DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN
Bureaux: PAPENGRACHT 32, LEIDEN
DE FINANCIEN DER PLATTELANDS
GEMEENTEN
25ste Jaargang
DINSDAG 20 FEBRUARI 1934
No. 7741
DE ABONNEMENTSPRIJS bedraagt bij vooruitbetaling:
Voor Leiden 19 cent per week2.50 per kwartaal
Bij onze Agenten 20 cent per week 2.60 per kwartaal
Franco per post 2.95 per kwartaal
Het Geïllustreerd Zondagsblad is voor de Abonné's ver
krijgbaar tegen betaling van 50 cent per kwartaal, bij
vooruitbetaling. Afzonderlijke nummers 5 cent, met
Geïllustreerd Zondagsblad 9 cent.
TEL. INT. ADMINISTRATIE 935, REDACTIE 15 II
GIRONUMMER 103003, POSTBUS No. 11
DE ADVERTENTIEPRIJS BEDRAAGT:
Gewone Advertentiën 30 cent per regel
Voor Ingezonden Mededeelingen wordt
het dubbele van het tarief berekend.
TELEFOONTJES van ten hoogste 30 woorden, waarin be-
betrekkingen worden aangeboden of gevraagd, huur en
verhuur, koop en verkoop: 0.50
DIT NUMMER BESTAAT UIT DRIE
BLADEN.
Een rede van prof. Huizinga.
Voor de leden van de Sociëteiten „De
Groote Club" en „Doctrina et Amicitia"
te Amsterdam heeft prof. dr. J. Huizinga
uit Leiden gisteravond aan het jaarlijks
diner een rede uitgesproken over het on
derwerp „Loopt onze beschaving gevaar?"
De vraag „Loopt onze beschaving ge
vaar?" zou, aldus prof. Huizinga, dertig
jaar geleden met een ongeloovigen glim
lach ontvangen zijn. Nu is zij op ieders
lippen. Welhaast algemeen is de overtui
ging dat de Westersche beschaving een
nieuwen algemeenen oorlog niet zou door
staan, en het is een klein lichtpunt in dezen
duisteren tijd, dat althans dit bewustzijn
meer en meer schijnt door te dringen.
Doch ook afgescheiden van de kans op oor
log blijft er reden tot de vraag. Beschaving
heeft tot voorwaarde een zekere gewichts
verhouding tusschen geestelijke waarden
en technisch-economische volmaking, altijd
zóó, dat het geestelijke volstrekt predomi
neert (overheerscht). Is die voorwaarde nog
vervuld? In de technocratie (de heerschap
pij van de techniek) zelve schijnt het hoofd
gevaar gelegen. De middelen en werktui
gen zyn te machtig geworden, de mensch
beheerscht zé niet meer, maar wordt er
door beheerscht
Deze opmerkingen van den Leidschen
professor kunnen niet worden weersproken.
In een waarlijk beschaafd volk, in een
waarlijk beschaafd mensch zal inder
daad het geestelijke volstrekt predominee-
ren, overheerschen. Voorzoo ver dat niet
geschiedt, is die beschaving slechts schijn.
Verder vervolgde prof. Huizinga:
Nauw verbonden aan de technocratie is
het gevaar der over-organisatie. In elke
organisatie raakt een stuk persoonlijke ver
antwoordelijkheid zoek. In de zucht tot cor
poratieve aaneensluiting mechaniseert zich
het sociale leven. Het gevolg is verzwakking
van het oordeel en verval van de moraal.
Een algemeen puerilisme (kinderlijkheid)
viert hoogtij, en de maatstaven in de be
oordeeling van recht en onrecht zijn zwak
geworden.
By deze bewering van den hoogleeraar
willen wij even opmerken, dat wy het er
niet mee eens zijn. Zeker, het „gevaar
der over-organisatie" bestaat (al dan
niet nauw verbonden aan de technocratie).
Dat in een organisatie de persoonlijke ver
antwoordelijkheid kan zoekraken, en dat
verzwakking van het oordeel en verval van
de moraal een gevolg van organisatie kun
nen zijn, zullen wij ook niet ontkennen.
Maar; dat alles, wat gebeuren kan, ge
schiedt feitelijk als algemeene regel
niet. De organisatie roept vaak de slapende
of suffende persoonlijke verantwoordelijk
heid wakker, terwijl zij het oordeel ver
scherpt en de moraal in een klaarder licht
stelt.
En prof. Huizinga zal het wel uit de ge
schiedenis weten, dat de maatstaven in de
beoordeeling van recht en onrecht nooit zóó
zwak zyn geweest, als in het tijdperk tus
schen de gilden en onzen nieuwen tijd, met
het gevolg, dat toen een groot deel der ar
beiders, naar het woord van Leo XIII, „een
bijkans slavenjuk" werd opgelegd, terwijl
toen het... „puerilisme" zoo algemeen was,
dat langen tijd de massa arbeiders haar lot
heeft gedragen met een gelatenheid, die
heelemaal geen eisch was van mensche-
lijkheid of Christelijk beginseL
Bij een „corporatieve aansluiting" zal,
naar ónze overtuiging, het gevaar voor „een
algemeen puerilisme" niet zoo groot zyn.
als prof. Huizinga vreest, en zal het recht
zeker zuiverder en krachtiger worden nage
leefd en gehandhaafd dan in onze nog (al
zijn we een anderen weg ingeslagen) in
hart en ziel individualistische samenleving.
Inkomsten der Gemeenten
DE OPCENTEN OP DE
GEMEEN T ETON DSBELASTING
De grondbelasting en andere
belastingen op vaste
goederen
DOOR
A. A. C. M. VAN IERSEL
Burgemeester van Noordwijkerhout
Naast de uitkeeringen uit het gemeente
fonds, die ik in het vorig artikel besprak,
vinden de gemeenten hare mfddelen o.m.
in de heffing van diverse belastingen en
retributiën.
Zooals de lezer wel zal weten, hadden
de gemeenten vóór 1930 een eigen hoof de-
lij ken omslag en hieven zij voorts opcen
ten op de rijksinkomstenbelasting. Sinds
de invoering der nieuwe wet op de finan-
cieele verhouding is dit afgeloopen. Ge
meentelijke inkomstenbelasting, z.g. hoof
delijke omslag en opcenten op de rijksin-
komstenbelasting, komen niet meer voor.
Wèl kunnen de gemeenten opcenten op de
gemeentefondsbelasting leggen en van die
bevoegdheid wordt tegenwoordig een maar
al te dankbaar gebruik gemaakt.
De door de gemeenten te heffen opcen
ten op de gemeentefondsbelasting zijn
wettelijk begrensd. Op geen enkelen aan
slag mag een hooger aantal opcenten wor
den gelegd dan dat, hetwelk de gemeente
op de hoofdsom der grondbelasting voor
de gebouwde eigendommen heft. Dit aan
tal bedraagt ten hoogste 80 en daarmede
is het getal opcenten op de gemeentefonds
belasting ook tot 80 geïmiteerd. In één ge
val kan evenwel aan de gemeente toestem
ming worden gegeven om meer dan 80 doch
ten hoogste 100 opcenten te heffen en wel
indien de gemeente, ondanks het feit dat
alle andere belastingen tot redelijke be
dragen zijn opgevoerd, er niet in slaagt de
begrooting sluitend te maken. Als er een
gemeente dus meer dan 80 opcenten op
de gemeentefondsbelasting worden gehe
ven, wil dat tevens zeggen, dat van alle
belastingen de schroef flink is aange-
droaid. Zulke gemeenten worden zwarte
schapen onder hare soortgenooten en zij,
die naar believen hunne woonplaats kie
zen, zullen dergelijke gemeenten met zorg
vermijden. Het aantal zwarte schapen wast
intusschen onrustbarend snel! In het be
lastingjaar 1932T33 waren er reeds 230 ge
meenten, die 100 opcenten op de gemeente-
fondsgelasting hieven en dit Tantal is nog
steeds klimmende. Ook in deze streek zijn
er verschillende, ik noem: Lisse, Noord
wijkerhout, Rijnsaterwoude, Sassenheim,
Uithoorn, Voorhout en Zevenhoven. Ter
Aar heeft 91 opcenten, Alphen a. d. Rijn,
Alkemade, Hillegom, Hazerswoude, Kat
wijk, Leiden, Leiderdorp, Nieuwkoop, Veur,
Woubrugge, Zoetermeer en Zegwaart hef
fen 80 opcenten. Dan volgen Nootdorp met
75, Nieuwveen met 70, Zoeterwoude met
65, Voorschoten met 55, Woerden en
Noordwijk met 42, Leimuiden met 40,
Oegstgeest met 22, Bodegraven met 15,
Warmond met 11 en Koudekerk met 8 op
centen, terwijl Wassenaar in 't geheel geen
opcenten op de gemeentefendsbelastng
heeft.
Zoolang de opcenten op de gemeente
fondsbelasting niet boven de 80 gaan, kun
nen zij progressief worden geheven, d.w.z.
dat het aantal opcenten geleidelijk kan
stijgen bij toeneming van de belastbare
som. Daar evenwel de gemeentefondsbe
lasting op zichzelf reeds progressief is,
krijgt men bij geleidelijke toeneming van
het aantal opcenten een dubbele progres
sie. Dit zal dan ook wel de reden zijn, dat
vrijwel geen gemeenten van de bevoegd
heid tot progressie gebruik maken.
Boven vermeldde ik met een enkel woord
de grondbelasting. Dit is zuiver een rijks
belasting, over welker heffing de gemeen
ten niets hebben te vertellen, doch de op
brengst ervan komt voor 3/4 ten goede aan
de gemeenten. Op de grondbelasting kun
nen door de gemeenten opcenten worden
geheven en wel 80 op de gebouwde en 20
op de ongebouwde eigendommen. Alle ge
meenten, die ik boven noemde, heffen het
In dit artikel wordt uiteengezet,
hoe de gemeenten uit verschillende
belastingen inkomsten kunnen
trekken, speciaal ook tot welk be
drag in verschillende gemeenten
onzer omgeving de opcenten op de
gemeentefondsbelasting worden ge
heven.
maximum aantal opcenten op de grondbe
lasting met uitzondering van Bodegraven,
dat op de ongebouwde eigendommen geen
opcenten heft en Woerden, dat op de ge
bouwde eigendommen 65 in plaats van 80
opcenten heft. De gemeenten beschouwen
zooals wel blijkt de heffing van op
centen op de grondbelasting als de eenvou
digste en natuurlijke zaak ter wereld.
Over andere belastingen wordt in den
Raad nogal eens gediscussieerd, over de7e
belasting hoort men zelden of nooit een
woord. Toen in 1920 het belastinggebied der
gemeenten werd verruimd en aan de ge
meenten o.m. de bevoegdheid werd gege
ven om in plaats van 40 en 10 opcenten
zooals tot dan geoorloofd was 80 en 20
opcenten op de grondbelasting te heffen,
werd door de overgroote meerderheid der
gemeenten aanstonds van die bevoegdheid
gebruik gemaakt. Deze opcenten kwamen
zoo gemakkelijk binnen, immers het Rijk
inde ze tegelijk met de grondbelasting. Het
feit, dat niet-ingezetenen ook in deze be
lasting mede-betalen, speelde natuurlijk
ook een rol, maar een der voornaamste mo
tieven zal wel zijn geweest, dat de goederen
door de opgaande conjunctuur in waarde
waren gestegen en het geld dus gemakke
lijk opgebracht kon worden. Maar hoe
staat het nu? De opbrengst van het vast
goed is althans voor het ongebouwde met
meer dan de helft gedaald. Beperkingen
in de cultuur zullen waarschijnlijk nog
verdere daling in de hand werken. Voor
perceelen met hypotheek bezwaard en
nu spreek ik alleen van eerste hypotheek;
zij, die een tweede' hypotheek op hun land
hebben, weten tegenwoordig heelemaal
niet meer waar zij het zoeken moeten
is dikwijls de pacht nauwelijks voldoende
om de hypotheekrente en belasting te be
talen. Op vele vaste goederen drukken
thans de belastingen onnoemelijk zwaar.
Daarbij komt nog, dat in verschillende ge
meenten behalve opcenten op de grond
belasting, nog andere belastingen op vast
goed worden geheven. Ik noem hier o.a.
de straat- of wegbelasting. In vele ge
meenten beperkt zich deze belasting tot
een rioolgeld, waarbij een bescheiden be
drag wordt gevorderd voor de gelegenheid,
die de gemeente biedt aan de bewoners
van huizen om hun faecaliën behoorlijk le
kunnen afvoeren. Daarentegen zyn er ook
gemeenten, waar straat- of wegbelasting
vrij hoog is en geheven wordt van alle
perceelen, ook van de ongebouwde.
Dan zijn er nog gemeenten, waar een
z.g. baatbelasting bestaat. Dit is een belas
ting, die de gemeente kan vorderen we
gens gebouwde en ongebouwde eigendom
men en hunne aanhoorigheden, die gele
gen zijn in bepaalde gedeelten der ge
meente. De belasting is dan bedoeld als een
bijdrage in de kosten van door of met me
dewerking van het gemeentebestuur tot
stand gebrachte werken. Vandaar de naam
baatbelasting. Zoo bestaat b.v. in
sommige gemeenter voor bepaalde deelen
der gemeenten een baatbelasting in den
vorm van een electriciteitsbelasting. Hier
in vindt het gemeentebestuur dan een ge
deeltelijke compensatie voor de extra-kos
ten die ten behoeve van bepaalde perceelen
zijn gemaakt om ze bij het electrisch ka
belnet aan te sluiten. Wij zeggen „gedeel
telijke compensatie", want tot voor kort
stelde de Kroon zich op het standpunt, dat
een baatbelasting alleen dan voor goed
keuring in aanmerking kwam, wanneer
minstens de helft der voor een bepaald
werk gemaakte kosten uit de gewone mid
delen der gemeente werden bestreden,
zoodat hoogstens 50 pet. der ten behoeve
der betrokken perceelen gedane uitgaven
in den vorm van een baatbelasting op be
langhebbenden kon worden verhaald.
Thans is men echter in den Haag van dit
standpunt teruggekomen. Men schijnt er
thans de voorkeur aan te geven, dat alle
gemaakte kosten zooveel doenlijk op be
langhebbenden worden verhaald, ten einde
den druk der publieke kassen te ontlasten.
Bij het naziqn der statistiek voor de ge-
meentefinanciën blijgt mij, dat in deze
streek een weg- of straatbelasting niet zoo
veel voorkomt en, als zij voorkomt, in den
regel slechts bestaat in een bescheiden
recht, dat wordt gevorderd voor de ge
legenheid tot aansluiting bij het gemeente
riool of bij den plaatselijken reinigings
dienst. Ook een baatbelasting treft men
weinig aan. Een uitzondering hierop vor
men echter Leiden met een opbrengst aan
straatbelasting van ƒ215.000, Katwijk met
een opbrengst aan straatbelasting van
f 52.400, Hillegom met een opbrengst aan
straat- en baatbelasting van 17.000, en
Voorhout met een opbrengst aan straat
belasting van 10.500.
Ongetwijfeld zijn deze belastingen tot
stand gekomen in een tijd, dat de onroe
rende goederen een flink rendement gaven.
De rendementen zijn thans beduidend in
gekrompen, doch de lasten zijn als regel
onveranderd gebleven. Financieele moei
lijkheden beletten de gemeenten te doen
wat billijk en redelijk is, n.l. de lasten, die
op het vast goed rusten, te verminderen.
Ook hier toont de onjuiste verhouding, die
er tusschen geld en goederen bestaat, een
harer scherpe kanten.
In het vorig artikel is een storende fout
geslopen.
In de eerste kolom in den 23e regel van
onderen woaxL tusschen „gewoonlijk" en
„57" ingevoegd: „geen cent van binnen
krijgen".
En verder: „Van de 1078 Gemeenten zijn
ex echter slechts 263 diie de uitkeering die
zy uit het Gemeentefonds krijgen aan de
formule ontleenen. Tengevolge van de ga
rantiebepalingen ontvangen 545 een hoo-
gere"
VOORNAAMSTE NIEUWS.
BUITENLAND.
Het stoffelijk overschot van den veron
gelukten Belgischen koning naar Brussel
overgebracht. (2de blad).
Een aanklacht van kardinaal Faulhaber
tegen de nationaal-socialisten. (2de blad).
Een ultimatum van den nat.-soc. leider
Habicht aan bondskanselier Dollfuss. (2de
blad).
Spoorwegongeluk bij Livorno. (Buitenl.
Ber. 2de blad).
Aan een doodsbaar.
De „Utrechtsche Courant" memoreert
eenige belangrijke feiten uit het leven van
den overleden koning van België.
„De felle slag, die de Belgische natie
zoo onverwacht getroffen heeft, verwekte
ook in Nederland diepe deernis. Want al
moge er een tijdperk in koning Albert's
leven zijn geweest, dat een pijnlijk gevoel
in de harten van het Nederlandsche volk
schroeide, van den anderen kant wist men
zijn houding in een onmiddellijk daaraan
voorafgaand tijdvak zóózeer op prijs te
stellen, dat het geval van waardeering ten
slotte boven dat van spijt steeds de over
hand heeft behouden.
Uiteraard heeft het Nederlandsche volk
nooit bewondering kunnen gevoelen voor
de gereede bereidwilligheid, waarmee ko
ning Albert, in het begin van 1919 gevolg
gevend aan den aandrang van zijn annexio-
nistisch kabinet, per vliegtuig naar Parijs
trok, om daar persoonlijk bij „de Groote
Vijf" te pleiten voor een ontnemen aan
Nederland van onze Zuid-Limburgsche en
Zeeuwsch-Vlaamsche gewesten. Een pogen,
dat, alhoewel er als vergoeding der an
nexatie bij ons land van Duitsche gebieden
in het land van Kleef en in de provincie
Oost-Friesland voor werd aangeboden, op
de meest besliste weigering van onze regee
ring afstuitte, die geen grond wilde afstaan
en geen vreemden grond aanvaarden. Het
was, naast Engeland, vooral de Amerikaan-
sche president Woodrow Wilson, die, uit
overweging dat Nederland zich strikt bui
ten den oorlog had gehouden, de afwijzing
door de Geallieerde en Geassocieerde mo
gendheden van koning Alberts' eisch be
werkstelligde. Dit voorval heeft men in
Nederland nooit vergeten.
Daartegenover staat het feit, dat de hou
ding van den koning der Belgen geduren
de vier daaraan voorafgaande oorlogsjaren
onze natie steeds met eerbied en bewonde
ring voor dezen vorst heeft vervuld. Ko
ning Albert heeft zich een veldheer ge
toond van grooten persoonlijken moed, die
in tegenstelling tot andere, zoowel Cen
trale als Geallieerde staatshoofden niet
geschroomd heeft gedurende heel den oor
log met zijn manschappen in de eerste li
nie te liggen en niet tegen het vertoeven
in de loopgraven zelve opzag. Deze dapper
heid en zelfopoffering hebben hem ook
hier te lande een sympathie en respect be
zorgd, die zelfs niet door den, daarna ge
volgden, voren vermelden stap zijn kunnen
uitgewischt worden.
Van den 32-jarigen vorst, die thans den
Belgischen troon beklimt, heeft het Neder
landsche volk mede de beste verwachtin
gen van goede nabuurschap. Leopold III
is n.l. een groot bewonderaar van Neder-
land's koloniaal beleid, en de beide reizen,
dié hij als kroonprins reeds naar ons In-
dië heeft gemaakt, hebben niet alleen hem
met waardeerende gevoelens jegens ons
land bezield maar hem ook onder de voor
aanstaande gezagsdragers aldaar tal van
persoonlijke vrienden bezorgd.
Moge de troonwisseling in België, hoe
zeer we ook betreuren, dat ze op zoo nood
lottige en onverwachte wijze moest tot
stand komen, mettertijd bevorderlijk zijn
aan een herstel tusschen beide landen van
de onverdeeld-vriendschappelijke betrek-
kingen van voorheen".
BINNENLAND.
Distributie van rundvleesch en de omzet
belasting. (2de blad).
Ruimere steun voor den tuinbouw in het
uitzicht gesteld. (2de blad).
UIT DE OMGEVING.
Narcissen-tentoonstelling te Sassenheim.
(lste blad).
Berooving op klaarlichten dag te Hil
legom. (3de blad).
„HOU ZEE" - -
Maar: de zee ligt niet in het Oosten!
In zijn hiernaast geciteerde rede heeft
prof. Huizinga nog een opmerking gemaakt
over de nationaal-socialistische strooming
in ons land. Hij zeide:
„Er zijn maar enkele volken, die om
vrijheid en in vrijheid hun vorm en wezen
verworven hebben. Zoo één is Nederland.
Laat het voorzichtig zijn met dit kostbare
goed. Een wonderlijk lotsbestel heeft ons,
gescheiden van den oorspronkeli'jken stam,
tot 'n edel deel van West-Europa gemaakt.
In onze westelijkheid ligt onze kracht, op
en over de zee, in onze verwantschap met
het groote volk, dat de moderne staats
orde schiep. Dus toch: „Hou zee"? Zeker,
maar wie „hou zee" wil roepen, moet niet
naar het Oosten kijken. Daar ligt de zee
niet".
UIT DE OMGEVING
SASSENHEIM.
BLOEMENTENTOONSTELLING.
Het bestuur van de Sassenheimsche
bloemententoonstelling „Bloemlust" heeft
weer een narcissen-tentoonstelling georga
niseerd.
Na een welkomstwoord door den heer J.
v. Leeuwen Lzn. werd te half drie heden
middag deze tentoonstelling officieel ge
opend door den heer Burgemeester J. P.
Gouverneur met de navolgende rede:
Nu de Gouverneur van Zuid-Holland tot
zijn spijt door een vergadering van Ged.
Staten verhinderd is deze jaarlijksche
groote vaktentoonstelling met een offici
eel woord te openen, zal de Gouverneur
van Sassenheim dat mogen doen. Laat ik
terstond zeggen, dat ik uw uitnoodiging daar
toe gaarne heb aangenomen, niet om hier
te trachten nog decoratie bij te brengen
aan de tentoonstelling, wat immers niet
noodig is. Het ware spreekwoord geldt ook
hier: „Goede wijn behoeft geen krans". De
Sassenheimsche tentoonstellingen in Bloem-
lust hebben zoo'n gevestigde vermaardheid
reeds verworven, dat zelfs de crisis-toestan
den het welslagen niet in gevaar kunnen
brengen. Dagen als deze brengen gemeen
tebestuur en nijvere burgers nog eens bij
elkaar, en voor mij is 't dan nog eens een
gelegenheid om namens 't gemeentebestuur
hartelijke waardeering uit te spreken.
In „Bloemlust" is het een lust te zijn; we
zien hier dat de natuur, wars van alle ma-
laise-toestanden, voortgaat het mooiste te
leveren, mits de koning der schepselen den
moed niet verliest. En te kunnen consta-
teeren, dat de bollenmensohen van Sassen
heim en omstreken, ook wars van alle ma-
laise-toestanden, ijverig en moedig voort
gaan in de edele broeikunst onzer narcis-
senbollen, geeft groote voldoening en
vertrouwen in de toekomst.