PRINSES JULIANA 25 JAAR
De geschiedenis der Mon Père Kerk
te Leiden.
Z5ste Jaargang
ZATERDAG 28 APRIL 1934
No. 7798
e Êekióoh^Soti/Yo/iit
DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN
DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt bij voornitbetaling:
Voor Leiden 19 cent per week2.50 per kwartaal
Bij onze Agenten 20 cent per week S 2.60 per kwartaal
Franco per post 1 2.95 per kwartaal
Het Geïllustreerd Zondagsblad is voor de Abonné's ver
krijgbaar tegen betaling van 50 cent per kwartaal, bij
vooruitbetaling. Afzonderlijke nummers 5 cent, met
Geïllustreerd Zondagsblad 9 cent
Bureaux: PAPENGRACHT 32, LEIDEN
TEL. INT. ADMINISTRATIE 935, REDACTIE 15 II
GIRONUMMER 103003, POSTBUS No. 11
DE ADVERTENTIEPRIJS BEDRAAGT:
Gewone Advertentiën 30 cent per regel
Voor Ingezonden Mededeelingen wordt
het dubbele van het tarief berekend.
TELEFOONTJES van ten hoogste 30 woorden, waarin be-
betrekkingen worden aangeboden of gevraagd, huur eo
verhuur, koop en verkoop: f 0.50
De Katholieke opvatting over gezag en gezagsdragers.
baandag herdenkt Prinses Juliana haar
25sten verjaardag.
Een bijzondere feestdag voor het Huis
van Oranje een bijzondere feestdag
ook voor het Nederlandsche Volk, dat zich
hecht verbonden voelt met zijn Vorsten
huis.
Onze hoogachting voor het Vorsten
huis steunt op en is een resultaat van onze
hooge opvatting van het Gezag, 't Is nut
tig, indezen tijd vooral, als wij, Ka
tholieken, klaar beseffen, hoe wij, princi
pieel, Gezag en Gezagdragers moeten be
zien en beoordeelen.
Wij, Katholieken, erkennen het gezag,
als zijnde van Goddelijken oor
sprong.
Waarom? Omdat de natuur van den
mensch zoodanig is, dat hij behoefte heeft
om te leven in gemeenschap, en een ge
meenschap kan niet bestaan zónder ge
zag.
God, die is de Schepper van de men-
echeiijke natuur, heeft dus in die schep
ping Zijn wil neergelegd, dat er gezag
zal zijn.
In verschillende vormen van de men
sch elijke samenleving openbaart zich de
noodzakelijkheid van gezag en wordt ook
die noodzakelijkheid, feitelijk, erkend
zooals in het Huisgezin, in de Kerk, in den
Staat.
Maar al hebben de ongeloovigen met
ons gemeen die feitelijke erkenning,
er is een wezenlijk verschil tusschen hen
en ons, waar het betreft de erkenning van
den oorsprong van het gezag, al
thans den diepsten oorsprong, die God is.
En dat is niet alleen een theoretisch
verschil, maar ook een verschil, dat in
grijpt en diép ingrijpt in de practijk
van het leven.
Zoowel voor de onderdanen als voor
de gezagsdragers.
Voor de onderdanen. Wij kunnen het
ons klaar indenken, dat het zich schik
ken naar, het zich onderwerpen aan het
gezag vaak een last is, die met tegenzin
en noodgedwongen wordt gedragen, voor
hen, die in dat gezag niet meer zien dan
een door de natuur der dingen nu een
maal toevallig veroorzaakte noodzakelijk
heid. De onderdanen echter, die de
Christelijke gezagsleer aanvaarden, zien
in de noodzakelijkheid van dat gezag niet
een toevalligheid, ook niet een gevolg van
een oorspronkelijk vrij door de mensch en
gesloten contract, gelijk Rousseau e.a.
leeren, maar den Wil van den Schepper
aller dingen. Onderwerping aan na
tuurlijk rechtmatig en rechtvaardig
gezag is dus volgens hen: Gods W i 11
Maar ook voor de gezagsdragers, als
zoodanig, is het practisch lang niet het
zelfde, of zij den Goddelijken oorsprong
van het gezag erkennen, al dan niet.
De regeerders, die zich weten de dra
gers van een door God gewilde instelling,
zullen zich ook bij de uitoefening van
dat gezag bewust zijn, rekenschap ver
plicht te wezen aan den Koning der ko
ningen, èn die uitoefening zooveel moge
lijk richten op het doel, door Hem bij de
schepping der menschelijke natuur ge
wild. Zij weten, dat het gezag er is, om
dat God het aldus heeft geordend, dat
het gezag er is bij de gratie Gods.
En zoo noemt zich dan ook onze Christe
lijke Vorstinne, Koningin Wilhelmina:
Koningin bij de gratie Gods!
Waar God de noodzakelijkheid van, de
rechtsgrond voor het gezag, als zoodanig,
heeft uitgesproken en neergelegd in de
menschelijke natuur daar heeft Hij
niet voor alle gevallen aangewezen den
drager van het, gezag en den vorm, waar
in het gezag wordt uitgeoefend.
Wél voor het Huisgezin; wél voor Zijn
Kerk, maar over het algemeen niet voor
den Staat.
W i e in den Staat het gezag uitoefent en
in welken vorm het wordt uitge
oefend (b.v. republikeinsch, monarchaal)
dat wordt meestal bepaald door de om
standigheden, den loop der gebeurtenis
sen, welker beteekenis wordt belicht door
en moet worden bezien in het licht der
ongeschreven en geschreven wetten van
het Recht.
Maar de Christen ziet óók in den loop
dier gebeurtenissen de beschikking of de
toelating Gods!
En ook de drager van het gezag Is
voor het feit, dat h y het is en niet een
ander, dat hij het is in dezen vorm en
niet op een andere wijze, dank schuldig
aan den Goddelijken Al-Beheerder.
En ook om deze reden wordt onze Ko
ningin begroet als: Koningin bij de
gratie Gods.
Zij heet dus Koningin bij de gratie
Gods, eerstens omdat alle gezag komt
van God, er is krachtens Gods Wil,
vervolgens omdat ook dit bepaalde ge
zag, waarvan Zij de draagster is, er is
krachtens Gods beschikking of toelating.
Onze Vorstin draagt dien titel met
waardigheid en eere.
En 't is daarom, dat niet alleen onze
hoogachting uitgaat naar haar als
Vorstinne, maar dat ook onze ver
eering en liefde samenvloeien rond
om hare nobele persoonlijkheid!
En wat Koningin Wilhelmina is dat
zal Prinses Juliana worden.
Dat hopen we, dat verwachten we met
stelligheid!
Prinses Juliana is reeds van haar prille
jeugd af stelselmatig voorbereid voor de
zware verantwoordelijkheid, die zij eens
te dragen zal hebben. Zij is voorbereid
voor haar toekomende taak, zooals haar
Moeder er op voorbereid was: op waarlijk
voortreffelijke wijze.
Om dat alles zijn wij, als Nederlanders,
verheugd en trotsch; om dat alles is het
kroonjaar van H. K. H. Prinses Juliana
voor ons allen een blijde feestdag!
De „Nieuwe Eeuw" van deze week be
sluit een artikel, gewijd aan Prinsessedag
aldus:
„Toen Koningin Emma stierf, schreef een
socialistisch blad, dat het een voorrecht
moet geweest zijn, deze vrouw tot moeder
te hebben gehad.
Zoo kunnen we het ook een voorrecht
noemen voor onze Prinses, dat Ze Wilhel
mina tot moeder mag bezitten.
Terwijl ons volk zich bevoorrecht weet,
omdat het gezegend werd met een dynastie,
die het in dezen tijd zulk een heerscheres
schonk en voor de toekomst een volledig
in haar geest gevormde heerscheres be
looft.
Dat kunnen we vaststellen zonder onze
gedachten of gevoelens te forceeren. Dit
is een gave waarvoor we den Hemel niet
genoeg kunnen danken, doch tevens een
onverdiende gave, zoodat we er nooit stof
in mogen zoeken om ons tegenover andere
volkeren te verhoovaardigen.
Bidden we slechts, dat we ze mogen be
houden tot in lange, lange tijden:
Domine salvam fac Reginam Nostram.
God behoede ook onze Prinses".
Naar aanleiding van de opheffing
der Kerk van O. L. Vr. Hemel
vaart te Leiden, mogen wij volgende
historische beschouwing plaatsen
van de hand van den Leidschen
Gemeente-archivaris mr. dr. Ver-
burgt
Al is de Mon Père-kerk of kerk van Onze
Lieve Vrouwe Hemelvaart eene vrucht van
de missie der Fransche ongeschoeide Cai*-
melieten en alzoo een planting uit den
vreemde, toch is haar stichter geen vreem
deling voor Leiden, d(och zelfs uit haar
midden voortgekomen.
Aanstonds noem ik zijn naam: Abraham
Bertius, in onze stad geboren den 15den
Maart 1610, zoon van Petrus Bertius en van
Maritgen Cuchlinus. Zijn vader was een
bekende persoonlijkheid, niet alleen als
rector der Latijnsche school en daarna, se
dert 1606, als regent van het Staten-Col-
lege, waar studenten in de theologie hun
huisvesting en opleiding verkregen, van
welk internaat hij sedert 1593 het onder-
regentschap had waargenomen, maar voor
al heeft hij zich leeren kennen als een
strijdlustig Arminiaan, in welke levenspe
riode hij, behalve genoemd regentschap,
ook het ambt van buitengewoon hooglee
raar in de zedekunde bekleedde, totdat hij
in 1614 tot gewoon hoogleeraar werd be
noemd. Door de Dordtsche synode als hoog
leeraar afgezet, richtte hij zijn blik naar
Parijs, waar hij zich vestigde en door den
Franschen koning Lodewijk XIII als Ko
ninklijk aardrijkskundige werd aangesteld.
In den jare 1620 ging hij tot de Roomsch-
Katholieke Kerk over, één jaar later door
zijn vrouw en kinderen hierin gevolgd, die
uit Leiden naar Parijs overgekomen wa
ren.
Zijn zoon Abraham nam in 1627 het
ordekleed der ongeschoeide Carmelieten
aan onder den klooster-naam van Petrus
a Matre Dei. Maar hij zou niet steeds in
Frankrijk blijven, want het was zijn
wensch eens te mogen arbeiden in Hol
land, zijn vaderland, tot uitbreiding van
den Roomsch- Katholieken godsdienst.
Daartoe werd de stoot gegeven door zijn
broeder, Joannes Bertius, die den 18den
Juli 1632 zijn plechtige gelofte had afge
legd bij zijn opname in dezelfde orde als
Abraham, onder den naam van Pater Cae
sar de Bonaventura. Joannes schreef aan
zijn broer, dat er een arbeidsveld te be
werken was, geheel naar zijn wensch.
Dit arbeidsveld was gelegen te Leiden.
De Franschen en Walen aldaar waren van
biechtvaders en predikers van hunne na
tie verstoken. De bediening onder hen werd
door den Apostolischen Vicaris de la Torre,
Aartsbisschop van Ephese, aan Petrus a
Matre Dei opgedragen, welke deze gaarne
aanvaardde. Den lastbrief hiertoe ontving
hij te Nancy, toen hij daar tijdens de vas
ten preekte. Zoo werd hij de eerste pastoor
in de statie der Fransche Carmelieten te
Leiden en wel in den jare 1654, terwijl zijn
broeder Caesar de Bonaventura de eerste
was, die een dergelijke statie te 's-Graven-
hage sedert 1649 bediende.
Abraham Bertius overleed den 4den Oc
tober 1683 in den ouderdom van 74 jaar.
Hij schreef vele werken, waarvan de voor
naamste zijn een geschiedenis van de mis
sie der ongeschoeide Carmelieten in Hol
land, verschenen in 1658 in het Latijn, en
het leven van vele Carmelieten, uitgegeven
in 1670, in het Fransch. Van den Reve-
rendus Petrus a Matre Dei of Abraham
Bertius hangt in de pastorie aan de Oude
Vest een portret in olieverf; de pastoor
is gezeten in een leuningstoel, gekleed in
albe lang, wit priestergewaad met
zwarte stool, op het hoofd een zwart muts
je en een rozenkrans in de hand.
Op hem volgde in 1683 Firminus de Sanc-
ta Maria, die den 19den December 1687
overleed en wiens portret in olieverf, met
vele andere, aanwezig is in de groote zaal
van de pastorie. Blijkens het doopboek
doopte deze pastoor in zijn korten tijd van
bediening 326 kinderen.
Reeds den 18den Februari 1688 werd
de ledige plaats vervuld door Angelus Dar-
nault ab omnibus Sanctis geheeten. Hij
overleed den eersten November 1726, na
een ziekte van veertien dagen; ook zijn
beeltenis in olieverf is in genoemde pasto
rie, wier zaal den naam van portretgalerij
verdient.
De eerwaarde Père Paulus Simon Des-
mart ins zijn kloosternaam was Paulus
Simon a Sancto Josepho missionaris in
den Haag, werd nu geroepen om op te vol
gen, maar de Leidsche magistraat gaf hier
toe pas toestemming met Paschen van den
jare 1727. Drie ,en dertig jaren heeft hij
den herdersstaf gevoerd over de statie der
Franschen en Walen en overleed in 1760.
Ook zijn geschilderde afbeelding prijkt in
de portretgalerij.
Vanaf 1760 tot 1763 is de plaats niet door
een vasten pastoor bezet geweest, in welk
jaar Thomas Houbé benoemd werd. Deze
Thomas, genaamd a Sancto Angelo, weid
verplaatst naar Amsterdam; zijn herinne
ring wordt bewaard door twee portretten:
een miniatuur, geschilderd door Cornet, en
een silhouet.
Zijn plaats werd in 1784 ingenomen door
Hubert Marie Claude Nicou. Deze heeft
zijn bediening niet tot zijn dood kunnen
uitoefenen, maar moest in 1808 zijn emi-
ritaat nemen. Den lOden Augustus 1818
is hij overleden, in den ouderdom van ruim
75 jaar; een paneel met zijn geschilderd
portret voegt zijn herinnering bij die zij
ner voorgangers. Hij was de laatste der
Fransche Carmelieten.
De tot dusverre genoemde pastoors wa
ren steeds afkomstig uit het klooster der
ongeschoeide Carmelieten, dat gevestigd
was in de rue de Vaugirard te Parijs. Tij
dens de Fransche revolutie werd ook dit
klooster verwoest en zulks had ten ge
volge, dat de overkomst dezer Fransche
Orde-geestelijken moest eindigen. De kerk
Mon Père werd nu door andere Roomsche
priesters bediend.
Tot op onze dagen heeft de naam „Mon-
Père-kerk" stand gehouden; hij is voortge
komen uit het gebruik der Fransche orde-
priesters, die zich lieten toespreken als:
Mon Père, al spraken zij zelf ook Hol-
landsch. Aan de statie der Franschen cn
Walen in de periode der ongeschoeide Car
melieten herinnert ook de naam: Le Soleil
d'Or, de Vergulde Zon, voor de Roomsch-
Katholieke Fransche kerk, welke thans
kerk van Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart
heet.
Zoo is dan duidelijk geworden, waarom
de Carmeliet Hubert Maria Glaudius Ni
cou in 1808 opgevolgd werd door een Be
nedictijn, pastoor Carolus Bertinus de Ram.
Gedurende 24 jaren is deze Pastoor der
Roomsch-Katholieke Fransche kerk in de
bediening geweest en den eersten Juni 1832
ontslapen, in den ouderdom van 69 jaar en
3 maanden. Behalve een portret in olie
verf wordt van dezen priester een minia
tuur door Verhagen en een steendruk in
de pastorie bewaard.
De eerste seculiere priester was Arnol-
dus Te Mey, geboren te Delft den 28stcn
April 1798. Hjj begon zijn pastoralen arbeid
in de Parochie van Maria Hemelvaart in
1832 en overleed te Leiden den 30sten Juli
1863. Hij is afgebeeld in olieverf, gezeten
in een rooden leuningstoel aan tafel; als
achtergrond dient de voorgevel van de
kerk, welke tijdens zijn bediening in den
jare 1838 is gebouwd ter plaatse van het
vorige bedehuis en den 19den November
1839 is ingewijd.
Met Monseigneur Joannes Bots wordt
de naam van een deken genoemd, nog
voortlevend in de dankbare herinnering
van het tegenwoordig geslacht. Hij, in 1848
tot priester gewijd, sedert 1855 pastoor te
Vlissingen, begon in 1863 zijn dienstwerk
in de parochie van Onze Lieve Vrouwe He
melvaart en werd in 1889 benoemd tot de
ken van het decanaat Leiden. Hij ontving
de onderscheiding van geheim kamerheer
des Pausen. Hij heeft veel verdienste o.m.
wegens zijn buitengewone zorgen, besteed
aan de jongensschool aan de Pelikaanstraat,
toen Bakkersteeg, en als stichter der Heili
ge Familie-Congregatiën. Den 22sten April
1898 vierde hij onder groote deelneming
zijn gouden Priester-jubileum, bij welke
gelegenheid hij tot Ridder van de Oranje-
Nassau-orde werd benoemd.
Vele bewijzen van belangstelling mocht
hij ondervinden. Zijne oud-kapelaans met
de geestelijken zijner familie boden den
jubilaris zijn portret aan, geschilderd door
den jongen kunstenaar Theo Molkenboer.
De Deken-Pastoor had toen den leeftijd
van 73 jaren bereikt. Bovendien hangt in
de zaal der pastorie aan de Oude Vest zijn
conterfeitsel in crayon, vervaardigd door
pastoor Dirksen, zijn oud-kapelaan. Deken
J. Bots overleed in 1901 en werd opge
volgd door den bekenden Deken Petrus
Lauren tius Dessens.
Bij diens Gouden Priesterfeest, gevierd
den 15den Augustus 1924, bood de Geeste
lijkheid van het Decanaat Leiden aan De
ken P. L. Dessens zijn portret aan in olie
verf, geschilderd door J. Jos. van Grie
ken; de Deken is gekleed in kanunniken
gewaad. Hij overleed den 30sten Novem
ber 1929 en zijn waardige persoonlijkheid
leeft bij Katholiek Leiden voort in dank
bare waardeering.
Ook de tegenwoordige pastoor, Antonius
Henricus Maria Josephus Homulle bekleedt
het ambt van Deken. Geboren den 14den
Maart 1879 te Amsterdam, ontving hij 16
Augustus 1903 de priesterwijding en na
van 1903 tot 1905 in de parochie van Liin-
men gearbeid te hebben als kapelaan, werd
hij benoemd tot leer aar aan het Seminarie
DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES
BLADEN W.O. GEILL. ZONDAGS
BLAD.
VOORNAAMSTE NIEUWS.
BUITENLAND.
Een boete-plechtigheid in den St. Pieter.
(3e blad).
Het Oostenrijksche parlement zal worden
bijeen geroepen om de nieuwe grondwet te
bekrachtigen. (3e blad).
Een anti-oorlogspact in Amerika. (3e
blad).
BINNENLAND.
De Tweede Kamer heeft gisteren het
wetsontwerp inzake het zestig millioen-
plan afgehandeld. Dr. Colijn beantwoord
de de sprekers. (1ste blad).
Een wetsontwerp inzake ontslagverle
ning aan de huwende onderwijzeres Is wel
dra te wachten. (2de blad).
De zomerdienst in het Luchtverkeer.
(4de blad).
UIT DE OMGEVING.
Het buitengoed „Sassenoord" te Nieuw-
veen is door de Zusters Ursulinen van
Bergen aangekocht als gesticht voor ach
terlijke kinderen. (3de blad).
LEIDEN.
Het Ned. Historisch-Natuurwetenschap-
pelijk Museum te Leiden. Opening der
geschiedkundig-geneeskundige afdeeling.
(4de blad).
De geschiedenis van de Mon Père-
kerk te Leiden. (1ste blad)
Buitenlandsch Weekoverzicht. (3de
blad).
Radio-programma's. (5de blad).
Liturgische Weekkalender. (5de bl.)
Photo-pagina's met gebeurtenissen
uit het leven van Prinses Juliana. (2de
en 3de blad).
Hageveld te Voorhout, welk ambt in 1923
verwisseld werd met dat van pastoor te
Velsen-Noord, vroeger Wijkeroog gehee
ten. Den 7den December 1929 werd hij be
noemd tot Deken van Leiden en tot Pas
toor van de Parochie van Onze Lieve Vrou
we Hemelvaart en den 22sten December
volgde de installatie door den Zeeree r-
waarden heer Joannes Cornelius Floren-
tius Jansen, Deken van Zoeterwoude.
Op gevaar af mij aan de beschuldiging
van dorheid bloot te stellen, noopte toch
de wensch, volledig te willen zijn, om de
reeks der priesters in haar geheel te ge
ven. Ook de schilderij-verzameling in de
pastorie behoeft nog eenige aanvulling.
Vermeld moeten worden een stal van
Bethlehem, geschilderd door J. de Wit en
een landschap door den Rotterdammer
Abraham van Rand, geboren in 1603, betfe
in olieverf. In de zaal is nog alleszins be
zienswaardig een interieur van de kerk,
gevormd door inlegwerk van verschillende
houtsoorten en glazen van paarlemoer, ver
vaardigd door den Leidenaar C. J. Speet.
Merkwaardig is ten slotte een paneel met
de beeltenis van Vincentius Stalpart of
Vincentius a Sancto Ludovico, op den leef
tijd van 54 jaren, in Carmelieten-gewaad.
Deze Eerwaarde Pater was als zendeling
werkzaam te Leiden, kort voordat Abraham
Bertius aldaar zijn arbeid begon.
Reeds heeft het portret van Pastoor Ar-
noldus Te Mey ons de kerk laten zien, ge
bouwd in zijn tijd, in gothischen stijl, naar
het plan van den Leidschen architect Th.
Molkenboer, die ook de bouwmeester was
in 1835 van de kerk van Onze Lieve Vrou
we Onbevlekte Ontvangenis en in 1836
van de kerk van den H. Petrus. De Mon
Père-kerk werd vergroot tijdens Deken J.
Bots.
Het interieur vereischt eene nadere be
schrijving. Het hoofdaltaar wordt geflan
keerd door kleine altaren waarvan het
eene gewijd is aan Onze Lieve Vrouw ^an