DE LEIDSCHE COURANT Meester en dienaar Toen na den val van Adam, Lucifer de belofte moest aanhooren van een toekom- stigen Verlosser, schuimbekte hij van woe de, omdat hij zich in zijn verwachting be drogen zag, alleenheerschter te blijven over het verworpen menschdom. Doch na enkele oogenblikken van ver twijfeling hief hij het hoofd ten hemel in uitdagende hoovaardij, en riep uit: God, ik kan den strijd opnemen te gen U en Hem, den beloofden Verlosser. Om dien strijd voor te bereiden, verza melde hij al zijn trawanten der onderwe reld om zich heen. Rondom een diamanten kroes, uit een enkelen steen gehouwen, zoo hoog als een berg en in een meer van vlammen ge dompeld, stelden zich de duivelen op, stil zwijgend en nieuwsgiefig naar de uitspra ken van hun meester. Werpt, beval Lucifer, de stukken van mijn troon in dien kroes. De verbrijzelde hemeltroon van den vroegeren Engel de: Lichts werd tot koken de lava in den reusachtigen smeltkroes. Duivel des hoogmoeds, bulderde de vorst der duisternis, breng mij een bokaal met uw bloed. De duivel opende zijn polsader met zijn scherpe klauwen, vulde de bokaal en over handigde ze aan zijn souverein. Zich over den gapenden afgrond buk kend, leidigde Lucifer de schaal in den krater en terwijl hij langzaam in 't meng sel roerde met zijn gouden schepter, sprak hij: Dat door dit metaal de mensch zich verheffe boven zijn gelijken! dat hij wor de een despoot, een tyran, die door de macht van het geld zich doet vreezen en gehoorzamen! dat het goud zijn hart vcr- drooge en alle barmhartigheid in hem uit- doove. Zóó zij het! brulden de duivelen In koor. Duivel van de gierigheid, geef mij een bokaal met uw bloed. Terwijl Satan wederom dat bloed meng de en roerde met zijn gouden schepter, zeide hij: Dat om uw bezit, de mensch ziel en geweten veil hebbe! dat hij zijn Heer ver raadde en verkoope! dat hij schandelijke boeken schrijve, gedreven door zijn heb zucht! dat hij den bedelaar aan zijn deur late verhongeren! dat de gierigaard te midden van zijn schatten leve in ellende en ontbering en sterve in wanhoop en vervloeking! Zóó zij het! bulderden de geesten hel. Duivel van den wellust, geef mjj een bokaal met uw bloed. Lucifer goot het bloed uit dat als slijk werd in het smeltende metaal en sprak: Dat door de begeerigheid des vlee- sches, gediend door dit metaal, de mensch zijn Schepper verloochene en zich afgo den make van het schepsel! dat hij ter- wille van het goud eer en deugd ver koope en belage! Zóó zij het! sisten en snoven en briesch- ten de helle-geesten in uitgelaten lust Duivel van den nijd, geef mjj uw bloed, de bokaal. Zooals de vorigen opende deze zijn pols ader, waaruit een valig bloed vloeide, dat satan droppel voor droppel, in den smelt kroes liet druipen. Dat door de kracht van dit bloed het kostbare metaal worde tot een knagende worm voor de onterfden van de fortuin! dat het diene om laster en aanklacht te verspreiden tegen al wie talent, rijkdom en deugd bezit! dat het de dolk aanzette tot wraak en volkertwist! Zóó zij het! snerpten de duivelen venij nig. Duivel der gramschap, geef mij een bo kaal van uw bloed. Dit bloed deed het vloeibaar metaal ko ken en schuimen als de golven der bran ding. Duivel van de gulzigheid, duivel der luiheid, geeft mij een bokaal met uw bloed En het mengsel werd bereid onder de godslasteringen en afgrijselijke spotternij van de helsche geesten. Gaat nu, strijders der hel! besloot Lu cifer, verbergt het onschatbaar metaal in de ingewanden der aarde, mengt het in 't zand dat de stroomen meevoeren, opdat het de menschheid betoovere! bergt het diep weg en laat het slechts door hen ont dekt worden bij kleine hoeveelheden, op dat de moeite om het zich te verschaffen, zijn waarde verhooge! De duivelen vertrokken. Na een somber gepeins, richtte de helle vorst zich op, en spotte en grijnsde: Ha! ha! Hij wil de menschen redden. Hij, Die mij verworpen heeft. Ik zal ze bederven, en met minder last en moeite.... Maar de Engelen Gods waakten, en waar de duivelen het goud begroeven, raakten zij het met hunne vleugelen aan, en spra ken: Ook zult gij het Goede in den He mel dienen! Eere zij God! In de menschelijke samenleving is het geld een der voornaamste factoren gewor den. Doch het moet onze dienaar blijven, een middel tot een veelheid van goede dingen. Aan het individu verleent het onafhan kelijkheid en welstand, gelegenheid tot on gestoorde rust in de beoefening van wijs begeerte en wetenschap. Aan de gemeenschap biedt het geld de mogelijkheid der groote ondernemingen, die het bestaan verzekeren van werkge vers en arbeiders. Vooral kan het geld in handen der christelijke liefde en weldadigheid onbe grensd nut stichten. Het is het brood voor de armen, de vacantiekolonie voor de klei ne bleekneuzen der grootstad, de berglucht voor -de longzieken, het tehuis voor de weezen! Zoo is het goud de dienaar van al het goed, dat elke dag weer helpt tot stand brengen. Betreurenswaardig echter, wanneer eens- Sandino, strijder voor onafhankelijkheid De leider der Nicaraguaansche rebellen vermoord. In het staatje Nicaragua heerschte een voortdurende strijd tusschen de regeering en den rebel-generaal Sandino, die zich dr uitroeiing van den Amerikaanschen invloed tot taak had gesteld. Geheel au sérieux neemt Europa zulk een staatje als Nicaragua, dat zoo groot is als Griekenland en evenveel inwoners heeft niet. Er zijn te veel revoluties, die eigenlijk niet veel meer zijn dan de opstand van een verslagen pretendent tegen den regeeren den president. De moord van den rebellenleider gene raal Sandino is het vervolg van een lang voorspel, dat tot in het midden van de vo rige eeuw teruggaat. Oorspronkelijk was het een strijd tusschen liberalen en conser vatieven, die niet zoozeer om politieke ver schillen gestreden werd als wel voor de maohtslust van de leidende figuren. Sandino daartegen streefde veel hoogere doeleinden na. Hij mengde zich alleen in de twisten, wanneer hij tegelijkertijd de Ver- eenigde Staten kon aanvallen. Zoo toen in 1927 de Amerikaansche matrozen in Nica ragua landden om het leven en de eigen dommen van den Amerikaanschen staats burgers te beschermen. Toen na den moord op Car rum as Mexico met de Vereenigde Staten vrede sloot, or ganiseerde Sandino in Nicaragua een revo lutie tegen „de corrupte conservatieve re- geeringskliek", die volkomen slaagde Hij had toen president kunnen worden maar weigerde omdat hij meende beter als rebel zijn doel te bereiken: de Amerikaansche be zetting te dwingen het land te verlaten. Want de landing van de Amerikanen in 1927 leek niet zoozeer ter bescherming van de Amerikaansche burgers geschied te zijn, als wel interventie in Nicaragua's politiek te bedoelen. Het voortdurend verder door dringen van de Amerikaansche troepen stiet op hevig verzet. In de buurt van Quilali kwam het tot de eerste schermutselingen tusschen de Amerikanen en Sandino's troe pen, die uit zeer heterogene elementen wa ren samengesteld: studenten, Indianen, artsen enz. Nu moet men Sandino niet als een groot veldheer beschouwen. Berichten uit Midden Amerika, dat er weer veldsla gen tusschen troepen van de Unie en San dino's opstandelingen hadden plaats gevon den, waren zeer overdreven; hier kon men beter van guerilla's spreken, zooals er lede ren dag in de republiek plaats vinden. Het merkwaardige was hier alleen, dat nu niet twee presidentspretendenten elkaar bestreden, maai- een vreemde staat, de Ver eenigde Staten werd aangevallen, die naar een reden zoctht om een klein land te an- nexeeren en daardoor een ander land, Mexico, te schaden. Voor het eerst intervenieerden de Ver eenigde Staten ruim twintig jaar geleden. President Diaz had toen de hulp van de Amerikanen ingeroepen omdat hij zelf niet in staat was een einde aan de binnenland- sche onlusten te maken. En werkelijk: zoo lang de vreemde soldaten in het land waren, was er rust en zoodra zij weg waren, be gonnen de strubbelingen. Toen door den coup d'état van Chamorro weer een revolutie oplaaide, intervenieer de Amerika voor de tweede maal. De anti- Amerikaansche stemming in Mexico drong overal door en daarom achtten de Vereenig de Staten het beter, een beslissing ter plaat se te forceeren. De verkiezingen in Nicara gua vonden dius onder Amerikaansch toe zicht plaats. Sandino verdween morrend naar het binnenland om van daaruit een guerilla tegen de indringer*, op touw te zetten. In ontelbare proclamaties aan het volk vroeg hij om steun voor zijn moedig troepje; geen dag ging voorbij of de Ver eenigde Staten werden op zeer heftige wijze beschimpt. Wie had nu gelijk? Sandino, die beweerde, dat de „vijand in het land" debet was aan de onlusten, of de tegenpartij, die van oordeel was, dat slechts door de buiten- landsche troepen rust in het land heerschte? Sandino sprak van verkrachting der sou ver einiteit van een klein land door on scrupuleuze machtswellustige bankiers. Zijn tegenstanders hielden vol, dait de steeds ge vraagde hulp van Amerika tot bestwil van het volk was. Want beschouwde men de feiten zoo koel mogelijk, dan bleek toch klaps of langzamerhand Je dienaar den meester verjaagt, wanneer het geld op houdt een middel te zijn om het doel te worden waaraan men alles opoffert, z Onlangs las iw i eenoloievongtdd puug Onlangs las ik in een modern dagblad: Wat is er noodig om gelukkig te zijn? en kort en bondig luidde het antwoord: Een beetje goud. Ik overdacht de beteekenis van die leu ze met haar vèr strekkende gevolgen. Ongeregelde zucht naar goud en kapi taal, rooft den vrede des harten, baart kommer en zorg, maakt de aarde lot een woestijn, tot het bitter oord van den klas senstrijd. De poëzie verdwijnt uit het leven, gods vrucht en naastenliefde wijken voor Mam- monsdienst en winstbejag. De H. Franciscus wilde zelfs niet, dat zijn leerlingen een zak droegen in hun ha bijt. Zijn bedoeling was, hun de bekoring te besparen, er iets in te willen yerstop- pen. Zalig zyn de armen van geest, heeft Christus gezegd Zij het, dat zij behoeftig of rijk zijn, mits de bezittenden het geld bezitten zon der er door bezeten te zijn. Zalig zijn zij, want hun behoort het Rijk der hemelen. PIERRE L'ERMITE. wél duidelijk, dat Nicaragua al zijn schul den aan Amerika reeds in 1924 had afgelost en dus van een af hanked ij kheid van Wall- street geen sprake was. Zoo waren ook de spoorwegen en de Rijksbank Nicaragua's eigendom, hoewel en dat werd zeer schuch ter vermeld, beide op verzoek van de re geering onder Amerikaansche leiding ston den. „Ons land, verklaarde generaal Moncade, is nog betrekkelijk achterlijk; wij moeten met beide beenen op den grond staan, wil len wij daar een einde aan maken. Het is beter ongehinderd van een onder Ameri kaansch toezicht staand spoorwegnet ge bruik te maken, dan door eeuwige revolu ties het land in zijn ontwikkeling te rem men. En alleen Sandino en zijn volgelin gen zijn blind voor deze feiten". Tot Sandino's vreugde verlieten echter 1 Jan. 1932 de Amerikaansche troepen het land. Lang zou zijn vreugde niet duren, want in plaats van de Amerikaansche zee soldaten was nu de Guardia National geko men, een uit Nicaraguanen samengestelde weermacht, die op Amerikaansche wijze gedrild was. Trouwens de Amerikanen be hielden ook verder him geweldigen invloed. In alle binnenlandsohe kwesties werden zij geraadpleegd en hadden zij een beslissen de stem. Hoewel het nooit zal worden toegegeven, werd de weermacht op aanraden van presi dent Sacasa gevormd, dezelfde weermacht die Sandino's dood op haar geweten heeft. Tijdens een van zijn laatste audiënties trachtte Sandino den president er van te doordringen, dat er nooit rust in het land zou zijn, zoolang de Amerikaansche invloed, de Amerikaansch gedrilde weermacht niet verdwenen waren. De Sandino welgezinde pers verzekerde, dat Sandino's argumenten zoo steekhou dend waren, dat president Cacusa beloofde, de weermacht op een of andere manier op te heffen. Voor het inlossen van de belofte kan Sandino niet langer waken, want nog tijdens zijn terugtocht naar de bergen werd hij doodgeschoten „door onbekende daders", zooals de officieele berichten luiden. Een Kirgiezen-ruiterspel Door Sven Hedin. Aan den voet van den Mustagata, den „vader der ijsbergen" is de dalgrond effen en uitgestrekt en sappig gras groeit hier in overvloed. Op de vlakte liggen de zwar te tenten der Kirgiezen verstrooid als vlekken op het vel van een panter. Een dezer tenten had ik voor de zomermaan den 1894 gehuurd en met b'ijzonder genoe gen ging ik de levensgewoonten mijner buren na. De Kirgiezen zijn een prachtig ridder lijk herders- en ruitersvolk. Zij leven van hun groote kudden schapen, bezitten ech ter ook talrijke paarden, kameelen en veel rundvee. Zij zijn afhankelijk van het gras der steppen en trekken als alle No madenvolken van de eene weideplaats naar de andere. Hun zwarte tenten han gen over een houten geraamte langs den oever der beken en rivieren. Hebben de kudden het voeder afgegraasd, dan rollen de herders de tenten weer op, pakken ze tezamen met de overige bagage op de ka meelen en zoeken een ander grasland op. Zij zijn een vrijgeboren, mannelijk volk en houden van de eindelooze steppe. Het leven in de vrije lucht der uitgestrekte vlakte heeft hunne zinnen scherp ontwik keld. Een plaats, die zij eenmaal gezien hebben, vergeten ze nooit meer. Of de groei der steppe dichter of dunner werd of de bodem eenige oneffenheid vertoont, of er zwarte of grijze, fijne of grove puin ligt: alles onthouden zij en vormt voor hen een herkenningsteeken. Wanneer ik op de reis van Orenburg door de Kirgie- zensteppe eenige minuten op den weg halt hield, om de paarden op adem te la ten komen, maakte ik dikwijls mede, dat mijn Kirgiesche koetsier zich omdraaide en mij toeriep: „Daar ginds rijds een Kir- gies op een gevlekte merrie!" of: „rechts van ons draaft een zwarte hengst!" Richt te ik dan mijn verrekijker, dan ontdekte ik in het beste geval een steppe, zonder ook maar bij benadering te kunnen zeg gen, wat het was. Maandenlang leefde ik onder de Kir giezen. Was het weer mooi, dan maakte ik uitstapjes te paard of op den Yak en bracht de omgeving op kaart. Als het hard regende, bleef ik in mijn tent of bezocht mijn buren en praatte met hen. Ik had hun taal vlot leeren spreken en dagelijksche oefening baart kunst. Rond de groote zwarte tent van den Kirgies houden betrouwbare honden de wacht en tusschen hen spelen vroolijke naakte bruin verbrande kindertjes. Zij zijn allerliefst en het is haast niet te be grijpen, dat zij eens tot groote, gespierde halfwilde nomaden zullen opgroeien. Maar alle kinderen zijn immers lief en klein, eer het leven en de menschen ze beder ven. In de tent houden de jonge vrouwen zich bezig met spinnen en weven. In een bijbouw roomen de oudere de zure melk af en bereiden boter, andere zitten rond den ketel, waarin het vleesch kookt. Het vuur brandt midden in de tent en de rook ontsnapt door een ronde opening, in de bovenste welving van het koepeldak. De jonge mannen hoeden de schapen buiten op de weide of de Yaks in het gebergte. Af en toe gaan ze op jacht en maken dan wilde schapen en geiten buit. By zons ondergang worden de kudden in de om rasteringen bij de tenten gedreven en de vrouwen melken schapen en Yak-koeien. 's Nachts moet met het oog op de wolven de wacht gehouden worden bij de dieren. De Kirgiezen zijn Mohammedanen; vaak hoort men ze voor de tenten hun Arabi sche gebeden zingen. Spoedig was ik met al mijn buren goede vrienden. Zij zagen, dat ik het goed met hen meende en mij niet voor beter hield dan zij en dat ik heel graag onder hen leef de. Van heinde en verre kwamen ze om mij geschenken te brengen, schapen en melk, buitgemaakte wilde schapen en bergpatrijzen. Al mijn mannen, uitgezon derd Islam Bai waren immers eveneens Kirgiezen; zij volgden mij gaarne, waar heen ik trok. Op zekeren dag hadden de hoofdman nen besloten ter mijner eere een feest te organiseeren. Het zou een „Bajga", een ruiterspel zijn en reeds vroeg in den mor gen verzamelden zich scharen ruiters op de groote vlakte, waar een wilde jacht gehouden zou worden. Toen de zon haar hoogsten stand be reikt had, reed ik er ook heen. 42 Kirgiezen reden gedeeltelijk naast, gedeeltelijk achter mij. In hun feestklee- ding, gekleurde jassen en kleurige gordels met de geborduurde mutsen, met de dol ken en messen en rinkelende koppels, waaraan vuurstaal, boren, pijpen en ta baksbuidels bevestigd waren, boden zij een even imponeerenden als feestelijken aanblik. Ook de hoofdman der Kirgiezen, die aan de Oostzijde van den Mus-tag-ata zijn tenten had opgeslagen bevond zich onder hen. Zijn lange jas was donker blauw, zijn gordel lichtblauw, op het hoofd droeg hij een violette muts met goudrand en op zij bengelde een kromsabel in zwar te scheede. Hij was hoog van gestalte en droeg een dunnen zwarten baard, een borstelige knevel, smalle schuine oogen en, evenals de meeste Kirgiezen, vooruit stekende jukbeenderen. Heel de vlakte voor ons was zwart van ruiters en paarden. Het wemelde bont dooreen. Stram en zeker zat de hoofdman Choat Bek ondanks zijn 111 jaar in het zadel, al had de last der jaren zijn ge stalte reeds eenigszins gebogen. Zyn groo te arendsneus kromde zich over den kor ten, witten baard en op z'n hoofd droeg hij een bruinen tulband. Vijf zoons, ook reeds met grijze baarden, waren bij hem, ieder hoog te paard. Nu begint het schouwspel. De toeschou wers rijden op zij, om het terrein voor ons vrij te laten. Daar komt een ruiter aange sprongen met een bok in de armen. Hij stijgt af bij ons. Een tweede Kirgies pakt den bok met de linkerhand bij de horens, snijdt hem met een enkelen houw van zijn scherp mes den kop af, laat het dier uitbloeden, grijpt het bij de achterpooten en rijdt spoorslags in een boog over de vlakte. In de verte verschijnt een schaar ruiters. Zij nadert met duizelingwekkende snelheid. 80 Paardenhoeven slaan met oorverdoovend lawaai op den grond en dat lawaai wordt nog versterkt door het woest krijgs-geschreeuw en het opklappen der stijgbeugels. In een stofwolk suizen zij dicht langs ons voorbij. De eerste ruiter werpt mij den dooden bok, die nog warm is, voor de voeten; daarna jagen zij als de storm weer weg.... „Rijd wat opzij mijnheer!" roepen eenige hoofdmannen mij toe: „Thans zal het er dol naar toe gaan!" Nauwelijks ben ik een paardenlengte teruggetrokken of de woeste ruiterschaar op de met schuim bedekte rossen komt reeds als een lawine aangesuisd. Op den bok ontstaat een niet te ontwaren kluwen van menschen en paarden die het opge jaagde stof haast niet meer te onderschei den zijn. Zij vechten om den bok; wie hem pakt is overwinnaar. Zij dringen, stooten en duwen elkander; de paarden worden schuw, steigeren of vallen over elkaar, ja springen zelfs over elkander heen. De ruiters, die vast in het zadel zit ten buigen zich diep naar beneden en grij pen naar den bok. Enkele storten daarbij op den grond en verkeeren in gevaar, ver treden te worden, anderen hangen half onder htm paarden. De wirwar bereikt echter haar hoogtepunt, als twee mannen op Yaks zich nog in den hoop dringen. De Yaks boren met hun horens de paarden in de flanken, de geprikkelde dieren slaan uit en de Yaks verdedigen zich. Spoedig is een stierengevecht in vollen gang. Een sterken Kirgies is het tenslotte ge lukt den bok te grijpen. Zijn paard heeft er meesterlijk slag van, zich en zijn rui ter- achterwaarts uit het gewoel te trek ken; snel als de wind draaft hij in wijden boog over de vlakte, de anderen zetten hem in wilde jacht na, en als zij terugko men schynen zij zich met onweerstaan baar geweld op mij te willen storten. Maar in het laatste monent staan de paar den als vastgenageld. En men begint de strijd opnieuw. Velen hebben bebloede gezichten, velen gescheurde kleeren.... mutsen en zweepen liggen in het rond en menig paard hinkt. „Voor ons, ouden is het toch een geluk dat wij niet meer in den hoop hoeven te zijn" zei ik tot Choat Bek. „Ach mijnheer", antwoordde de grijs aard lachend, „het is al wel 100 jaar gele den, dat ik zoo oud was als u nu!" daarom schreeuwt hjj zoo. Verstandig van zoo'n kind van 8 maanden, om te weten, wanneer h|j tandjes krijgt. (Kikiriki). Audiëntie bij een zigeuner- koning Zijne majesteit resideert in den woonwagen Klik-klak: klik-klak, klik-klak kletst de regen tegen de ruiten van de primitieve woonwagens, die middens op de heide staan in een halve cirkel opgesteld langs een beek. De bruine arm van een zigeune rin rekt zich uit het venster van den wa- er kon wel eens 'n droppel regen op haar hand vallen wordt de arm in allerijl terug getrokken; vochtigheid schijnt wel iets hoogst onaangenaams bij Zigeuners te zyn. Ik klop aan de deur van den voorsten wagen. Schuw wordt zij door een zigeuner meisje op een spleet geopend, voorzichtig, er kon wel e,ns een droppel regen op haar gezicht vallen. „Is de koning daar", vraag ik. Ieder verstandig mensch zal denken, dat zoo'n vraag onzin is. Wat voor koning zal in zoo'n woonwagentje huizen? Het meis je verstaat uitstekend Duitsch en zegt vlot: „Murdes is gisterenmiddag gekomen en slaapt nu". Wel is de uitspraak van het Duitsch minder goed, maar wanneer men de naam Murdes hoort, weet men, dat de zigeuner koning er is. Niemand anders van den stam heet n.l. Murdes. Het bruine meisje wil de deur weer dichtslaan, maar ik houd mijn hand op de klink en zeg: „Hoor eens meisje, dat is erg jammer, want er iets iets te verdienen voor hem". „Wat? te verdienen?!" „Alsjeblief" En als de weerlicht is een in lompen ge- kleede gestolte van de slaapbank opge sprongen. Ik kijk den man van boven tot onderen aan. „Bent u Karei Murdes?" Hij knikt en strijkt met de vuile vingers door het gitzwarte krulhaar. „Zeker.... ik ben Karei Murdes! U praatte over verdien sten? Hoeveeu wilt u me geven?" En reeds strekt hij als een echt zaken man, zijn rechterhand met de pikzwarte nagels, uit. De grimas die hij daarbij maakt is kostelijk!" „Sil, stil", zeg ik. „Ik geef u twee mark, als u me vertelt, waarheen u nu met uw stam wilt reizen". Met de routine van een goochelaar laat Murdes het twee-markstuk in zijn vestjes zak verdwijnen. Hij is een slimme zigeu nerkoning en steekt zijn geld nooit in de buitenste jaszakkener zyn immers nog andere menschen in den woonwagen. „Dat is hier mijn stam niet", verklaarde hij, „ik ben hier maar op bezoek". „Waarvoor?" „Nu, ik wil hier maar zien, of we aan sluiting vinden naar vreemde landen". „Ah! U wilt dus weer uit Duitschland weg?" „Dat weet ik nog niet", zegt de koning en krabt zich op het hoofd, „geeft u me nog één mark, ja?" „Nu hoort u eens", zeg ik en haal mis moedig een markstuk uit den zak, maar Murdes heeft het al te pakken en met de zelfde verbluffende handigheid als tevoren in zijn vestzak laten verdwijnen. „Ja, wij willen weer naar vreemde lan den", verklaart hij dan. „Ik reis terug naar mijn stam, die was het laatst in Al- tona en omgeving. Daar woonden wij in het asyl voor dakloozen, omdat er geen geld meer was, 18600 francs hebben we be taald om naar Oslo te komen, maar de Nooren zeiden, dat onze pas verloopen was en wij geen Noren meer zijn, maar menschen zonder nationaliteit. Toen vroegen wij door te mogen rei zen naar Zweden. Geweigerd! Toen zijn wij eenvoudig over Flensburg naar Dene marken gereden, maar zooals u in de krant kon lezen, kreeg de Deensche grens-poli- tie ons te pakken en stuurde ons met den volgenden trein terug naar Flensburg. Onze vrouwen hebben gedreigd haar kin deren op de rails te werpen, en de Deen sche politie wilde ons bewerken met.... hoe zegt men dat, Pusta?" wendt hij zich tot een meisje achter hem. „Traangasbommen!" „Juist, men bedreigde ons met traan gasbommen en wij moesten toen met ge- geld terug naar Duitschland. In Flensburg was de politie welwillend en de armenzorg gaf ons afgedankte spoorwagens als wo ning. Toen schoof men ons af naar Ham- burg-Altona, waar wij in het dakloozen- asyl onderdak vonden. Weer trokken wij verder, maar nu we ten wij niet waarheen. Alle landen in Europa zijn afgesloten, geen enkel land laat zigeneurs over de grenzen toe". Zooals ik Karei Murdes daar voor me zie staan, met den trek van verbittering op het gelaat wekt hij mijn medelijden op. In goede tijden liet men de zigeuners passee- ren, thans, nu het overal slecht gaat in de wereld, laat geen enkele Staat ze meer binnen zijn grenzen toe. En nu zit de Duitsche staat, die zoo welwillend was, ze op hun doorreis naar Noorwegen toe te laten, er mee opgescheept. Waar moeten de zigeuners thans heen? Geen land wil ze opnemen en in Duitsch land zijn ze tenslotte ook niet thuis. Ik laat nog eenmaal een mark in de hand van den bedelenden koning glijden. Zijn reso lute houding en zijn vlugge, zekere blik hebben werkelijk iets van den heerscher in zich, al passen ook de vettige hoed en den versleten winterjas zonder knoopen ook heel weinig bij een Majesteit.... Een koude avondwind is opgestoken. De regen klettert als een trommelvuur tegen de ruiten van den woonwagen. Ik zet mijn jaskraag op, wenk nog eenmaal met de hand en verdwijn dan zoo vlug mogelijk achted een boomgroep. Wie weet, hoe ont zettend hardnekkig, ongewasschen, bede lende zigeunerkinderen zijn kunnen, zal mijn plotselinge vlucht begrijpen. Mis schien zullen wij op een goed dag hooren, waar Karei Murdes met zijn stam geble ven is, misschien ook niet. Het zigeunerlot is eeuwig onzeker.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 12