ZATERDAG 5 MEI 1934 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD. PAG. 7 NUTTIGE WENKEN MELKWINNING EN KWALITEIT BOTER. De kwaliteit der boter is er niet op voor uitgegaan. Aldus constateerde onlangs dr. A. G. Breen in een door hem gehouden lezing. Tot deze conclusie kwam hij uit de gegevens der wekelijksche boterkeu- ringen van den Ged. Ov. Bond van Coöp. Zuivelfabrieken: terwijl in 1931 voor goede kwaliteit boter aan 48 fabrie ken een diploma kon worden uitgereikt, kon dit in 1932 maar aan 35 fabrieken geschieden. Wat is hiervan'de oorzaak? Die kan niet gezocht worden bij de fabrieken zelf, daar deze minstens even goed waren ingericht als te voren. Bijgevolg dient de aandacht te worden gericht op de boerderij: „Laat iedere veehouder er van doordrongen zijn, dat het maken van fijne boter en kaas afhankelijk is van de wijze, waarop de melk wordt gewonnen en behandeld!" Van de wenken, die dr. Breen in zijn lezing vervolgens gaf, laten wij onder staande volgen: Noodig is een zoodanige standplaats, dat de koeien behoorlijk kun nen staan en liggen en zich door hun uitwerpselen niet bevuilen. Zorg voor goed licht en goede luchtverversching is een eerste vereischte. Veel licht gaat de bac- teriegroei tegen, en doet het vuil beter zien. Uit een vuilen stal komt geen zin delijke melk. Het witten der muren en zol ders met kalkmelk, is zeer aan te bevelen; zooveel mogelijk dient de staltemperatuur op ongeveer 15 graden Celsius te worden gehouden. Te warme zoowel als te koude stallen hebben hun nadeelige uitwerking. Het opbinden der staarten is een eerste voorzorgsmaatregel voor het winnen van zindelijke melk. Het scheren van den staart (met uitzondering van de staartpluim) en den uier en de flanken, met de tondeuse is ten zeerste aan te bevelen. De melkvee houder mag niet verzuimen de staartpluim en staartinplanting geregeld te wasschen met een lauwe zeepoplossing, en de koeien dagelijks te roskammen en te borstelen. Vooral de laatste werkzaamheid wordt ruimschoots door een hoogere melkgift be taald; tevens heeft men daardoor meer oog op het al of niet zindelijk zijn van het vee. Het borstelen en roskammen, alsmede het dagelijks uitmesten e'h strooien in den stal en het voederen van het vee, mag nim mer direct vóór of onder het melken ge schieden; ook mag er nimmer sterk rie kend voêr vóór of tijdens het melken in stal of haar omgeving aanwezig zijn. Meer malen werd aan de boter een voêr- of kuil- smaak waargenomen, een gevolg hiervan, dat in de laatste jaren meerdere melkvee houders er toe zijn overgegaan om het gras voor den winter voor een deel als kuilvoêr te bewaren. Na het melken mag zulk voêr slechts in zulke hoeveelheden in den stal worden gebracht, dat het direct geheel wordt opgegeten; voor ventilatie (luchtverversching) moet daarbij steeds worden gezorgd. Zoodra het voêr is ver bruikt, moeten de voêrgoot en de voêr- plaats goed gereinigd worden, om de lucht zooveel mogelijk te verdrijven. Het is een geweldig groot boercnbelang bij de voe dering van kuilvoer e.d. de voorschriften getrouw op te volgen. De melker of melk ster zorge er voor, dat het gemakkelijk waschbare linnen of katoenen melkpak nimmer in dén stal hangt; dat dit pak uit sluitend voor het melken wordt gebruikt, en dat men vóór het melken degelijk zijn handen wascht, en dit telkens na het mel ken van iedere koe herhaalt. Hierdoor voorkomt men ook besmetting van den melk door kleeren en handen, alsmede ver spreiding van besmettelijke uierziekten. Hier worde tevens herinnerd aan het feit, dat het kuilvoêr behalve de kwaliteit van het boter ook die van de kaas aanzienlijk kan verminderen, door het veroorzaken van kaasgebreken door de in het kuilvoer voorkomende boterzuurbacteriën. HET SPREEUWENVRAAGSTUK VOOR DE FRUITTEELT. Wij deelden een en ander mee over het nut en de schade der spreeuwen uit No. 75 van de Verslagen v. d. Plantenziekten- kundigen Dienst. Het vraagstuk van de spreeuwenschade in de fruitteelt is nog steeds niet opgelost en blijft in studie. De grootste schade wordt aangebracht in de kersenstreken in Juli. De samenstelling der spreeuwenbevolking daar en op dat tijdstip interesseert ons dus het meest. Zij bestaat uit: 1. Oude spreeuwen, die in de omge ving hebben gebroed, of bezig zijn hun tweede broedsel te verzorgen. Dit zyn de z.g. huisspreeuwen. 2. Jonge spreeuwen, die eind Mei of begin Juni, in de omge ving van de kersenboomgaarden zijn uit gevlogen, en zich in Juli nog in die om geving bevinden. Aan het einde van den pluk voegen zich daarbij de jongen van de bovengenoemde tweede broedsels. Voor een deel is het aan deze laatste groep toe te schrijven, dat het aantal spreeuwen aan het einde van den kersentijd sterk toe neemt. 3 Jonge spreeuwen, die in den loop van Juni of Juli in onze kersenstreken ar- riveeren en die afkomstig zijn uit West en Midden-Duitschland en misschien uit Noord-Nederland. De spreeuwen, die hier thuishooren, kunnen naar het oordeel van den direc teur, dr. K. N. Kluyver, het best bestreden worden door het verstoren der nesten. Als regel maakt de spreeuw zijn nest onder de daken der huizen, en nesten, welke zich bevinden in of tegen gebouwen mag men verstoren. Men behoeft dan slechts de ver gunning van den gebruiker van het ge bouw. Het verstoren der nesten kan één van de werkzaamheden gaan vormen van de plaatselijke landbouwvereenigingen in samenwerking met veilings- en andere pl. vereenigingen. Op deze wijze zal men de eigen spreeuwen in de fruitstreken sterk BOER EN TUINDER kunnen verminderen. Maar wat tegen de vreemde spreeuwen te doen? Deze over nachten, met een deel onzer eigen spreeu wen, in de rietvelden langs de groote ri vieren. Daar moet men ze verontrusten, door aanhoudend schieten tot diep in den nacht; voorts door, waar mogelijk, het riet te maaien. Krachtig keeren schijnt voorloopig het beste, wat wij tegen de trekspreeuwen kunnen doen. Het zoeken naar betere keermethoden zal de hoofd zaak moeten vormen. Het dooden van een aantal vogels, kan op de groote massa's, die aanwezig zijn, toch geen noemenswaar- digen invloed hebben. Goede resultaten heeft men de laatste jaren opgedaan met het aanbrengen van een eenvoudigen hou ten toren of steiger, die boven de boomen uitsteekt, en waarop een der keerders plaats neemt, zoodat hij de vogels reeds van verre ziet aankomen en tijdig zijn maatregelen kan nemen. DE RANDJESZIEKTE BIJ ROODE BESSEN. Vaak vertoonen de bessenstruiken reeds in den zomer een herfstgezicht: de blade ren, vooral de randen hiervan, zijn dan bronskleurig tot zwart getint en geheel verdord; sommige struiken zijn al half kaal. Parasieten hebben hieraan geen schuld, het is enkel een kwestie van voeding. Aan 'een Duitsch onderzoeker, Stoffert, bleek, dat bij een bemesting van kaliumsulfaat de struiken praktisch vrij van ziekte bleven. Tot hetzelfde inzicht kwam dr. Marie P. Löhnis, die over dit onderwerp verleden jaar (1933) te Wageningen een voordracht hield; zij experimenteerde met watercul turen. Ir. v. d. Plassche, Rijkstuinbouw- consulent voor Zeeland, nam een proef in den vollen grond, waarbij hij, naast veld jes zonder kali, andere bemestte met pa tentkali, zwavelzure kali of 40 pet. kali- zout. Daarneven gaf hij super, zw. ammo niak en Chilisalpeter. Hij kwam tot de vol gende conclusies: le. In verband met de randjesziekte is het niet gewenscht Duitsche zure bessen met 40 pet. kalizout te bemesten; 2e. dat de aantasting op de perceelen, bemest met zwavelzure kali en patentkali minder was dan op die, waar gen kalimeststoffen wa ren gegeven; 3e dat, in betrekking met de randjesziekte, er geen verschil te zien was tusschen de perceelen, bemest met zwavel zure kali en patentkali. B-r. HET VERBOUWEN VAN LUCERN. Een kalkhoudende bodem noodzakelijk. De bodem, waarop lucern moet worden verbouwd, mag nooit al te vochtig zijn, aangezien de lucern-wortels anders af rotten. Men zegt: „De luzern kan geen nat te voeten verdragen". De grondwaterstand moet dieper dan 1.50 M. liggen, hoe hoo- ger die is, des te korter is de levensduur van lucern. Het is verkeerd om te denken, dat deze plant absoluut een goeden zachten leembodem noodig heeft om te kunnen ge dijen. Ze groeit ook op een lichten bodem, wanneer de ondergrond maar zware klei is. Een belangrijke voorwaarde voor succes bij het verbouwen van lucern op lichtere gron den is een voldoende voorraad kalk zoo wel in de bovenste lagen als in den onder grond. Het is het beste om reeds eenige jaren van te voren den voor lucern bestemden bodem te kalken, opdat de kalk zoo gelijk matig mogelijk over alle lagen wordt ver deeld. Een gedeelte geeft men bij de voor gaande hakvruchten en een ander gedeel te bij het oogsten in den herfst, voor het zaaien der lucern. Op een zwaren bodem doet men het beste om gebrande kalk te gebruiken, op een lichten bodem daarente gen is mergel het beste. Wanneer het betreffende geen lucern gedragen heeft, moet men het zaad in den bodem stoppen, de bastaard-lucernen ge dijen het beste in ons klimaat. Door een overvrucht wordt de eerste groei van de lucern meestal zeer tegengehouden. De beste zaaitijd is tusschen eind Maart en half Juni. De zekerste methode is het om met een zaaimachine twaalf tot twintig kilogram op een hectare te zaaien met een afstand van 20 tot 25 c.M. tusschen de rijen. Het koren mag slechts zeer indoep in den bo dem komen. De verzorging bestaat in de bestrijding van onkruid met eggen en hakken, waar door ook de worstelstokken tot het vor men van nieuwe knoppen worden geprik keld. Men doet goed steeds een zware eg gereed te houden, waarmee het afgezaaide stuk dadelijk bewerkt kan worden, zoodat de oppervlakte weer direct heelemaal los wordt gewoeld. VOOR DE KIPPENREN. Bescherming tegen den wind is noodig. Ijzergaas vormt tegenwoordig zulk een gemakkelijk hulpmiddel voor eiken tuin- bezitter, dat 't ook gebruikt wordt in ge vallen, waarin het slechts ten deele aan het gestelde doel beantwoordt. Zoo b.v. bij het omheinen van een kippenren. Het is daarbij niet altijd voldoende, dat de kip pen binnen een bepaald gedeelte worden gehouden; zij moeten ook beschermd wor den tegen schadelijke invloeden. Ijzer gaas is daartoe niet geschikt. Vooral op vlak terrein, dat niet dicht bebouwd of met boomen begroeid is, hebben de kippen van den wind te lijden. Men zou zichzelf misleiden door te veronderstellen, dat de wind wel wordt tegengehouden door b.v. lage aanplantingen. In zulk een geval die nen de kippen door heggen of planken be schermd te worden. Aangezien heggen langzaam groeien, zal men in het begin in elk geval planken noo dig hebben. Vaak kan men volstaan, met een plankenomheining aan twee zijden, die niet hooger dan 1 M. en 1.25 behoeft te zijn. Daarboven kan weer ijzergaas komen, om de vereischte hoogt te bereiken. Hier door voorkomt men tevens, dat er teveel schaduw in de ren komt, hooge schuttin gen maken een nauwe en een zeer onge zonde verblijfplaats voor de kippen. De plankenomheining wordt goedkooper, wanneer men de planken niet verticaal, doch horizontaal neemt. Men heeft dan geen horizontale steunlatten noodig. Bo vendien beginnen de planken altijd het eerst te rotten, waar lucht en vocht teza men komen, m.a.w. dicht boven den grond. Daar ontstaan dan mettertijd gaten, waar de dieren doorheen kunnen kruipen. Men kan ze slechts dicht maken, door er een horizontale plank overheen te spijkeren, wat niet mooi staat. Ook om deze reden is 't dus aan te bevelen, de omheining da delijk van horizontale planken te maken. Men kan de planken ook dakpansgewijs over elkaar laten liggen. Hoe hoog de omheining in totaal moet worden, hangt van de omstandigheden af. Is de ren ruim, zoodat de dieren er vol doende vrijheid van beweging in vinden, dan is het voldoende, boven een 1 M. hoo- gen, houten wand nog twee ijzerdraden te spannen. Is de ren nauw, dan moet de to tale hoogte van de omheining 1.50 M. of 2 Meter zijn, al naar gelang van de grootte van het kippenras. In het laatste geval is het aan te bevelen, om boven nog ijzer- draden te spannen aan binnenwaarts om gebogen armen. DE „POSTJAGER" TE VOET NAAR INDIE Hoe zij reilen en zeilen Kortgeleden hebben wij nog eens in her innering gebracht dat twee te Bussum woonachtige jongelieden, de 27-jarige T. A. van Heyningen en de 21-jarige A. Grei- danus, die tengevolge van de crisis niet aan den slag konden komen, het plan had den opgevat, om elk met slechts 25 gulden op zak, te trachten Nederlandsch-Indië te bereiken en zich daar een werkkring te verzekeren. Beide jongelieden, die zichzelf den titel „Postjagers te voet naar Indië" hebben toe gekend, naderen thans reeds langzamer hand het doel van hun geweldigen tocht. Over hun wedervaren hebben zij de eerste maal het een en ander aan het Persbureau Vaz Dias geschreven en het is uit dezen eersten reisbrief dat genoemd Bureau het volgende ontleent. Deze tocht werd niet lichtvaardig on dernomen en allerminst zooals velen denken met een sportieve bedoeling. Integendeel het plan daartoe is geheel ge rijpt uit den nood der tijden. Niet het avontuurlijke heeft ons daartoe doen be sluiten, maar louter het steeds sterker wordende verlangen om weg te komen uit de ellende van het werkloos-zijn. Hoewel ons plan door menigeen als een wanhoops daad is bestempeld, heeft ons dat toch niet ontmoedigd en na het nemen van de meest uitgebreide voorzorgsmaatregelen, waarbij wij door ingewijden vriendelijk met raad en daad werden geholpen en ook moreel gesteund werden, hebben wij onzen tocht aanvaard. Wij hebben reeds een grooten afstand achter onzen rugzak; Teheran heb ben wij bereikt en het is ons een voor recht, als zwervers op den weg te mogen zeggen, dat wij, zooals Clinge Doorenbos ons heeft toegedicht, overal goede menschen hebben ontmoet en dat overal brood wordt gebakken. Aan het laatste heeft het ons dan ook nooit ontbroken, ook al hebben wij niet altijd versche kadetjes gegeten, want wie is meer afhankelijk van den goe den wil van zijn medemnsch, dat de zwer ver op den weg? Op 20 December ver trokken wij uit Bussum en reeds spoedig ondervonden wij, dat vooral in den winter de moeilijkheden grooter en veelvuldiger worden. Het slapen in de open lucht wordt vrijwel onmogelijk en het wasschen en drogen van kleeren is bij vriezend weer een moeilijk probleem, zoodat wij te dien opzichte geheel op de welwillendheid van anderen waren aangewezen. Allicht zal bij menigeen de vraag opkomen, of wij inder daad uitsluitend te voet reizen? Ons ant woord hierop is, dat wij met het weinige geld, dat wij hebben meegenomen, aange wezen zijn op loopen, hetgeen natuurlijk niet wegneemt, dat wij van een vriende lijk aanbod voor een gratis autorit, dank baar gebruik maken, en eerlijk gezegd is een uitnoodigng daartoe meer dan eens met een min of meer stillen wenk door ons uitgelokt. Zoodoende leggen wij, al naar het uitvalt, kleine, grootere en soms heel groote trajecten af met de meest ver schillende reisgelegenheden. Een lange nachtelijke rit in een vrachtauto, waarbij de weinige ruimte ons dwingt tot een krampachtige halfzittende houding, terwijl het heftig heen en weer schudden het sla pen onmogelijk maakt, wordt weer afge wisseld door een tocht te voet. Zoo onder namen wij een voetreis in den striemenden regen, die eindeloos veel langer bleek te duren dan ons was voorspeld en waarbij wij vruchteloos uitzagen naar iets, dat op een huis of eenige beschutting geleek. Onze tocht voerde ons moeizaam naar den top van een hooge, breede vlakte. Eenmaal daar aangekomen, ontwaardden wij tot onze teleursteling, dat zich opnieuw een eindeloos onherbergzaam oord aan ons oog ontrolde en dat de donkere lucht daar boven nog somberder leek. Doornat en verkleumd stapten we maar weer voort, met het vooruitzicht misschien zoo den nacht te moeten ingaan. In zulke oogen- blikken gaan je gedachten onwillekeurig even terug naar je thuis, waar de huis- genooten bij den warmen haard zitten met het nooit genoeg gewaardeerde vooruit zicht, straks in hun eigen schoone, warme bed te mogen kruipen. Wij kijken elkaar eens aan, maar, verraden elkander onze gedachten niet.... Eenige dagen na dezen moeizamen tocht, lagen wij weer in geluk zalige stemming en innige tevredenheid met alles wat ons omringde, te zonnebaden op de kust van het eiland Capri, na een wel wat frissche zwempartij naar een van de grotten. We koesterden ons in de stra len van het reeds warme voorjaarszonne tje en lachten bij de herinnering aan dien natten pechdag, die toch nog te elfder ure een letterlijken en figuurlijken zin eindig de met het vinden van een primitief her bergje, waar we vrijwel uitgeput binnen vielen. Op onzen weg naar Rome langzaam voor uitkomend, hebben wij toen wij vernamen dat op alle spoorlijnen naar Rome 70 pet. reductie werd toegestaan voor vreemdelin gen, daarvan dankbaar gebruik gemaakt, zoodat wij in Rome aangekomen, eenige nachten logies hadden uitgewonnen. De aangenaamste meevallertjes zijn somtijds flinke afstanden, die wij afleggen in luxe auto's. Een van deze tochten verdient af zonderlijk vermelding. Het was een vrien delijk echtpaar, dat ons voor dien tocht tot meerijden uitnoodigde en dat vol belang stelling luisterde naar onze herkomst en naar het doel, dat wij voor oogen hadden. Zij voorzagen ons kwistig van versnaperin gen en sigaretten en terwijl onze erken telijkheid daarvoor elk uur, dat wij voort snelden, toenam, werden wij bovendien nog uitgenoodigd den avond en den nacht bij hen door te brengen. Dit brengt als van zelf het probleem aan den dag, waar en hoe wij dan toch eigenlijk bivakkeeren en logeeren? Men zal zich kunnen indenken, dat wij meestal zelf niet weten waar wij 's avonds ons hoofd zullen neerleggen, maar wie de onherbergzaamheid van de lange, open wegen in Zwitserland en Italië kent, die bovendien weet hoe deze we gen des winters dik zijn besneeuwd, zal begrijpen, dat het 's nachts meestal on doenlijk en ook gevaarlijk is, buiten te slapen. Alleen noodgedwongen hebben wij dat gedaan, hoewel ons dit zonder onze fijne slaapzakken slecht zou zijn beko- Op een avond waagden wij het te gaan slapen in een schijnbaar afgedankten, op een zijspoor staanden goederenwagen, waaruit wij echter hals over kop moesten vluchten, toen wij door een hevigen schok wakker schrokken en bemerkten, dat de wagen werd aangekoppeld aan een trein stel en wij gevaar liepen, tegen wil en dank den weg te worden teruggevoerd, dien wij juist den vorigen dag hadden af gelegd. In dit verband willen wij nog even aan de vergetelheid ontrukken, het feit, dat wij, in Parijs aangekomen, door een ouden heer en een dame vriendelijk wa ren uitgenoodigd om te hunnen huize den nacht door te brengen. Vrienden van hen hadden ons hun adres opgegeven. Toen wij 's morgens in alle vroegte opstonden, de den wij de haast beschamende ontdekking, dat mevrouw dien nacht op de divan en meneer op een stoel geslapen had en ons hun bedden hadden afgestaanHun eenigen zoon hadden zij in den oorlog ver loren Voor groote steden hebben wij gelukkig vaak een of meer adressen van menschen, voor wie wij een introductie ontvingen en die op onze komst waren voorbereid. On- noodig te zeggen, dat wij deze ons vaak geheel vreemde menschen, gaarne onze er kentelijkheid betoonden, door hen onze wederwaardigheden zoo smakelijk moge lijk op te disschen, zoodat wij, eerlijk ge zegd, wel eens den prettigen indruk kre gen, dat het genoegen van de kennisma king wederzijds was, hetgeen ons echter nooit heeft weerhouden, dadelijk weer op te stappen. Menig moederhart is al dade lijk gewonnen bij het vernemen van bij zonderheden over onzen moeilijken tocht; bij menige moeder zal de gedachte zijn op gekomen, dat het ook haar jongens konden wezen, die eiken dag de onzekerheid te gemoet gaan. En zoo reizen en slapen wij, onder den blooten hemel en ook wel eens in een luxe bed of in een politiebureau, bij rijken en armen, in rijdende vrachtauto's of in ga rages. En wij droomen dan, thuis te zijn in ons eigen mooi land, dat ons na alles wat wij gezien hebben, schooner is gewor den dan ooit! „Wij paarden eischen nooit iets, maar „wij zijn den heeren achter het autostuur „heel dankbaar, als ze niet Zoo vlak „langs ons stuiven. En mijn collega's, „die een zwaren kar trekken, vragen U „vriendelijk om hen niet noodeloos te „laten stoppen. „Toe, wilt U niet een klein beetje reke- „ning met ons houden? Elk paard, dat „voor mag gaan, ook al heeft hij er „eigenlijk geen recht op, zal U met een 33 „dankbaren blik beloonen." INGEZONDEN STUKKEN STRIJDERS IN 'T WIT. Het blijkt ons, dat de directie van het Centraal Tooneel te Amsterdam een ave- rechtsche uitlegging geeft aan het feit, dat het R'd. Hofstad-Tooneel van heden af het Amerikaansche stuk: „Men in White" van Sidney Kingsley vertoont. Ons is medegedeeld, dat genoemde Di rectie in een rondschrijven van belangheb benden de gebeurtenissen met betrekking tot de opvoeringsrechten van dit stuk in Nederland in een onjuist daglicht tracht te stellen, iets waartegen wij hierbij met klem wenschen te protesteeren. In werkelijkheid zijn de feiten aldus: Op 6 Januari 1934 hebben wij met den heer M. H. Brander Jr., Nieuwe Prinsen gracht 29, Amsterdam (C.), deze hierbij handelende namens den heer Sidney Kingsley, een schriftelijke overeenkomst aangegaan, waarbij ons het uitsluitend op- voeringsrecht voor Nederland werd afge staan van het stuk „Men in White", waar van genoemde heer Kingsley de schrij ver is. Wij hebben daarna op 13 Januari 1934 in alle Nederlandsche dagbladen, hetzij di rect, hetzij door tusschenkomst van het persbureau Vaz Dias, bekend gemaakt, dat genoemd stuk door het Ver. R'd. Hofstad- Tooneel vertoond zou worden. De directie van het Centraal Tooneel heeft inmiddels het werk, zonder toestem ming van den schrijver gespeeld, hetgeen mogelijk was, omdat Amerika niet bij Je Berner-Conventie is aangesloten en het letterkundig eigendom zijner auteurs, in Nederland dus niet bij de Wet be schermd is. Het R'd. Hofstad-Tooneel speelt thans het stuk, omdat het o.a. zijn verplichtingen tegenover den schrijver gestand wenscht te doen. Nu poogt de meergenoemde Directie de zaak om te draaien en beticht in haar schrijven aan belanghebbenden, langs ach- terbaksche wegen het R'd. Hofstad-Tooneel van oneerlijke concurrentie, onder het voorwendsel, dat er in Nederland een on geschreven tooneelwet zou bestaan, waar bij zou z\jn vastgesteld, dat de gezel schappen niet achteraf elkanders repertoire mogen naspelen. Waar wij dus de gecontracteerde rech ten van „Men in White" hebben, en de Directie van het Centraal Tooneel niet, laten wij gaarne aan alle weidenkenden over, hunne meening omtrent 'n dergelijke handeling zelf vast te stellen. Met de meeste hoogachting, Ver. R'd. Hofstad-Tooneel N.V. COR VAN DER LUGT MELSERT, Directeur. r STOOMVAARTBERICHTEN STOOMV. MAATSCH. NEDERLAND. MARNIX VAN SINT ALDEGONDE (uitr.) vertr. 4 Mei van Southampton. TAWALI (thuisr.) vertr. 4 Mei van Be- lawan. KON. NED. STOOMB. MIJ. ACHILLES Faro naar Genua pass. 3 Mei Gibraltar. AMAZONE arr. 4 Mei van Valencia te Rotterdam. ARIADNE, Algiers naar Amsterdam, pass. 4 Mei Gibraltar. BAARN (uitr.) vertr. 2 Mei van Talca- huano. BERENICE arr. 4 Mei van Tarragon te Valencia. BODEGRAVEN (uitr.) vertr. 2 Mei van Buenaventura. CRIJNSSEN vertr. 4 Mei van Amsterdam naar W.-Indië. PLUTO vertr. 3 Mei van Gothenburg n. Amsterdam. SIMON BOLIVAR (uitr.) vertr. 2 Mei v. Barbados. TIBERUS, Amsterdam-Valencia pass. 3 Mei Dover. KON. HOLL. LLOYD. FLANDRIA (thuisr.) 4 Mei nam. 2 uur van Southampton; 5 Mei voorm. 9 uur te IJmuiden verwacht. ZEELANDIA (thuisr.) vertr. 4 Mei van Montevideo. KON PAKETV. MIJ. BARENTSZ vertr. 2 Mei van Batavia n. Reunion. HOLLAND-AMERIKA-LIJN. DAMSTERDIJK arr. 4 Mei van Vancou ver 1. v. Londen te Rotterdam. LOCHGOIL, Rotterdam naar de Pacific- kust; vertr. 2 Mei van Cristobal. ROTTERDAMSCHE LLOYD. KOTA BAROE uitr. vertr. 3 Mei van Belawan. STOOMVAART MIJ. OCEAAN. ACHILLES vertr. 3 Mei van Taku Bar naar Rotterdam. ANTENOR, Japan naar Rotterdam arr. 4 Mei te Suez. HECTOR, JapanRotterdam arr. 4 Mei te Sjanghai. MEMNON, Japan-Rotterdam arr. 3 Mei te Londen. PHILOCTELES arr. 4 Mei van Japan 1. van Londen te Rotterdam. PHRONTIS arr. 4 Tei van Batavia te Amsterdam. POLYDORUS vertr. 3 Mei van Huil naar Hamburg. TROILUS arr. 3 Mei van Batavia 1. v. Amsterdam te Londen. VER. NED. SCHEEPVAART MIJ. Holland- Australië-Lijn ALMKERK (uitr.) arr. 3 Mei te Port Said. (Holland—Br.-lndië Lijn). HOOGKERK (uitr.) arr. 3 Mei te Madras

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 7