VOLKSHUISVESTING EN STEDEBOUW. ^Zonnebrand PUROL EATERDAG 23 JUNI 1934 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BLAD. PAG. 9 DE SLEUTELSTAD „TEN VOETEN UIT' GETEE- KEND DOOR DE DIRECTEUREN VAN GEMEENTE- WERKEN EN BOUW- EN WONINGTOEZICHT. Vandaag heeft het Instituut voor Volks huisvesting en Stedenbouw zijn verblijf in de oude Sleutelstad opgeslagen, om een en ander te hooren over hetgeen zich in den loop der jaren binnen Leiden's muren heeft afgespeeld op het gebied van volks huisvesting en stedebouw. De deelnemers aan deze interessante ex cursie werden hedenmorgen in den Laken hal door het Gemeentebestuur officieel ont vangen, waarbij de burgemeester, mr. A. van de Sande Bakhuyzen, een welkomst woord sprak, waarin hij erop wees, dat het de drie vraagstukken: voeding, kleeding en huisvesting zijn, die ons denken beheer- schen. De voeding levert weinig moeilijkheden, wijl de natuur zelf hiervoor zorgt, de klee ding levert ook niet zooveel zorg, maar an ders is het met de volkshuisvesting. Deze biedt zoodanige moeilijkheden, dat de pu blieke belangstelling er voortdurend door bezig gehouden wordt. Dit in tegenstelling bijv. met de tropen, waar het woningvraag stuk weinig zorg baart. De huizen worden hier voor een langdurig gebruik gebouwd, waardoor de huizen meermalen een andere bestemming krijgen. De oplossing zou spr. dusdanig willen zoeken, dat huizen werden gebouwd voor één geslacht, waarvoor toch wel materialen te vinden zullen zijn. Spreker waardeert intusschen het bezoek •an Leiden ten zeerste en bij de bezichti ging zullen verbeteringen der fouten van het voorgeslacht naar voren komen. Daar bij zullen ongetwijfeld weer opnieuw fou ten gemaakt worden, doch men moge eruit leeren, dat de gemeente Leiden niet achter wil blijven op het gebied der volkshuisves ting. De voorz. van het Instituut, jhr. M. J. J. de Jonge van Ellemeet, bracht den burge meester dank voor zijn welkomstwoord en voor de verleende medewerking tot het houden van deze excursie. Hij wees er voorts op, dat Leiden als oude n krottenvraagstuk heeft het gemeentebestuur een oplos sing zoekt. Leiden was voorts eeir van de weinige steden welke een volledigen wo- ningcarthotheek had. Allen in den lande hebben voorts medegeleefd met de gemeen te bij den brand van het Stadhuis. Tenslotte eindigt spr. met de verklaring dat het goed doet te zien, hoe Leiden tracht de vele voorkomende stede-vraagstukken op te lossen. Hierna was het woord aan ir. de Blauw. DE HEER A. M. DE BLAUW OVER DE GESCHIEDKUNDIGE ONTWIKKELING VAN LEIDEN. Spr. begon met iets te vertellen over de geschied kundige ontwikkeling van onze bij uitstek historische stad, rijk aan merk waardigheden en bezienswaardigheden, waarmede tevens haar algemeen karakter zal zijn getypeerd. Reeds omstreeks het jaar 800 waren er 3 nederzettingen, de 3 Leythen's, nJ. die aan den voet van den Burcht tusschen de beide Rijnarmen, die aan de tegenwoor dige Breestraat op het hooge middenge deelte, en die aan de Mare en de Haar lemmerstraat Oude gebouwen. In de 14e eeuw weken vele Vlamingen naar Leiden uit en brachten daar de' textiel-industrie. Met den opbloei van han del en industrie hield de stadsuitbreiding gelijken tred. Aldus hadden in die 14e eeuw 3 uitbreidingen plaats (n.l. omstreeks 1300, 1350 en 1389), waarbij de stad ge leidelijk was uitgebreid; in het Z. en W. tot Rapenburg-Steenschuur, in het N. tot de Oude Vest en in het O., tot de Veste- straat Daarna was er een betrekkelijke lange stilstand in de stadsuitlegging, tot in het begin van de 17e eeuw, na het beleg, een nieuwe welvaartsperiode aanbrak, waarbij de stad zich naast industriecentrum, als markt- en handelscentrum ontwikkelde, terwijl ook de stichting van de Hooge- school tot meerderen bloei en welvaart bij droeg. Die welvaartsperiode in de 17e eeuw ging wederom gepaard met 3 achtereen volgende stadsuitbreidingen (in 1610, 1644 en 1669). Omstreeks laatstgenoemd jaar had de stad haar tegenwoordigen vorm binnen de singelgrachten verkregen. Al de vorenbedoelde uitbreidingen had den in denzelfden trant plaats, door het graven van grachten en singels, het ma ken van wallen, muren en bastions en het buitenwaarts verleggen van de stads poorten. Daardoor heeft Leiden zijn ty pisch karakter van oude Hollandsche vestingstad verkregen en dit karakter, wat de binnenstad betreft, tot den huidigen dag in het algemeen behouden. Behalve de Burcht, de St. Pieterskerk, de St. Pancraskerk of Hooglandsche kerk en het oudste gedeelte van het gebouw Gra- venstein aan het Gerecht, zijn uit den tijd vóór het beleg geen huis- of gebouwen- resten meer aanwezig. Uit meergenoemde welvaartsperiode na het beleg dateeren de mooie particuliere huizen aan Rapenburg, Breestraat, enz., en het groot aantal merkwaardige hofjes met poortjes. Verder dateeren uit die periode de meeste merkwaardige gebouwen, die Leiden thans nog bezit en waarvan we noemen: het Rijn landhuis (1598), het Heilige Geest- of Ar men Wees- en Kinderhuis aan de Hoogland sche Kerkgracht (1607), de Latijnsche School (1600), de Stadstimmerwerf (1612), de Marekerk (1639—1649), de Waag (1658), Stukloopen van Huid en Voetan en Doorzitten bij Wlelrljden verzacht en geneest Dooi 30. Tubt 80 et. Bfl Apoth. Droqtottn het Pesthuis (1658), het Academiegebouw (oud klooster van de Witte Nonnen in 1400 gesticht), in 1587 in gebruik genomen als universiteit, in 1616 verbrand en in 1618 weer betrokken. Van de Stadspoorten zijn alleen nog be waard gebleven de Morschpoort (1669) en de Zijlpoort (1667). Van de molens bleven alleen behouden „de Stier" bij de Oude Heerengracht en „de Valk" bij de Lammer markt. Tenslotte noemt spr. het voormalige Stadhuis, waarvan sinds den brand op 12 Februari 1929 alleen nog de resten van den mooien gevel van Lieven de Key (1697) aanwezig zijn. Bevolkingsaanwas en -vermindering. Aan het einde der 17e eeuw werd een inwonertal bereikt van 70.000, bijna net zoo groot als thans (ruim 72.000). Leiden was toen de tweede stad van Holland. In de 18e eeuw daalt echter het inwo nertal sterk door achteruitgang van han del en industrie en door hooge sterfte cijfers; in den aanvang der 19e eeuw wa ren er nog slechts 28000 inwoners. Daarna neemt de bevolking weer geleidelijk toe en bereikte omstreeks 1870 het aantal van 40.000. Tot dien was vooralsnog aan uitzet ting der stadsgrenzen geen behoefte ge voeld. Stadsuitbreiding vond dan ook niet eerder plaats dan in 1896, toen onmiddellijk buiten den singelrand, dus op vreemd grondgebied een vrij uitgestrekte bebou wing met een feitelijk Leidsche bevolking was ontstaan. Daar dit natuurlijk niet toe laatbaar was, werden daarvoor in aanmer king komende gedeelten der randgemeen ten bij Leiden ingelijfd, o.a. de tegenwoor dige Stationsweg en het Station met om geving, behoorende tot de gemeente Oegst- geest. Het gemeentelijk grondgebied ver meerderde toen tot pl.m. 560 H.A. In 1920 vond de laatste gebiedsuitbrei ding plaats, waarbij wederom belangrijke gedeelten van Oegstgeest en Zoeterwoude aan Leiden werden toegevoegd; sindsdien bedraagt de gebiedsoppervlakte pl.m. 1250 H.A. Bij een huidig inwonertal van pl.m. 72500 beteekent dit een bevolkingsdichtheid van 58 per HA. Spr. komt dan tot het tegenwoordige Leiden. De bevolkingstoename is in de laatste tientallen jaren slechts in een zeer lang zaam tempo geschied, en hoofdzakelijk door geboorteoverschot verkregen. In weerwil van de betrekkelijk geringe bevolkingsvermeerdering heeft vooral in het laatste decenrmium de stadsbebouwin g zich krachtig naar alle zijden uitgezet, en zijn daar nieuwe ruime wijken verrezen. Bewoog aanvankelijk de drang naar uit breiding zich in hoofdzaak in Noordweste lijke richting, naar de zee toe, waar ook de hoogere geestgronden liggen, spoedig stuitte men aldaar op de grens van Oegstgeest. Waar voor Leiden uitbreidingsmogelijk heid In die richting thans nagenoeg geheel ontbreekt, kan grensverlenging naar die zijde niet lang uitblijven en vormden de tegenwoordige tijdsomstandigheden daar tegen geen beletsel, dan zou dat vraagstuk waarschijnlijk reeds weder aan de orde zijn gesteld. Spr. geeft vervolgens een overzicht van de plaatselijke industrie en deelt eenige bij zonderheden mede over de nieuwe vee markt en behandelt dan het bruggevraag- stuk. I Het brugge vraagstuk een bijna ondragelijke finantieele last Onze stad heeft ruim 130 bruggen, waar van 26 beweegbaar. De meeste bruggen zijn nog van ouderen datum en dienen met het oog op het tegenwoordige zware en druk ke verkeer niet alleen versterkt, maar in den regel ook verbreed te worden, wat dan veelal neerkomt op een algeheele vernieu wing. In de laatste jaren zijn aldus een 10-tal oude beweegbare bruggen (meest dubbele ophaalbruggen) in moderne brug gen getransformeerd. Er zijn in deze gemeente nog een 12-tal beweegbare bruggen, waarvan de vernieu wing niet te lang meer kan worden uit gesteld. Dit is echter niet alleen een tech nische- en financieele kwestie, doch hangt ook samen met verschillende stedebouw- kundige en andere vraagstukken, waarom trent nog een definitieve beslissing moet worden genomen, bijv. met het beloop van de te maken hoofdverkeerswegen ir binnenstad voortvloeiende uit het nieuwe uitbreidingsplan, met grachtdempingen, waardoor betreffende bruggen eventueel zouden kunnen vervallen, met het ophef fen van sommige bruggen, omdat de on derlinge afstand gering is, of met het op heffen of wijzigen van vaanbelangen, waar door voorheen beweegbare bruggen wel licht tot vaste bruggen kunnen worden ge maakt. Zoo ligt om een voorbeeld te noemen hier vlak bij het gebouw, waarin we ons bevinden, ter plaatse waar de Mare en de Oude Vest elkaar kruisen, een complex van 3 oude en zwakke bruggen, welke noodzakelijk spoedig vernieuwd moeten worden; de vraag is nu moeten die 3 brug gen elk op zichzelf blijven bestaan, of kan met één breede brug (over de Oude Vest) worden volstaan, wat immers het geval zou zijn, indien tot demping van de Mare zou worden besloten. Vooral naar vermindering van het aan tal beweegbare bruggen moet krachtig worden gestreefd, niét alleen omdat deze bruggen in aanleg en onderhoud duur zijn, maar voornamelijk omdat enkel hun bedie ning een bijna ondragelijken financieelen last op de toch al niet rijke gemeente legt, door een jaarlijksche uitgave te eischen van pl.m. 80.000, na aftrek van de opbrengst aan bruggelden. Voornamelijk op initiatief van den Bur gemeester heeft dam ook dit bruggen- vraagstuk een punt van nauwgezette studie uitgemaakt en is daaromtrent kortgeleden een uitgebreid rapport aan het gemeente bestuur uitgebracht. Wanneer nu de hier- voren bedoelde prinoipieele beslissingen zullen zijn genomen, kan in snel tempo tot de nijpende brugvernieuwingen wor den overgegaan. De centrale Rioleering. Een ander zeer belangrijk werk, dat sinds 1927 daadwerkelijk in uitvoering is ge komen, "doch in verband met de tijdsom standigheden tijdelijk is stopgezet, be treft de Centrale Rioleering, ten doel heb bende de door loozimg van het afvalwater op de grachten en andere wateren ontstane vervuiling op te heffen, althans belangrijk te beperken, waardoor betere hygiënische toestanden verkregen zullen worden en de min of meer beruchte stinkende Leidsche grachten tot het verleden zullen gaan be- hooren. Men is geleidelijk tot het inzicht geko men, dat afdoende verbetering van de kwaal alleen verkregen kan worden door de oorzaak ervan weg te nemen, dus het vuil niet op den boezem te brengen. Van daar dat uiteindelijk tot Centrale Riolee ring der stad werd besloten, hoewel daar mede groote financieele offers voor de ge meente gemoeid zijn. Algemeene stadsver betering en en het uitbreidingsplan. Spr. wijst er daarna op, dat in den laat- sten tijd veel is gedaan aan verbetering van de toegangswegen tot de stad, aan .verbe tering van de eertijds smalle en bochtige singelwegen, op de vele stratenplannen, op den aanleg van kinderspeelterreinen en op den aanleg van het "fraaie wandelpark „de Leidsche Hout". Tenslotte behandelt spr. de algemeene richtlijnen volgens welke men zich voor stelt, dat de goede stad Léiden verder zal groeien m. a. w. het uitbreidingsplan. Het ontwerp is opgemaakt door het Architectenbureau Granpré Molière, Ver hagen en Kok te Rotterdam, in nauwe samenwerking met mijn dienst en met het gemeentebestuur. Debestaande omstandigheden zijn voor een doelmatige stadsuitbreiding over het algemeen allerminst gunstig te noemen. Leiden wordt in het Oosten en in het Zui den door een grooten waterweg afgeslo ten van het achterliggende, thans nog vol maakt landelijk gebied. In zuidwestelijke richting moet de spoor baan LeidenWoerden worden gekruist met een minmum van onvoldoende over wegen k niveau, gecompliceerd door de kruising met de radiaal loopende trambaan LeidenVoorschotenDen Haag. Meer noordwaarts ligt langs deze spoorbaan een 1 K.M. lang goederen-emplacement, onvol doende overgangen, allen k niveau, met vooral een ernstige complicatie bij den spoorwegovergang aan den Rijnsburgerweg. In het noorden bevindt zich nog het ver- bindingsspoor met de lijn naar Hoofddorp, welke lijn eveneens met een breed empla cement in de stad doordringt, alsmede het verbindingsspoor naar de Gasfabriek en het Slachthuis, dat zelfs tot over den singel- rand is doorgehaald. Een uitkomst in dezen chaos zullen ge ven de spoorwegplannen, omvattende de ophooging van de hoofdlijn met den bouw van een nieuw station (dat volgens de laat ste plannen gedacht is ongeveer op de plaats van heft tegenwoordige station en waardoor ook de onaantrekkelijke omge ving van het bestaande stationsplein tot het verleden zou gaan behooren), en de omlegging van de lijn naar Hoofddorp, met opheffing van het station en emplacement aan den Heerensingel. Verbetering der hoofdver keerswegen eerste eisch. Zooals voor elk uitbreidingsplan ge- wenscht, is eerst het schema hoofd ver keerswegen opgezet, vormende het ge raamte voor de verdere uitwerking van het plan. Thans nog doorsnijdt alle doorgaand verkeer de binnenstad en bestaat er feite lijk geen doorgaand omtrekverkeer. Nage noeg al het doorgaand in ter locaal verkeer concentreert zich op de bestaande Oost- West route Hooge Rijndijk(smalle) Hoo gewoerdBreestraat, verder door het (smalle) Noordeinde voor de richting den Haag, of in Noordelijke richting over Prin- sessekade, (smalle) Steenstraat, Stations weg, Rij rLiburgerweg, voor de richtingen Katwijk, Noordwijk of Haarlem. Het knooppunt van dit verkeer ligt juist in het ook voor het gewone stadsverkeer drukste gedeelte van het stadscentrum. Vorenbedoelde Oost-West verbinding zal door demping van het Levendaal een be langrijke verbetering ondergaan, omdat dan de zeer smalle Hoogewoerd wordt ontlast. Een geheel nieuwe Oost-Westverbinding zal worden gevormd door den Lagen Rijn dijk, te verbreeden Ververstraat, te dem pen Lange gracht. Lammermarkt, te ver- breeden Morsahsingel, te verbreedden Pest huislaan, onder den te verhoogen spoor baan door naar het Haagsche Schouw. Behoorlijke Noord-Zuidverbinding ont breken feitelijk geheel en al. De bestaande Noord-Zuid verbinding, uit gaande van het belangrijke verkeersknoop punt by de „de Grjselaarsbank" is verbe terd gedacht door verbreeding van Prin- sessekade en Turfmarktbrug, nieuwe brug over Rijnsburgersingelgracht, nieuwen weg over het Schuttersveld, uitmondende op den Stationsweg, tegenover de plaats. r het nieuwe station is gedacht. Onder den te verhoogen spoorbaan door sluit deze weg aan op den Rijnsburgerweg. Door deze verbinding zullen de smalle Steenstraat en een gedeelte van den Stationsweg worden ontlast. Een tweede belangrijke Noord-Zuidver binding is ontworpen door de Hooigracht, welke op zichzelf voldoende breed is, Noordwaarts door verbreeding van de Pe likaanstraat in verbinding te brengen met de te dempen Langegracht, en Zuidwaarts met de breede KorevaarstraatT en het Le vendaal. Ter ontlasting van het verkeer door de stad, tevens dienende tot onderlinge ver binding met de buitenwijken, heeft men de gordelwegen, waarvan er drie zijn te on derscheiden: a. de binnenste gordel volgt het beloop van de bestaande singels; b. de middelste gordel heeft het volgend beloop: Hooge-Rijndijk, Burggravenlaan kruising trambaan met spoorbaan, verder Westwaarts via een brug over Trekvliet, Noord-Westwaarts via een brug over den Rijn, vervolgens Noordwaarts langs West zijde Pesthuis en terrein Nieuw Acade misch Ziekenhuis, Oostwaarts langs tram baan WassenaarLeiden, verder Maredijk, brug over Haarlemmertrekvaart, Oost waarts om de geprojecteerde nieuwe vee markt heen door den Stadspolder, en Zuid waarts door de Sumatrastraat en door de „De Waard" weder uitkamend op den Hooge Rijndijk; c. de buitenste gordel is hoofdzakelijk een halve gordel, welke uitgaande van den Hooge-Rijndijk (Wilhelminabrug) aan de Zuid-Oostzijde en aan de Zuid- Westzijde met een groote boog om de stad gaat, met het volgende beloop: Wilhel minabrug, Rijn-Schiekanaal, Lammenbrug en de Vink, aldaar aansluitend op den rijksweg naar Haagsche Schouw of op den provincialen weg naar Voorschoten. Deze buitenste gordel, en in zekeren zin ook de middelste gordel, zijn mede van be- teekenis ten aanzien van de omlegging van het interlocale verkeer. Industrie, woonwijken, parken, plantsoenen en sportvelden. De bestemmingen der verschillende go- bieden zijn in drie hoofdgroepen te onder scheiden, en wel: voor industrie: voor woonwijken; voor parken, plantsoenen, sport- en speelter reinen. A. Industrie. Hiervoor zijn aangewezen de gronden langs de Zijl, langs het ont worpen kanaal van de Zijl naar de nieuwe veemarkt, en de grond bewesten de Trek vliet, tusschen de brug in den spoorbaan naar Woerden en die in de trambaan naar Voorschoten. B. Woonwijken. De woningbouw is verdeeld in drie groepen. I. Arbeiders- en kleine middenstands- woningen. Dit is uiteraard verreweg de grootste groep, 67 pet. van de totale straatlengten. II. z.g. „betere bouw", waarmede de eigenlijke middenstandswoningen zijn be doeld, 28 pet., behoudens aan enkele stra ten steeds eengezinswoningen. III. Villabouw, een kleine groep, die nau welijks 5 pet. van de totale straatlengte vormt. In elk dezer drie groepen varieeren de diepten der bouwblokken. Bij het ontwer pen der bouwblokken is hoofdzakelijk uit gegaan van een diepte van 45 M. voor den arbeiders- en kleinen middenstandsbouw, 50 M. voor den zgn. „beteren bouw", 70 M. voor den villabouw. Bij de twee laatste groepen zijn als regel voortuinen ontworpen, terwijl ook bij de arbeiders- en kleine middenstandswonin gen aan verschillende straten (doorgaans op het Zuiden) voortuinen zijn geprojec teerd. De groep der arbeiders- en kleine mid denstandswoningen is in een viertal soor ten onderverdeeld, 36 pet., gemeten naar de totale gevellengte, mogen beneden- en bovenwoningen zijn van het gangbare ty pe. De rest wordt gevormd door eenge- gezins won in gen. De kleinste eengezinsarbeiderswoningen, dus de woningen met de geringste stich- tingskosten, zijn de woonhuizen met een goothoogte van 3,5 tot 4,5 M. en een dak helling van 50 gr. Deze soorten huizen vormt 25 pet. van de heele groep. Een kleiner deel, n.L 14 pet., zijn eenge zinswoningen met een goothoogte van pl.m. 5 M. en een dakhelling van 35 gr., terwijl de overige 25 pet. van deze groep wordt gevormd door woningen met een goothoogte van pl.m. 6 M., waarmede vnl. de kleine middenstandswoningen zijn be doeld. Overigens is de bestemming der gron den nader uitgewerkt in de bij het uitbrei dingsplan behoorende bebouwingsvoor schriften. De villabouw is uiteraard steeds open bebouwing. De „betere bouw" is in hoofd zaak open bebouwing met bouwblokken van ten hoogste vier tot acht perceelen. De arbeiders- en kleine middenstands- bouw is deels open-, deels gesloten bebou wing en waar in deze groep open bebou wing is ontworpen, bedraagt het maxi mum aantal gebouwen onder één kap als regel 15. C. Parken, plantsoenen, sport- en speel terreinen. Met het oog op de specifiek groote arbeidersbevolking van Leiden, en de over'het algemeen nauwe bebouwing der binnenstad is bij het uitbreidingsplan vooral ook aandacht geschonken aan den aanleg van parken, plantsoenen en ander stadsgroen, sportterreinen, enz. In het Noord-Westelijk stadsdeel, is het wandelpark „De Leidsche Hout' reeds aan gelegd, en is daarvoor op latere uitbreiding en aansluiting aan het buitengoed „Poel geest" gerekend. Zuid-Westelijk van den Leidschen Hout zullen sportterreinen worden aangelegd, wellicht reeds binnenkort. In het Zuidwestelijk stadsdeel is een tweede groot wandelpark ontworpen. Oos telijk van dit park langs het spoorempla- cement komen sport- en speelvelden. Deze zijn ook ontworpen in het Zuidelijk stads deel eveneens langs de spoorbaan, en verder is het Zuid-Oostelijk stadsdeel, oost waarts van het Rijn-Schiekanaal. Stadsgroen, in den vorm van kleinere wijkplantsoenen, groene strooken langs de gordelwegen, is overal in het plan opge nomen. Langs de Stadsmolensloot is een wandeldreef gedacht, welke gedeeltelijk Ter vervanging van het huidige Schut tersveld, dat voor bebouwing bestemd is, reeds is aangelegd. is in het Westen en nieuw exercitieter rein geprojecteerd. De ontworpen stadsuitbreiding zal naar globale raming woongelegenheid bieden voor plm. 50.000 zielen, zoodat na alge heele voltooiing van die uitbreiding de ge meente een aantal inwoners van pl.m. 120.000 zal kunnen tellen. DE HEER G. F. H. KIERS OVER „DE VOLKSHUISVESTING TE LEIDEN." Hierna sprak de directeur van Bouw- en Woningtoezicht, de heer G. F. H. Kiers over de Volkshuisvesting hier ter stede en behandelde daarbij in de eerste plaats de oude stad. (De gegevens hiervoor zijn ontleend aan: mr. P. J. Blok, mr. C. W. v. d. Pot en ir. Steen v. Ommeren). Leiden als oude stad. Leiden is op dezelfde wijze ontstaan als andere vestingsteden in 't Hollandsche pol derland. Steen van Ommeren noemt den plattegrond van Leiden één der mooist be staande ter wereld. Het oudste gedeelte is gebouwd op boezemland, betrekkelijk hoog gelegen gronden langs den Rijn, waar door vrijwaring tegen overstrooming be stond. Bovendien was er als laatste vluchtpunt bij zware en hooge zeevloeden nog de „Burcht", tevens dienende als laat ste verdedigingswerk bij de verdediging. De plaats tusschen de beide Rijnarmen was strategisch juist gekozen. Dat de oude stad op hoog boezemland is gebouwd, kan nog worden geconstateerd aan de Breestraat, welke van hare beide uiteinden oploopt en bij het voormalige stadhuis het hoogst is, terwijl de op haar uitkomende zijstraten in sterke mate af hellen. Vóór de demping van talrijke grachtjes bestond Leiden uit niet minder dan 42 eilanden. De naam „Noordsch Venetië" zou dan ook voor Leiden niet misplaatst zijn. Wat de hoogte-ligging betreft, tegenwoor dig liggen de begane grondsvloeren onge veer 1.20 m. boven het grondwater. In de oude stad is dit in de kern op de boezem- landen belangrijk meer, maar er zijn ook belangrijke gedeelten, vooral in de latere uitbreidingen, waarbij men de huizen met zeer geringe ophooging op het weiland heeft geplaatst, ongeveer 0.60 M. boven den grondwaterstand, zoodat hier veel vochtige huizen voorkomen. Tot uitleggingen van de stad ging men eerst over wanneer de noodzaak daartoe 1 dreef, omdat men bij de uitbreiding kwam op het rechtsgebied van een andere ge meente, dat daardoor noodwendig moest worden verkleind. De onteigende grond kwam in handen van de stad en de overheid was zoodoende, in de gelegenheid de ..raten en grachten te rooien en de tusschenliggende terreinen in bouwperceelen in te deelen. In Leiden gebeurde dat zonder ander richtsnoer dan de behoefte van de op een laag niveau le vende weversbevolking: lange eentonige grachten en straten werden geprojecteerd, meest smalle grachten, want de wevers moesten water dicht bij de hand hebben, en deze liepen alle in één richting, de richting van het raamland, waar de lakens gedroogd werden. De perceelen waren zoo klein mogelijk, opdat het nieuwe terrein Voor zooveel mogelijk arbeiders kon wor den gebruikt. In de beide uitleggingen tus schen de twee Rijnarmen, eerst tot aan, daarna voorbij de Heerengracht, zien we heden ten dage nog het beste dien oor- spronkelijken opzet aanwezig. De loop der bevolking. Over de toename der bevolking deelt de heer Kiers het volgende mede. Het aantal inwoners bedroeg in 1514 on geveer 15000 en steeg tot 70000 in 1700, doch niet regelmatig. Behalve door geboor te overschotten nam de bevolking toe door een vestiging van buiten, welke ten zeerste samenhing met den bloei en de toestanden in de lakennijverheid. Deze bereikte haar grootste bloeiperiode in het tijdvak 1630 1672 (rampjaar), na verschillende verval- perioden te hebben doorgemaakt, zooals het tijdvak na de regeering van Karei den Stoute en enkele andere oorlogsperioden, waaraan die altijd zoo rijk was. Een groote stoot tot deze bloei heeft gegeven de vesti ging van een groot aantal Vlaamsche laken wevers met hunne gezinnen na het beleg van Antwerpen in 1580 en de val in 1585. Na den oorlog van 16721678, eindigende

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 9