ZATERDAG 17 MAART 1934 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 8 CORRESPONDENTIE. Cadier, Leiden. Dank voor toege zonden bijdrage voor ons Paaschnummer. Denk ook eens aan een speciale rebus voor de grooten voor den a.s. wedstrijd. Dag Cadietr! Met hand en groet! Je komt zeker nog wel eens praten? Wim Simons, Dordrecht. Als je tijd hebt, wil je zeker wel voor ons spe ciaal nummer met Paschen een vers of een andere bijdrage insturen. De plaats blijft voor mijn trouwe medewerkers gereser veerd. Dag Wim! Groeten aan alle huisge- nooten! Cor van Diest, Sasenheim. Dank je wel ook Anny voor de bijdra gen. Ik hoop alles op te nemen in het be doelde nummer. En nu moet ik Cor de hand drukken en hem van harte feliciteeren met het 50ste vers, dat ie voor ons Hoekje ge schreven heeft. Flink zoo mijn vriend! En om je te bewijzen hoe ik het wetrk van mijn medewerkers waardeer, stuur ik je vandaag een werk, dat ik ben er overtuigd van vast welkom zal zijn. Breng ook moeder mijn speciale groeten en dank over. Ik weet, dat zij altijd is en was geweest de goede Genius, die jullie tweetjes trouw ter zijde stond en ook voortaan staan zal, als een versje gaat ge maakt worden. En nu zal ik onze groote Neef Cor van Diest zijn 50ste vers zelf laten voordagen, terwijl ik overtuigd ben, dat ook jullie al len hem in de geest bedanken zult voor de mooie verzen die hij voor jullie te maken wist. Daar is Cor. MIJN VIJFTIGSTE VERS. Een jubilé wordt vaak gevierd, Met groen en kostb're bloemen, Maar verre zij het thans van mij Op eigen werk te roemen. De aanblik van dit 50-tal, Van deze geesteskinderen, Zal 'n groote vreugde blijven nu En later niet verminderen. Ik dank Oom Wim voor 't plaatsen Van m'n werk reeds 50 keeren, En voor de moeite bovenal, Bij 't naarstig corrigeeren, Tenslotte wensch ik en vertrouw Het geluk nog te beleven, Mijn 100ste vers U allen saam Nog eens te kunnen geven. Dit hoop ik ook Cor! En dan steeds Crescendo! Mijn hartelijke gelukwensch. Dag Cor! Dag Anny! Groeten aan Vader en Moeder! Oom Wim. Frans Houps, Leiden. Zoo Franske, wou jij eens een versje of een op stel maken! Ik ben erg verlangend om te zien, hoe je dat er afbrengt. Janny mag wel even helpen! Dag Frans! Groet Vader en Moeder van me en zus niet vergeten! WillemienOudewetering. Dat grappig versje van Janus Bokkum is na tuurlijk afgeschreven. Als ik één der Zater dagen een plaatsje over heb, laat ik het plaatsen. Ik hou meer van eigen gemaakte stukjes, weet je. Afschrijven is geen kunst. Dat kan iedereen maar een fatsoenlijk rijmpje maken of een draaglijk versje, daar is meer voor noodig. Dag Willemien! Groet vader en moeder van me en op de volgenden wedstrijd hoop ik je weer te zien. Anna en Gerard Keizer, Zut- phen. Dank voor hartelijk briefje en bijdragen. Alles wordt geplaatst. Ik begin nu, Gerard met „De Jonge Hertog". Daar wordt niets vergeten. Als de kleine Japie groot is, kan ie vader- en moeders werk nog eens bewnoderen en moge dit dan te vens voor hem een aansporing zijn, om ook de pen te gaan hanteerenals hij ten minste iets van zijn ouders talenten ge- erfd heeft. Dag Anna! Dag Gerard! Dag Japie! Ook de groeten van Tante Rie! Met veel goeds voor uw drietjes! Met Paschen wordt geloot! Denk aan den volgenden wedstrijd! Ziezoo! Nu heb ik, als ik me niet vergis alle brieven beantwoord. Zou ik nog iemand vergeten hebben, dan denke hij maar, dat de brief is zoek geraakt. De vol gende week meer! Wie bij de raadsels of de ingezonden bij dragen geen briefje apart schreef, krijgt na tuurlijk ook geen antwoord terug, en wacht geduldig af of en wanneer d bij dragen geplaatst worden. Oom Wim. CORRECTIE. Een storende fout is verleden Zaterdag ingeslopen in het versje van Gretha Haver- korn over „Als het lente is". De tweede re gel van het laatste vers is weggevallen. Wij krijge.i dan: Want Lente, dat is leven, Dat voelt een ieder aan: De jeugd streeft naar 't nieuwe, Jong leven breekt zich baan. Enz. enz Oom Wim. WIE ZIJN JARIG? Van 15 tot en met 24 Maart. 16 Maart: Annie Slootbeek, Julianastraat 81, Lisse. 18 Maart: Jo v. d. Meer, r.'veen B 181. 18 Maart: Helena Prins, Hoornstraat 2, Al phen aan den Rijn. 18 Maart: Pietje Wensveen, Stompwijksche- weg 59, Stompwijk. 21 Maart: Johan Kriek, de Laat de Kanter straat 20, Leiden. 21 Maart: Petronella v. d. Meer, Oud-Ade. 21 Maart Gerard Rozestraten, Prins Hen drikstraat 24-26, Alphen aan den Rijn. 22 Maart: Leo Plouvier, W. Singel 89, 22 Maart: Amalia van Steijn, Veursche Straatweg 43, Voorschoten. 22 Maart: Paul Rozestraten, alsvoor. 23 Maart Corrie Rozestraten, alsvoor. 23 Maart: Steef Ammerlaan, Weipoort, Zoe- terwoude. 22 Maart: Adriaan v. Dijk, Julianastraat 100 Lisse. 23 Maart: Ant. Fasel, Molensteeg 2. 23 Maart: Jacob de Jong, A 89, Groenendijk Hazerswoude. 23 Maart: Antoon van Haastregt, Dorpsstr. D 76, Zoeterwoude. 23 Maart: Piet van Vliet, Hazerswoude D 37 23 Maart: Kees van Seggelen, Verl. Dorps straat 189, Warmond. 23 Maart Jantje v. d. Voet, Boerhaavestraat 17 Voorhout. 24 Maart: Rika Slingerland, Zuidbuurt C 10, Zoeterwoude. 24 Maart: Ineke Josemans, N. Beestenmarkt 30a, Leiden. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam, van schoolgaande kinderen, wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen voor den verjaardag. (Niet den brief adresseeren aan de Admi nistratie, maar aan „Oom Wim" Leidsche Courant). Door het te laat ontvangen van den brief (ik weet niet, hoe het kwam, maar deze brief werd 8 Febr. afgezonden) kon ik in de verjaringslijst niet opnemen, dat Beb en Mien Verhoogt, den 13en Maart jarig wa ren. Ik heb de datums nu genoteerd. Oom Wim. (Voor de Grooten). LEVENSBESCHOUWING IV. door Dick van Wouw. Eenige maanden geleden stonden de sportbladen vol over de alombekende Ne- derlandsche zwemster Willy de Ouden. Ik weet niet meer bij welke gelegenheid, maar naar ik meen was het ter gelegenheid van een nieuw geslagen record. Alles gaf blijk van lof en men was een en al bewondering voor dat meisje. Ik voor mij vind het allemaal best. Maar....! „Alweer dat ver velende „maar", hoor ik reeds verscheide ne lezertjes (esjes zeggen. Schenk mij even uw aandacht. Wanneer deze courant verschijnt, zal het reeds eenige weken zijn geleden, dat er een groote schare Nederlandsche katho lieke werkloozen, per fiets, op pelgrims tocht naar Rome ging. Alle moeilijkheden, die van te voren nog al veel naar voren werden gebracht, ten spijt, zijn ze toch ge gaan, die kranige kerels. Getuigt dat niet van echt katholiek geloof. Moeten we daar niet eerder ons petje voor af nemen als voor die „recordslagers"? Een jaar of wat terug is er 'n Nederlan der te voet naar Lourdes geweest. Zuiver uit geestelijk beginsel. Dus niet om zijn naam in de couranten vermeld te zien staan! Hoe vindt u dat? Dienden over zulke dingen, als hierbo ven vermeld, niet eerder couranten vol geschreven te worden, als over die record- waanzinnige menschen. En dan die Zesdaagsche in Parijs, en Amsterdam en elders! Het is waar. Zoo iets voorziet de couranten iedere dag opnieuw van nieuws. Dat is, geloof ik, de eenigste mooie kant! De menschen vinden het fijn, daar is die arena een stel gekken te zien worstelen om den prijs. Zij rijden zich half dood op die karren. Voorover gebogen rijden zij daar. Het schuim komt hun op den mond. Daar duikelt er een van zijn fiets en blijft roerloos liggen. Het volk ziet niet meer naar hem om. Hij wordt ergens binnenge dragen. Even later verschijnt hij weer en haalt zijn achterstallige ronde in, met een gebroken rib! Wat een onzin, vindt u ook niet? En zoo zijn er nog veel meer onzinnige dingen. De wereld is er vol van. Wilt u er nog meer van lezen, schaf u dan het boek je van pater Henri de Greeve aan. De titel is: „Periscoopjes" en is in elke katholieke boekhandel verkrijgbaar. Geloof me, u zult er geen spijt van hebben. Verder dank ik Oom Wim voor zijn plaatsruimte en groet U alleq. Tot den volgenden keer. Een plaatstje blijft voor jou gereserveedd Neefje! Dergelijke korte, rake dingetjes zijn voor onze ouderen zeer geschikt. Bij voorbeeld mijn dank! Oom Wim. DE JONGE HERTOG door Gerard Keizer. „Foei, foei, echt hondenweer!" Met deze uitroep kwam houtvester Tim- mers binnenstappen. „Heb je de voeten goed geveegd Thomas, zei z'n vrouw, die doodsbang was, voor haar mooie karpetje. „Tuurlijk vrouw, dat vergeet ik toch nooit", maar, wat zou je er van zeggen, als ik de kachel eens even ging aanma ken, want dat ik het nu zulk buitenge woon aangenaam weer vind, kan ik nu niet bepaald zeggen. „Ja, dat zou je wel kunnen doen, want vooral tegen den avond wordt het zoo huiverig, trouwens ook geen wonder, want het is zoo langzamerhand al midden No vember. Timmers had de daad bij het woord ge voegd en een oogenblikje later vlamde het hout lustig op in de ouderwetsche pot kachel. Moeder Timmers had intusschen een kopje thee ingeschonken en toen namen beiden bij de kachel plaats, vader in één hoekje en Moeder in het andere. Langzaam-aan verdoezelde de schemer elk voorwerp in de kamer, en hulde alles in een waas van geheimzinnigheid. Door de aangename warmte, die de kachel verspreidde, was Timmers al spoe dig ingedommeld en ook moeder begon te knikkebollen. Wij zullen de beide oude menschen hun rust niet misgunnen, maar eerst eens een beetje nader met hen hennismaken, alvo rens dit verhaal te vervolgen. Van geslacht op geslacht was de familie Timmers in dienst geweest bij Hertog van Sandenburg. Timmers, zijn vader, en daar voor diens vader en zooals bij Hertog van Sandenburg, het slot in jongere handen was overgegaan, als een traditie was het geweest, dat altijd de houtvester Timmers ook was meegegaan. De Hertog stond bekend als een humaan mensch en was wijd en zijd bemind en geëerd. Vooral Timmers Vader had altijd goed met hem kunnen opschieten en, als de Hertog weieens een bezoek bracht in de houtvesterswoning, kon Timmers Sr. nog wel eens leukweg zeggen: „En.... hertog, gaan we nog eens beiden verstoppertje spelen?" En dan verdiepten beiden zich in hun jeugdherinneringen, en geen mensch zou kunnen bemerken, dat hier een patroon tegen zijn mindere sprak. Nu echter was Timmers Vader allang dood en de Hertog begon ook al leelijk te sukkelen. Na de dood van Timmers Vader was het als een vanzelf sprekend feit ge weest, dat Timmers Jr. z'n vader had opgevolgd. Kort daarop was Timmers getrouwd en had met z'n vrouw de intrede gedaan om het huis verder te beheeren. Z'n moeder was al wel eerder overle den, en de Hertog had er op gestaan, dat, toen z'n vader ook het tijdelijke met het eeuwige had verwisseld zijn stoffelijke overschot, naast z'n vrouw aan de schoot der aarde was toevertrouwd. Alles was tot op dit tijdstip, waarop dit verhaal aanvangt, in de beste verhoudin gen verloopen. Nu echter de Hertog begon te sukkelen kon Timmers wel eens zitten peinzen, hoe het worden zou, als de hertog eens uit z'n tijd was. De Hertog had één zoon Gustaaf, en deze was nu reeds 28 jaar oud, maar.... of het zoo'n goede patroon zou zijn als z'n vader, dat stond nog te bezien! Timmers had al vaak over Gustaaf een paar praatjes opgevangen, die voor deze nu niet direct vleiend waren. Timmers wilde er echter tot nu toe geen geloof aan hechten, en troostte zich maar met het gezegde: „De menschen moeten praten, de beesten kunnen het niet. Gustaaf .was anders niet vaak op het landgoed te vinden, en het scheen toch wel, dat hij zijn kornuitjes elders in de stad had zitten. (Wordt vervolgd). DE ORGANIST door Wim Simons. IH. (Slot). Deze woorden hadden de parochianen bij zonder getroffen en niet minder stond men verwonderd over het geheimzinnige van de zin. Wie had God als opvolger van de gestor ven Pater aangesteld? Die vraag behoefde niet lang onbeant woord te blijven, want een groote week na de begrafenis van de godsvruchtige Re demptorist klonken schitterende klanken vanuit de kerk in de naastbij gelegen kloos tergang en het geluid was zóó treffehd, dat zelfs een bekwame organist als Pater de Graaf dan niet zou hebben kunnen nadoen. E en jong Pater Redemptorist zat kalm aan het orgel, een Pater, die géén van de kloostelingen nog ooit gezien had. Toen men aanstalte maakte om eens naar het orgel toe te gaan en de vreemdeling van naderbij ts zien, verdween hij en aan stonds begrepen de monniken het.... Pa ter de Graaf's opvolger Het gebeurde een keer, dat een broeder boven bij het orgel te bidden zat, toen plot seling weer prachtige muziek weerklonk. Hij keek in de richting van het orgel en daar zat stil de jonge vreemdeling, met de stralende oogen strak vóór zich uit starend. Even keek de vreemde kloosterling recht in de oogen van de verbaasde broeder. Een prachtige glans lag in de diep-brui- ne oogen maar niets verried verder leven in het lichaam, dat slechts even terug draaide nadat de oogen die van den broe der ontmoet hadden. Jaar in jaar uit speelde de vreemdeling op het orgel; hij verscheen even onverwacht als zijn gestalte verdween en niemand werd ooit in staat gesteld met die persoon, die ongetwijfeld de door God gezonden opvol ger van de gestorven Pater de Graaf was. Een eeuw was voorbijgegaan, zonder dat verandering in de toestand kwam. Op een ongure avond wandelde een dich ter langs de kerk toen hij de prachtige too- nen hoorde. We weten de afloop van zijn onderzoek, dat hij enkele dagen later herhaalde, maar toen met beter gevolg. De kerkdeur stond open: zenuwachtig trad hij binnen in Gods huishet orgel ruischte hemelmuziekvol bewondering keek de dichter omhoog en onmiddellijk kreeg hij een eerbied van groote omvang jegens de bekwame priester, gepaard gaand met een bange vrees, want de wonder- schoone man keek zoo dóórdringend de kerk in, naar de plaats, waar hij geknield zat. Toén klapte hij het orgel dicht en verliet geruischloos het hooge koor. Niemand bevond zich buiten de twee vreemdelingen in het groote kerkgebouw. Zacht naderde de slanke gestalte van de organist le plaats, waar de poëet vol ver wondering naar hem keek. Dan barstte hij in tranen uit en viel vóór de voeten van de Engel neer en bekende, dat hij een zondaar was, maar hij beloofde te zullen biechten bij de eerste gelegen heid. 's Avonds schiep de dichter een wonder schoon gedicht. 's Zaterdags keerde hij gelukkig uit de Kerk terug naar zijn hotel en legde den grondslag voor beter leven en.voor zijn latere roem. OM DE KACHEL door Gretha Haverkorn. Des Winters in het buiten vaak Onaangenaam en guur; Dan zoekt men thuis gezelligheid Bij 'n brandend, knappend vuur. Zijn allen er omheen geschaard, Dan komt het oogenblik: Als Opa wat vertellen gaat Is ieder in zijn schik. „Er woonde", zoo begint hij dan, „In een dorp 'n oude vrouw, „Zij leefde eenzaam daar alleen, „In 'n kamer eng en nauw. „Ze had niet veel, doch juist genoeg „Aan 't schamel stukske brood; „Ze was tevreden met het lot, „Dat haar het leven bood." „Zoo was het leven dag aan dag „Der vrouw, totdat haar lot „Door lastertongen treurig werd, „Haar trof der menschen spot. „Want zij, die niemand iets misdeed, „Nooit kwaad nog had gedaan, „Zij had geen ruste, vreugde meer, „Zij werd met smaad belaan." „Men schold haar na", ging Opa voort, „Voor tooverheks en tang, „Een reden was daar nimmer voor, Zelfs kind'ren waren bang „Een 't vrouwtje met het grijzend haar, „Had daarvan veel verdriet, „Totdat men haar op zek'ren dag „Niet meer verschijnen ziet." „En toen..?" zoo riepen wij in koor, En Opa zeide luid: „Nu komt het varken met zyn snuit, „Want mijn verhaal is uit!" De moraal van dit verhaaltje is, Waarom ik aan u vraag: „Plaagt oude menschen nimmer toch, „Geeft liefde, helpt hen graag!" EEN WAARHEID door Gretha Haverkorn. Velen houden kippen, Niet voor 't beestje zelf; Maar voor heel iets anders, Vader heeft er elf. Kippen noemt men pluimvee, Soorten zijn er veel: Boeren-, kriel- en raskip, Wit en zwart en geeL Kippen zijn maar kippen, Loopen in de wei; Leven ook in hokken, Met de haan er bij. Kippen zijn heel nuttig, Dat weet iedereen; Vraagt het aan een boer maar, Die zegt vast niet neen. Weest voor hen steeds zorgzaam, Voert de kip op tijd. Kip zorgt wederkeerig Voor U bij 't ontbijt. Want een ei smaakt heerlijk, Hard gekookt of zacht; 't Heeft aan menig zieke Beterschap gebracht! Kippen' blijven kippen: Waarheid als een paal! Ei blijft ei, maar't leggen Gaat nooit machinaal!!! WALEWEIN Een verhaal uit den riddertijd door Ant. Olde Kalter. XIVI. „Hier bevindt zich een hut", riep nu Adelbrecht, die geheel vooraan liep, „wel licht is het de kluis van Clauderus." Tegen de rotsachtige berghelling aange bouwd, bevond zich inderdaad een kluize naarsstuip, gekenmerkt door een groot kruis boven den ingang. Zoodra zij de kluis waren genaderd, klopte Walewein eenige malen achtereen flink met den punt van zijn zwaard tegen det deur. Een donderende stem verliet zich hierop hooren: „Zeg mij wie Gij zijt, dat Ge een eerbiedigen kloosterling zijne rust ver stoort: zooniet, dan zal ik u doen weten dat de knots vcan Clauderus, ook de wolven tot zachte lammeren maakt.' „Bedaar, eerwaarde vader: het is ons onmogelijk dezen nacht verder te reizen. Gij kunt een goed werk doen door ons on derdak te verleenen. Open dus uw deur voor een drietal ridders en een schildknaap. Zeg ons tevens waar we onze rossen kunnen stallen. Zij zjjn geheel uitgeput." „Gij verlangt zooveel tegelijk, vriend: heb eens een oogenblik geduld. Ik zal mij eerst overtuigen of Gij aldan wel waarheid spreekt, 's Kluizenaars vel is te goed om door Saksers te worden fijn gekneden". De deur opende zich nu op een kiertje en een tolronde kaalhoofdige in een ruig- bruine pij gekleede man keek naar buiten. „U zal geen kwaad geschieden eerwaar de vader", sprak Walewein, den monnik de hand reikende. Eenigszins terughoudend beantwoordde de kluizenaar dezen groet, waarop ook de anderen naderbij kwamen. „Is het mogelijk onze paarden in uwe kluis onder te brengen, heer monnik?" hervatte Walewein, terwijl hij aanstalten maakte om naar binnen te gaan, vanwaar hem de heerlijke geur van en gebraden stuk klein wild tegenkwam. „Ik bid U, edele heer, een oogenblik; laat mij even mijn gebedenboeken opbergen. Bovendien is het onmogelijk uwe rossen in mijn hut te plaatsen, doch aan de rechter kant van mijn kluis bevindt zich een soort rotsenafdak, dat Ge voor dezen nacht zeer wel kunt gebruiken als stal. Intusschen zal ik mijn vertrek voor het avondmaal in gereedheid brengen, „Wij danken U daarvoor nu reeds, doch we hopen tevens, dat het geen onsmakelij ke disch wordt. Er kwam mij zoo'n heer lijken geur tegemoet. Wellicht onthaalt ge ons op reeënpasftei!", antwoordde Wale wein, zijn paard bij den teugel terugleidend Aan den rechterkant der hut bevond zich zooals de monnik had gezegd een door de Natuur gevormd afdak, doordat een bree- de platte rots ver boven de anderen uit stak. Het was wel niet bij uitstek geschikt voor paardenstal, doch nood breekt wet, bovendien zag het niet naar ongunstig weer uit. De paarden werden meet behulp van eenige halsters aan een boomstronk beves tigd, waarna het viertal naar Clauderus' hut terugkeerde. (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 8