VOLKSHUISVESTING
EN STEDEBOUW.
^Zonnebrand
PUROL
EATERDAG 23 JUNI 1934
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD. PAG. 9
DE SLEUTELSTAD „TEN VOETEN UIT' GETEE-
KEND DOOR DE DIRECTEUREN VAN GEMEENTE-
WERKEN EN BOUW- EN WONINGTOEZICHT.
Vandaag heeft het Instituut voor Volks
huisvesting en Stedenbouw zijn verblijf in
de oude Sleutelstad opgeslagen, om een en
ander te hooren over hetgeen zich in den
loop der jaren binnen Leiden's muren
heeft afgespeeld op het gebied van volks
huisvesting en stedebouw.
De deelnemers aan deze interessante ex
cursie werden hedenmorgen in den Laken
hal door het Gemeentebestuur officieel ont
vangen, waarbij de burgemeester, mr. A.
van de Sande Bakhuyzen, een welkomst
woord sprak, waarin hij erop wees, dat het
de drie vraagstukken: voeding, kleeding en
huisvesting zijn, die ons denken beheer-
schen.
De voeding levert weinig moeilijkheden,
wijl de natuur zelf hiervoor zorgt, de klee
ding levert ook niet zooveel zorg, maar an
ders is het met de volkshuisvesting. Deze
biedt zoodanige moeilijkheden, dat de pu
blieke belangstelling er voortdurend door
bezig gehouden wordt. Dit in tegenstelling
bijv. met de tropen, waar het woningvraag
stuk weinig zorg baart. De huizen worden
hier voor een langdurig gebruik gebouwd,
waardoor de huizen meermalen een andere
bestemming krijgen. De oplossing zou spr.
dusdanig willen zoeken, dat huizen werden
gebouwd voor één geslacht, waarvoor toch
wel materialen te vinden zullen zijn.
Spreker waardeert intusschen het bezoek
•an Leiden ten zeerste en bij de bezichti
ging zullen verbeteringen der fouten van
het voorgeslacht naar voren komen. Daar
bij zullen ongetwijfeld weer opnieuw fou
ten gemaakt worden, doch men moge eruit
leeren, dat de gemeente Leiden niet achter
wil blijven op het gebied der volkshuisves
ting.
De voorz. van het Instituut, jhr. M. J. J.
de Jonge van Ellemeet, bracht den burge
meester dank voor zijn welkomstwoord en
voor de verleende medewerking tot het
houden van deze excursie.
Hij wees er voorts op, dat Leiden als oude
n krottenvraagstuk heeft
het gemeentebestuur een oplos
sing zoekt. Leiden was voorts eeir van de
weinige steden welke een volledigen wo-
ningcarthotheek had. Allen in den lande
hebben voorts medegeleefd met de gemeen
te bij den brand van het Stadhuis.
Tenslotte eindigt spr. met de verklaring
dat het goed doet te zien, hoe Leiden tracht
de vele voorkomende stede-vraagstukken
op te lossen.
Hierna was het woord aan ir. de Blauw.
DE HEER A. M. DE BLAUW OVER DE
GESCHIEDKUNDIGE ONTWIKKELING
VAN LEIDEN.
Spr. begon met iets te vertellen over de
geschied kundige ontwikkeling van onze
bij uitstek historische stad, rijk aan merk
waardigheden en bezienswaardigheden,
waarmede tevens haar algemeen karakter
zal zijn getypeerd.
Reeds omstreeks het jaar 800 waren er
3 nederzettingen, de 3 Leythen's, nJ. die
aan den voet van den Burcht tusschen de
beide Rijnarmen, die aan de tegenwoor
dige Breestraat op het hooge middenge
deelte, en die aan de Mare en de Haar
lemmerstraat
Oude gebouwen.
In de 14e eeuw weken vele Vlamingen
naar Leiden uit en brachten daar de'
textiel-industrie. Met den opbloei van han
del en industrie hield de stadsuitbreiding
gelijken tred. Aldus hadden in die 14e
eeuw 3 uitbreidingen plaats (n.l. omstreeks
1300, 1350 en 1389), waarbij de stad ge
leidelijk was uitgebreid; in het Z. en W.
tot Rapenburg-Steenschuur, in het N. tot
de Oude Vest en in het O., tot de Veste-
straat
Daarna was er een betrekkelijke lange
stilstand in de stadsuitlegging, tot in het
begin van de 17e eeuw, na het beleg, een
nieuwe welvaartsperiode aanbrak, waarbij
de stad zich naast industriecentrum, als
markt- en handelscentrum ontwikkelde,
terwijl ook de stichting van de Hooge-
school tot meerderen bloei en welvaart bij
droeg. Die welvaartsperiode in de 17e eeuw
ging wederom gepaard met 3 achtereen
volgende stadsuitbreidingen (in 1610, 1644
en 1669). Omstreeks laatstgenoemd jaar
had de stad haar tegenwoordigen vorm
binnen de singelgrachten verkregen.
Al de vorenbedoelde uitbreidingen had
den in denzelfden trant plaats, door het
graven van grachten en singels, het ma
ken van wallen, muren en bastions en het
buitenwaarts verleggen van de stads
poorten. Daardoor heeft Leiden zijn ty
pisch karakter van oude Hollandsche
vestingstad verkregen en dit karakter, wat
de binnenstad betreft, tot den huidigen
dag in het algemeen behouden.
Behalve de Burcht, de St. Pieterskerk, de
St. Pancraskerk of Hooglandsche kerk en
het oudste gedeelte van het gebouw Gra-
venstein aan het Gerecht, zijn uit den tijd
vóór het beleg geen huis- of gebouwen-
resten meer aanwezig.
Uit meergenoemde welvaartsperiode na
het beleg dateeren de mooie particuliere
huizen aan Rapenburg, Breestraat, enz.,
en het groot aantal merkwaardige hofjes
met poortjes.
Verder dateeren uit die periode de meeste
merkwaardige gebouwen, die Leiden thans
nog bezit en waarvan we noemen: het Rijn
landhuis (1598), het Heilige Geest- of Ar
men Wees- en Kinderhuis aan de Hoogland
sche Kerkgracht (1607), de Latijnsche
School (1600), de Stadstimmerwerf (1612),
de Marekerk (1639—1649), de Waag (1658),
Stukloopen van Huid en Voetan
en Doorzitten bij Wlelrljden
verzacht en geneest
Dooi 30. Tubt 80 et. Bfl Apoth. Droqtottn
het Pesthuis (1658), het Academiegebouw
(oud klooster van de Witte Nonnen in 1400
gesticht), in 1587 in gebruik genomen als
universiteit, in 1616 verbrand en in 1618
weer betrokken.
Van de Stadspoorten zijn alleen nog be
waard gebleven de Morschpoort (1669) en
de Zijlpoort (1667). Van de molens bleven
alleen behouden „de Stier" bij de Oude
Heerengracht en „de Valk" bij de Lammer
markt.
Tenslotte noemt spr. het voormalige
Stadhuis, waarvan sinds den brand op 12
Februari 1929 alleen nog de resten van den
mooien gevel van Lieven de Key (1697)
aanwezig zijn.
Bevolkingsaanwas en
-vermindering.
Aan het einde der 17e eeuw werd een
inwonertal bereikt van 70.000, bijna net
zoo groot als thans (ruim 72.000). Leiden
was toen de tweede stad van Holland.
In de 18e eeuw daalt echter het inwo
nertal sterk door achteruitgang van han
del en industrie en door hooge sterfte
cijfers; in den aanvang der 19e eeuw wa
ren er nog slechts 28000 inwoners. Daarna
neemt de bevolking weer geleidelijk toe en
bereikte omstreeks 1870 het aantal van
40.000. Tot dien was vooralsnog aan uitzet
ting der stadsgrenzen geen behoefte ge
voeld. Stadsuitbreiding vond dan ook niet
eerder plaats dan in 1896, toen onmiddellijk
buiten den singelrand, dus op vreemd
grondgebied een vrij uitgestrekte bebou
wing met een feitelijk Leidsche bevolking
was ontstaan. Daar dit natuurlijk niet toe
laatbaar was, werden daarvoor in aanmer
king komende gedeelten der randgemeen
ten bij Leiden ingelijfd, o.a. de tegenwoor
dige Stationsweg en het Station met om
geving, behoorende tot de gemeente Oegst-
geest. Het gemeentelijk grondgebied ver
meerderde toen tot pl.m. 560 H.A.
In 1920 vond de laatste gebiedsuitbrei
ding plaats, waarbij wederom belangrijke
gedeelten van Oegstgeest en Zoeterwoude
aan Leiden werden toegevoegd; sindsdien
bedraagt de gebiedsoppervlakte pl.m. 1250
H.A.
Bij een huidig inwonertal van pl.m. 72500
beteekent dit een bevolkingsdichtheid van
58 per HA.
Spr. komt dan tot het tegenwoordige
Leiden.
De bevolkingstoename is in de laatste
tientallen jaren slechts in een zeer lang
zaam tempo geschied, en hoofdzakelijk
door geboorteoverschot verkregen.
In weerwil van de betrekkelijk geringe
bevolkingsvermeerdering heeft vooral in
het laatste decenrmium de stadsbebouwin g
zich krachtig naar alle zijden uitgezet, en
zijn daar nieuwe ruime wijken verrezen.
Bewoog aanvankelijk de drang naar uit
breiding zich in hoofdzaak in Noordweste
lijke richting, naar de zee toe, waar ook
de hoogere geestgronden liggen, spoedig
stuitte men aldaar op de grens van
Oegstgeest.
Waar voor Leiden uitbreidingsmogelijk
heid In die richting thans nagenoeg geheel
ontbreekt, kan grensverlenging naar die
zijde niet lang uitblijven en vormden de
tegenwoordige tijdsomstandigheden daar
tegen geen beletsel, dan zou dat vraagstuk
waarschijnlijk reeds weder aan de orde
zijn gesteld.
Spr. geeft vervolgens een overzicht van
de plaatselijke industrie en deelt eenige bij
zonderheden mede over de nieuwe vee
markt en behandelt dan het bruggevraag-
stuk.
I
Het brugge vraagstuk een bijna
ondragelijke finantieele last
Onze stad heeft ruim 130 bruggen, waar
van 26 beweegbaar. De meeste bruggen zijn
nog van ouderen datum en dienen met het
oog op het tegenwoordige zware en druk
ke verkeer niet alleen versterkt, maar in
den regel ook verbreed te worden, wat dan
veelal neerkomt op een algeheele vernieu
wing. In de laatste jaren zijn aldus een
10-tal oude beweegbare bruggen (meest
dubbele ophaalbruggen) in moderne brug
gen getransformeerd.
Er zijn in deze gemeente nog een 12-tal
beweegbare bruggen, waarvan de vernieu
wing niet te lang meer kan worden uit
gesteld. Dit is echter niet alleen een tech
nische- en financieele kwestie, doch hangt
ook samen met verschillende stedebouw-
kundige en andere vraagstukken, waarom
trent nog een definitieve beslissing moet
worden genomen, bijv. met het beloop van
de te maken hoofdverkeerswegen ir
binnenstad voortvloeiende uit het nieuwe
uitbreidingsplan, met grachtdempingen,
waardoor betreffende bruggen eventueel
zouden kunnen vervallen, met het ophef
fen van sommige bruggen, omdat de on
derlinge afstand gering is, of met het op
heffen of wijzigen van vaanbelangen, waar
door voorheen beweegbare bruggen wel
licht tot vaste bruggen kunnen worden ge
maakt.
Zoo ligt om een voorbeeld te noemen
hier vlak bij het gebouw, waarin we
ons bevinden, ter plaatse waar de Mare en
de Oude Vest elkaar kruisen, een complex
van 3 oude en zwakke bruggen, welke
noodzakelijk spoedig vernieuwd moeten
worden; de vraag is nu moeten die 3 brug
gen elk op zichzelf blijven bestaan, of kan
met één breede brug (over de Oude Vest)
worden volstaan, wat immers het geval
zou zijn, indien tot demping van de Mare
zou worden besloten.
Vooral naar vermindering van het aan
tal beweegbare bruggen moet krachtig
worden gestreefd, niét alleen omdat deze
bruggen in aanleg en onderhoud duur zijn,
maar voornamelijk omdat enkel hun bedie
ning een bijna ondragelijken financieelen
last op de toch al niet rijke gemeente legt,
door een jaarlijksche uitgave te eischen van
pl.m. 80.000, na aftrek van de opbrengst
aan bruggelden.
Voornamelijk op initiatief van den Bur
gemeester heeft dam ook dit bruggen-
vraagstuk een punt van nauwgezette studie
uitgemaakt en is daaromtrent kortgeleden
een uitgebreid rapport aan het gemeente
bestuur uitgebracht. Wanneer nu de hier-
voren bedoelde prinoipieele beslissingen
zullen zijn genomen, kan in snel tempo
tot de nijpende brugvernieuwingen wor
den overgegaan.
De centrale Rioleering.
Een ander zeer belangrijk werk, dat sinds
1927 daadwerkelijk in uitvoering is ge
komen, "doch in verband met de tijdsom
standigheden tijdelijk is stopgezet, be
treft de Centrale Rioleering, ten doel heb
bende de door loozimg van het afvalwater
op de grachten en andere wateren ontstane
vervuiling op te heffen, althans belangrijk
te beperken, waardoor betere hygiënische
toestanden verkregen zullen worden en de
min of meer beruchte stinkende Leidsche
grachten tot het verleden zullen gaan be-
hooren.
Men is geleidelijk tot het inzicht geko
men, dat afdoende verbetering van de
kwaal alleen verkregen kan worden door
de oorzaak ervan weg te nemen, dus het
vuil niet op den boezem te brengen. Van
daar dat uiteindelijk tot Centrale Riolee
ring der stad werd besloten, hoewel daar
mede groote financieele offers voor de ge
meente gemoeid zijn.
Algemeene stadsver betering en
en het uitbreidingsplan.
Spr. wijst er daarna op, dat in den laat-
sten tijd veel is gedaan aan verbetering van
de toegangswegen tot de stad, aan .verbe
tering van de eertijds smalle en bochtige
singelwegen, op de vele stratenplannen, op
den aanleg van kinderspeelterreinen en op
den aanleg van het "fraaie wandelpark „de
Leidsche Hout".
Tenslotte behandelt spr. de algemeene
richtlijnen volgens welke men zich voor
stelt, dat de goede stad Léiden verder zal
groeien m. a. w. het uitbreidingsplan.
Het ontwerp is opgemaakt door het
Architectenbureau Granpré Molière, Ver
hagen en Kok te Rotterdam, in nauwe
samenwerking met mijn dienst en met het
gemeentebestuur.
Debestaande omstandigheden zijn voor
een doelmatige stadsuitbreiding over het
algemeen allerminst gunstig te noemen.
Leiden wordt in het Oosten en in het Zui
den door een grooten waterweg afgeslo
ten van het achterliggende, thans nog vol
maakt landelijk gebied.
In zuidwestelijke richting moet de spoor
baan LeidenWoerden worden gekruist
met een minmum van onvoldoende over
wegen k niveau, gecompliceerd door de
kruising met de radiaal loopende trambaan
LeidenVoorschotenDen Haag. Meer
noordwaarts ligt langs deze spoorbaan een
1 K.M. lang goederen-emplacement, onvol
doende overgangen, allen k niveau, met
vooral een ernstige complicatie bij den
spoorwegovergang aan den Rijnsburgerweg.
In het noorden bevindt zich nog het ver-
bindingsspoor met de lijn naar Hoofddorp,
welke lijn eveneens met een breed empla
cement in de stad doordringt, alsmede het
verbindingsspoor naar de Gasfabriek en het
Slachthuis, dat zelfs tot over den singel-
rand is doorgehaald.
Een uitkomst in dezen chaos zullen ge
ven de spoorwegplannen, omvattende de
ophooging van de hoofdlijn met den bouw
van een nieuw station (dat volgens de laat
ste plannen gedacht is ongeveer op de
plaats van heft tegenwoordige station en
waardoor ook de onaantrekkelijke omge
ving van het bestaande stationsplein tot
het verleden zou gaan behooren), en de
omlegging van de lijn naar Hoofddorp, met
opheffing van het station en emplacement
aan den Heerensingel.
Verbetering der hoofdver
keerswegen eerste eisch.
Zooals voor elk uitbreidingsplan ge-
wenscht, is eerst het schema hoofd ver
keerswegen opgezet, vormende het ge
raamte voor de verdere uitwerking van het
plan.
Thans nog doorsnijdt alle doorgaand
verkeer de binnenstad en bestaat er feite
lijk geen doorgaand omtrekverkeer. Nage
noeg al het doorgaand in ter locaal verkeer
concentreert zich op de bestaande Oost-
West route Hooge Rijndijk(smalle) Hoo
gewoerdBreestraat, verder door het
(smalle) Noordeinde voor de richting den
Haag, of in Noordelijke richting over Prin-
sessekade, (smalle) Steenstraat, Stations
weg, Rij rLiburgerweg, voor de richtingen
Katwijk, Noordwijk of Haarlem.
Het knooppunt van dit verkeer ligt juist
in het ook voor het gewone stadsverkeer
drukste gedeelte van het stadscentrum.
Vorenbedoelde Oost-West verbinding zal
door demping van het Levendaal een be
langrijke verbetering ondergaan, omdat dan
de zeer smalle Hoogewoerd wordt ontlast.
Een geheel nieuwe Oost-Westverbinding
zal worden gevormd door den Lagen Rijn
dijk, te verbreeden Ververstraat, te dem
pen Lange gracht. Lammermarkt, te ver-
breeden Morsahsingel, te verbreedden Pest
huislaan, onder den te verhoogen spoor
baan door naar het Haagsche Schouw.
Behoorlijke Noord-Zuidverbinding ont
breken feitelijk geheel en al.
De bestaande Noord-Zuid verbinding, uit
gaande van het belangrijke verkeersknoop
punt by de „de Grjselaarsbank" is verbe
terd gedacht door verbreeding van Prin-
sessekade en Turfmarktbrug, nieuwe brug
over Rijnsburgersingelgracht, nieuwen
weg over het Schuttersveld, uitmondende
op den Stationsweg, tegenover de plaats.
r het nieuwe station is gedacht. Onder
den te verhoogen spoorbaan door sluit deze
weg aan op den Rijnsburgerweg. Door deze
verbinding zullen de smalle Steenstraat en
een gedeelte van den Stationsweg worden
ontlast.
Een tweede belangrijke Noord-Zuidver
binding is ontworpen door de Hooigracht,
welke op zichzelf voldoende breed is,
Noordwaarts door verbreeding van de Pe
likaanstraat in verbinding te brengen met
de te dempen Langegracht, en Zuidwaarts
met de breede KorevaarstraatT en het Le
vendaal.
Ter ontlasting van het verkeer door de
stad, tevens dienende tot onderlinge ver
binding met de buitenwijken, heeft men de
gordelwegen, waarvan er drie zijn te on
derscheiden:
a. de binnenste gordel volgt het beloop
van de bestaande singels;
b. de middelste gordel heeft het volgend
beloop: Hooge-Rijndijk, Burggravenlaan
kruising trambaan met spoorbaan, verder
Westwaarts via een brug over Trekvliet,
Noord-Westwaarts via een brug over den
Rijn, vervolgens Noordwaarts langs West
zijde Pesthuis en terrein Nieuw Acade
misch Ziekenhuis, Oostwaarts langs tram
baan WassenaarLeiden, verder Maredijk,
brug over Haarlemmertrekvaart, Oost
waarts om de geprojecteerde nieuwe vee
markt heen door den Stadspolder, en Zuid
waarts door de Sumatrastraat en door de
„De Waard" weder uitkamend op den
Hooge Rijndijk;
c. de buitenste gordel is hoofdzakelijk
een halve gordel, welke uitgaande van
den Hooge-Rijndijk (Wilhelminabrug)
aan de Zuid-Oostzijde en aan de Zuid-
Westzijde met een groote boog om de stad
gaat, met het volgende beloop: Wilhel
minabrug, Rijn-Schiekanaal, Lammenbrug
en de Vink, aldaar aansluitend op den
rijksweg naar Haagsche Schouw of op den
provincialen weg naar Voorschoten.
Deze buitenste gordel, en in zekeren zin
ook de middelste gordel, zijn mede van be-
teekenis ten aanzien van de omlegging van
het interlocale verkeer.
Industrie, woonwijken, parken,
plantsoenen en sportvelden.
De bestemmingen der verschillende go-
bieden zijn in drie hoofdgroepen te onder
scheiden, en wel:
voor industrie: voor woonwijken; voor
parken, plantsoenen, sport- en speelter
reinen.
A. Industrie. Hiervoor zijn aangewezen
de gronden langs de Zijl, langs het ont
worpen kanaal van de Zijl naar de nieuwe
veemarkt, en de grond bewesten de Trek
vliet, tusschen de brug in den spoorbaan
naar Woerden en die in de trambaan naar
Voorschoten.
B. Woonwijken. De woningbouw is
verdeeld in drie groepen.
I. Arbeiders- en kleine middenstands-
woningen.
Dit is uiteraard verreweg de grootste
groep, 67 pet. van de totale straatlengten.
II. z.g. „betere bouw", waarmede de
eigenlijke middenstandswoningen zijn be
doeld, 28 pet., behoudens aan enkele stra
ten steeds eengezinswoningen.
III. Villabouw, een kleine groep, die nau
welijks 5 pet. van de totale straatlengte
vormt.
In elk dezer drie groepen varieeren de
diepten der bouwblokken. Bij het ontwer
pen der bouwblokken is hoofdzakelijk uit
gegaan van een diepte van 45 M. voor den
arbeiders- en kleinen middenstandsbouw,
50 M. voor den zgn. „beteren bouw", 70 M.
voor den villabouw.
Bij de twee laatste groepen zijn als regel
voortuinen ontworpen, terwijl ook bij de
arbeiders- en kleine middenstandswonin
gen aan verschillende straten (doorgaans
op het Zuiden) voortuinen zijn geprojec
teerd.
De groep der arbeiders- en kleine mid
denstandswoningen is in een viertal soor
ten onderverdeeld, 36 pet., gemeten naar
de totale gevellengte, mogen beneden- en
bovenwoningen zijn van het gangbare ty
pe. De rest wordt gevormd door eenge-
gezins won in gen.
De kleinste eengezinsarbeiderswoningen,
dus de woningen met de geringste stich-
tingskosten, zijn de woonhuizen met een
goothoogte van 3,5 tot 4,5 M. en een dak
helling van 50 gr. Deze soorten huizen
vormt 25 pet. van de heele groep.
Een kleiner deel, n.L 14 pet., zijn eenge
zinswoningen met een goothoogte van
pl.m. 5 M. en een dakhelling van 35 gr.,
terwijl de overige 25 pet. van deze groep
wordt gevormd door woningen met een
goothoogte van pl.m. 6 M., waarmede vnl.
de kleine middenstandswoningen zijn be
doeld.
Overigens is de bestemming der gron
den nader uitgewerkt in de bij het uitbrei
dingsplan behoorende bebouwingsvoor
schriften.
De villabouw is uiteraard steeds open
bebouwing. De „betere bouw" is in hoofd
zaak open bebouwing met bouwblokken
van ten hoogste vier tot acht perceelen.
De arbeiders- en kleine middenstands-
bouw is deels open-, deels gesloten bebou
wing en waar in deze groep open bebou
wing is ontworpen, bedraagt het maxi
mum aantal gebouwen onder één kap als
regel 15.
C. Parken, plantsoenen, sport- en speel
terreinen. Met het oog op de specifiek
groote arbeidersbevolking van Leiden, en
de over'het algemeen nauwe bebouwing
der binnenstad is bij het uitbreidingsplan
vooral ook aandacht geschonken aan den
aanleg van parken, plantsoenen en ander
stadsgroen, sportterreinen, enz.
In het Noord-Westelijk stadsdeel, is het
wandelpark „De Leidsche Hout' reeds aan
gelegd, en is daarvoor op latere uitbreiding
en aansluiting aan het buitengoed „Poel
geest" gerekend.
Zuid-Westelijk van den Leidschen Hout
zullen sportterreinen worden aangelegd,
wellicht reeds binnenkort.
In het Zuidwestelijk stadsdeel is een
tweede groot wandelpark ontworpen. Oos
telijk van dit park langs het spoorempla-
cement komen sport- en speelvelden. Deze
zijn ook ontworpen in het Zuidelijk stads
deel eveneens langs de spoorbaan, en
verder is het Zuid-Oostelijk stadsdeel, oost
waarts van het Rijn-Schiekanaal.
Stadsgroen, in den vorm van kleinere
wijkplantsoenen, groene strooken langs de
gordelwegen, is overal in het plan opge
nomen. Langs de Stadsmolensloot is een
wandeldreef gedacht, welke gedeeltelijk
Ter vervanging van het huidige Schut
tersveld, dat voor bebouwing bestemd is,
reeds is aangelegd.
is in het Westen en nieuw exercitieter
rein geprojecteerd.
De ontworpen stadsuitbreiding zal naar
globale raming woongelegenheid bieden
voor plm. 50.000 zielen, zoodat na alge
heele voltooiing van die uitbreiding de ge
meente een aantal inwoners van pl.m.
120.000 zal kunnen tellen.
DE HEER G. F. H. KIERS OVER
„DE VOLKSHUISVESTING
TE LEIDEN."
Hierna sprak de directeur van Bouw- en
Woningtoezicht, de heer G. F. H. Kiers
over de Volkshuisvesting hier ter stede en
behandelde daarbij in de eerste plaats de
oude stad.
(De gegevens hiervoor zijn ontleend aan:
mr. P. J. Blok, mr. C. W. v. d. Pot en ir.
Steen v. Ommeren).
Leiden als oude stad.
Leiden is op dezelfde wijze ontstaan als
andere vestingsteden in 't Hollandsche pol
derland. Steen van Ommeren noemt den
plattegrond van Leiden één der mooist be
staande ter wereld. Het oudste gedeelte is
gebouwd op boezemland, betrekkelijk
hoog gelegen gronden langs den Rijn, waar
door vrijwaring tegen overstrooming be
stond. Bovendien was er als laatste
vluchtpunt bij zware en hooge zeevloeden
nog de „Burcht", tevens dienende als laat
ste verdedigingswerk bij de verdediging.
De plaats tusschen de beide Rijnarmen
was strategisch juist gekozen.
Dat de oude stad op hoog boezemland is
gebouwd, kan nog worden geconstateerd
aan de Breestraat, welke van hare beide
uiteinden oploopt en bij het voormalige
stadhuis het hoogst is, terwijl de op haar
uitkomende zijstraten in sterke mate af
hellen.
Vóór de demping van talrijke grachtjes
bestond Leiden uit niet minder dan 42
eilanden. De naam „Noordsch Venetië"
zou dan ook voor Leiden niet misplaatst
zijn.
Wat de hoogte-ligging betreft, tegenwoor
dig liggen de begane grondsvloeren onge
veer 1.20 m. boven het grondwater. In de
oude stad is dit in de kern op de boezem-
landen belangrijk meer, maar er zijn ook
belangrijke gedeelten, vooral in de latere
uitbreidingen, waarbij men de huizen met
zeer geringe ophooging op het weiland
heeft geplaatst, ongeveer 0.60 M. boven
den grondwaterstand, zoodat hier veel
vochtige huizen voorkomen.
Tot uitleggingen van de stad ging men
eerst over wanneer de noodzaak daartoe 1
dreef, omdat men bij de uitbreiding kwam
op het rechtsgebied van een andere ge
meente, dat daardoor noodwendig moest
worden verkleind.
De onteigende grond kwam in handen
van de stad en de overheid was zoodoende,
in de gelegenheid de ..raten en grachten
te rooien en de tusschenliggende terreinen
in bouwperceelen in te deelen. In Leiden
gebeurde dat zonder ander richtsnoer dan
de behoefte van de op een laag niveau le
vende weversbevolking: lange eentonige
grachten en straten werden geprojecteerd,
meest smalle grachten, want de wevers
moesten water dicht bij de hand hebben,
en deze liepen alle in één richting, de
richting van het raamland, waar de lakens
gedroogd werden. De perceelen waren zoo
klein mogelijk, opdat het nieuwe terrein
Voor zooveel mogelijk arbeiders kon wor
den gebruikt. In de beide uitleggingen tus
schen de twee Rijnarmen, eerst tot aan,
daarna voorbij de Heerengracht, zien we
heden ten dage nog het beste dien oor-
spronkelijken opzet aanwezig.
De loop der bevolking.
Over de toename der bevolking deelt de
heer Kiers het volgende mede.
Het aantal inwoners bedroeg in 1514 on
geveer 15000 en steeg tot 70000 in 1700,
doch niet regelmatig. Behalve door geboor
te overschotten nam de bevolking toe door
een vestiging van buiten, welke ten zeerste
samenhing met den bloei en de toestanden
in de lakennijverheid. Deze bereikte haar
grootste bloeiperiode in het tijdvak 1630
1672 (rampjaar), na verschillende verval-
perioden te hebben doorgemaakt, zooals
het tijdvak na de regeering van Karei den
Stoute en enkele andere oorlogsperioden,
waaraan die altijd zoo rijk was. Een groote
stoot tot deze bloei heeft gegeven de vesti
ging van een groot aantal Vlaamsche laken
wevers met hunne gezinnen na het beleg
van Antwerpen in 1580 en de val in 1585.
Na den oorlog van 16721678, eindigende