ZATERDAG 28 APRIL 1934
DE LEIDSCHE COURANT
BLAD. PAG.
CORRESPONDENTIE
Cor en Anny van Diest, Sassen*
heim. Jullie nieuwe bijdragen in dank
ontvangen. Ik laat alles successievelijk
plaatsen. Ik vind het altijd prettig een
oogenblik met jullie te kunnen praten en
te weten, dat ik nooit tevergeefs «een op
roep plaats, zonder jullie beidjes van de
partij te zien. Dag Anny! Dag Cor! Groet
vader en moeder van me! Alle verzen goed
bewaren voor later! Ik vind het ook erg
van dat kind van zes jaar, dat zóó vroeg
naar O. L. H. moest!
Leo Witsenburg, Leiden. Wel
kom Leo! Wel, wel, zie ik je weer terug!
Ja Neefje, ik herinner me jou nog, maar ik
had niet gedacht, dat je nog na zooveel jaar
zou terugdenken aan ons prettig samen
werken van weleer. Ik hou me dan ook
aanbevolen voor vele, mooie dingetjes van
je „welversneden pen". De volgende week
laat ik het eerste versje plaatsen. Maar.
denk er om niet „te hoog" te zweven, onze
lezers en lezeressen zijn niet van even
dichterlijken aanleg en literaire ontwikke
ling, begrijp je? Dag Leo!
Hierbij wil het voor vandaag laten.
De bijdragen voor ons Meinummer gaan
voor!
Dank voor alles bijdragen, die ik ontvan
gen mocht. Wat geschikt is, wordt geplaatst.
Oom Wim.
IN MEMO RIAM.
door Cor van Diest.
Ze was als 'n bloempje, bekoorlijk,
Str. lend van onschuld en fijn;
En waar ze ook kwam of speelde
Bracht ze vreugde en zonneschijn.
Helaas, 't mocht niet lang zoo wezen,
Fel laaide de stormwind op
Rukte wreed en zonder mededoogen
Van den stengel de bloeiende knop.
Een Engel kwam eensklaps beneden
Haalde 't bloempje uit d' aardsche stof;
Bracht liefdevol 't ten Paradijze, waar
't Eeuwig zal bloeien in den hemelschen hof
WIE ZIJN JARIG?
Van 29 April tot en met 5 Mei.
29 April: Beppie Nieuwenhuizen, Waard-
straat 39, Leiden.
29 April: Dirk van Benten, Watertje D 21,
Zoeterwoude.
30 April: Paul Gans, Rapenburg 81.
30 April: Piet v. d. Meer B 127, R'veen.
1 Mei: Petrus Bik, Seringenstraat 4.
1 Mei: Joh. Herreur, Molensteeg 13.
2 Mei: Frans Bekkers, Pelikaanstraat 17.
2 Mei: Antoon Simmerman, Prins Hendr.
str. 74, Alphen.
3 Mei: Marietje van Mil, Hooge Rijndijk
163, Zoeterwoude.
4 Mei: Jaantje Buil, Rijndijkstraat 21.
5 Mei: Marietje Bokern, Hoogewoerd 150a.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien, schrijve me minstens 14
dagen vóór den verjaardag. Ik bedoel de
namen van schoolgaande kinderen.
Oom Wim.
DE OPROEP VAN OOM WIM
Hallo, medewerkers van onze kindercourant
De Meimaand is weer in 't land.
Wie wil daaraan nu aandaoht schenken?
En ons „Hoekje" met iets moois gedenken?
Voor ijspret en wat daarbij behoort is
nu geen plaats.
Niemand toch rydt nu nog schaats!
O, ja, de sport van rolschaatsen mag
er wezen,
Maar nu willen we liever van iets
anders lezen
Dat ons nu een goede stemming geeft
Door al 't moois, wat in de natuur nu leeft.
Vooruit dan! grijp de pen en schrijf en dicht
De Meimaand roept vol zang en licht.
AAN MARIA.
Kinderen spelen vroolijk en blij.
Al in de lieve maand van Mei.
En komen met blo amen schoon en teer,
En leggen die bij Maria neer.
Uw beeld omgeven van bloemen en licht,
Prijkt nu als de Hemelkoningin.
En wij buigen eerbiedig het hoofd
En zeggen met kinderlijke min: „Wees
gegroet Maria!"
En is dan de avond gekomen,
Dan vlechten wij een krans, o zoo teer.
En leggen die aan Uw voeten ter neder
En zeggen dan telkens weer: „Wees
gegroet Maria!"
Moge ons laatste „Avé" eens weerklinken
Maria sta ons dan bij!
Neem ons op, breng ons bij Uw Heer,
In het land van de eeuwige Mei.
DE MEIMAAND
door Jan v. Gerven.
O, schoone maand vol lentetij,
Gij stemt ons aller hart zoo blij!
Ons harte jubelt u ter eer,
Gij schenkt ons al de bloemen weer.
Het kleine madeliefje,
Het boterbloempje klein,
Ook de kastanjebloesem
Ja alles is in feestfestijn.
Maar waarom al die vreugde?
Deez' schitterende bloemenpracht,
Voor wie toch is dit alles,
Wat ons zoo tegenlacht?
't alles voor Maria,
De Moeder van onzen God.
Ja alles, haar ter eere,
't Is voor haar grootst genot
Maar ook wij moeten wezen,
Zooals deez' bloempjes fijn,
Zoo schoon en liefelijk
Ons harte frisch en rein.
Dan zal zij ook toch zeker,
Vol vreugde nerzien
Op haar zoo dierb're kind'ren
Die tot haar vol vertrouwen.
U smeek en: „liefste Moeder teer,
Ach, schenk ons uwen zegen,
Verlaat ons nimmer meer!"
DE LENTE
door Lucie van Rhoon.
De boomen zijn beginnen te groenen. Aan
de twijgen van de eiken en beuken hangt
hier en daar nog een dor blad. Af en toe
raast de storm nog. De dagen zijn echter
langer geworden en de zon schijnt warmer.
De lente is daar!
De populier, de wilg en de hazelstruik
steken nieuwsgierig hun bloesemkopjes uit
de bruine knoppen te voorschijn, en alle
twijgen hangen nu vol wollige katjes.
In de tuinen bloeien de sneeuwklokjes.
De leeuwerikken vliegen zingend over de
velden. Ook komen de ooievaars en zwalu
wen weer terug. Overal weerklinkt het
blyde gezang der vogels, die op beschutte
plaatsen hun nesten gaan bouwen. De boo
men tooien zich nu weer met groen loof. Oe
weiden en velden met- bonte bloemen. De
aarde wordt met den dag schooner. Warme
regen verfrischt de velden. De natuur
heeft haar feestkleed aangedaan, want
spoedig nadert het heilige Priesterfeest.
LENTE
door Anny van Diest.
Weer straalt de blijde zonneglans
Door de groene boomen;
Die, getooid met 'n nieuw, frisch kleed,
Ons zeggen: „De Lente is gekomen".
Veld en wei, bosch en dreven,
Zijn als bezaaid, met geur'ge bloemen;
Waar de vlinderkens spelend zweven
En nijv're bijtje vroolijk zoemen.
Hoor 'f blijde vogelkoor,
Dat ons genieten laat van zangen;
Heel de natuur stemt met 't feestlied in:
't Is Lente, waar allen naar verlangen.
Lente brengt ons licht en leven,
Na den langen, donk'ren wintertijd;
Lente met haar groen en bloemen,
Schenkt ons zon en vroolijkheid.
LENTETIJD
door Gretha Haverkorn.
't Is al leven, 't is al vreugde,
Want de Lentetijd is daar.
Lenteluchten, voorjaarsboden
Straks komt ook de ooievaar.
En de ranke, snelle zwaluw
Scheert weer dra het watervlak;
Spreeuwen schreeuwen, musschen tsjilpen
En een eend roept: kwèk, kwèk, kwak!
De natuur is aan 't ontwaken,
Groenend is nu weer de wei;
't Is al leven thans alomme,
Wat stemt ons de Lente blij.
Als de dieren, nog in stallen,
Daaruit weer naar buiten gaan,
Breekt voor hen tot groote vreugde
Weer een beter tijdperk aan.
Weldadig is de zonnewarmte,
Die aan wat leeft de groeikracht schenkt;
Dan vallen er de malsche regens,
Waarmee de aarde wordt gedrenkt.
Werken dan deez' krachten samen:
Dan zwellen knoppen en scheurt den grond;
Groen wordt alles, bloemen bloeien,
't Is één weelde, fleurig, bont!
Wat is jong-zyn toch iets heerlijks,
Het brengt blijheid, vreugde, zon!
'k Wilde, dat een ieder onzer,
In zyn jeugd dit zeggen kon.
Doch helaas veel jonge menschen
Leven: „harde werk'lijkheid!"
Met veel zorgen, veel ellende!
'k Vraag voor hen nu: „Lentetijd!?"
UIT DE NATUUR
Naar Buiten,
door Cadier.
I.
„De lente is in het land, lief kind, komt
buiten, komt naar buiten." Dit is het be
gin van een versje, dat ik mij uit mijn
schooljeugd herinner. En al ben je nu tien
jaar of reeds de twintig en méér jaren ge
passeerd, als de lente is gekomen, gevoelt
ieder zich verjongd als een kind, en je gaat
naar buiten, de natuur in.
Zoo ook ik.
Het is een stralende Maartdag. Op den
landweg is het st'l. Wilgenkatjes sieren de
slootkanten. De witzilveren bloemen heb
ben zich vol cngeduld uit haar knoppen
gebroken en wiegen op den wind. Als ik
hier na een paar warme dagen terugkom,
zal ik de gouden, eivormige meeldraad-
bloemen in de onmiddellijke nabijheid van
de stamperbloemen kunnen bewonderen.
Dan zal weldra de bestuiving volgen door
de insecten, die een bezoek zullen brengen
en daardoor het stuifmeel overbrengen
op de stampers.
Op mijn voorjaarswandeling vind ik ook
den hazelaar in bloei staan. Bij trossen
wapperen de gouden katjes, met ontelbare
geschubde bloesempjes en doen my aan
rupsen denken. In tegenstelling met den
wilg, die tweehuizig is, noemt men den
hazelaar éénhuizig, omdat de meeldraad-
en stamperbloemen samen aan dezelfde
plant groeien. Hier kunnen de insecten de
bestuiving niet verrichten en daarom moet
de wind het doen. Zoo zorgt de natuur zelve
dat al haar gaven tot wasdom komen.
Langzaam, luisterend en om mij heen
ziende, wandel ik voort. Af en toe hoor ik
het lpkkend geroep van den kuifleeuwerik,
de bruine, zwartgevlekte vogel, die zich
hier in het Westen al meer en meer gaat
thuisgevoelen. Deftig zie ik hem rondstap
pen. Die witte randjes van zijn vleugels en
de witte stipjes aan de buikzijde glanzen in
de zonnestralen. Zijn driehoekige kuif geeft
hem een eigenaardig aanzien. Nu heeft hij
het druk met zijn ontbijt, maar straks is
hij weer ijverr aan het werk op sprietjes
en takjes aan te dragen voor den bouw van
een nestje. Daar zullen dan stellig vijf
eitjes inkomen, roodachtig van kleur met
grauwe en bruine stippen. Men zal ze
moeilijk vinden, zóó past hun kleur zich
aan bij de omgeving. Dit is zoo één der
talrijke, wonderbaarlijke beschermings
maatregelen van Moeder Natuur tegen im
mer dreigend gevaar.
Een enkel sneeuwklokje vind ik nog in
bloei staan. Dit lieve, dappere bloempje, dat
lente's komst heeft aangekondigd, riep de
hongerige, uit de winterslaap ontwaakte
honingbijen tot zich en voorzag hen van
stuifmeel en nectar. Het sneeuwklokje,
voorbode van hernieuwd leven, na één
maand van bloei in koude en ontbering, zelf
uitgeleefd, juist op het oogenblik, dat het
tijdperk van geboorte, groei en ontluiken
is aangebroken. Sneeuwklokjes plicht
boven de aarde is volbracht en moet weer
elf maanden lang onder de aarde, in den
bol sluimeren, juist als de muiskleurige
leeuwerik met klaterende jubelklanken het
lied van de opstanding gaat kweelen. Met
deze gedachte aanvaard ik den terugtocht.
Weer thuisgekomen vragen in mijn tuin
tje wat mijn belangstelling de eereprijs
met haar lichtblauwe sterretjes, de geu
rige, blauwe Maartsche viooltjes, de gele
crocussen die het eerst, de witte, die daar
na en de donkerpaarse die het laatste hun
bekervormige bloem ontplooiden en weldra
ben ik binnenshuis om wat uit te ructen
van de genotvolle wandeling door de be-
tooverde lentedreven.
(Wordt vervolgd).
LENTEREGEN
door Cor van Diest.
Regen, milde lenteregen
Val nu neer in stagen drop;
En verkwikt met volle teugen
En struik, èn twijg èn knop.
Zie, hoe na 'n malsche regen
Des knoppen ijlings open gaan,
Dra zal ook de bloemenschat
In volle pracht te bloeien staan.
Groene blaadjes teer en schuchter
Ontplooien zich, gelaafd, gedrenkt
Door den malschen frisschen droppel
Die nieuw leven en krachten schenkt.
Weldra toovert de vorstinne
Goud op bloemen en op spruit;
En vanuit het groene loover
Klinkt der voog'len zoet gefluit.
OM TE ONTHOUDEN.
HET AANTAL KATHOLIEKEN OP DE
GEHEELE WERELD.
De verschillende statistieken over het
totaal aantal katholieken over de geheele
wereld wijken nogal belangrijk van elkaar
af. Zoo geeft het „Catholic Directory" als
totaal ruim 334 millioen, „Whitakers Al
manak" ruim 331 millioen, terwijl een Hon-
gaarsch statisticus het aantal schat op byna
364 millioen.
DE KATHOLIEKE KERK IN DE
VER. STATEN.
Het „Official Catholic Directory" geeft
over het jaar 1933 de volgende cijfers:
Het aantal katholieken is in 1932 met
ongeveer twee millioen toegenomen (waar
onder wel veel uitgeweken Mexicanen
zullen behooren).
De geestelijkheid bestaat uit 16 aartsbis
schoppen, waaronder 4 kardinalen, 102 bis
schoppen en bijna 30.000 ^agere geestelij
ken, waaronder 21.000 seculaire priesters.
Het aantal katholieke kerken bedraagt
18.260, het aantal seminaries 181 met 21.000
seminaristen.
Er zijn 7462 katholieke scholen met ruim
twee millioen leerlingen. Verder nog 327
katholieken weeshuizen, 146 tehuizen voor
armen en 650 kath. ziekenhuizen.
Het aantal bekeerlingen tot de katholie
ke kerk bedraagt ruim 41.000.
CULTUURPLANTEN.
De jeugdige plantkundige, professor Wa-
wilow, heeft een studie gemaakt van de
vraag, welk het land van afkomst is van de
cultuurplanten.
Daartoe heeft hij in den loop van 10 jaar
40 landen bezocht.
In Abbessinië heeft hij 146 soorten van
de daar geteelde tarwe ontdekt. In Spanje
achterhaalde hij de afstamming van haver.
In Syrië vond hij den wilden vertegenwoor
diger van verschillende in de Sovjet-unie
geteelde tarwesoorten.
Door 1183 mais-soorten te onderzoeken,
kwam professor Wawilow tot de conclusie,
dat Mexico het vaderland van de mais is.
Columbia is het land van oorsprong van de
rubber.
In de Sovjet-Unie zijn slechts 2 of 3 aard
appelsoor' n bekend, in Peru en Chili, de
landen van oorsprong van den aardappel
wel 50, waaronder rich soorten bevinden,
die zonder eenigen regen gedijen, daar zij
het vocht van den nevel absorbeeren.
Voor Rusland zijn deze ontdekkingen,
zoo meldt het telegraaf agentschap der Sov
jet-Unie van groote beteekenis, als men
bedenkt dat in het Noorden des lands tien
duizenden tonnen aardappelen bevriezen,
in het Zuiden echter weer tienduizenden
tonnen wegens droogte onbruikbaar wor
den.
Prof. Wawilow heeft uit alle landen mon
sters meegebracht en in verschillende dee-
len van Rusland uitgezaaid, om de moge
lijkheid na te gaan nieuwe soorten planten
aan te kweeken.
Het instituut voor plantenteelt beschikt
over 300.000 op de aarde gekweekte ver
schillende plantensoorten, en neemt voort
durend proefnemingen, speciaal om de Rus
sische tarwe te verbeteren, teneinde een
tarwesoort te verkrijgen, die in staat is
weerstand te bieden aan de ongunstige
condities van den bodem en van de atmos-
pheer.
STEDEN IN RUSLAND.
De laatste 5 jaar is de bevolking der Rus
sische steden, zoo meldt het telegraaf-
agentschap der Sovjet-Unie, toegenomen
met ly-i millioen bewoners.
Van Moermask naar Bakoe, van Kiew
naar Irkoetsk zijn in deze jaren 257 nieuwe
steden met twee millioen inwoners verre-
Aan den bouw van nieuwe steden op het
gebied der Sovjet-Unie ligt de hervorming
van de sociaal-economische geografie des
lands ten gronde.
Steden worden ook daar gebouwd, waar
vroeger geen menschen woonden, nl. in het
oerwoud, in de toendra en in de woestijn.
Midden op het schiereiland Kola is de
stad Chibinogorsk verrezen, de jongste en
vreemdsoortigste stad ter wereld.
In Januari 1930 woonden in deze stad
slechts 800 menschen, thans reeds 37.000.
Het land is zeer rijk aan zeldzame delf
stoffen. Duizend kilometer verder ligt een
andere nieuwe stad, Stalinsk, de hoofdstad
van het Siberische industrie-gebied.
Ook aan de Aziatische grens zijn steden
ontstaan, zooals Kemerowo met 100.00 in
woners, Leninsk, Propopjewsk, Magnito
gorsk e. a.
Al deze steden bezitten groote gaarkeu
kens, theaters, bibliotheken, ziekenhuizen
enz. enz.
Elke stad is van speciale beteekenis voor
de Industrie, zoo levert Stalingrad tracto
ren, Awtostrei automobielen, Nishni-Ta-
gil spoorwegwagons.
In den Kaukasus en aan de Kaspische
Zee zijn door de ontginning der petroleum-
bronnen vele nieuwe steden ontstaan, en
verder in alle gebieden, waar nieuwe in
dustrieën of de ontginning van den bodem
werkkrachten naar zich toetrokken.
WALEWEIN
Een verhaal uit den riddertijd
door Ant Olde Kalter.
UI.
De stoet wordt gesloten door een zevental
krijgslieden. Van ie edelen rijdt vooraf de
Koning, aan weerszijden begeleid door een
schildknaap. Een ruime fluweel-groene
jachtmantel hangt in plooien om zijn
schouders en bedekt bijna den geheelen rug
van zijn paard; om zijn beenen sluit een
nauwe maliën-hose, terwijl een paar lede
ren puntschoenen zijn voeten bedekken. Op
zijn hoofd schittert een blinkende helm.
Hij was nog zeer jong.
De ridders waren dertien in getale; alle
waren zij zijn vazallen.
Amoraeus paard, een vurige ros, stapte
op dit oogenblik de brug over, hinnekend
en stampvoetend. Fier was 's Konings ver
schijning te paard.
Op de binnenplaats zou de verdeeling van
het wild plaats vinden. Dit zou geschieden
door ridder Valentijn, een edelman, welke
zoo'n allermismaakt gelaat had, dat hy
door geheel het ryk bekend was geworden
door een der veelvuldige uitroepen dier da
gen. „Bij den schaapskooi van ridder Va
lentijn!" Zijn geheele hoofd leek hierop dan
ook sprekend, alleen de horens ontbraken.
Allen waren van hunne paarden gestegen
eh hadden deze aan eenige gereedstaande
schildknapen overgegeven. Van de verdee
ling zy slechts gezegd, dat Koning Amo-
raen drie prachtige herten werden geschon
ken.
De edelen gingen hierna naar de ridder
zaal waar zij een hoffelijk maal zouden ge
bruiken. Dit vertrek besloeg een geweldige
ruimte, terwijl alles van rijke weelde ge
tuigde. De wanden waren alle met kostbaar
tapijt behangen, waarop hier en daar strijd-
benoodigdheden hingen. Meer dan dertig
fraaie kandelaars dienden tot verlichting
der zaal. Ook de vloer was onzichtbaar ge
maakt door een soort dik fluweel. Lange
tafels waarop zijden kleeden stonden aan-
eengeschaard in het midden, waarom inmid
dels door een aantal slaven stoelen waren
geschoven. Aan het boveneinde van de zaal
stond de troon van den Koning, geheel van
goud en met prachtige kussens belegd. Al
len hadden nu de zaal betreden en zich
aan tafel geschaard.
Een menigte van slaven rende af en aan.
om de genoodigden te bedienen. Het fijnste
eten werd ter tafel gebracht.
Daarna deden vroolijkheid en scherts
hunne intrede: het bier bruischte, glazen
klonke, wijn vloeide.
Een weinig later verhief de Koning zich
van zijn zetel, zeggende: „Edele heeren,
wij beschikken heden over een grooten
buit wild. Laat ons dus den verderen dag
in vreugde en vroolijkheid doorbrengen."
Onmiddellijk stonden nu de ridders op,
hieven hunne bekers, terwijl allen spra
ken: „Heil onzen Koning Amoraen:.op zijn
gezondheid!"
In weinig tijd waren alle kruiken en
kannen leeggeschonken, doch terstond weer
door ijverige slaven gevuld: „Bij mijn
zwaard", sprak een der genoodigde vazal
len tot zijn dischgenoot, „de Koning schenkt
goeden wijn".
„Dat, heer Gebhardt, is slechts zuivere
waarheid: alle dranken worden geleverd
door het Markeklooster.
„Zijn nog altijd ridder Reinout en Her
wijn niet van hunne reis teruggekeerd?",
heer Wentholt?", gaf nu de ridder, die Geb
hardt was genaamd, het gesprek een andere
wending.
„Tot dusverre nog niet, doch zij worden
verwacht."
Op dit oogenblik weerklonk vanaf den
toren driemaal achtereen een luid hoorn
geschal, gevolgd door een ontzettend ge
blaf der jochthonden.
Weinige oogenblikken daarna trad een
schildknaap de zaal binnen, zeggende: „De
torenwachter meldt dat een ruitengezel
schap, bestaande uit vier personen den
burcht nadert heer". Terstond keerde hij
hierop terug.
„Ik kan me onmogelijk een voorstelling
van het gezelschap maken", sprak nu de
Koning, „ik verwacht slechts twee mijner
ridders."
„Saksers kunnen het ook niet zijn heer,
want deze kwamen niet in zulk een klein
getal", sprak een der ridders.
Amoraen, terwijl hij zich weer behagelijk
in zijn zetel zette.
Wederom galmde nu het geschal van den
hoorn, doch nu voor de poort. Even later
kwam een in volle wapenrusting uitge
doste schildknaap den Koning zeggen: „Op
de binnenplaats bevinden zich de heeren
Herwijn en Reinout, bij hen bevindt zich
ridder Walewein van Koning Arthur met
zijn schildknaap. Allen verlangen tot u toe
gelaten te worden heerl"
„Laat hen komen", antwoordde de Ko
ning, terwijl de overigen hem verwonderd
aanzagen.
(Wordt vervolgd)