ZATERDAG 5 MEI 1934
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD. PAG. 7
NUTTIGE WENKEN
MELKWINNING EN KWALITEIT BOTER.
De kwaliteit der boter is er niet op voor
uitgegaan. Aldus constateerde onlangs dr.
A. G. Breen in een door hem gehouden
lezing. Tot deze conclusie kwam hij uit
de gegevens der wekelijksche boterkeu-
ringen van den Ged. Ov. Bond van
Coöp. Zuivelfabrieken: terwijl in 1931
voor goede kwaliteit boter aan 48 fabrie
ken een diploma kon worden uitgereikt,
kon dit in 1932 maar aan 35 fabrieken
geschieden. Wat is hiervan'de oorzaak? Die
kan niet gezocht worden bij de fabrieken
zelf, daar deze minstens even goed waren
ingericht als te voren. Bijgevolg dient de
aandacht te worden gericht op de boerderij:
„Laat iedere veehouder er van doordrongen
zijn, dat het maken van fijne boter en kaas
afhankelijk is van de wijze, waarop de
melk wordt gewonnen en behandeld!"
Van de wenken, die dr. Breen in zijn
lezing vervolgens gaf, laten wij onder
staande volgen: Noodig is een zoodanige
standplaats, dat de koeien behoorlijk kun
nen staan en liggen en zich door hun
uitwerpselen niet bevuilen. Zorg voor goed
licht en goede luchtverversching is een
eerste vereischte. Veel licht gaat de bac-
teriegroei tegen, en doet het vuil beter
zien. Uit een vuilen stal komt geen zin
delijke melk. Het witten der muren en zol
ders met kalkmelk, is zeer aan te bevelen;
zooveel mogelijk dient de staltemperatuur
op ongeveer 15 graden Celsius te worden
gehouden. Te warme zoowel als te koude
stallen hebben hun nadeelige uitwerking.
Het opbinden der staarten is een eerste
voorzorgsmaatregel voor het winnen van
zindelijke melk. Het scheren van den staart
(met uitzondering van de staartpluim) en
den uier en de flanken, met de tondeuse
is ten zeerste aan te bevelen. De melkvee
houder mag niet verzuimen de staartpluim
en staartinplanting geregeld te wasschen
met een lauwe zeepoplossing, en de koeien
dagelijks te roskammen en te borstelen.
Vooral de laatste werkzaamheid wordt
ruimschoots door een hoogere melkgift be
taald; tevens heeft men daardoor meer oog
op het al of niet zindelijk zijn van het
vee. Het borstelen en roskammen, alsmede
het dagelijks uitmesten e'h strooien in den
stal en het voederen van het vee, mag nim
mer direct vóór of onder het melken ge
schieden; ook mag er nimmer sterk rie
kend voêr vóór of tijdens het melken in
stal of haar omgeving aanwezig zijn. Meer
malen werd aan de boter een voêr- of kuil-
smaak waargenomen, een gevolg hiervan,
dat in de laatste jaren meerdere melkvee
houders er toe zijn overgegaan om het
gras voor den winter voor een deel als
kuilvoêr te bewaren. Na het melken mag
zulk voêr slechts in zulke hoeveelheden in
den stal worden gebracht, dat het direct
geheel wordt opgegeten; voor ventilatie
(luchtverversching) moet daarbij steeds
worden gezorgd. Zoodra het voêr is ver
bruikt, moeten de voêrgoot en de voêr-
plaats goed gereinigd worden, om de lucht
zooveel mogelijk te verdrijven. Het is een
geweldig groot boercnbelang bij de voe
dering van kuilvoer e.d. de voorschriften
getrouw op te volgen. De melker of melk
ster zorge er voor, dat het gemakkelijk
waschbare linnen of katoenen melkpak
nimmer in dén stal hangt; dat dit pak uit
sluitend voor het melken wordt gebruikt,
en dat men vóór het melken degelijk zijn
handen wascht, en dit telkens na het mel
ken van iedere koe herhaalt. Hierdoor
voorkomt men ook besmetting van den
melk door kleeren en handen, alsmede ver
spreiding van besmettelijke uierziekten.
Hier worde tevens herinnerd aan het feit,
dat het kuilvoêr behalve de kwaliteit van
het boter ook die van de kaas aanzienlijk
kan verminderen, door het veroorzaken van
kaasgebreken door de in het kuilvoer
voorkomende boterzuurbacteriën.
HET SPREEUWENVRAAGSTUK VOOR
DE FRUITTEELT.
Wij deelden een en ander mee over het
nut en de schade der spreeuwen uit No.
75 van de Verslagen v. d. Plantenziekten-
kundigen Dienst. Het vraagstuk van de
spreeuwenschade in de fruitteelt is nog
steeds niet opgelost en blijft in studie. De
grootste schade wordt aangebracht in de
kersenstreken in Juli. De samenstelling der
spreeuwenbevolking daar en op dat tijdstip
interesseert ons dus het meest. Zij bestaat
uit: 1. Oude spreeuwen, die in de omge
ving hebben gebroed, of bezig zijn hun
tweede broedsel te verzorgen. Dit zyn de
z.g. huisspreeuwen. 2. Jonge spreeuwen,
die eind Mei of begin Juni, in de omge
ving van de kersenboomgaarden zijn uit
gevlogen, en zich in Juli nog in die om
geving bevinden. Aan het einde van den
pluk voegen zich daarbij de jongen van
de bovengenoemde tweede broedsels. Voor
een deel is het aan deze laatste groep toe
te schrijven, dat het aantal spreeuwen aan
het einde van den kersentijd sterk toe
neemt. 3 Jonge spreeuwen, die in den loop
van Juni of Juli in onze kersenstreken ar-
riveeren en die afkomstig zijn uit West
en Midden-Duitschland en misschien uit
Noord-Nederland.
De spreeuwen, die hier thuishooren,
kunnen naar het oordeel van den direc
teur, dr. K. N. Kluyver, het best bestreden
worden door het verstoren der nesten. Als
regel maakt de spreeuw zijn nest onder
de daken der huizen, en nesten, welke zich
bevinden in of tegen gebouwen mag men
verstoren. Men behoeft dan slechts de ver
gunning van den gebruiker van het ge
bouw. Het verstoren der nesten kan één
van de werkzaamheden gaan vormen van
de plaatselijke landbouwvereenigingen in
samenwerking met veilings- en andere pl.
vereenigingen. Op deze wijze zal men de
eigen spreeuwen in de fruitstreken sterk
BOER EN TUINDER
kunnen verminderen. Maar wat tegen de
vreemde spreeuwen te doen? Deze over
nachten, met een deel onzer eigen spreeu
wen, in de rietvelden langs de groote ri
vieren. Daar moet men ze verontrusten,
door aanhoudend schieten tot diep in den
nacht; voorts door, waar mogelijk, het
riet te maaien. Krachtig keeren schijnt
voorloopig het beste, wat wij tegen de
trekspreeuwen kunnen doen. Het zoeken
naar betere keermethoden zal de hoofd
zaak moeten vormen. Het dooden van een
aantal vogels, kan op de groote massa's,
die aanwezig zijn, toch geen noemenswaar-
digen invloed hebben. Goede resultaten
heeft men de laatste jaren opgedaan met
het aanbrengen van een eenvoudigen hou
ten toren of steiger, die boven de boomen
uitsteekt, en waarop een der keerders
plaats neemt, zoodat hij de vogels reeds
van verre ziet aankomen en tijdig zijn
maatregelen kan nemen.
DE RANDJESZIEKTE BIJ ROODE
BESSEN.
Vaak vertoonen de bessenstruiken reeds
in den zomer een herfstgezicht: de blade
ren, vooral de randen hiervan, zijn dan
bronskleurig tot zwart getint en geheel
verdord; sommige struiken zijn al half kaal.
Parasieten hebben hieraan geen schuld,
het is enkel een kwestie van voeding. Aan
'een Duitsch onderzoeker, Stoffert, bleek,
dat bij een bemesting van kaliumsulfaat de
struiken praktisch vrij van ziekte bleven.
Tot hetzelfde inzicht kwam dr. Marie P.
Löhnis, die over dit onderwerp verleden
jaar (1933) te Wageningen een voordracht
hield; zij experimenteerde met watercul
turen. Ir. v. d. Plassche, Rijkstuinbouw-
consulent voor Zeeland, nam een proef in
den vollen grond, waarbij hij, naast veld
jes zonder kali, andere bemestte met pa
tentkali, zwavelzure kali of 40 pet. kali-
zout. Daarneven gaf hij super, zw. ammo
niak en Chilisalpeter. Hij kwam tot de vol
gende conclusies:
le. In verband met de randjesziekte is
het niet gewenscht Duitsche zure bessen
met 40 pet. kalizout te bemesten; 2e. dat
de aantasting op de perceelen, bemest met
zwavelzure kali en patentkali minder was
dan op die, waar gen kalimeststoffen wa
ren gegeven; 3e dat, in betrekking met de
randjesziekte, er geen verschil te zien was
tusschen de perceelen, bemest met zwavel
zure kali en patentkali. B-r.
HET VERBOUWEN VAN LUCERN.
Een kalkhoudende bodem noodzakelijk.
De bodem, waarop lucern moet worden
verbouwd, mag nooit al te vochtig zijn,
aangezien de lucern-wortels anders af
rotten. Men zegt: „De luzern kan geen nat
te voeten verdragen". De grondwaterstand
moet dieper dan 1.50 M. liggen, hoe hoo-
ger die is, des te korter is de levensduur
van lucern. Het is verkeerd om te denken,
dat deze plant absoluut een goeden zachten
leembodem noodig heeft om te kunnen ge
dijen.
Ze groeit ook op een lichten bodem,
wanneer de ondergrond maar zware klei is.
Een belangrijke voorwaarde voor succes bij
het verbouwen van lucern op lichtere gron
den is een voldoende voorraad kalk zoo
wel in de bovenste lagen als in den onder
grond.
Het is het beste om reeds eenige jaren
van te voren den voor lucern bestemden
bodem te kalken, opdat de kalk zoo gelijk
matig mogelijk over alle lagen wordt ver
deeld. Een gedeelte geeft men bij de voor
gaande hakvruchten en een ander gedeel
te bij het oogsten in den herfst, voor het
zaaien der lucern. Op een zwaren bodem
doet men het beste om gebrande kalk te
gebruiken, op een lichten bodem daarente
gen is mergel het beste.
Wanneer het betreffende geen lucern
gedragen heeft, moet men het zaad in den
bodem stoppen, de bastaard-lucernen ge
dijen het beste in ons klimaat. Door een
overvrucht wordt de eerste groei van de
lucern meestal zeer tegengehouden. De
beste zaaitijd is tusschen eind Maart en
half Juni.
De zekerste methode is het om met een
zaaimachine twaalf tot twintig kilogram
op een hectare te zaaien met een afstand
van 20 tot 25 c.M. tusschen de rijen. Het
koren mag slechts zeer indoep in den bo
dem komen.
De verzorging bestaat in de bestrijding
van onkruid met eggen en hakken, waar
door ook de worstelstokken tot het vor
men van nieuwe knoppen worden geprik
keld. Men doet goed steeds een zware eg
gereed te houden, waarmee het afgezaaide
stuk dadelijk bewerkt kan worden, zoodat
de oppervlakte weer direct heelemaal los
wordt gewoeld.
VOOR DE KIPPENREN.
Bescherming tegen den wind is noodig.
Ijzergaas vormt tegenwoordig zulk een
gemakkelijk hulpmiddel voor eiken tuin-
bezitter, dat 't ook gebruikt wordt in ge
vallen, waarin het slechts ten deele aan
het gestelde doel beantwoordt. Zoo b.v. bij
het omheinen van een kippenren. Het is
daarbij niet altijd voldoende, dat de kip
pen binnen een bepaald gedeelte worden
gehouden; zij moeten ook beschermd wor
den tegen schadelijke invloeden. Ijzer
gaas is daartoe niet geschikt. Vooral op
vlak terrein, dat niet dicht bebouwd of
met boomen begroeid is, hebben de kippen
van den wind te lijden. Men zou zichzelf
misleiden door te veronderstellen, dat de
wind wel wordt tegengehouden door b.v.
lage aanplantingen. In zulk een geval die
nen de kippen door heggen of planken be
schermd te worden.
Aangezien heggen langzaam groeien, zal
men in het begin in elk geval planken noo
dig hebben. Vaak kan men volstaan, met
een plankenomheining aan twee zijden,
die niet hooger dan 1 M. en 1.25 behoeft te
zijn. Daarboven kan weer ijzergaas komen,
om de vereischte hoogt te bereiken. Hier
door voorkomt men tevens, dat er teveel
schaduw in de ren komt, hooge schuttin
gen maken een nauwe en een zeer onge
zonde verblijfplaats voor de kippen.
De plankenomheining wordt goedkooper,
wanneer men de planken niet verticaal,
doch horizontaal neemt. Men heeft dan
geen horizontale steunlatten noodig. Bo
vendien beginnen de planken altijd het
eerst te rotten, waar lucht en vocht teza
men komen, m.a.w. dicht boven den grond.
Daar ontstaan dan mettertijd gaten, waar
de dieren doorheen kunnen kruipen. Men
kan ze slechts dicht maken, door er een
horizontale plank overheen te spijkeren,
wat niet mooi staat. Ook om deze reden
is 't dus aan te bevelen, de omheining da
delijk van horizontale planken te maken.
Men kan de planken ook dakpansgewijs
over elkaar laten liggen.
Hoe hoog de omheining in totaal moet
worden, hangt van de omstandigheden af.
Is de ren ruim, zoodat de dieren er vol
doende vrijheid van beweging in vinden,
dan is het voldoende, boven een 1 M. hoo-
gen, houten wand nog twee ijzerdraden te
spannen. Is de ren nauw, dan moet de to
tale hoogte van de omheining 1.50 M. of 2
Meter zijn, al naar gelang van de grootte
van het kippenras. In het laatste geval is
het aan te bevelen, om boven nog ijzer-
draden te spannen aan binnenwaarts om
gebogen armen.
DE „POSTJAGER" TE VOET NAAR
INDIE
Hoe zij reilen en zeilen
Kortgeleden hebben wij nog eens in her
innering gebracht dat twee te Bussum
woonachtige jongelieden, de 27-jarige T.
A. van Heyningen en de 21-jarige A. Grei-
danus, die tengevolge van de crisis niet
aan den slag konden komen, het plan had
den opgevat, om elk met slechts 25 gulden
op zak, te trachten Nederlandsch-Indië te
bereiken en zich daar een werkkring te
verzekeren.
Beide jongelieden, die zichzelf den titel
„Postjagers te voet naar Indië" hebben toe
gekend, naderen thans reeds langzamer
hand het doel van hun geweldigen tocht.
Over hun wedervaren hebben zij de
eerste maal het een en ander aan het
Persbureau Vaz Dias geschreven en het is
uit dezen eersten reisbrief dat genoemd
Bureau het volgende ontleent.
Deze tocht werd niet lichtvaardig on
dernomen en allerminst zooals velen
denken met een sportieve bedoeling.
Integendeel het plan daartoe is geheel ge
rijpt uit den nood der tijden. Niet het
avontuurlijke heeft ons daartoe doen be
sluiten, maar louter het steeds sterker
wordende verlangen om weg te komen uit
de ellende van het werkloos-zijn. Hoewel
ons plan door menigeen als een wanhoops
daad is bestempeld, heeft ons dat toch niet
ontmoedigd en na het nemen van de meest
uitgebreide voorzorgsmaatregelen, waarbij
wij door ingewijden vriendelijk met raad
en daad werden geholpen en ook moreel
gesteund werden, hebben wij onzen tocht
aanvaard. Wij hebben reeds een grooten
afstand achter onzen rugzak; Teheran heb
ben wij bereikt en het is ons een voor
recht, als zwervers op den weg te mogen
zeggen, dat wij, zooals Clinge Doorenbos
ons heeft toegedicht, overal goede menschen
hebben ontmoet en dat overal brood wordt
gebakken. Aan het laatste heeft het ons
dan ook nooit ontbroken, ook al hebben
wij niet altijd versche kadetjes gegeten,
want wie is meer afhankelijk van den goe
den wil van zijn medemnsch, dat de zwer
ver op den weg? Op 20 December ver
trokken wij uit Bussum en reeds spoedig
ondervonden wij, dat vooral in den winter
de moeilijkheden grooter en veelvuldiger
worden. Het slapen in de open lucht wordt
vrijwel onmogelijk en het wasschen en
drogen van kleeren is bij vriezend weer
een moeilijk probleem, zoodat wij te dien
opzichte geheel op de welwillendheid van
anderen waren aangewezen. Allicht zal bij
menigeen de vraag opkomen, of wij inder
daad uitsluitend te voet reizen? Ons ant
woord hierop is, dat wij met het weinige
geld, dat wij hebben meegenomen, aange
wezen zijn op loopen, hetgeen natuurlijk
niet wegneemt, dat wij van een vriende
lijk aanbod voor een gratis autorit, dank
baar gebruik maken, en eerlijk gezegd is
een uitnoodigng daartoe meer dan eens
met een min of meer stillen wenk door
ons uitgelokt. Zoodoende leggen wij, al
naar het uitvalt, kleine, grootere en soms
heel groote trajecten af met de meest ver
schillende reisgelegenheden. Een lange
nachtelijke rit in een vrachtauto, waarbij
de weinige ruimte ons dwingt tot een
krampachtige halfzittende houding, terwijl
het heftig heen en weer schudden het sla
pen onmogelijk maakt, wordt weer afge
wisseld door een tocht te voet. Zoo onder
namen wij een voetreis in den striemenden
regen, die eindeloos veel langer bleek te
duren dan ons was voorspeld en waarbij
wij vruchteloos uitzagen naar iets, dat op
een huis of eenige beschutting geleek.
Onze tocht voerde ons moeizaam naar den
top van een hooge, breede vlakte. Eenmaal
daar aangekomen, ontwaardden wij tot
onze teleursteling, dat zich opnieuw een
eindeloos onherbergzaam oord aan ons oog
ontrolde en dat de donkere lucht daar
boven nog somberder leek. Doornat en
verkleumd stapten we maar weer voort,
met het vooruitzicht misschien zoo den
nacht te moeten ingaan. In zulke oogen-
blikken gaan je gedachten onwillekeurig
even terug naar je thuis, waar de huis-
genooten bij den warmen haard zitten met
het nooit genoeg gewaardeerde vooruit
zicht, straks in hun eigen schoone, warme
bed te mogen kruipen. Wij kijken elkaar
eens aan, maar, verraden elkander onze
gedachten niet.... Eenige dagen na dezen
moeizamen tocht, lagen wij weer in geluk
zalige stemming en innige tevredenheid
met alles wat ons omringde, te zonnebaden
op de kust van het eiland Capri, na een
wel wat frissche zwempartij naar een van
de grotten. We koesterden ons in de stra
len van het reeds warme voorjaarszonne
tje en lachten bij de herinnering aan dien
natten pechdag, die toch nog te elfder ure
een letterlijken en figuurlijken zin eindig
de met het vinden van een primitief her
bergje, waar we vrijwel uitgeput binnen
vielen.
Op onzen weg naar Rome langzaam voor
uitkomend, hebben wij toen wij vernamen
dat op alle spoorlijnen naar Rome 70 pet.
reductie werd toegestaan voor vreemdelin
gen, daarvan dankbaar gebruik gemaakt,
zoodat wij in Rome aangekomen, eenige
nachten logies hadden uitgewonnen. De
aangenaamste meevallertjes zijn somtijds
flinke afstanden, die wij afleggen in luxe
auto's. Een van deze tochten verdient af
zonderlijk vermelding. Het was een vrien
delijk echtpaar, dat ons voor dien tocht tot
meerijden uitnoodigde en dat vol belang
stelling luisterde naar onze herkomst en
naar het doel, dat wij voor oogen hadden.
Zij voorzagen ons kwistig van versnaperin
gen en sigaretten en terwijl onze erken
telijkheid daarvoor elk uur, dat wij voort
snelden, toenam, werden wij bovendien nog
uitgenoodigd den avond en den nacht bij
hen door te brengen. Dit brengt als van
zelf het probleem aan den dag, waar en
hoe wij dan toch eigenlijk bivakkeeren en
logeeren? Men zal zich kunnen indenken,
dat wij meestal zelf niet weten waar wij
's avonds ons hoofd zullen neerleggen,
maar wie de onherbergzaamheid van de
lange, open wegen in Zwitserland en Italië
kent, die bovendien weet hoe deze we
gen des winters dik zijn besneeuwd, zal
begrijpen, dat het 's nachts meestal on
doenlijk en ook gevaarlijk is, buiten te
slapen. Alleen noodgedwongen hebben wij
dat gedaan, hoewel ons dit zonder onze
fijne slaapzakken slecht zou zijn beko-
Op een avond waagden wij het te gaan
slapen in een schijnbaar afgedankten, op
een zijspoor staanden goederenwagen,
waaruit wij echter hals over kop moesten
vluchten, toen wij door een hevigen schok
wakker schrokken en bemerkten, dat de
wagen werd aangekoppeld aan een trein
stel en wij gevaar liepen, tegen wil en
dank den weg te worden teruggevoerd,
dien wij juist den vorigen dag hadden af
gelegd. In dit verband willen wij nog even
aan de vergetelheid ontrukken, het feit,
dat wij, in Parijs aangekomen, door een
ouden heer en een dame vriendelijk wa
ren uitgenoodigd om te hunnen huize den
nacht door te brengen. Vrienden van hen
hadden ons hun adres opgegeven. Toen wij
's morgens in alle vroegte opstonden, de
den wij de haast beschamende ontdekking,
dat mevrouw dien nacht op de divan en
meneer op een stoel geslapen had en ons
hun bedden hadden afgestaanHun
eenigen zoon hadden zij in den oorlog ver
loren
Voor groote steden hebben wij gelukkig
vaak een of meer adressen van menschen,
voor wie wij een introductie ontvingen en
die op onze komst waren voorbereid. On-
noodig te zeggen, dat wij deze ons vaak
geheel vreemde menschen, gaarne onze er
kentelijkheid betoonden, door hen onze
wederwaardigheden zoo smakelijk moge
lijk op te disschen, zoodat wij, eerlijk ge
zegd, wel eens den prettigen indruk kre
gen, dat het genoegen van de kennisma
king wederzijds was, hetgeen ons echter
nooit heeft weerhouden, dadelijk weer op
te stappen. Menig moederhart is al dade
lijk gewonnen bij het vernemen van bij
zonderheden over onzen moeilijken tocht;
bij menige moeder zal de gedachte zijn op
gekomen, dat het ook haar jongens konden
wezen, die eiken dag de onzekerheid te
gemoet gaan.
En zoo reizen en slapen wij, onder den
blooten hemel en ook wel eens in een luxe
bed of in een politiebureau, bij rijken en
armen, in rijdende vrachtauto's of in ga
rages. En wij droomen dan, thuis te zijn
in ons eigen mooi land, dat ons na alles
wat wij gezien hebben, schooner is gewor
den dan ooit!
„Wij paarden eischen nooit iets, maar
„wij zijn den heeren achter het autostuur
„heel dankbaar, als ze niet Zoo vlak
„langs ons stuiven. En mijn collega's,
„die een zwaren kar trekken, vragen U
„vriendelijk om hen niet noodeloos te
„laten stoppen.
„Toe, wilt U niet een klein beetje reke-
„ning met ons houden? Elk paard, dat
„voor mag gaan, ook al heeft hij er
„eigenlijk geen recht op, zal U met een
33 „dankbaren blik beloonen."
INGEZONDEN STUKKEN
STRIJDERS IN 'T WIT.
Het blijkt ons, dat de directie van het
Centraal Tooneel te Amsterdam een ave-
rechtsche uitlegging geeft aan het feit, dat
het R'd. Hofstad-Tooneel van heden af het
Amerikaansche stuk: „Men in White" van
Sidney Kingsley vertoont.
Ons is medegedeeld, dat genoemde Di
rectie in een rondschrijven van belangheb
benden de gebeurtenissen met betrekking
tot de opvoeringsrechten van dit stuk in
Nederland in een onjuist daglicht tracht
te stellen, iets waartegen wij hierbij met
klem wenschen te protesteeren.
In werkelijkheid zijn de feiten aldus:
Op 6 Januari 1934 hebben wij met den
heer M. H. Brander Jr., Nieuwe Prinsen
gracht 29, Amsterdam (C.), deze hierbij
handelende namens den heer Sidney
Kingsley, een schriftelijke overeenkomst
aangegaan, waarbij ons het uitsluitend op-
voeringsrecht voor Nederland werd afge
staan van het stuk „Men in White", waar
van genoemde heer Kingsley de schrij
ver is.
Wij hebben daarna op 13 Januari 1934 in
alle Nederlandsche dagbladen, hetzij di
rect, hetzij door tusschenkomst van het
persbureau Vaz Dias, bekend gemaakt, dat
genoemd stuk door het Ver. R'd. Hofstad-
Tooneel vertoond zou worden.
De directie van het Centraal Tooneel
heeft inmiddels het werk, zonder toestem
ming van den schrijver gespeeld, hetgeen
mogelijk was, omdat Amerika niet bij Je
Berner-Conventie is aangesloten en het
letterkundig eigendom zijner auteurs, in
Nederland dus niet bij de Wet be
schermd is.
Het R'd. Hofstad-Tooneel speelt thans
het stuk, omdat het o.a. zijn verplichtingen
tegenover den schrijver gestand wenscht
te doen.
Nu poogt de meergenoemde Directie de
zaak om te draaien en beticht in haar
schrijven aan belanghebbenden, langs ach-
terbaksche wegen het R'd. Hofstad-Tooneel
van oneerlijke concurrentie, onder het
voorwendsel, dat er in Nederland een on
geschreven tooneelwet zou bestaan, waar
bij zou z\jn vastgesteld, dat de gezel
schappen niet achteraf elkanders repertoire
mogen naspelen.
Waar wij dus de gecontracteerde rech
ten van „Men in White" hebben, en de
Directie van het Centraal Tooneel niet,
laten wij gaarne aan alle weidenkenden
over, hunne meening omtrent 'n dergelijke
handeling zelf vast te stellen.
Met de meeste hoogachting,
Ver. R'd. Hofstad-Tooneel N.V.
COR VAN DER LUGT MELSERT,
Directeur.
r
STOOMVAARTBERICHTEN
STOOMV. MAATSCH. NEDERLAND.
MARNIX VAN SINT ALDEGONDE
(uitr.) vertr. 4 Mei van Southampton.
TAWALI (thuisr.) vertr. 4 Mei van Be-
lawan.
KON. NED. STOOMB. MIJ.
ACHILLES Faro naar Genua pass. 3 Mei
Gibraltar.
AMAZONE arr. 4 Mei van Valencia te
Rotterdam.
ARIADNE, Algiers naar Amsterdam,
pass. 4 Mei Gibraltar.
BAARN (uitr.) vertr. 2 Mei van Talca-
huano.
BERENICE arr. 4 Mei van Tarragon te
Valencia.
BODEGRAVEN (uitr.) vertr. 2 Mei van
Buenaventura.
CRIJNSSEN vertr. 4 Mei van Amsterdam
naar W.-Indië.
PLUTO vertr. 3 Mei van Gothenburg n.
Amsterdam.
SIMON BOLIVAR (uitr.) vertr. 2 Mei v.
Barbados.
TIBERUS, Amsterdam-Valencia pass. 3
Mei Dover.
KON. HOLL. LLOYD.
FLANDRIA (thuisr.) 4 Mei nam. 2 uur
van Southampton; 5 Mei voorm. 9 uur te
IJmuiden verwacht.
ZEELANDIA (thuisr.) vertr. 4 Mei van
Montevideo.
KON PAKETV. MIJ.
BARENTSZ vertr. 2 Mei van Batavia n.
Reunion.
HOLLAND-AMERIKA-LIJN.
DAMSTERDIJK arr. 4 Mei van Vancou
ver 1. v. Londen te Rotterdam.
LOCHGOIL, Rotterdam naar de Pacific-
kust; vertr. 2 Mei van Cristobal.
ROTTERDAMSCHE LLOYD.
KOTA BAROE uitr. vertr. 3 Mei van
Belawan.
STOOMVAART MIJ. OCEAAN.
ACHILLES vertr. 3 Mei van Taku Bar
naar Rotterdam.
ANTENOR, Japan naar Rotterdam arr.
4 Mei te Suez.
HECTOR, JapanRotterdam arr. 4 Mei
te Sjanghai.
MEMNON, Japan-Rotterdam arr. 3 Mei te
Londen.
PHILOCTELES arr. 4 Mei van Japan 1.
van Londen te Rotterdam.
PHRONTIS arr. 4 Tei van Batavia te
Amsterdam.
POLYDORUS vertr. 3 Mei van Huil naar
Hamburg.
TROILUS arr. 3 Mei van Batavia 1. v.
Amsterdam te Londen.
VER. NED. SCHEEPVAART MIJ.
Holland- Australië-Lijn
ALMKERK (uitr.) arr. 3 Mei te Port
Said.
(Holland—Br.-lndië Lijn).
HOOGKERK (uitr.) arr. 3 Mei te Madras