ZATERDAG 24 FEBRUARI 1934 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BLAD PAG. 11 CORRESPONDENTIE. Cor en Annie van Diest, Sas sen h e i m. Dank voor nieuwe bijdra gen. Denkt ook aan ons Paaschnummer! Dag Annie! Dag Cor! Groeten aan Vader en Moeder! Tot later, dan meer! Hanny v. d. Me ij den, Leiden. 7-oo Hanny, vond jij dat briefje zoo mooi! Nou, het was ook voor zoo'n kleine meid al niet slecht, Wie schrijft zooals ie spreekt, schrijft zooals het hoort! Dag Hanny! De verjaardagen van jou en Hilda zijn geno teerd! Alda Rutten, Bleiswijk. Het was inderdaad de bedoeling dat onze lezers en lezeressen boven de 14 jaar de raadsels onder C zouden oplossen. Dat is trouwens ook het geval geweest en wel in zoo'n groote getale, dat ik meer dan tevreden was Tot ziens dan in Mei of Juni! Johanna heeft groot geluk. „Blijven meedoen!" „De aanhouder wint!" Dag Nichtjes! Groeten aan vader en moeder! Gerarda Castelein, Leiden. Weet je wat je schreef Gerarda? Luister even: ik lees daar: „Maar enfin, er komt nog een vacantie. Dan maak ik beslist iets moois". En nu wacht ik af Gerarda! Dag lieve Nichtjes allemaal! Ik verwacht u al len weer den volgende keer! Groeten jullie vader en moeder van me. Voor u allen de hand! Denken jullie ook eens aan ons Paasch-nummer? Ik wacht af! Nanda v. Ruiten, R'veen. Wat was dat 'n bof voor Sjaantje Bontje ge weest! En nu had onze goeie Nanda eens een boek moeten winnen. Volhouden Nan da! Het opstel zal ik eens bewaren voor later, als we nog eens sneeuw hebben. Dag Nanda! Wim Mulder, Leiden. Zoo mijn Neefje vond jij het zoo fijn, dat we weer raadsels gaven. Ja, ik vond het fijn, dat ik jullie zag. Trouwens, ik verwachtte Mientje én Bertie, Marietje en onze goeie Wim en daar waren ze! De verjaardagen heb ik genoteerd! En nu lieve kinderen de hand voor u allen. Veel groetjes aan Pa en Moe? Tot ziens op den volgenden wedstrijd! Riet, Evie, Georgie S tip donk. Ik zou het als het op gunnen aankwam ook graag gezien hebben, dat één van uw drietjes een prijs had gekregen. Maar nu dit niet het geval is, toch blijven meedoen! Wie niet waagt, wint nooit iets: heeft zelfs geen kans! Dag jongens! Groeten aan jullie ouders! Ria Kohschulte, Leiden. Het was inderdaad een dure grap en ons broertje zal in 't vervolg wel wijzer zijn. Voor ons Hoekje was dat stukje te klein en dande mededingers aan den wedstrijd gaan voor. Dag Rie! Keesv. d Meer,, Noordwijk (B) Zoodra zusje zes jaar wordt, laat ik ze ook in de krant zetten. Waarschuw me maar eens! In Mei kun je met de grooten mee doen. Dat is best! Maak nu ook veel groe ten aan vader en moeder en aan Haye, Theo, Hilda en Jan! Voor jou de vijf! Rinus de Haas, Stomp w ij k. Welkom Rinus! Blijven voortaan meedoen! Inderdaad waren de twee raadsels „tip top" in orde. Kan broertje en zusje den volgenden keer ook niet meedoen? Ik wacht af! Dag Rinus! Veel groeten ook aan va der en moeder en broer en zusje! Wanneer zijn de kleintjes jarig? PeetKriek, Leiden. Het opstelle tje „Over mijn Ouders" was te klein! Als ik het zoo liet plaatsen, moest je den bril van Grootvader opzetten, anders vreesde ik, dat je het niet vond. Neen Peetje! Dan was het versje beter! Wacht nog een paar jaartjs en danis de plaats open. Dag Peet! Groet vader en moeder van me en groote broer, Hierbij zullen wij het laten. De volgende week ga ik door met de correspondentie en het beantwooden der ingekomen vra gen. Oom Wim. ASCHWOENSDAG door Cor van Diest. „Gedenk, o mensch, dat gij van stof zijt", Klinkt ernstig en vermanend 't Priesterwoord; Dat men, bij 't ontvangen van 't kruiske, Ons zaohtkens toegesproken hoort. „Gedenk dat gij slechts van stof zijt, „En tot stof eens wederkeeren zult"; Wat mag dit woord, ons Christenen, Ons leeren? Hebt even nog geduld! O, ja, wij weten dat we eens zullen sterven; 't Aardsche leven is slechts ijdelheid. Laat ons daarom -God alleene dienen Gedurende onze gansche levenstijd. WIE ZIJN JARIG? Van 25 Febr. tot en met 3 Maart*) 25 Febr.: André Frankhuizen, Langebr. 50. 25 Febr.: Nico Kniest, Abspoelweg 5, Oegst- geest. 25 Febr.: Arrie van Tongeren, Heerenweg 46a, Warmond. 25 Febr.: Nellie van Meurs, Rietveld, Ha- zerswoude. 26 Febr.: Mientje v.- d. Berg. 2e Gortest. 30 26 Febr.: Jan de Best, W. Singel 101. 26 Febr.: Annn Buil, Rijndijkstr. 21 27 Febr.: Truusje van Tongeren, Heeren weg 46a, Warmond. 3 Maart: Bertha Jansen, Langegracht 115 3 Maart: Gerard Zwetsloot, Ketelboeterst. 3 3 Maart: Theo Fles, Hooigracht 24. 3 Maart: Adriaan van Tongeren, Heeren weg 46e, Warmond. Ik vergat den 22sten Febr. den ver jaardag van Frans Luykx. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen vóór den verjaardag. Denke er om, deze lijsten zijn uitsluitend voor de school gaande jeugd. Oom Wim. WIE DOET MEE? Wie wil voor ons Paasch-pummer een verhaal of een vers schrijven? Laat ik eenige onderwerpen noemen! 1. Paschen, 2. Goede Vrijdag, 3. Jezus' Opstanding, 4. Jezus leven en dood, 5. Witte Donderdag. 6. Het is volbracht. 7. De Lente. 8. Onze Mei. 9 Paaschvacantie. 10. De natuur herleeft. Onder de inzenders wordt een boek ver loot. Oom Wim. DE LENTEFEE. door Truus de Haas. Het was nacht en- heel stil in het groen wordende bosch. Het weer werd zachter. De Winter was verdwenen, de Lente op komst, en op deze heerlijke nacht, verscheen plots de Lentefee. In 'n wit kostuum, heel lang tot aan de voeten, met fonkelende ^terren bezaaid. Iedere ster gaf licht en zoo mooi, dat het heele bosch als bij tooverslag ontwaakte. Met onderzoekende blik ging zij van boom tot boom, haar oogen goed de kost gevend. Toen floot zij op een gouden fluitje en als op commando versohenen er wel honderd kleine elfjes en feetjes, met prachtige witte kleedjes aan en zilveren kroontjes op. Ieder hield in de hand 'n klein gouden stokje en de Lentefee bracht haar hand in de hoogte, en alle kleine elfjes gingen rond om de Lentefee staan en deze sprak ze al dus toe: - „Mijn lieve vriendinnetjes, ik heb U allen bij elkaar geroepen, om het bosch te doen ontwaken uit hare winterslaap. „Het weer is zacht, reeds Koning Winter is van ons heengegaan en wij, Lentefeetjes, gaan nu de natuur wakker maken. Gij raakt meit Uw too verstokjes even alle boomen en planten aan, dan zullen de bloemen ontwaken, knopjes in de boomen komen en spruitjes aan de takken; op het groene graskleed zullen dan de lieflijke madelief jes ontwaken en de gele boter- en paarden- bloem zullen verschijnen. „Als dit gebeurd is, zullen wij feest vie ren, tot dat de dageraad zal lichten". Zoo sprekend ging zij verder en de feetjes en elfjes gingen allen heur plicht doen. Zingende, heel zachtjes, zoo mooi als al leen de elfjes dat kunnen doen, deden zij haar werk; het leeken wel kleine engeltjes die uit den hemel waren neergedaald. Zoo dwaalden ze dan met haar dwaallichtjes rondom het bosch, raakten kale, donkere boomen aan en zie! De maan stond recht boven het bosch en wierp haar zilveren stralen over het gansche land. Het leek alsof ze glimlachte tegen die witte elfen-kindertjes in het bosch. Zij gingen door tot alle boomen en planten „geraakt" waren. Toen verscheen plots de oudste Koningin van de elfjes, de „Lentekoningin". Even blies zij weer op heur gouden fluit jes en alle elfen en feetjes verzamelden zich rondom haar. Haar gouden en zilveren kroontjes schit terden en de vogels die in het groote bosch pas waren teruggekeerd, werden wakker en vlogen ook rondom de elven kindertjes. En ook zij gingen luisteren naar hetgeen de Lentekoningin te vertellen had. Deze floot nog twee keer op een fluitje en zie daar verschenen vijftig kaboutertjes die met groote tafels liepen te sjouwen en 'n feestdisch aanrichtten. Anderen liepen in optocht met 'n trompet aan den mond. Ze zetten 'n vroolijke marsch in en gingen in het gras zitten. Het was 'n aardig tooneeltje. De feesttafels waren klaar gezet en de wijn werd geschonken, dat was pas 'n feest! De leeuwerik gaf 'n solostuk ten beste en de kleine elvenkindertjes klapten in hun roze handjes, 'n Musch kraste 'n „eentonig wijsje". Ontluikende knopjes richtten zich op om ook te genieten van het vroolijk ge snap en gezang dier gevederde woudbewo ners. Toen de kaboutertjes 'n vroolijke wals inzetten, dansten allen op de maat der mu ziek. De Lente werd wel goed ingezet. Doch aan alles komt 'n einde, ook aan dit Lente feest. De sterren verbleekten, werden wel dra geheel weggevaagd, de dageraad ging lichten. Dat was het sein om te vertrekken. En daar gingen ze heen. Zie de slaap dronken elvenkindertjes en kaboutertjes zich verzamelen rondom de Lentekoningin. Deze sprak 'n woordje over het welgeslaag de Lentefeest, en na een: „lang leve de Lentekoningin"! werd het feest besloten. En na 5 min. lag het bosch weer eenzaam en verlaten, beschenen door het zilveren lioht van de maan tot de dagvorstin haar zegewagen bestijgen zou. (Voor de grooten) Hij was het echte schooierstype Met zijn oude rafel pet, Tusschen dikke lippen bengelt Een vormloos eindje sigaret. Niemand heeft hij op de wereld Hij sluit niemand in zijn hart, Want ook niemand in zijn leven. Brengt hem leniging van smart. Toen zijn vader was verdronken Aan de haven Werkte hij, Toen had moe hem wreed verlaten. En zoo was hij eensklaps vrij. Niets was hem nog nagelaten, Dan zijn oude rafelpet, Welks bezit hij zelf aanvulde Met zijn eindje sigaret. Maar ook schooier voelt behoefte Aan een liefdevollen blik, Wil óók anderen liefde geven Maar verraadt dit met geen blik. Als hij weer eens loopt te peinzen Wie hij liefde geven zal, Ligt onverwachts het water voor hem Staat hij aan een hooge wal. Kinderen zijn aan 't aasjes scheppen, Tot.... opeenseen gil weerklinkt En onder luide kinderkreten Een hunner naar de diepte zinkt. Schooier ziet het! Geen bedenken! Af! De oude rafelpet! Daarnaast legt hij nog behoedzaam Een aftandsch eindje sigaret. Dit kind heeft opeens zijn liefde, Bruischend grijnst de stroom hem aan Moedig springt hij in de diepte; Schooier, dat was mooi gedaan! Maarterwijl aan d'andere oever 'n Schreiend knaapje huiswaarts gaat, Sluiten zich de golven klotsend Boven schooier van de straat. Schooiersliefde bracht een offer; Maar in hoogen hemelwoon Voor zijn onbaatzuchtige liefde Geeft hem God zijn eeuwig loon. En als eenige getuige Naast een oude rafelpet Ligt, op 't bankje bij de haven, Een vormloos eindje sigaret. H. VASTENTIJD door Cor van Diest. Doet boete en wil u versterven" Zoo maant de H. Kerk in dezen tijd, Maar veertig dagen lang, oh! 't Duurt haast wel een eeuwigheid. „Weest ingetogen, niet luidruchtig, Doet met meer ijver uw gebed"; Luidt verder dan de vermaning Maar maken we niet liever wat meer pret? 't Snoepen moet nu ook achterwege blijven, Heel de groote vasten door; Maar, o dat valt zoo hard, 'n lekkernij ontberen, Veertig dagen lang, ik kan 't niet, hoor! Maar neen, goede Jezus, zoo wil ik niet denken, U, die ons vrijgekocht hebt door Uw Heilig Bloed U leed zooveel en klaagdet niet U ontbeerde veel meer nog; en dat geeft ons moed. Zouden wij niet 't snoepen kunnen laten Waar U ioch vastte veertig dagen lang, Zouden we geen tijd kunnen vinden om te bidden Waarvoor ik van U vast en zeker nog loon ontvang. We willen ons versterven, meer en eerbiediger bidden, Geen snoeperij; ja, dat is ons ernstig besluit, Veertig dagen, 't is wat voor ons die graag willen: Voor we 't goed weten is de Vasten weer uit. HET VERHOORDE GEBED OF DE VLUCHTELINGEN VAN MEXICO door Jeroen Need. In een dorpje van Mexico stond een huis je, bewoond door een weduwe en haar kind. Haar man was twee jaar geleden gestor ven. De laatste jaren leden ze verschrik kelijke armoede, daarbij kwam nog de ge vreesde Christenvervolging. Toen op de 4de September eenige man nen gillend, roepend, en hijgend door het dorp kwamen en riepen dat de Christen vervolgers het dorp binnen drongen, viel de weduwe, die bij de deur stond, om een luchtje te scheppen, van schrik ter aarde. Terstond snelde haar 12-jarig zoontje zijn moeder te hulp en probeerde haar weder tot bewustzijn te brengen. Na eenigen tijd was het moedertje weer bijgekomen en richtte zich op. Haar zoon tje, vol medelijden, deed al het mogelijke om zijn moedertje in al deze ellende be hulpzaam te zijn. Hun armoede was zoo groot, dat ze zich geen brandstoffen kon den aanschaffen. Toch wilde de jongen trachten hun schamele woning nog eenigs- zins te verwarmen. Wat nu te doen? Na eenige oogenblikken kwam hij tot het idee om in het bosch, wat achter de woning lag, wat hout te gaan sprokkelen. Met een wip vloog hij de deur uit en kwam na eenige minuten weder terug met een arm vol hout. Weldra had hij nu het vuur aan gemaakt en konden zij zich thans verwar men. Hij keek zijn moeder droevig aan, sloeg zijn armen om haar hals en luister de haar iets in het oor. Na eenige oogenblikken hoorden ze eens klaps weder een gejoel en een rumoer. De Chrisenvervolgers plunderden de hui zen en trachtten overal binnen te dringen Opeens vielen eenige dezer mannen de wo ning binnen en mishandelde het armen moedertje. Zij sloegen, scholden en tierden en alles wat zij konden gebruiken namen ze mede, zoodat het weinige wat zij nog had, door hen werd weggevoerd. Na dezen aanval te hebben doorstaan, was het hun zoo benauwd geworden, dat ze besloten om naar een ander dorp te vluchten. De jongen, hoewel klein, maar vol moederliefde, trachtte haar in alles be hulpzaam te zijn en haar op deze wijze zijn liefde te toonen. Na een tocht van twee dagen en een nacht gemaakt te hebben, kwamen ze ein delijk in een ander dorp aan. Uitgeput van honger zonk het arme vrouwtje op den weg neer. De knaap begon te scheien en wist niet wat hij moest beginnen. Hij was vreemd en kende niemand in het dorp, aan wie hij eenige hulp zou kunnen vragen. Biddend viel hij op zijn knieën en smeekte zyn he- melsche Moeder om hulp. En toen? Een rijke weduwe uit dat dorp kwam precies voorbij en nam beide mee en gaf ze gast vrijheid in haar huis. Zoo was het gebed van het zoontje ver hoord. WALEWEIN. EEN VERHAAL UIT DEN RIDDERTIJD door Ant. Olde Kalter. XLHL Zoodra zij het bosch waren doorgereden lag het kleine stadje voor hen: een vrij hooge muur omringde het plaatsje. De stadspoort werd door twee mannen bewaakt. Toen zij de reizigers bemerkten hieven ze hunne lansen, terwijl de grootste der twee riep: „Staat heeren en zegt ons uwe namen, vóór wij u de poort openen!" „Ik zal aan uwen wensch voldoen vriend, antwoordde Walewein; „ik ben geheeten Walewein, riddel van Koning Arthurs Ta felronde en mijn metgezel is Adelbrecht mijn schildknaap. Op weg naar Koning Amoraen zijn wij genoodzaakt door Uwe poorten te trekken". „Koenraad, laat de edele heeren door!" Een verharde zandweg liep door het mid den der stad. Aan weerszijden stonden de kleine doch behoorlijk ingerichte poorters- woningen. Het merendeel der poorters leefde van den landarbeid, waaruit het bierbrouwen voortvloeide. Ook voorzagen zich velen in hun levensonderhoud door te werken onder de roede van de meiers der naburige burcht- heeren. Men kan zich licht een voorstelling maken welk een haat deze opkomende bur gerij den edelen en hooge landheeren toe droegen. Desniettemin behandelden zij oppervlak kig de hun poorten passeerende edelen met eenigen eerbied. Zoodra zij de reizigers bemerkten, kwa men kinderen in grooten getale nieuws gierig toeloopen. De kostelijke wapenrustin gen, de schitterende helmen, de snelle ros sen, waren middelpunten van kinderlijke belangstelling. Zij verdrongen elkaar om de beide vreem delingen. „Uit den weg, klein goed; laat ons door!" riep de schildknaap in de stijgbeugels staan de. „Och, wat, laat hen", sprak de ridder, lachende. „Wat zoudt Gij denken van een beker bruin bier, Adelbrecht? Wellicht verschaft ons een der poorters zulks", hervatte hij een oogenblik later. „Bij den wijnkelder der Monckt-abdij, daar doet Gij goed mede heer: het zal ons wel verkwikken". Zij sprongen van hunne paarden en bon den deze aan een rek vast. Intussohen waren verschillende mannen en vrouwen naderbij gekomen: een ridder- bezoek was niet alledaagsch. „Kunt Gij mij wellicht zeggen, goede vriend, waar men ons hier ergens een beker bier schenkt? wij hangen reeds geruimen tijd in het zadel", riep Walewein nu tot een nieuwsgierigen jongen man, die, ver gezeld van een ruigharigen hond, diohter- bij gekomen was. „Meester Berdtholt schenkt kralend bier heer, zijne taveerne is geen avond onge vuld! Indien Gij verkiest, breng ik U naar hem toe". „Kom mee", antwoordde Walewein, reeds voortstappende. Een ruime honderd schreden verder be vond zich de herberg van den meester; het was een hooggebouwd huis met plat dak. Zoodra zij de taveerne (herberg) waren genaderd, gaven de reizigers de paarden aan een dikbuikigen wachter, die juist uit een middagdutje ontwaakte, over. De eenvoudige woning leende zich ech ter allerminst voor ridderbezoek; in het boveneinde was een rij breede planken aangebracht, waaróp een aantal kruiken stond; een vijftal lage tafels, omringd door banken, waren de overige meubels: „Voor der poorters zinnen heel wel", zooals Mees ter Berdtholt placht te zeggen. De waard, niet en wel gesteld op het hooge bezoek, drentelde ietwat zenuwach tig heen en weer. „Men zeide ons, dat Gij kralend bier schenkt, Meester; overtuig ons eens van de waarheid!" riep Walewein, terwijl hij zich op een stoel zette. „Aan uw verzoek zal voldaan worden heer", sprak de waard, naar een groote tot den rand toe gevulde kan bier sloffende. Hij nam twee koperen bekers, vulde ze met het bruischende bier, en zette deze voor de dorstige reizigers neer op tafel. „Bij de reis die wij nog hebben af te leg gen, Uw bier smaakt beter dan water, vriend Berdtholt", sprak de ridder, zijn glas in eenen teug ledigende. „Zooals alle poorters zeggen", vulde deze aan. „Hoe heet Gij?" wendde Walewein zich een oogenblik later tot zijn gids. „Ik ben geheeten Wetmar, heer". „Meester, laat dan ook Wetmar van uwen koelen drank proeven, want dit bier smaakt naar meer! „Gij vleit mij, edele heer!" „Geenszins Berdtholt; hier scheen mij een tweeden beker". „Zoo juist spraakt Gij van een lange reis, heer; dit wijst er op, dat Gij voor den avond Uw doel nog niet hebt bereikt". (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 7