocht in 1 geval aan de K.R.O. tot weglating van een voor dracht, die de commissie op grond van de wettelijke normen niet kon verbieden. De K.R.O. voldeed aan dit verzoek. In eenzelf de geval verzocht de commissie aan de V.A. R.A. wijziging van een tekst. Deze bericht te na breedvoerige besprekingen in een hoofdbestuursvergadering van oordeel te zijn, dat geen termen konden worden ge vonden tot wijziging van den tekst. De commissie deelde aan de omroeporga nisaties mede, dat, ingeval deze meenen een mededeeling voor de microfoon te moeten doen- in verband met bezwaren door de commissie gemaakt, dat deze slechts een maal moet geschieden en beperkt blijven tot hetgeen de commissie omtrent dit be zwaar heeft medegedeeld. Op een tweetal verzoeken van derden om inzage van een tekst berichtte de com missie daaraan niet te kunnen voldoen. De controle op de redevoeringen in verband met de verkiezingen voor de Tweede Ka mer vond bij 24 redevoeringen in Hilver sum plaats. In twee gevallen verbrak de commissie de uitzending. Op verzoek van den Minister adviseerde de commissie inzake een .klacht over recla me gemaakt voor een modeblad, „Tinten- gloed" door de A.V.R.O. De Commissie ont ving daarover bericht van den Minister volgens hetwelk deze reclame ongeoor loofd was. In 3 gevallen bij de K.R.O., 3 bij de N.C. R.V., 4 by de V.A.R.A. en 1 bij de R.V.U. berichtte de commissie aan den directeur- generaal der P.T.T., dat volgens het con trole-rapport een uitzending reclame had bevat. De commissie ontving 15 klachten van particulieren over uitzendingen en be handelde verder ook eenige klachten van den Minister ontvangen over uitzendingen. In het verslag zijn de moeilijkheden ver meld in verband met de uitzending „Volks- hulde aan Prins Willem van Oranje" door de N.C.R.V. In verband met het vonnis in hooger be roep van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake het proces V.A.R.A.Staat over de afbreking van de rede-Zwertbroek op 8 October 1930, door welk vonnis de com missie in het gelijk werd gesteld, deelt de commissie mede, alvorens nader te bepa len haar standpunt inzake uitzendingen, die critiek inhouden op een Regeeringsbe- sluit betreffende den omroep en op een an dere omroepvereeniging, af te wachten of tegen bedoeld vonnis cassatie zou worden aangeteekend, waarvan de termijn ki het volgend verslagjaar afliep. Uitvoerig vermeldt de commissie hetgeen voorgevallen i6 inzake het verbod van uit zending van De Internationale door de VARA.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 14