DE LEIDSCHE COURANT
Meester en dienaar
Toen na den val van Adam, Lucifer de
belofte moest aanhooren van een toekom-
stigen Verlosser, schuimbekte hij van woe
de, omdat hij zich in zijn verwachting be
drogen zag, alleenheerschter te blijven
over het verworpen menschdom.
Doch na enkele oogenblikken van ver
twijfeling hief hij het hoofd ten hemel in
uitdagende hoovaardij, en riep uit:
God, ik kan den strijd opnemen te
gen U en Hem, den beloofden Verlosser.
Om dien strijd voor te bereiden, verza
melde hij al zijn trawanten der onderwe
reld om zich heen.
Rondom een diamanten kroes, uit een
enkelen steen gehouwen, zoo hoog als een
berg en in een meer van vlammen ge
dompeld, stelden zich de duivelen op, stil
zwijgend en nieuwsgiefig naar de uitspra
ken van hun meester.
Werpt, beval Lucifer, de stukken van
mijn troon in dien kroes.
De verbrijzelde hemeltroon van den
vroegeren Engel de: Lichts werd tot koken
de lava in den reusachtigen smeltkroes.
Duivel des hoogmoeds, bulderde de
vorst der duisternis, breng mij een bokaal
met uw bloed.
De duivel opende zijn polsader met zijn
scherpe klauwen, vulde de bokaal en over
handigde ze aan zijn souverein.
Zich over den gapenden afgrond buk
kend, leidigde Lucifer de schaal in den
krater en terwijl hij langzaam in 't meng
sel roerde met zijn gouden schepter, sprak
hij:
Dat door dit metaal de mensch zich
verheffe boven zijn gelijken! dat hij wor
de een despoot, een tyran, die door de
macht van het geld zich doet vreezen en
gehoorzamen! dat het goud zijn hart vcr-
drooge en alle barmhartigheid in hem uit-
doove.
Zóó zij het! brulden de duivelen In koor.
Duivel van de gierigheid, geef mij een
bokaal met uw bloed.
Terwijl Satan wederom dat bloed meng
de en roerde met zijn gouden schepter,
zeide hij:
Dat om uw bezit, de mensch ziel en
geweten veil hebbe! dat hij zijn Heer ver
raadde en verkoope! dat hij schandelijke
boeken schrijve, gedreven door zijn heb
zucht! dat hij den bedelaar aan zijn deur
late verhongeren! dat de gierigaard te
midden van zijn schatten leve in ellende
en ontbering en sterve in wanhoop en
vervloeking!
Zóó zij het! bulderden de geesten hel.
Duivel van den wellust, geef mjj een
bokaal met uw bloed.
Lucifer goot het bloed uit dat als slijk
werd in het smeltende metaal en sprak:
Dat door de begeerigheid des vlee-
sches, gediend door dit metaal, de mensch
zijn Schepper verloochene en zich afgo
den make van het schepsel! dat hij ter-
wille van het goud eer en deugd ver
koope en belage!
Zóó zij het! sisten en snoven en briesch-
ten de helle-geesten in uitgelaten lust
Duivel van den nijd, geef mjj uw
bloed, de bokaal.
Zooals de vorigen opende deze zijn pols
ader, waaruit een valig bloed vloeide, dat
satan droppel voor droppel, in den smelt
kroes liet druipen.
Dat door de kracht van dit bloed het
kostbare metaal worde tot een knagende
worm voor de onterfden van de fortuin!
dat het diene om laster en aanklacht te
verspreiden tegen al wie talent, rijkdom en
deugd bezit! dat het de dolk aanzette tot
wraak en volkertwist!
Zóó zij het! snerpten de duivelen venij
nig.
Duivel der gramschap, geef mij een bo
kaal van uw bloed.
Dit bloed deed het vloeibaar metaal ko
ken en schuimen als de golven der bran
ding.
Duivel van de gulzigheid, duivel der
luiheid, geeft mij een bokaal met uw bloed
En het mengsel werd bereid onder de
godslasteringen en afgrijselijke spotternij
van de helsche geesten.
Gaat nu, strijders der hel! besloot Lu
cifer, verbergt het onschatbaar metaal in
de ingewanden der aarde, mengt het in 't
zand dat de stroomen meevoeren, opdat
het de menschheid betoovere! bergt het
diep weg en laat het slechts door hen ont
dekt worden bij kleine hoeveelheden, op
dat de moeite om het zich te verschaffen,
zijn waarde verhooge!
De duivelen vertrokken.
Na een somber gepeins, richtte de helle
vorst zich op, en spotte en grijnsde: Ha!
ha! Hij wil de menschen redden. Hij, Die
mij verworpen heeft. Ik zal ze bederven,
en met minder last en moeite....
Maar de Engelen Gods waakten, en waar
de duivelen het goud begroeven, raakten
zij het met hunne vleugelen aan, en spra
ken:
Ook zult gij het Goede in den He
mel dienen! Eere zij God!
In de menschelijke samenleving is het
geld een der voornaamste factoren gewor
den.
Doch het moet onze dienaar blijven, een
middel tot een veelheid van goede dingen.
Aan het individu verleent het onafhan
kelijkheid en welstand, gelegenheid tot on
gestoorde rust in de beoefening van wijs
begeerte en wetenschap.
Aan de gemeenschap biedt het geld de
mogelijkheid der groote ondernemingen,
die het bestaan verzekeren van werkge
vers en arbeiders.
Vooral kan het geld in handen der
christelijke liefde en weldadigheid onbe
grensd nut stichten. Het is het brood voor
de armen, de vacantiekolonie voor de klei
ne bleekneuzen der grootstad, de berglucht
voor -de longzieken, het tehuis voor de
weezen!
Zoo is het goud de dienaar van al het
goed, dat elke dag weer helpt tot stand
brengen.
Betreurenswaardig echter, wanneer eens-
Sandino, strijder voor
onafhankelijkheid
De leider der Nicaraguaansche rebellen
vermoord.
In het staatje Nicaragua heerschte
een voortdurende strijd tusschen de
regeering en den rebel-generaal
Sandino, die zich dr uitroeiing van
den Amerikaanschen invloed tot
taak had gesteld.
Geheel au sérieux neemt Europa zulk een
staatje als Nicaragua, dat zoo groot is als
Griekenland en evenveel inwoners heeft
niet. Er zijn te veel revoluties, die eigenlijk
niet veel meer zijn dan de opstand van een
verslagen pretendent tegen den regeeren
den president.
De moord van den rebellenleider gene
raal Sandino is het vervolg van een lang
voorspel, dat tot in het midden van de vo
rige eeuw teruggaat. Oorspronkelijk was
het een strijd tusschen liberalen en conser
vatieven, die niet zoozeer om politieke ver
schillen gestreden werd als wel voor de
maohtslust van de leidende figuren.
Sandino daartegen streefde veel hoogere
doeleinden na. Hij mengde zich alleen in de
twisten, wanneer hij tegelijkertijd de Ver-
eenigde Staten kon aanvallen. Zoo toen in
1927 de Amerikaansche matrozen in Nica
ragua landden om het leven en de eigen
dommen van den Amerikaanschen staats
burgers te beschermen.
Toen na den moord op Car rum as Mexico
met de Vereenigde Staten vrede sloot, or
ganiseerde Sandino in Nicaragua een revo
lutie tegen „de corrupte conservatieve re-
geeringskliek", die volkomen slaagde Hij
had toen president kunnen worden maar
weigerde omdat hij meende beter als rebel
zijn doel te bereiken: de Amerikaansche be
zetting te dwingen het land te verlaten.
Want de landing van de Amerikanen in
1927 leek niet zoozeer ter bescherming van
de Amerikaansche burgers geschied te zijn,
als wel interventie in Nicaragua's politiek
te bedoelen. Het voortdurend verder door
dringen van de Amerikaansche troepen stiet
op hevig verzet. In de buurt van Quilali
kwam het tot de eerste schermutselingen
tusschen de Amerikanen en Sandino's troe
pen, die uit zeer heterogene elementen wa
ren samengesteld: studenten, Indianen,
artsen enz. Nu moet men Sandino niet als
een groot veldheer beschouwen. Berichten
uit Midden Amerika, dat er weer veldsla
gen tusschen troepen van de Unie en San
dino's opstandelingen hadden plaats gevon
den, waren zeer overdreven; hier kon men
beter van guerilla's spreken, zooals er lede
ren dag in de republiek plaats vinden.
Het merkwaardige was hier alleen, dat
nu niet twee presidentspretendenten elkaar
bestreden, maai- een vreemde staat, de Ver
eenigde Staten werd aangevallen, die naar
een reden zoctht om een klein land te an-
nexeeren en daardoor een ander land,
Mexico, te schaden.
Voor het eerst intervenieerden de Ver
eenigde Staten ruim twintig jaar geleden.
President Diaz had toen de hulp van de
Amerikanen ingeroepen omdat hij zelf niet
in staat was een einde aan de binnenland-
sche onlusten te maken. En werkelijk: zoo
lang de vreemde soldaten in het land waren,
was er rust en zoodra zij weg waren, be
gonnen de strubbelingen.
Toen door den coup d'état van Chamorro
weer een revolutie oplaaide, intervenieer
de Amerika voor de tweede maal. De anti-
Amerikaansche stemming in Mexico drong
overal door en daarom achtten de Vereenig
de Staten het beter, een beslissing ter plaat
se te forceeren. De verkiezingen in Nicara
gua vonden dius onder Amerikaansch toe
zicht plaats. Sandino verdween morrend
naar het binnenland om van daaruit een
guerilla tegen de indringer*, op touw te
zetten. In ontelbare proclamaties aan het
volk vroeg hij om steun voor zijn moedig
troepje; geen dag ging voorbij of de Ver
eenigde Staten werden op zeer heftige wijze
beschimpt. Wie had nu gelijk? Sandino, die
beweerde, dat de „vijand in het land" debet
was aan de onlusten, of de tegenpartij, die
van oordeel was, dat slechts door de buiten-
landsche troepen rust in het land heerschte?
Sandino sprak van verkrachting der sou
ver einiteit van een klein land door on
scrupuleuze machtswellustige bankiers. Zijn
tegenstanders hielden vol, dait de steeds ge
vraagde hulp van Amerika tot bestwil van
het volk was. Want beschouwde men de
feiten zoo koel mogelijk, dan bleek toch
klaps of langzamerhand Je dienaar den
meester verjaagt, wanneer het geld op
houdt een middel te zijn om het doel te
worden waaraan men alles opoffert,
z Onlangs las iw i eenoloievongtdd puug
Onlangs las ik in een modern dagblad:
Wat is er noodig om gelukkig te zijn?
en kort en bondig luidde het antwoord:
Een beetje goud.
Ik overdacht de beteekenis van die leu
ze met haar vèr strekkende gevolgen.
Ongeregelde zucht naar goud en kapi
taal, rooft den vrede des harten, baart
kommer en zorg, maakt de aarde lot een
woestijn, tot het bitter oord van den klas
senstrijd.
De poëzie verdwijnt uit het leven, gods
vrucht en naastenliefde wijken voor Mam-
monsdienst en winstbejag.
De H. Franciscus wilde zelfs niet, dat
zijn leerlingen een zak droegen in hun ha
bijt. Zijn bedoeling was, hun de bekoring
te besparen, er iets in te willen yerstop-
pen.
Zalig zyn de armen van geest, heeft
Christus gezegd
Zij het, dat zij behoeftig of rijk zijn,
mits de bezittenden het geld bezitten zon
der er door bezeten te zijn.
Zalig zijn zij, want hun behoort het
Rijk der hemelen.
PIERRE L'ERMITE.
wél duidelijk, dat Nicaragua al zijn schul
den aan Amerika reeds in 1924 had afgelost
en dus van een af hanked ij kheid van Wall-
street geen sprake was. Zoo waren ook de
spoorwegen en de Rijksbank Nicaragua's
eigendom, hoewel en dat werd zeer schuch
ter vermeld, beide op verzoek van de re
geering onder Amerikaansche leiding ston
den.
„Ons land, verklaarde generaal Moncade,
is nog betrekkelijk achterlijk; wij moeten
met beide beenen op den grond staan, wil
len wij daar een einde aan maken. Het is
beter ongehinderd van een onder Ameri
kaansch toezicht staand spoorwegnet ge
bruik te maken, dan door eeuwige revolu
ties het land in zijn ontwikkeling te rem
men. En alleen Sandino en zijn volgelin
gen zijn blind voor deze feiten".
Tot Sandino's vreugde verlieten echter
1 Jan. 1932 de Amerikaansche troepen het
land. Lang zou zijn vreugde niet duren,
want in plaats van de Amerikaansche zee
soldaten was nu de Guardia National geko
men, een uit Nicaraguanen samengestelde
weermacht, die op Amerikaansche wijze
gedrild was. Trouwens de Amerikanen be
hielden ook verder him geweldigen invloed.
In alle binnenlandsohe kwesties werden zij
geraadpleegd en hadden zij een beslissen
de stem.
Hoewel het nooit zal worden toegegeven,
werd de weermacht op aanraden van presi
dent Sacasa gevormd, dezelfde weermacht
die Sandino's dood op haar geweten heeft.
Tijdens een van zijn laatste audiënties
trachtte Sandino den president er van te
doordringen, dat er nooit rust in het land
zou zijn, zoolang de Amerikaansche invloed,
de Amerikaansch gedrilde weermacht niet
verdwenen waren.
De Sandino welgezinde pers verzekerde,
dat Sandino's argumenten zoo steekhou
dend waren, dat president Cacusa beloofde,
de weermacht op een of andere manier op
te heffen. Voor het inlossen van de belofte
kan Sandino niet langer waken, want nog
tijdens zijn terugtocht naar de bergen werd
hij doodgeschoten „door onbekende daders",
zooals de officieele berichten luiden.
Een Kirgiezen-ruiterspel
Door Sven Hedin.
Aan den voet van den Mustagata, den
„vader der ijsbergen" is de dalgrond effen
en uitgestrekt en sappig gras groeit hier
in overvloed. Op de vlakte liggen de zwar
te tenten der Kirgiezen verstrooid als
vlekken op het vel van een panter. Een
dezer tenten had ik voor de zomermaan
den 1894 gehuurd en met b'ijzonder genoe
gen ging ik de levensgewoonten mijner
buren na.
De Kirgiezen zijn een prachtig ridder
lijk herders- en ruitersvolk. Zij leven van
hun groote kudden schapen, bezitten ech
ter ook talrijke paarden, kameelen en
veel rundvee. Zij zijn afhankelijk van het
gras der steppen en trekken als alle No
madenvolken van de eene weideplaats
naar de andere. Hun zwarte tenten han
gen over een houten geraamte langs den
oever der beken en rivieren. Hebben de
kudden het voeder afgegraasd, dan rollen
de herders de tenten weer op, pakken ze
tezamen met de overige bagage op de ka
meelen en zoeken een ander grasland op.
Zij zijn een vrijgeboren, mannelijk volk
en houden van de eindelooze steppe. Het
leven in de vrije lucht der uitgestrekte
vlakte heeft hunne zinnen scherp ontwik
keld. Een plaats, die zij eenmaal gezien
hebben, vergeten ze nooit meer. Of de
groei der steppe dichter of dunner werd
of de bodem eenige oneffenheid vertoont,
of er zwarte of grijze, fijne of grove puin
ligt: alles onthouden zij en vormt voor
hen een herkenningsteeken. Wanneer ik
op de reis van Orenburg door de Kirgie-
zensteppe eenige minuten op den weg
halt hield, om de paarden op adem te la
ten komen, maakte ik dikwijls mede, dat
mijn Kirgiesche koetsier zich omdraaide
en mij toeriep: „Daar ginds rijds een Kir-
gies op een gevlekte merrie!" of: „rechts
van ons draaft een zwarte hengst!" Richt
te ik dan mijn verrekijker, dan ontdekte
ik in het beste geval een steppe, zonder
ook maar bij benadering te kunnen zeg
gen, wat het was.
Maandenlang leefde ik onder de Kir
giezen. Was het weer mooi, dan maakte
ik uitstapjes te paard of op den Yak en
bracht de omgeving op kaart. Als het hard
regende, bleef ik in mijn tent of bezocht
mijn buren en praatte met hen. Ik had hun
taal vlot leeren spreken en dagelijksche
oefening baart kunst.
Rond de groote zwarte tent van den
Kirgies houden betrouwbare honden de
wacht en tusschen hen spelen vroolijke
naakte bruin verbrande kindertjes. Zij
zijn allerliefst en het is haast niet te be
grijpen, dat zij eens tot groote, gespierde
halfwilde nomaden zullen opgroeien. Maar
alle kinderen zijn immers lief en klein,
eer het leven en de menschen ze beder
ven. In de tent houden de jonge vrouwen
zich bezig met spinnen en weven. In een
bijbouw roomen de oudere de zure melk
af en bereiden boter, andere zitten rond
den ketel, waarin het vleesch kookt. Het
vuur brandt midden in de tent en de rook
ontsnapt door een ronde opening, in de
bovenste welving van het koepeldak. De
jonge mannen hoeden de schapen buiten
op de weide of de Yaks in het gebergte.
Af en toe gaan ze op jacht en maken dan
wilde schapen en geiten buit. By zons
ondergang worden de kudden in de om
rasteringen bij de tenten gedreven en de
vrouwen melken schapen en Yak-koeien.
's Nachts moet met het oog op de wolven
de wacht gehouden worden bij de dieren.
De Kirgiezen zijn Mohammedanen; vaak
hoort men ze voor de tenten hun Arabi
sche gebeden zingen.
Spoedig was ik met al mijn buren goede
vrienden. Zij zagen, dat ik het goed met
hen meende en mij niet voor beter hield
dan zij en dat ik heel graag onder hen leef
de. Van heinde en verre kwamen ze om
mij geschenken te brengen, schapen en
melk, buitgemaakte wilde schapen en
bergpatrijzen. Al mijn mannen, uitgezon
derd Islam Bai waren immers eveneens
Kirgiezen; zij volgden mij gaarne, waar
heen ik trok.
Op zekeren dag hadden de hoofdman
nen besloten ter mijner eere een feest te
organiseeren. Het zou een „Bajga", een
ruiterspel zijn en reeds vroeg in den mor
gen verzamelden zich scharen ruiters op
de groote vlakte, waar een wilde jacht
gehouden zou worden.
Toen de zon haar hoogsten stand be
reikt had, reed ik er ook heen.
42 Kirgiezen reden gedeeltelijk naast,
gedeeltelijk achter mij. In hun feestklee-
ding, gekleurde jassen en kleurige gordels
met de geborduurde mutsen, met de dol
ken en messen en rinkelende koppels,
waaraan vuurstaal, boren, pijpen en ta
baksbuidels bevestigd waren, boden zij
een even imponeerenden als feestelijken
aanblik. Ook de hoofdman der Kirgiezen,
die aan de Oostzijde van den Mus-tag-ata
zijn tenten had opgeslagen bevond zich
onder hen. Zijn lange jas was donker
blauw, zijn gordel lichtblauw, op het hoofd
droeg hij een violette muts met goudrand
en op zij bengelde een kromsabel in zwar
te scheede. Hij was hoog van gestalte en
droeg een dunnen zwarten baard, een
borstelige knevel, smalle schuine oogen
en, evenals de meeste Kirgiezen, vooruit
stekende jukbeenderen.
Heel de vlakte voor ons was zwart van
ruiters en paarden. Het wemelde bont
dooreen. Stram en zeker zat de hoofdman
Choat Bek ondanks zijn 111 jaar in het
zadel, al had de last der jaren zijn ge
stalte reeds eenigszins gebogen. Zyn groo
te arendsneus kromde zich over den kor
ten, witten baard en op z'n hoofd droeg
hij een bruinen tulband. Vijf zoons, ook
reeds met grijze baarden, waren bij hem,
ieder hoog te paard.
Nu begint het schouwspel. De toeschou
wers rijden op zij, om het terrein voor ons
vrij te laten. Daar komt een ruiter aange
sprongen met een bok in de armen. Hij
stijgt af bij ons. Een tweede Kirgies pakt
den bok met de linkerhand bij de horens,
snijdt hem met een enkelen houw van
zijn scherp mes den kop af, laat het dier
uitbloeden, grijpt het bij de achterpooten
en rijdt spoorslags in een boog over de
vlakte. In de verte verschijnt een schaar
ruiters. Zij nadert met duizelingwekkende
snelheid. 80 Paardenhoeven slaan met
oorverdoovend lawaai op den grond en
dat lawaai wordt nog versterkt door het
woest krijgs-geschreeuw en het opklappen
der stijgbeugels. In een stofwolk suizen
zij dicht langs ons voorbij. De eerste ruiter
werpt mij den dooden bok, die nog warm
is, voor de voeten; daarna jagen zij als de
storm weer weg....
„Rijd wat opzij mijnheer!" roepen eenige
hoofdmannen mij toe: „Thans zal het er
dol naar toe gaan!"
Nauwelijks ben ik een paardenlengte
teruggetrokken of de woeste ruiterschaar
op de met schuim bedekte rossen komt
reeds als een lawine aangesuisd. Op den
bok ontstaat een niet te ontwaren kluwen
van menschen en paarden die het opge
jaagde stof haast niet meer te onderschei
den zijn. Zij vechten om den bok; wie
hem pakt is overwinnaar. Zij dringen,
stooten en duwen elkander; de paarden
worden schuw, steigeren of vallen over
elkaar, ja springen zelfs over elkander
heen. De ruiters, die vast in het zadel zit
ten buigen zich diep naar beneden en grij
pen naar den bok. Enkele storten daarbij
op den grond en verkeeren in gevaar, ver
treden te worden, anderen hangen half
onder htm paarden. De wirwar bereikt
echter haar hoogtepunt, als twee mannen
op Yaks zich nog in den hoop dringen. De
Yaks boren met hun horens de paarden in
de flanken, de geprikkelde dieren slaan
uit en de Yaks verdedigen zich. Spoedig
is een stierengevecht in vollen gang.
Een sterken Kirgies is het tenslotte ge
lukt den bok te grijpen. Zijn paard heeft
er meesterlijk slag van, zich en zijn rui
ter- achterwaarts uit het gewoel te trek
ken; snel als de wind draaft hij in wijden
boog over de vlakte, de anderen zetten
hem in wilde jacht na, en als zij terugko
men schynen zij zich met onweerstaan
baar geweld op mij te willen storten.
Maar in het laatste monent staan de paar
den als vastgenageld. En men begint de
strijd opnieuw. Velen hebben bebloede
gezichten, velen gescheurde kleeren....
mutsen en zweepen liggen in het rond en
menig paard hinkt.
„Voor ons, ouden is het toch een geluk
dat wij niet meer in den hoop hoeven te
zijn" zei ik tot Choat Bek.
„Ach mijnheer", antwoordde de grijs
aard lachend, „het is al wel 100 jaar gele
den, dat ik zoo oud was als u nu!"
daarom schreeuwt hjj
zoo.
Verstandig van zoo'n
kind van 8 maanden,
om te weten, wanneer
h|j tandjes krijgt.
(Kikiriki).
Audiëntie bij een zigeuner-
koning
Zijne majesteit resideert in den
woonwagen
Klik-klak: klik-klak, klik-klak kletst de
regen tegen de ruiten van de primitieve
woonwagens, die middens op de heide
staan in een halve cirkel opgesteld langs
een beek. De bruine arm van een zigeune
rin rekt zich uit het venster van den wa-
er kon wel eens 'n droppel regen op haar
hand vallen wordt de arm in allerijl terug
getrokken; vochtigheid schijnt wel iets
hoogst onaangenaams bij Zigeuners te
zyn.
Ik klop aan de deur van den voorsten
wagen. Schuw wordt zij door een zigeuner
meisje op een spleet geopend, voorzichtig,
er kon wel e,ns een droppel regen op haar
gezicht vallen.
„Is de koning daar", vraag ik.
Ieder verstandig mensch zal denken, dat
zoo'n vraag onzin is. Wat voor koning zal
in zoo'n woonwagentje huizen? Het meis
je verstaat uitstekend Duitsch en zegt
vlot:
„Murdes is gisterenmiddag gekomen en
slaapt nu".
Wel is de uitspraak van het Duitsch
minder goed, maar wanneer men de naam
Murdes hoort, weet men, dat de zigeuner
koning er is. Niemand anders van den
stam heet n.l. Murdes. Het bruine meisje
wil de deur weer dichtslaan, maar ik houd
mijn hand op de klink en zeg:
„Hoor eens meisje, dat is erg jammer,
want er iets iets te verdienen voor hem".
„Wat? te verdienen?!" „Alsjeblief"
En als de weerlicht is een in lompen ge-
kleede gestolte van de slaapbank opge
sprongen. Ik kijk den man van boven tot
onderen aan.
„Bent u Karei Murdes?"
Hij knikt en strijkt met de vuile vingers
door het gitzwarte krulhaar. „Zeker.... ik
ben Karei Murdes! U praatte over verdien
sten? Hoeveeu wilt u me geven?"
En reeds strekt hij als een echt zaken
man, zijn rechterhand met de pikzwarte
nagels, uit. De grimas die hij daarbij maakt
is kostelijk!"
„Sil, stil", zeg ik. „Ik geef u twee mark,
als u me vertelt, waarheen u nu met uw
stam wilt reizen".
Met de routine van een goochelaar laat
Murdes het twee-markstuk in zijn vestjes
zak verdwijnen. Hij is een slimme zigeu
nerkoning en steekt zijn geld nooit in de
buitenste jaszakkener zyn immers nog
andere menschen in den woonwagen.
„Dat is hier mijn stam niet", verklaarde
hij, „ik ben hier maar op bezoek".
„Waarvoor?"
„Nu, ik wil hier maar zien, of we aan
sluiting vinden naar vreemde landen".
„Ah! U wilt dus weer uit Duitschland
weg?"
„Dat weet ik nog niet", zegt de koning
en krabt zich op het hoofd, „geeft u me
nog één mark, ja?"
„Nu hoort u eens", zeg ik en haal mis
moedig een markstuk uit den zak, maar
Murdes heeft het al te pakken en met de
zelfde verbluffende handigheid als tevoren
in zijn vestzak laten verdwijnen.
„Ja, wij willen weer naar vreemde lan
den", verklaart hij dan. „Ik reis terug
naar mijn stam, die was het laatst in Al-
tona en omgeving. Daar woonden wij in
het asyl voor dakloozen, omdat er geen
geld meer was, 18600 francs hebben we be
taald om naar Oslo te komen, maar de
Nooren zeiden, dat onze pas verloopen
was en wij geen Noren meer zijn, maar
menschen zonder nationaliteit.
Toen vroegen wij door te mogen rei
zen naar Zweden. Geweigerd! Toen zijn
wij eenvoudig over Flensburg naar Dene
marken gereden, maar zooals u in de krant
kon lezen, kreeg de Deensche grens-poli-
tie ons te pakken en stuurde ons met den
volgenden trein terug naar Flensburg.
Onze vrouwen hebben gedreigd haar kin
deren op de rails te werpen, en de Deen
sche politie wilde ons bewerken met....
hoe zegt men dat, Pusta?" wendt hij zich
tot een meisje achter hem.
„Traangasbommen!"
„Juist, men bedreigde ons met traan
gasbommen en wij moesten toen met ge-
geld terug naar Duitschland. In Flensburg
was de politie welwillend en de armenzorg
gaf ons afgedankte spoorwagens als wo
ning. Toen schoof men ons af naar Ham-
burg-Altona, waar wij in het dakloozen-
asyl onderdak vonden.
Weer trokken wij verder, maar nu we
ten wij niet waarheen. Alle landen in
Europa zijn afgesloten, geen enkel land
laat zigeneurs over de grenzen toe".
Zooals ik Karei Murdes daar voor me
zie staan, met den trek van verbittering op
het gelaat wekt hij mijn medelijden op. In
goede tijden liet men de zigeuners passee-
ren, thans, nu het overal slecht gaat in de
wereld, laat geen enkele Staat ze meer
binnen zijn grenzen toe. En nu zit de
Duitsche staat, die zoo welwillend was,
ze op hun doorreis naar Noorwegen toe te
laten, er mee opgescheept.
Waar moeten de zigeuners thans heen?
Geen land wil ze opnemen en in Duitsch
land zijn ze tenslotte ook niet thuis. Ik
laat nog eenmaal een mark in de hand van
den bedelenden koning glijden. Zijn reso
lute houding en zijn vlugge, zekere blik
hebben werkelijk iets van den heerscher
in zich, al passen ook de vettige hoed en
den versleten winterjas zonder knoopen
ook heel weinig bij een Majesteit....
Een koude avondwind is opgestoken. De
regen klettert als een trommelvuur tegen
de ruiten van den woonwagen. Ik zet mijn
jaskraag op, wenk nog eenmaal met de
hand en verdwijn dan zoo vlug mogelijk
achted een boomgroep. Wie weet, hoe ont
zettend hardnekkig, ongewasschen, bede
lende zigeunerkinderen zijn kunnen, zal
mijn plotselinge vlucht begrijpen. Mis
schien zullen wij op een goed dag hooren,
waar Karei Murdes met zijn stam geble
ven is, misschien ook niet. Het zigeunerlot
is eeuwig onzeker.