DE LEIDSCHE COURANT
CORRESPONDENTIE.
G o n n it, Leiden. Nieuwe bijdra
gen ontvangen. Dank! Nog even geduld!
Dag Gonnie! Maak eens een versje over St.
Nicolaas? Wil je? Groetjes thuis!
Wim Vermeulen, LJsselstein.
Ik stuur vandaag de bewuste stukken te
rug. Het bedoelde stuk is voor kinderen „te
wijs." Zietdaar! Trouwens in den Haag
dacht men er ook zoo over! Veel groeten
aan je ouders! Sprokkel zooals ik zeg leu
ke anecdoten geschikt voor kinderen,
en maak eens een verhaal, sprook
je of vers over St. Nicolaas en Kerstmis!
(Zie vraag?).
Lenie van Zijp, Leiden. „De
schaal met olie" laat ik plaatsen. Nog even
geduld! Dag Lenie! Groet je ouders van
me!
Theodora v.d. Werf, H'woud e.
Dat stukje over „De Zomervacantie" zal ik
nog eens bewaren tot het volgend jaar.
Wel zou ik je willen attent maken over
„Een vraag". Zie dit nummer. Dag Theo
dora! Groeten aan alle huisgenooten!
Sjaar Bontje, R' veen. Jouw op
stelletje wordt geplaatst. Ook tegen jou
zeg ik: let eens op onze vraag en.... doe
mee! Dag Sjaantje! Groeten aan vader en
moeder en als je ze hebt alle broertjes
en zusjes!
Tinie van Schie, Katwijk a. d.
R ij n. Ik stel me zoo voor, dat jij al zoo
vaak gedacht hebt; waar blijft mijn vers?
„Zeker ds papiermand ingegaan? Niks aar
dig van Oom Wim" Heb ik het mis Tine!
Om jou tevreden te stellen en je te laten
zien, dat je toch niet al te kwaad op me
behoeft te zijn, laat ik je vers als slot van
deze correspondentie hier volgen en ik
hoop, dat je ook aan onze „Vraag" zult ge
volg geven. Dag Tine! Daar is Tine van
Schie en vertelt jullie wat van
AAN ZEE
door Tine van Schie.
Aan zee, daar is het schoon,
Daar schijnt zoo fijn de zon.
En, toovert op de wangen
Een kleurtje als het kon.
Aan zee, gaan wij ravotten
En stoeien, o, zoo blij,
Daar bouwen wij dan torens.
Of dansen in de rij.
Aan zee, daar gaan wij baden.
Dat plassen is zoo fijn;
Daar maken wij een kuil ook
Tot we bij 't water zijn.
En als wij dan weer thuis zijn,
Brengt Moeder ons naar bed,
Daar droomen wij dan heerlijk
Van die groote, groote pret!
Hierbij zullen we het laten! Tot Zater
dag! Een zestal brieven liggen nog op ant
woord te wachten. Dan ben ik door den
berg heengeworsteld!
EEN VRAAG!
Deze vraag is gericht tot alle Neefjes en
Nichtjes, die meenen in staat te zijn iets
moois te leveren voor onze speciale num
mers voor Sinterklaas en Kerstmis. Vooral
tot onze vaste medewerkers en medewerk
sters richt ik deze vraag, die al zoo vaak
blijk gaven te „kunnen".
Wie doet mee?
Maak een vers, verhaal, sprookje over
het feest van Sint-Nicolaas of Kerstmis of
over beide feesten. Wie het goed heeft,
vindt in onze kolommen een plaats! Voor
uit dan! Onder alle mededingers wordt een
boekwerk verloot.
Voor ons Sinterklaasnummer moet
alles binnen zijn vóór 15 November en voor
Kerstmis 1 December.
Succes!
O o m W i m.
WIE ZIJN JARIG?
Van 21 tot en met 27 October.
21 Oct.: Bert de Gunst, Caeciliastraat 1115
21 OctNel Reekers, Breestraat 87.
21 Oct.: Engel-ina van Sonderen, Hooge-
woerd 88a.
22 Oct. Janna van Haastrecht, Nieuwe We
tering C 86.
22 Oct. Joseph Braakman, Cobethstr. 48.
24 Oct.: Riki Roodakers Levendaal 175.
25 Oct.: Henk Slegtenhorst, Reineveststeeg 3
26 Oct.: Hans Sandman, Rapenburg 72.
26 Oct.: Gerrit OverdeVest, Magdalena
Moonstraa
26 Oct. Beppie O verdijk, Korte Oranje
gracht 4.
26 Oct.: Kees, Buil, Rijndijkstr. 27.
26 Oct.: Dora van Haastregt, Dorpsstraat
D 76, Zoeter wc ude.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien, schrijve me minstens 14
dagen voor den verjaardag. Ik neem alleen
op de namen van schoolgaande kinderen.
OomWim.
IN DE FRANSCHE REVOLUTIE
door Annie Juffermans.
't Was tijdens de Fransche omwenteling.
De revolutie was uitgebroken. De revolu
tionairen dachten, eerst moet het Christen
dom uitgeroeid worden en dan zullen wij
de koning van de troon af zien te krijgen,
dus met andere woorden, weg met de kerk,
weg met de monarchie! Zelfs om 't vredige
dorpskerkje in 'n rustig dorpje aan de kust
van Bretagne, lagen troepen revolutionaire
soldaten. De katholieke godsdienst mocht
natuurlijk niet meer uitgeoefend worden,
't Angelusklokje klepte niet meer. De ker
ken waren van hun klokken beroofd. En
wie toch de godsdienst openbaar uitoefen
de, of openlijk voor het koningschap was,
werd gevangen genomen, wreed mishan
deld, ja zelfs gedood, als zij niet van hun
geloof wilden afvallen, of niet openlijk
wilden belijden, dat zij tegen het koning
schap waren.
De avond was reedo gevallen, de zon was
al onder. De soldaten sliepen allen, behalve
de hoofdman, hij staat tegen een boom ge
leund, te turen naar de verre zee. Eens
klaps ziet hij in de verte aan de horizon
een lichtpunt, 't lijkt wel een ster, die uit
de lucht komt vallen. Het komt hoe langer
hoe nader, hij hoort een zacht klotsen in
het water, dus 't zijn schepen. Zouden het
Roomschen zijn? Hij weet het niet! Maar
toch maakt hij zijn soldaten wakker, alsof
hij wist, dat er gevaar dreigde. Nu ziet en
hoort hij het duidelijk. Hij heeft zich niet
vergist. Er naderen vijf schepen. Op één
van die vijf, staat een slanke gestalte, zijn
rechterhand fier opgeheven, als wilde hij
zijn beminde broeders moed inspreken
voor de dood.
De soldaten staan geruischloos op, ook
hun schepen liggen gereed. Zs stappen in
een schip en varen naar die vijf schepen,
om ze in te nemen. Dat eene schip, waar
die priester in staat, kunnen ze nog net
bijtijds naderen. De andere vier schepen
waren reeds gevlucht, bang dat ook zij ge
vangen zouden genomen worden.
Die priester vooral moesten zij hebben.
Ze brachten hem naar een hooge toren, de
hoofdman liep achteraan. Toen ze bij de
toren gekomen waren, móchten zij zich
verwijderen, hun werk was volbracht. De
hoofdman zou die priester wel opsluiten.
Toen de hoofdman zich wilde verwijderen,
sprak de priester opeens: „LeoLeo..
ja, 't is waar.... Judas verried zijn God-
delijken Meester ook".
De hoofdman schrok, maar hij wilde zijn
eigen broer niet herkennen. „Ik ken je
niet," zei hij barsch. „We spreken morgen
wel verder af."
De soldaten sliepen al lang, de hoofdman
lag nog altijd wakker. Hij kon maar niet
in slaap komen, hij lag te denken aan de
vorige avond. Nu moest hij de volgende
dag, zijn eigen broer aan de beulen overle
veren. Hij dacht ook aan zijn nog jeugdige
leeftijd, toen zij nog zoo gezellig met hun
tweeën samen leefden. Het was toch al te
erg.
Hij stond op, ging naar de toren en zei,
op z'n knieën vallend: „Henri vergeef het
me, vlucht.... vlucht, ik ga met je mee."
De andere morgen, zochten de soldaten
tevergeefs naar den priester en naar den
hoofdman.
OPSTELLEN VAN PUKKIE
(Naverteld).
„OP SCHOOL".
III.
Mm, we waren 't laatst gebleven bij
Janus doet dat raam toe! bij de held
haftige verdediging door Janus niet
brommen door Leonidas!
Het woord Thermophylen beteekent
kwajongensstreken duld ik niet verstaan?
beteekent „warme bronnen". De Pers
was met zijn leger tot daar gekomen. Voor
het gevecht zonden de Perzen een gezant
aan de Grieken met de eisch geef me
dat papiertje hier vervelende knul met
de eisch voor 't overgeven der wapens.
Maar de Grieken gaven te antwoord
zeg Kees op de punt zitten de Grieken
gaven ten antwoord: „Kom en haal ze!"
De Perzen gaven de Grieken te kennen,
dat hun pijlen de zon verduisterden, zooveel
waren er! Maar de Grieken zeiden verach
telijk Pas op Kees ik gooi je dadelijk
eruit met 50 regels, zeiden verachtelijk:
„Dan zullen we in de schaduw vechten. De
strijd begon; aan beide kanten werd flink
gevochten. Maar de bergengten hielden %7e
Grieken flink bezet, totdat een verrader
lijke Griek genaamd Wim je bent een
vervelend jong, zit toch stil genaamd
Ephiales de Perzen een geheim paadje over
de bergen wees.
Plotseling verspreidde zich onder de
Grieken de uitroep wie schiet daar met
proppen wij worden van achteren aan
gevallen! Leonidas met zijn 300 ezels die
jullie zijn opletten met zijn 300 krijgers
stierven den heldendood.
Horatius herdacht hun met de woorden
Ik zal dadelijk daar eens achteraan ko
men met de woorden: „Dulce et decoram
est ad patria mori" 't is roemrijk voor het
vaderland te sterven. De Grieken betreur
den den dood van Janus Leven, daar
stilzitten van de helden. Ze verhieven
een standbeeld met het opschrift
Schaapskoppen zit toch niet te lachen
met het opschrift „Die, Hospes Spartac
daar gaat de bel.
PECH!!!
door Suze van Zijp.
„Pfff! Wat is dat warm," zuchtte Dien
Bremers, „ik wed dat de musschen in de
goot zitten te apegapen. Niks geen weer
voor school! Hé, wat zou 't water nu lekker
zijn! Enfin, opletten maar anders„Dien
ben je bij?" waarschuwde Zuster's stem.
„Met 'n ruk schoot het meisje recht, en voor
een oogenblik deed ze heusch haar best om
bij te blijven. Hè, wat kon het toch moei
lijk wezen om goed te zijn, philosopheerde
ze verder. Je„Wat zei ik daarnet",
klonk zuster's stem weer. „Ja, ik heb het
tegen jou, Dien". Dien bloosde tot onder
haar blonde krullen en zweeg in alle talen.
„Pas op, hoor!" Nou, dat zou ze! En gedu
rende vijf minuten spande ze zichzelf dan
ook in, om belangstelling te voelen, voor de
Amerikaansche varkens, die van mais leven
Hè, ze kreeg er werkelijk pleizier in.
Agaat Boerse, kom jij maar eens voor de
klas en laat eens hooren, wat je ervan
kent. Agaat kwam naar voren, angstig een
teekën gevend aan Dien om toch voor te
zeggen. Natuurlijk, zou ze dat! Het was
immers haar vriendin, 't Ging goed. De
beurt was makkelijk. „Nu, wat zijn daar
veel in die streek", was de laatste vraag.
„O ja, bergen", dacht Dien, wacht,, ze zou
Gaat eens aan 't lachen maken. „Dwergen",
fluisterde ze. O hee, nou zei die stommerik
het waaratjes na, hoor! Had je toch ooit.
Gut, de Zuster had 't net gehoord„Dat
is voor de zooveelste maal, meisje. Ga
maar op dë achterste bank zitten. Vanmid
dag een half uur nablijven". Dien droop
schuldbewust af. Pechvogel dat ze was.
Maar wanneer had zij ook nu eens niet
iets? Ze zou vanmiddag zijn gaan winke
len met moeder en ze koesterde een stille
verwachting van een doddige crème jurk
met 'n rose bloemetje, die ze ergens gezien
had. Misschien wachtte moeder wel. Nou,
had ze toch haar best gedaan. Zou Zuster
Dorothea niet te vermurwen zijn en smee-
kend keek ze de Zuster aan. Maar deze
keek lang niet toegevend. Wat moest ze ook
zoo lastig zijn? 't Was wel warm, maar
anderen hadden daar evengoed last van.
Om vier uur trok Dien dan ook gewapend
met potlood en bloc nota naar de negende
klas, 't rijk van Zuster Dorothea en met
bedrukt gemoed (zooals ze dichterlijk
dacht) toog ze aan 't werk, de les uitschrij
vend over de Amerikaansche varkens en
bergen en landbouwproducten ena. enz.
De letters draaiden voor haar oogen. Haar
hand vloog over het papier. Werken, wer
ken, misschien haalde ze 't nog.
Half vijf. Dien stond op de gang, duwde
d'r muts op d'r bol, een weerbastige krul
eronder stoppend en nu op 'n holletje naar
huis. En Rika, is Moe nog thuis;" vroeg
ze naar adem snakend, de oude gedienstige,
die op haar luid gebel de deur opende:
„Neen, Dini, je Moe is net drie minuten
weg. Ze kon onmogelijk langer wachten.
Moest je weer school blijven? Niets netjes,
voor zoo'n groot meisje, hoor! Dien luister
de al niet meer. Mistroostig slenterde ze de
lange, marmeren gang door de huiskamer
in, viel voor de piano neer, opende haar
met veel lawaai en begon uit alle macht te
spelen, het eenigste wat ze volgens haar
zus Greet fatsoenlijk en met gevoel kon ten
gehoor ebrengen.
„En van je hela, hola, houdt er de
moed maar in, houdt er de moed maar in!"
OP DE MARKT
door Martin van Wel.
Iedereen is wel eens op de markt geweest.
Men heeft een beestenmarkt en een markt
met kraampjes. Ik zal maar eens van de
markt met kraampjes vertellen. Men vindt
daar o. a. den rpan, dje tabletten voor ek-
steroogen verkoopt. Ik heb eens zoo'n man
hooren zeggen, dat men die tabletten in het
water moest oplossen en Je voeten er in
houden. Als men dan zoo'n paar dagen het
eventjes gedaan heeft, gaat de eksteroog
er af met wortel en af.' Of het waar is, weet
ik niet. Probeer het zelf maar eens!
Men ziet ook wel eens een liedjeszanger
met een mooie hoed op. Ik zag er eens een,
die van die leuke mopjes kon zingen. En er
kwamen een paar kwajongens, die een
rotte appel hadden en het op zijn rug gooi
den, zoodat er een vieze vuile plek op z'n
jas zat. Dan krijgt men nog de jood met
manufacturen, die maar roept: „Dames en
heeren, hier zijn de beste en goedkoopste
manufacturen."
Maar, maar ik meen, is goedkoop, duur
koop.
Dan heb je nog den verkooper in kleine
dingen, die zegt. „Hierzoo, dames en hee
ren, alles voor één duppie." En er zijn er
nog meer, die ik niet allemaal kan vertel
len. Ga maar eens kijken en vul dit lijstje
eens aan.
DE VONDELING
door Nellie.
V.
„Nee", antwoordde hij de jongens, „ik
moet weer verder", en reeds wilde hij zijn
tocht voortzetten. Wat jij wilt ons de mar
mot niet laten zien", begon de opschepper
weer, „nu we zullen je laten zien." Een hoo-
nend gelach steeg op uit het groepje. Alleen
Fred stond daar als aan den grond gena
geld, en twee groote tranen rolden over
zijn lijkbleek gelaat. De groote jongen
had hem het kooitje afgenomen, en thans
hield hij het marmotje in de hoogte haar
vasthoudend aan het rechterachterpootje.
Het verschrikte diertje liet een klagend
geluidje hooren tot groot vermaak der
jongens. Radeloos van angst gaf Fred een
schreeuw, toen viel hij neer op de straat-
steenen. Dat was te veel voor den knaap
geweest. Verschrikt keerden de jongens
zich om. Zij zagen thans het ernstige ver
loop van hun spelletje in. De jongen die
het nog steeds trillende marmotje in zijn
handen hield, voelde zich plots bij de mouw
gegrepen. Ontzet keerde de jongen zich om,
en voor hem stond een heer die een klein
meisje aan de hand hield. „Ga weg van
hier dierenplager", zoo sprak hy veront
waardigd, „geef mij het marmotje en ver
dwijn". De jongen overhandigde de heer
het schuwe diertje, en verwijderde zich
haastig met de overige jongens. De kleine
Fred was intusschen weer opgestaan en
wou de heer bedanken voor diens vriende
lijke hulp, doch hij was te- ontdaan om te
kunnen spreken, en zijn oogen stonden vol
tranen. Ontroerd vatte de heer de hand
van de knaap en de andere lag hij op het
blonde krulhaar. „Hoe heet je mijn jon
gen". zoo sprak hij vriendelijk. „Mijn pleeg
moeder noemt mij Fred mijnheer, Fred
Bilasch", antwoordde de jongen met ver
stokte stem. „Gij hebt geen ouders meer
arme kleine", vervolgde de heer met een
stem waaruit innig medelijden sprak. „Hier
mijn kind dat is voor jou" en hij overhan
digde de jongen een bankje van vijftig
gulden. En wederom blikte hij diep in de
onschuldige blauwe oogen. „O, mijnheer",
riep Fred uit, hoe zou ik u kunnen bedan
ken voor zooveel goedheid."
(Wordt vervolgd).
EEN HOEPELWEDSTRIJD IN DE
ZOMERVACANTIE.
door Albert Vreeburg.
Heerlijk! heerlijk! riep Frans tegen Jan,
Vacantie en een mooie dag. Fijn, nu kun
nen we eens pret maken. Hij kleedde zich
vlug aan en ging naar buiten. Zijn broertje
kwam even later ook. Hij zei tegen Frans.
We moeten morgen een hoepelwedstrijd
houden, waaraan alle jongens van tien tot
twaalf jaar mogen meedoen. „Ja, zei Frans,
dat moeten we doen. En vader moet dan
de wedstrijd leiden. Dat is goed! We nemen
de mooie laan in het bosch. Dat zou een
pretje geven. Na het ontbijt gingen ze eens
kijken of de laan goed in orde was. Alle
takjes, bladeren en andere ongrechtigheden
werden verwijderd, zoodat het een pracht-
baan was voor de wedstrijd. Daarna wer
den de jongens gewaarschuwd. Of die er
zin in hadden! Ze begonnen direcht te
oefenen en hielden wedstrijden om te
zien of ze fit waren.
De vader van Frans en Jan vond het na
tuurlijk ook goed. Hij zei, dat ze taartjes
met limonade zouden krijgen. Ook dat vond
bij de jongens groote bijval. Zij konden
haast niet spelen en slapen van verwach
ting. Wie zou het winnen? Vooral Frans en
Jan waren geheel overstuur. Wat zou dat
een pretje zijn! Er waren twee mooie prij
zen: Een beker en 'n medaille!
Dne volgenden ochtend waren allen al
vroeg in de baan. Frans en Jan waren er
het eerst. Ze brachten twee vlaggetjes en
'een emmertje kalk mee. Bij het begin en
einde werden de vlaggetjes geplaatst en de
lijnen getrokken. Om negen uur werd be
gonnen. Ze moest 200 meter afleggen. In het
begin leek het er op, dat Koos van de
melkboer de wedstrijd zou winnen. Vlak
achter hem kwam Frans aanhollen. Maar op
40 meter van de finish werd Koos door
Frans ingehaald, die ook nummer één werd
Koos werd nummer twee. Toen reikte de
vader van Frans en Jan de prijzen uit.
Frans kreeg de beker en Koos de medaille.
Toen werd een aanval op de limonade en
taartjes gedaan. De jongens vonden het
verrukkelijk en niets bleef over. En in het
dorp werd nog lang over de prettige wed
strijd gepraat.
EEN MOEDER OVER VACANTIETUD
door Gretha Haverkorn.
Ziezoo, vacantie is nu heen,
Goddank, weer afgeloopen;
Want al de kind'ren om je heen,
Zouden gezondheid sloopen.
Wie heeft vacantie ingesteld,
Ik kan het heusch niet gissen;
Wij, moeders, zijn het toch vooral,
Die daardoor heel veel missen.
Wantzijn de kind'ren naar de school,
Dan is het leven rustig;
Maar in vacantietijd, 't is waar,
Dan plagen zij je duchtig.
Het heele huis staat op z'n kop,
Zóó ruzie, dan wéér spelen;
Een moeder is geen baas in huis,
Als kind'ren zich vervelen.
En trek je er een dag op uit,
Je gaat met hen genieten;
Dan is de moeder wéér de sloof,
De kind'ren zijn de Pieten.
Zoo aan het strand of in het bosch,
Je sjouwt daar met de tasschen;
Je zorgt voor alles, en dan nog,
Stééds moet je op hen passen.
Doch nu vacantie is voorbij,
Oom Wim, moet ik U vragen:
„Of de vacantie is bedoeld
„Als één der zeven plagen?"
Als dit zoo is, geloof me vrij,
Dan is het een verluchting,
Als kind'ren weer naar school toe gaan,
Dan slaak ik een verzuchting!
Is volstrekt niet bedoeld als een plaag.
De vacantie is noodig en vooral noodig voor
het onderwijzend personeel, die vooral hi
dezen tijd van groote klassen en drukke
jeugd, zooals Gretha zelf zegt, wel
eenige weken noodig heeft, om weer op
verhaal te „komen". Wie niet bij het on
derwijs is, kan slecht oordeelen over de
zwaarte van dezen arbeid.
Oom Wim.
(Voor de kleinen).
VOOR HET EERST NAAR SCHOOL
door Nelly v. d. Hoorn.
't Was 28 April. Bennie zou met 1 Mei
voor het eerst naar school gaan. Maar het
duurde haar zoo lang eer de dag was aan
gebroken. Eindelijk was hij er. Vader zei:
„Zullen we nu nog maar geen jaartje wach
ten Bennie?" „Nee, Vader, ik was net
zoo blij, dat ik nu naar school mocht."
Moeder zou hem nu maar aankleeden. HU
had een nieuwe polo-shirt gekregen om
naar school te gaan. Nu was hij klaar en
ging moeder hem wegbrengen. Het was
maar vijf minuten loopen. Op school stond
moeder even met de bewaarzuster te pra
ten. Bennie had direct al een kameraadje.
Fritsje de Keizer. Bennie hoorde z'n naam
roepen: „Bennie, kom eens hier!" Ben vloog
naar de zuster. De zuster vroeg: „Naast
wie zou je graag willen zitten?" „Bij Fritsje
zei hij, mijn kameraadje". „Zoo, en mag je
moeder nu weg gaan, Bennie?" „Ja, ge
rust hoor", zei Ben. De zuster moest lachen
en moeder gaf een knipoogje en ging toen
weg. Een poosje later klapte de Zuster,
want de kinderen moesten binnen komen.
O, wat was het in school mooi! Er stond een
beeld van de H. Maria, met bloemen en
kaarsen eromheen.
„Nu kinderen, nu willen jullie zeker wel
even buiten spelen hè! Dan netjes 'in de
rij twee aan twee! Ga jullie maar fijn
spelen hoor!" De jongens gingen hoepelen,
paardje spelen enz. De meisjes maakten een
heele kring. Dat ging ook wel leuk! De
meisjes konden ook allemaal van die leuke
spelletjes doen. Toen ze eindelijk uitge
speeld waren, moesten ze weer binnenko
men. Nu haalden de zusters de blokjes eens
voor den dag. Ieder kreeg een doosje. In
een doosje zaten er dertig in. Nu de tijd
ging hard. Een kwartiertje mochten ze er
altijd mee spelen. Dan werden ze weer weg
geborgen. Nu mochten ze gaan* plakken.
Alles werd uitgedeeld. Frits en Ben moch
ten een schilderijtje maken, 't Was nogal
gemakkelijk vond Ben. Zoo een op een neer.
De voormiddag was om, eer Bennie het
wist en vond het op school heel prettig,
's Middags kon hij haast niet eten, zoo bang
was ie om te laat te komen. Nooit had
ons ventje gedacht, dat het op school zoo
gezellig zou zijn.
De man die eeuwig boft, koopt met het fraaiste zomer,
jyeer een paraplnie. (Klein Witzblatt),