DINSDAG 22 MEI 1934
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD. PAG. 11
STADSNIEUWS
REGELING RECHTSTOESTAND VAN
AMBTENAREN EN WERKLIEDEN.
B. en W. bieden den Raad aan een nieu
we verordening, houdende regeling van
den rechtstoestand van ambtenaren en
werklieden, in dienst der gemeente Leiden.
Overeenkomstig den opzet aldus B.
en W. in hun uitvoerige toelichting die
bij de samenstelling van het ontwerp
heeft voorgezeten, regelt het niet alleen
den rechtstoestand van de ambtenaren
degenen, wier wedden bij het jaar zijn be
paald, alsmede van de havenrecher
cheurs en de brugwachters maar ook
dien van de werklieden degenen, wier
wedden bij de week zijn bepaald. Dit impli
ceert intusschen niet, dat voor beide cate
gorieën alle onderwerpen op uniforme wijze
konden worden geregeld; er zijn tusschen
beide groepen essentieele verschillen, die
vanzelfsprekend ook in verschillende re
gelingen uitdrukking moesten vinden, zoo
o.a. met betrekking tot den arbeidsduur,
den duur der vacantie, de vergoeding voor
overwerk en die voor opgedragen ander
werk.
Voorts bleek het mogelijk de verorde
ning ook te doen gelden voor de brand-
wachts en voor het verplegend personeel
der gestichten „Endegeest' c.a, wier rechts
toestand thans in afzonderlijke verordenin
gen is geregeld; voor laatstgenoemde cate
gorie moesten echter enkele afwijkende be
palingen worden opgenomen.
Het reglement zal intusschen alleen gel
den voor de ambtenaren en werklieden, die
hetzij in tijdelijken, hetzij in vasten dienst
zijn aangesteld; personen met wie een
arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht
Is gesloten, zijn niet ambtenaar in den zin
der Ambtenarenwet 1929. Met betrekking
tot deze personen zal het bevoegd gezag
der gemeente bepalingen moeten vaststel
len betreffende de gevallen, waarin en de
voorwaarden, waaronder door of vanwege
de gemeente indienstneming op arbeids
overeenkomsten naar burgerlijk recht kan
plaats hebben. Het is het voornemen van
B. en W. de regeling van deze materie ter
hand te nemen, zoodra het Ambtenarenre
glement zal zijn vastgesteld.
Politie en onderwijzers komen
later.
Op het personeel der politie ën op het
onderwijzend personeel bij inrichtingen
van onderwijs is het ontwerp-reglement
niet van toepassing.
Het personeel der politie, hoewel ambte
naar in den zin der Ambtenarenwet, ver
keert rechtens in een geheel andere po
sitie, dan het overige gemeentepersoneel.
Zoodra echter deze verordening zal zijn
vastgesteld, zal van onzentwege, aldus B.
en W., een verordening voor het politie
personeel worden ontworpen.
Ook tegen het opnemen van het onder
wijzend personeel bij inrichtingen van on
derwijs in deze verordening bestaan bezwa
ren, al zijn die van anderen aard dan die,
welke zich tegen haar toepasselijkverkla-
ring op het personeel der politie verzetten,
aldus B. en W.
B. en W. stellen zich dan ook voor, ook
den rechtstoestand van de verschillende
categorieën van onderwijzend personeel,
voor zoover dit nog niet reeds bij of krach
tens de wet is geschied, in één, of, indien
dit niet mogelijk zal blijken, in meer af
zonderlijke verordeningen te regelen.
Rijks- en Provinciaal Ambte
narenreglement.
Bij de samenstelling van het ontwerp-
reglement is van den aanvang af bewust
en weloverwogen aansluiting gezocht aan
den inhoud van het Rijksambtenarenregle
ment zonder nochtans in slaafsche navol
ging daarvan te vervallen, terwijl ook de
noodige aandacht is geschonken aan het
provinciaal ambtenarenreglement van
Zuid-Holland.
Zoo hebben B. en W., om enkele voor
beelden te geven, de bepalingen betreffen
de de geldelijke aanspraken in geval van
eiekte en tijdens het vervullen van mili
taire plichten, alsmede die, betrekking heb
bende op de staatkundige gezindheid van
de ambtenaren nagenoeg ongewijzigd uit
het Rijksambtenarenreglement overgeno
men.
Wij beperken ons verder voor heden tot
het aangeven van eenige belangrijke pun
ten in de toelichting, welke B. en W. bij
de nieuwe verordening geven.
Verjaardag van de Koningin.
In de A. A. C. en de A. W. C. is de wen-
schelijkheid bepleit den verjaardag van de
Koningin onder de feestdagen op te ne
men, zulks met de kennelijke bedoeling,
dat voortaan dien dag geheel vrij zal
worden gegeven. Voorhands echter kan
naar onze meening, aldus B. en W., evenals
tot dusver, worden volstaan met het vrij
geven des namiddags, omdat des morgens
de feestelijkheden zioh hier alleen tot de
schoolkinderen plegen te beperken. Zou
de algemeene feestviering zich echter in
de toekomst, evenals op den 3 Octoberdag,
tot den geheelen dag gaan uitstrekken, dan
bestaat er uit den aard der zaak bij het
College van B. en W. geen bezwaar den
geheelen dag vrij te geven.
Vaste dienst, tijdelijke dienst en
- -r en arbeidscontracters.
B. en W. wijzen er op, dat niet alleen
de aanstelling in vasten, maar ook die in
tijdelijken dienst alleen dan plaats heeft,
wanneer ten tijde van de aanstelling rede
lijkerwijs vaststaat, dat aan den arbeid
•"an den aan te stellen persoon blijvend be
hoefte zal bestaan; in het systeem van het
ontwerp draagt.de tijdelijke diensttijd dus
uitsluitend het karakter van proeftijd aan
de vaste aanstelling voorafgaande, zoodat
zonder de mogelij kheid van vaste aanstel
ling ook aanstelling in tijdelijken dienst
niet kan plaats hebben. Aan dezen regel
zouden B. en W. gaarne streng willen zien
vastgehouden, aangezien het toelaten van
uitzonderingen daarop er in de praktijk
toe leidt, dat op den duur personen in vas
ten dienst der gemeente geraken, aan wier
arbeid geen blijvende behoefte bestaat.
Om deze reden kunnen B. en W. zich dan
ook niet vereenigen met de op dien regel
door de A. A. C. en de A. W. C. aangevo-
len uitzondering ten aanzien van personen,
die in dienst worden genomen voor de uit
voering van een bepaald werk of ter ver
vanging van afwezig personeel, indien re
delijkerwijs vaststaat, dat het werk of de
vervanging langer dan twee jaren zal du
ren.
De in dit artikel voorgestelde regeling
zal overigens haar complement moeten vin
den in vast te stellen voorschriften, rege
lende de gevallen, waarin en de voorwaar
den, waaronder door of vanwege de ge
meente indienstneming op arbeidsovereen
komsten naar burgerlijk recht kan plaats
hebben.
In navolging van de thans geldende ver
ordening, regelende den rechtstoestand van
de ambtenaren, bevat het vierde lid de
bepaling, dat de duur van den tijdelijken
dienst niet meer bedraagt dan twee jaren.
In bijzondere gevallen kan die termijn
met ten hoogste één jaar worden verlengd.
Volgens de geldende verordening kan in
bijzondere gevallen verlenging voor onbe-
paalden tijd plaats hebben.
Waarschijnlijk uit vrees, dat de normale
duur vah den tijdelijken dienst op grond
van de voorgestelde redactie twee jaren zal
gaan bedragen, geven de A. A. C. en de A.
W. C. in overweging, dien duur op één
jaar te stellen, desnoods met nog een jaar
te verlengen. Voor die vrees en daarmede
voor de aanbevolen wijziging van dit lid
bestaat echter naar de meening van B. en
W. niet de minste aanleiding, omdat ook
onder vigueur van de geldende verorde
ning met precies dezelfde redactie in den
regel vaste aanstelling na één jaar plaats
heeft en het geenszins de bedoeling van B.
en W. is in die praktijk wijziging te bren
gen.
Aan onze redactie van het vierde lid ge
ven wij, aldus B. en W., boven de door de
A. A. C. en de A. W. C. aanbevolene ook
hierom nog de voorkeur, omdat wij het
meer in het belang van betrokkene achten,
dat, wanneer er na verloop van één jaar
nog twijfel aan zijn bekwaamheid en (of)
geschiktheid bestaat, hij nog een jaar in
tijdelijken dienst kan blijven, zonder dat
daarvoor een bijzondere procedure noo-
dig is.
Naar de meening van B. en W. bestaat
er ten slotte geen reden de verlenging van
den proeftijd na twee jaren alleen afhanke
lijk te stellen van een verzoek van den be
langhebbende, ook al zal in de praktijk een
verzoek van die zijde in den regel daartoe
wel de aanleiding zijn.
In het rapport van de Commissie, belast
met het adviseeren omtrent toetsingsnor
men voor de beoordeeling van de bezoldi
ging van het personeel in dienst van pro
vinciën, gemeenten enz. (de zgn. Commis
sie-Schouten), verschenen na de behande
ling van het ontwerp-reglement in de A.
A. C. en de A. W. C., spreekt de Commis
sie als haar oordeel uit, dat de volle aan
het ambt verbonden aanvangswedde dient
te worden toegekend aan de ambtenaren
op 21-jarigen leeftijd en aan de werklieden
op 23-jarigen leeftijd. Ons daarbij aanslui
tende, aldus B. en W., is de minimum
leeftijd voor tijdelijke en vaste aanstelling
voor ambtenaren en werklieden op resp.
21 en 23 jaar gesteld.
De arbeidsduur.
De normale arbeidsduur van de ambtena
ren, onder wie de havenrechercheurs en de
brugwachters begrepen, en van de werklie
den is thans geregeld bij het Raadsbesluit
van 28 Augustus 1919, gewijzigd bij dat van
16 Juni 1924.
Voorts is de arbeidsduur van de brand-
wachts en van het verplegend personeel
der gestichten „Endegeest" c.a. geregeld bij
de hierboven genoemde afzonderlijke ver
ordeningen.
De nu voorgestelde regeling van den ar
beidsduur sluit geheel bij de bovengenoem
de regelingen aan, zoodat B. en W. den in
dezen bestaanden toestand wenschen te be
stendigen.
De A. A. C. en de A. W. C. adviseeren
echter om dën arbeidsduur, voorzoover die
langer dan 81/» uur per dag of 48 uur per
week is, zooals voor de havenrechercheurs,
brugwachters, brandwachts, en het verple
gend personeel der gestichten „Endegeest"
c.a., tot den genoemden korteren duur te
beperken.
Tegen gevolggeving aan dat advies heeft
ons College zeer overwegend bezwaar, al
dus B. en W.
In de eerste plaats achten wij den huidi-
gen arbeidsduur voor geen enkele van de
hierboven genoemde categorieën, mede ge
let op de gevorderde lichaamsinspanning,
overmatig lang; de burgwachters in dienst
van de provincie Zuid-Holland en van het
Rijk hebben een langeren arbeidsduur, ter
wijl de thans geldende arbeidsduur van het
verplegend personeel der gestichten „Ende
geest" c.a. nog blijft binnen de daaraan
door het Verplegingsbesluit 1928 gestelde
grenzen.
Doch afgezien hiervan, de aan verkorting
van den arbeidsduur verbonden kosten
pl.m. ƒ50.000.'s jaars maken in
voering daaiwan eenvoudig onmogelijk.
Terwijl de normale arbeidsduur voor de
werklieden gelijk is aan den werkelijken
arbeidstijd, is dit ten aanzien van de amb
tenaren B. en W. noemen bijv. de ad
ministratieve ambtenaren niet altijd het
geval; voor hen geeft de normale arbeids
duur den maximalen werktijd aan.
Met het oog daarop was het noodig naast
het begrip „normale arbeidsduur", dat van
„gewone werktijd" in te voeren.
Uit overweging, dat zoowel de belangen
van de gemeente als van het personeel met
een limiteering van het stuk- en accoord-
loon naar boven kunnen worden gediend,
hebben B. en W. aan het daartoe strekkend
advies van de A. A. C. en de A. W. C. ge
volg gegeven.
In de praktijk zal zij in hoofdzaak op
de staatmakers van toepassing vinden.
Overuren voor ambtenaren en
werklieden.
Tegen vaststelling van een regeling
voor de vergoeding van overwerk door
ambtenaren bestaat bij B. en W. in beginsel
bezwaar; naar de meening van B. en W.
is de positie van den ambtenaar een zoo
danige, dat voor hem in den regel niet
recht op een extra-belooning behoort te
ontstaan, wanneer hij in voorkomende ge
vallen verplicht wordt overwerk te ver
richten; op dit punt verschilt zijn positie
essentieel met die van den werkman. Naar
de meening van B. en W. behoort voor
ambtenaren de toekenning van een extra-
belooning uit dezen hoofde tot zeer bijzon
dere gevallen beperkt te blijven.
In zooverre met afwijking van het daar
omtrent bepaalde in het geldende Werklie
denreglement is bij Raadsbesluit van 28
Augustus 1919 bepaald, dat wat de werk
lieden betreft voor het vervolg voor de
eerste twee overuren niet meer dan het ge
wone uurloon wordt uitgekeerd en dat
eerst voor arbeid daarboven een zeker
percentage van het uurloon als toeslag op
dat loon wordt uitbetaald, n.l. 10 pet. voor
het derde en vierde uur en 30 pet. voor
verdere uren. De in dit Raadsbesluit en
overigens in het geldende Werkliedenreglc-
ment nteergelegde regeling is overgeno
men, met dien verstande, dat de percen
tage's van 10 en 30 door één percentage
(25) zijn vervangen, zulks om nauwere
aansluiting te verkrijgen aan in andere ge
meenten en in het particuliere bedrijf gel
dende overwerkregelingen.
De nieuwe regeling beteekent voor de
werklieden dus een verbetering.
Arbeid op feestdagen.
Als gevolg van een onjuiste interpreta
tie van art. 10 van het geldende Werklie
denreglement werd bij eenige diensten aan
werklieden, die niet in continu-dienst zijn,
voor arbeid op feestdagen 300 pet. van het
gewone loon uitbetaald. De thans voorge
stelde redactie sluit een dergelijke onjuiste
interpretatie voor het vervolg uit.
De werkliden in continu-dienst en de
brandwachts hebben krachtens de gelden
de regelingen recht op één extra verlof
dag per jaar, zulks op grond van het feit,
dat zij als gevolg van hun dienst minder
vrije feestdagen hebben dan degenen, die
niet in afwisselenden dienst zijn. Aangezien
deze regeling de daarbij betrokkenen geen
bevrediging schenkt en telkens tot klach
ten aanleiding geeft, uit den aard der
zaak worden die klachten in hoofdzaak bij
de Lichtfabrieken gehoord hebben B. en
W. een andere oplossing gezocht en wel in
dien zin, dat aan werklieden voor arbeid
in afwisselenden dienst op feestdagen bin
nen den gewonen werktijd een toeslag van
50 pet. op het uurloon wordt toegekend,
waartegenover dan de extra verlofdag
komt te vervallen. Een hoogere uitgave zal
hierdoor van de gemeente niet worden ge
vergd. Een en ander zal in werking treden
op 1 Januari 1935.
Voor arbeid op feestdagen buiten den ge
wonen werktijd blijft de toeslag op 100
pet. bepaald.
De vacantie.
Op eenvoudige wijze wordt de vacantie
van de ambtenaren en werklieden gere
geld, zulks op ongeveer denzelfden voet,
als waarop het Rijksambtenarenreglement
dit voor de Rijksambtenaren doet. De duur
der vacantie sluit voorts zoo nauw moge
lijk aan bij de thans ter zake geldende re
gelingen; alleen is de maximum-duur in
navolging van het Rijksambtenarenregle
ment van 27 tot 24 werkdagen terugge
bracht, doch door opneming van een over
gangsbepaling zuil endoor den ambtenaar
verkregen rechten op een vacantie van
langeren duur worden geëerbiedigd.
Met het door de A. A. C. en A. W. C.
aanbevolen denkbeeld om eenige Zaterda
gen per kalenderjaar elk als een hal ven
vacantiedag in rekening te brengen heb
ben B. en W. zich kunnen vereenigen.
Aangezien echter het getal dier Zaterda
gen in elk geval een even getal behoort te
lijn, is dit aantal op twee in plaats van op
drie gesteld.
Jubilea.
Naar de meening van B. en W. verdient
het geen aanbeveling voor huwelijksjubi
lea verlof met behoud van loon te verlee-
nen; de ambtenaar/werkman, die deze ju
bilea wenscht te vieren, kan daarvoor een
dag van zijn vacantie besteden.
Het is ons voornemen, aldus B. en W.,
in het algemeen wegens langdurigen dienst
dezelfde belooningen toe te kennen als tot
dusver, doch alleen dan, wanneer inder
daad van loffelijke dienstvervulling
sprake is.
HET REGLEMENT VAN ORDE.
De herziening, welke de gemeentewet
bij de wet van 31 Januari 1931 heeft on
dergaan, maakt het noodig, dat in het Re
glement van Orde voor den Raad verschil
lende wijzigingen, meest van formeelen
aard, worden aangebracht. Het komt B. en
W. wenschelijk voor van deze gelegenheid
gebruik te maken, ten einde daarnaast
eenige wijzigingen en aanvullingen in
voormeld reglement aan te brengen, hetzij
op grond van in de practijk gebleken be
hoeften, hetzij ter verduidelijking of ver
betering van bestaande bepalingen.
Wij stippen hier eenige van deze wijzi
gingen aan.
Behandeling van ingekomen
stukken.
Het komt somtijds voor, dat zich over de
wijze van behandeling van ingekomen stuk
ken een discussie ontspint, welke de regel
matige afdoening van de agenda belem
mert. Ten einde dit te voorkomen, wordt,
op voetspoor van hetgeen elders wel in het
reglement van orde is bepaald, een wijzi
ging voorgesteld, krachtens welke in zoo
danig geval het voorstel betreffende de
wijze van behandeling wordt aangehouden
en aan de agenda toegevoegd. De Raad kan
dan de bespreking hervatten op een met
het oog op de behandeling van de agenda
geschikt oogenblik.
De Commissie voor de Huishoudelijke
Verordeningen kan zich met deze wijzi
ging niet vereenigen. Zij meent, dat de
practijk daarvoor geen aanleiding heeft ge
geven en dat door de wijziging juist mis
verstand en obstructie in de hand kan
worden gewerkt. Wat dit betreft zij opge
merkt, aldus B. en W., dat het wel dege
lijk meermalen is voorgekomen, dat over
de wijze van behandeling langdurig wordt
gesproken, zeer ten nadeele van de afdoe
ning van de agenda. Om dit te voorkomen,
ligt het voor de hand de behandeling van
de agenda te laten voorgaan. Hoe daar
door misverstand of obstructie zou kunnen
worden bevorderd, is ons, aldus B. en W.,
een raadsel: obstructie toch heeft ten doel
de regelmatige behandeling van de agenda
te belemmeren en door de voorgestelde wij
ziging wordt zoodanige behandeling juist
zooveel mogelijk verzekerd.
De Commissie stelt voorts nog de vraag,
waar de behandeling van het ingekomen
stuk aan de agenda zal worden toegevoegd.
In het algemeen zal dit wél zijn aan het
einde; indien er aanleiding is deze behan
deling op e^n andere plaats in de agenda
in te voegen, kan daartoe worden besloten.
De Raad heeft hierover de eindbeslissing,
aldus B. en W.
Mogelijkheid, om den spreek
tijd in te korten.
B. en W. achten het wenschelijk, dat de
mogelijkheid wordt geopend voor het stel
len van regelen omtrent den spreektijd.
Een nieuw voorgesteld art. strekt hiertoe.
In ieder voorkomend geval zal de Raad
dan de regeling dienaangaande kunnen
treffen, welke hij noodig oordeelt.
De meerderheid van de Commissie voor
de Huishoudelijke Verordeningen is van
meening, dat het nieuwe art. niet noodig
is, den leden een niet wenschelijke beper
king oplegt, de goede onderlinge verstand
houding der leden in gevaar zal kunnen
brengen en niet aan de verwachtingen zal
beantwoorden.
Wij mogen er, aldus B. en W., allereerst
op wijzen, dat het artikel geen spreektijd
beperking invoert, maar slechts invoe
ring daarvan mogelijk maakt. Over
de wenschelijkheid van beperking heeft in
elk voorkomend geval de Raad zelf de be
slissing. Dat zoodanige beperking niet noo
dig zou zijn, kunnen B. en W. niet toege
ven. In de benarde omstandigheden, waar
onder wij thans leven, is korte zakelijkheid
bij de besprekingen in Uw Vergadering
meer dan ooit geboden aldus B. en W.
(zeer terecht!) Wij meenen, dat het Regle
ment van Orde aan de invoering van
spreektijdbeperking althans niet in den
weg mag staan. Naar ons gevoelen behoeft
de onderlinge verstandhouding allerminst
onder zoodanige beperking te lijden; de
practijk elders, waar deze beperking reeds
sedert vele jaren wordt toegepast, geeft
geen aanleiding daarvoor bevreesd te zijn.
De Rondvraag.
De Commissie voor Huishoudelijke Ver
ordeningen zou gaarne zien opgenomen
een regeling met betrekking tot het schrif
telijk vragenrecht, waardoor zou worden
mogelijk gemaakt, dat de leden niet op een
volgende vergadering behoeven te wachten
voor de beantwoording van hun vragen.
B. en W. meenen, dat aan een dergelijke
regeling, waaraan het doen vervallen van
de zgn. rondvraag aan het eind van elke
vergadering gepaard zou moeten gaan,
vooralsnog in onze gemeente geen behoef
te bestaat, terwijl bovendien de schrifte
lijke beantwoording meer arbeid zou ver
gen.
De Commissie voor de Huishoudelijke
Verordeningen heeft nog het voorstel ge
daan te bepalen, dat de Raadsleden ook
voor het bijwonen van vergaderingen van
afdeelingen van den Raad of van Raads-
commissiën een vergoeding zullen genieten,
zulks in het bijzonder met het oog op die
leden, die door het bijwonen van deze ver
gaderingen inkomsten moeten derven.
Inderdaad, aldus B. en W., is bij de laat
ste herziening van de gemeentewet de mo
gelijkheid om zoodanige vergoeding toe te
kennen geopend. Noodig is de medewer
king van Gedeputeerde Staten, die, den
Raad gehoord, het bedrag der vergoeding
moeten bepalen.
Wij mogen, zoo vervolgen B. en W., daar
laten de vraag, of de afdeelings- en com
missievergaderingen wel zooveel tijd van
de leden in beslag nemen, dat de vergoe
ding voor het Raadslidmaatschap, bestaan
de in het huidige presentiegeld voor de
Raadsvergaderingen, onvoldoende zou moe
ten worden geacht, welke vraag ons Colle
ge intusschen geneigd is ontkennend te be
antwoorden. Afgezien daarvan zijn B. en
W. echter van oordeel, dat de tegenwoor
dige tijdsomstandigheden aan verhooging
van de vergoeding voor de Raadsleden te
eenenmale in den weg staan. Bovendien
HASJISJ-INVASIE IN EUROPA.
DRIE FASEN VAN DEN HASJISJ-ROOS.
DE ASSASSINS.
Nadat men er betrekkelijk goed in
geslaagd was den cocaine- en mor-
finesmokkel tegen te gaan, wordt
nu weer het uiterst gevaarlijke
hasjisj ingevoerd. Met alle macht
treden de autoriteiten hiertegen
op.
De handel in verdoovende middelen
wordt overal gedreven. In alle sloppen der
onderwerelden tusschen Hongkong, Mar
seille, Londen, New York, Chicago en Char-
bin wordt ijverig gewerkt aan het verbrei
den van drie giften. Slaagt men er ergens
in een smokkelaarsbende onschadelijk te
maken, een paar weken later is honderden
km. verwijderd een nieuwe troep weer aan
het werk. Wat Europa aangaat mag men van
succes spreken, hoewel natuurlijk bij een
dergelijken handel, die op niets ontziende
wijze wordt doorgezet, geen zekere con
trole is uit te oefenn.
De Europeesche fabrieken van verdoo
vende middelen zijn verdwenen. Cocaine
en morfine zijn zeldzaam geworden en
dientengevolge ontzaglijk duur. Maar ook
de navraag is niet zoo enorm meer. De po
litiechef van Cairo, Russell, die een be
faamd en deskundig bestrijder is van de
smokkelaars in narcotine, waarschuwt er
voor op de lauweren te gaan rusten. Al zijn
cocaine en morfine schijnbaar ver
dwenen, daarmee is de zucht naar narco
tica niet geëindigd. Nieuwe middelen wor
den aangevoerd om de overprikkelde ze
nuwen nog meer op te jagen en „genot" te
verschaffen, die allen naar een einde voe
ren: dilerium.
Hasjisj en opium hebben hun intree al
weer gedaan. Uit het Verre O Syrië
en de Arabische deelen van Tur .'/orden
zij binnen gesmokkeld.
De chemie in narcotica raakt op den ach
tergrond. Terug naar de natuur, terug naar
den handenarbeid schijnen de vaklui te
denken. Maanzaad rn hennephars. Russell
heeft er de bewijzen voor in Cairo. In Eu
ropa kunnen wij het alleen.... ruiken.
Wanneer men naar Londen reist en daar
(liefst onder veilig geleide) door de kroe
gen van Soho zwerft, kan men een en ander
merken, mits men een fijne neus heeft.
Want opeens ruikt men dien zoetigen reuk,
die men zich nog van den Orient herinert;
de uitwasem van een bedelaar of een fa
kirde hasjisjgeur.
In Azië noemt men het hasjisj, in Ame
rika noemden de Indianen het Marihoeana
het resultaat is echter hetzelfde. In beide
streken heeft men een geraffineerde en
toch kinderlijk primitieve bereidingsme
thode gevonden. Zoowel hier als daar
wordt hasjisj gerookt of gegeten, iets wat
men in Soho getrouw navolgt.
De „handelaars" rollen het in sigaretten,
geven een kleine prise in de pijpen. Geen
speciale instrumenten zijn noodig. Iemand,
die deze zoetige geur niet kent, vermoedt
niet, dat hier een narcotica zijn vernielend
werk verricht.
De prijs varieert tusschen 2 en 5 shilling
voor een „cigarette". Hoe moet de politie
hier ingrijpen wanneer haar ambtenaren
niet den geur van brandenden hasjisj ken
nen?
Drie fasen onderscheidden reeds de oude
Arabische poëten bij den hasjisj-roes, die
de wildste wenschen en hartstochten op
wekt. Een heel kleine dosis veroorzaakt
uitbundige vroolijkheid en pochende dap
perheid een middelmatige hoeveelheid
leidt tot droomen, dilerium en geweld
een groote dosis kan waanzin en zelfs dood
veroorzaken. Dat was het vergif waarmee
de beruchte Sjeik-al-jahal, de „oude van
de bergen", zijn benden mee verpestte,
waarmee hij hen voerde voordat hy hen er
op uit stuurde een nieuwen misdaad te be
gaan.
De Egyptische Koning zond het aan de
schoone Helena. Zij gaf het vergif aan de
mannen, die in een overmoedigen roes ge
raakten en zich in den strijd wierpen, zon
der op de wonden te letten, die men hen
sloeg.
Nog tegenwoordig huivert de eenvoudige
Oosterling in den Orient, wanneer hij al
leen maar het woord Assassin hoort: zoo
noemden zich de Perzische leden van de
wreedste geheime bende die men tot op
heden kent. En allen waren hasjisj-rookers
en hasjisj-eters.
Kortgeleden heeft de Engelsche onder
zoekster Freya Stark nieuwe ontdekkingen
gedaan betreffende de Assassins. Zij vond
ook de burcht op den rots Slamoet, waar
Hassan zijn menschen met hasjisj voerde
en dan den strijd injoeg. Wanneer zij terug
keerden verklaarden zij, dat Hassan hen
den hemel geopend had.
De Assassins werden door de Mongolen
verslagen; zij vluchtten naar Indië, in de
woestijn, in bergholen. Maar het hasjisj-
kwaad kon men niet meer uitroeien!
Nu men weet, dat er getracht wordt
opium en vooral hasjisj binnen te smokke
len, wordt weer een groote „afweer-actie"
gevoerd. Getracht zal worden de regee
ringen van Turkije, Syrië en de staten in
het Verre Oosten ér toe te brengen streng
tegen hasjisj- en opiumvervaardiging op te
treden.
In Midden-Europa is tot nu toe nog geen
hasjisj-invoer geconstateerd. Het schijnt
dat Soho (naast Rotterdam en Antwerpen
of Marseille) in in valpoort naar Europa
vormt. In ieder geval is men deze kwaal
spoedig op het spoor gekomen.
komt het derven van inkomsten tengevolge
van het bijwonen van afdeelings- of com
missievergaderingen slechts bij uitzonde
ring voor, zoodat er, naar de meening van
B. en W., ook uit dien hoofde geen reden
is om de vergoeding voor alle Raadsleden
uit te breiden.