BEZUINIGINGEN OP
LEGER EN VLOOT
MAANDAG 19 FEBRUARI 1934
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD PAG. 12
DE TAAK VAN DE PLAATSELIJK COM-
MISSIES VOOR BIOSCOOPTOEZICHT
Een omzendbrief aan de gemeentebesturen
van den den minister van Binnel. Zaken
De minister van binnenlandsche zaken
heeft aan de gemeentebesturen een om
zendbrief gezonden, waarin de aandacht
wordt gevestigd op het feit, dat het toe
zicht op de naleving van de Bioscoopwet
voor een belangrijk gedeelte in handen is
gelegd van de plaatselijke commissie van
toezicht. Echter is gebleken dat bedoeld
toezicht in de practijk niet geheel bevredi
gend kan worden genoemd.
Het komt meermalen voor, aldus de mi
nister, dat jeugdige personen bioscoopvoor
stellingen bijwonen, waarbij films worden
vertoond, welke voor hen door de centrale
commissie voor de keuring van films niet
zijn toegelaten. Ten einde de werking van
de Bioscoopwet zooveel mogelijk tot haar
recht te doen komen, is het noodzakelijk,
dat meer dan tot dusver wordt gelet op de
naleving van het bepaalde in art. 16 van
de Bioscoopwet.
Voorts is het den minister bekend, dat
dikwerf films worden vertoond waarin de
coupures, welke door de Centrale filmkeu
ringscommissie zijn aangebracht, niet zijn
gevolgd, of waarin andere coupures voor
komen. Krachtens het bepaalde in art. 42
van het Bioscoopbesluit is het verboden
films te vertoonen in een andere samenstel
ling, dan waarin zij door de centrale com
missie ter vertooning zijn toegelaten. Ook
te dien aanzien is, aldus de minister, een
streng toezicht uiteraard vereischt.
De minister verzoekt aan de gemeente
besturen te willen bevorderen dat de
plaatselijke commissie van toezicht met
een en ander in kennis wordt gesteld.
HET BINNENLANDSCHE BOTER-..
VERBRUIK
De strijd tusschen boter en margarine
onder het huidige crisisrégime
Men schrijft aan de „N.R.Crt.":
In het officieel orgaan van den Algemee-
nen Nederlandschen Zuivelbond van deze
week komt onder het hoofd: afzet van bo
ter in het binnenland, een artikel voor,
waarin gewezen wordt op den afnemenden I
afzet in ons land. Bedroeg de boterverkoop
voor binnenlandsch gebruik in 1930, 1931
en 1932 respectievelijk 51.4, 57,3 en 65.1
millioen K.G.. in 1933 is deze verkoop ver
minderd tot 40.1 millioen K G.
Men moet tot de jaren 19241929, de ja
ren der hooge boterprijzen en van toene-
menden boterexport, teruggaan om een
even laag binnenlandsch boterverbruik te
zien als in 1933.
Dit wijst erop, dat de koopkracht van
ons boterverbruik end publiek niet meer
zoodanig is dat het genegen is nog een
zelfde hoeveelheid boter te koopen tegen
een prijs als in 1930. De prijs over 1933 is
zelfs nog iets lager dan .over 1930.
Maar hieruit blijkt nog iets anders en
wel dat ons boterdebiet niet alleen bepaald
wordt door den boterprijs bij een bepaal-
DE INVOER VAN NEDERLANDSCHE
KOOL IN DUITSCHLAND
Overeenstemming over de prijzen op de
Duitsche markt
Men meldde gisteravond uit Berlijn aan
de „N. R. Crt.'-:
De in het Duitsch-Nederlandsche han
delsverdrag van 15 December j.l. ingestel
de commissie ter regeling van den invoer
van kool uit Nederland naar Duitschland
heeft op 16 Februari haar tweede vergade
ring te Berlijn gehouden. Hierbij werd
overeengekomen, dat de minimumprijzen
voor Nederlandsche en Duitsche kool op
de Duitsche markt voorloopig aldus zouden
luiden: 50 kilo eerste kwaliteit, vrij Duitsch
bestemmingsoord: witte kool per kop van
twee a drie pond M. 5.50; die van vijf pond
M. 4.50: savoyekool resp. M. 6 en M. 5.50;
roode kool resp. M. 6.50 en M. 5.50.
de koopkracht, doch tevens door den prijs
van het goedkooper kunstproduct. Deze
laatste factor wint aan invloed, naarmate
de koopkracht afneemt.
Uit den kleinverkoop van een aantal bo-
terfabrieken blijkt, dat het boterverbruik
vooral in de maanden April tot Juli 1933
buitengewoon snel en sterk is teruggeloo-
pen, als gevolg van het feit dat de marga
rine toen beter was dan anders, daar deze
toen ingevolge de menggebodsbepalingen
40 in rlaats van 25 pet. boter bevatte,
Zoodra in Juli het mengpercentage weer
op 25 pet. was teruggebracht, nam de boter
verkoop toe.
Niettemin bleef de verkoop aanmerkelijk
beneden dien van 1930 '31 niet alleen, doch
ook beneden den omzet van 1932, toen èn
het mengpercentage èn de boterprijs vrij
wel gelijk waren als in 1933.'
De teruggang zal dan ook in hoofdzaak
een gevolg zijn van het feit, dat bij de -
middels verzwakte koopkracht, de absoluut
lage prijs den doorslag heeft gegeven voor
den afzet. En in dat opzicht wint de mar
garine het nog steeds van de boter.
Hieruit volgt dat de verhouding tusschen
boter- en margarineprijs, welke verhouding
door de heffing is gefixeerd, bij de huidige
koopkracht niet meer deugt. Deze verhou
ding moge een of anderhalf jaar geleden
goed zijn geweest, thans is dat niet meer
het geval.
Wil of kan men dan ook voor het oogen-
blik misschien er niet toe overgaan om de
hooge binnenlandsche boterprijzen door
vermindering der heffing te verlagen, dan
wordt het hoog tiid het verloop in 1933
.wijst dit uit dat de abnormaal gewor
den prijsverhouding tusschen boter en mar
garine op de andere manier hersteld wordt,
n.l. door de heffing op de margarine te
verhoogen.
Geschiedt dit niet, dan wordt ons bin
nenlandsch boterbedrijf nog verder „opge
bruikt" door de crisissteunmaatregelen.
Verschenen is het verslag der Commissie-
Idenburg, inzake bezuiniging op de uitga
ven voor leger en vloot.
Het verslag is ingedeeld in een inleiding,
waarna volgen de hoofdstukken I, II en III,
behandelend onderscheidenlijk de Land
macht (het Leger hier te lande), de Marine
en het Indisch Leger, dan een hoofdstuk
IV, samenvatting, en een hoofdstuk V, be
treffende de verdeeling der vlootkosten
tusschen de Rijks- en de Indische begroo
tingen. Aan het verslag zijn toegevoegd 44
bijlagen.
Bij de keuze van de door haar te volgen
wegen naar bezuiniging heeft de commis
sie zich uitsluitend laten leiden door de
overweging of, en in hoever, door het in
slaan daarvan het haar gesteld financieel
doel zou kunnen worden benaderd; met
politieke en andere factoren heeft zij daar
bij geen rekening gehouden, met name niet
met de vraag of de internationale verhou
dingen in dezen tijd maatregelen toe
laten, die de weermacht van het Rijk iin
Europa en overzee verzwakken.
De Landmacht.
De commissie noemt als bezuinigingsmo
gelijkheden:
De invoering van een capitulantenstelsel
voor onderofficieren.
Na te hebben uiteengezet waarom invoe
ring van een capitulantenstelsel voor of
ficieren bezwaarlijk uitvoerbaar is, neemt
de commissie zoodanig stelsel voor onder
officieren in beschouwing. Zij acht dit uit
voerbaar, mits voor de capitulanten de
overgang in burgerlijken dienst na hun mi
litairen diensttijd wettelijk wordt gewaar
borgd en indien aansluiting wordt gezocht
bij de opleiding tot onderofficier van dienst-
plichtingen; dezen zouden dan, na voltooide
opleiding, nog 4 tot 6 jaar als (ongehuwd)
sergeant-wachter-, fourier- capitulant blij
ven doordienen op een jaarwedde van
750 tot 850 (waarvan, na de verplichte
bijdrage voor voeding, huisvesting en klee
ding, een zakgeld van ongeveer 5 tot 7
per week beschikbaar blijft). Verlenging
van den eerste-oefeningstijd tot één jaar
voor die categorieën van dienstplichtige
onderofficieren, die thans korter dienen,
acht de commissie in dit stelsel noodzake
lijk.
Van dé rond 2500 thans dienende beroeps-
onderofficieren zouden geleidelijk 1600 door
capitulanten kunnen worden vervangen; de
overige 900 beroepsonderofficieren zouden
in de toekomst uit de capitulanten kunnen
voortkomen.
Voor de jaarlijks benoodigde 320 capi
tulanten zullen uiteindelijk 320 X 35 is
11200 plaatsingen in Overheids- en semi-
Overheidsbetrekkingen beschikbaar moeten
zijn.
De daarvan te verwachten bezuiniging,
met inbegrip van de vermindering van den
pensioenlast, zal uiteindelijk 3.83 mil
lioen 's jaars bedragen.
Opheffing van het vooroefeningsinstituut.
(V.O.).
Het naast elkaar handhaven van twee
opleidingsinstituten (leger en V.O.), die
beide infanteriesoldaten vormen, kan niet
economisch zijn. Bovendien geeft het V.O.
onvoldoende resultaten die niet voor ver
betering vatbaar zijn, omdat zij uit de eigen
aardigheden van het instituut voortvloeien;
voorts worden de oefenvoorwaarden bij de
regimenten door het V.O. geschaad.
Opheffing daarvan wordt door de com
missie aanbevolen, daar dan de waarde van
het leger wordt verhoogd en bovendien een
belangrijke bezuiniging, bedragende uit
eindelijk 958.000 's jaars, wordt verkre
gen.
Wijziging in de opleiding der beroepsof
ficieren.
De commissie volstaat met enkele richt
lijnen aan te geven. Zij schat de met de
door haar aanbevolen wijzigingen in voren-
staanden zin te verkrijgen besparing op
j 100.000 en beveelt, mede met het oog op
I de bij de Koniimklijke Militaire Academie
1 betrokken belangen van het Indisch Leger,
een afzonderlijk commissoriaal onderzoek
terzake aan.
Vereenvoudiging der vredessamenstelling
van de regimenten Veldartillerie.
Deze vereenvoudiging omyat de terug
brenging van het aantal schoolbatterijen
per regiment van 3 tot 2, welke maatregel
een bezuiniging oplevert van ruim 163.000
per jaar en door de commissie aanvaardbaar
wordt geacht.
Opheffing van de Compagnie Torpedisten.
De Commissie is van oordeel, dat de aan
Uit het Rapport der
Com missie-l den burg
de torpedisten toevallende taak niet van"*
zoodanig belang is, dat daarvoor het in
standhouden van de huidige, door haar bij
zondere organisatie 5 officieren en 30
onderofficieren betrekkelijk kostbare sa
menstelling gewettigd is.
Jaarlijksohe bezuiniging f 164.000.
Verdere inkrimping van de vredesorga
nisatie en c.q. van de oorlogsorganisatie.
De commissie wijst op de groote preven
tieve waarde van een bepaalde oorlogssterk
te van het leger; met de thans voorziene
oorlogsmacht van harmonische samenstel
ling en redelijke getalsterkte kan, naar het
oordeel der commissie, worden volstaan,
mits in de aanvoering naar behooren blijft
voorzien en een vlotte en tijdige mobilisa
tie gewaarborgd blijft. Elke tot een betee
ken en de besparing van kosten in vredes
tijd leidende vermindering van de oorlogs-
weermaoht tast de weerkracht aan in een
mate, waarbij het optreden van het Veld
leger buiten de Vesting Holland niet ver
antwoord schijnt.
De commissie heeft vervolgens de vraag
onderzocht, of vermindering van kosten
zou kunnen worden verkregen door ver
mindering van de lichtingsterkte gepaard
gaande met verlenging van den duur van
den dienstplicht; zij beantwoordt die vraag
met de meeste beslistheid ontkennend.
Daarna is onderzocht of nog verdere be
zuiniging zou kunnen worden verkregen
door inkrimping van het vredesbedrijf; en
kele daartoe leidende stelsels werden ach
tereenvolgens in beschouwing genomen,
doch ontraden.
De commissie noemt nog als mogelijk
heid van bezuiniging de omzetting van het
Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen in
een gemengdbedrijf, benevens het door
voeren van detailbezuinigingen op ver
schillend gebied, waaromtrent reeds com
missoriale onderzoekingen hebben plaats
gevonden.
In een eindbeschouwing van hoofdstuk I
wijst de commissie er op, dat, indien wordt
aangenomen, dat laatstbedoelde detailbe
zuinigingen 300.000 's jaars zullen ople
veren, nog een bedrag van 1.2 millioen
moet worden gevonden, om tot een totale
besparing van 8 millioen «te komen.'Die
1.2 millioen kan naar haar oordeel alleen
nog worden gevondeh door afkapping van
de oorlogsorganisatie, b.v. met één divisie-
groep en zes hooggenummerde regimenten
Infanterie. In de commissie kwam de mee
ning tot uiting, dat genoemd bedrag van
1.2 millioen zou kunnen worden gevonden
door vermindering van het aantal beroeps
officieren, die dan zouden kunnen worden
vervangen door zich daartoe vrijwillig aan
meldende, c.q. tot die dienstverplichting
wettelijk verplicht wordende reserve-offi
cieren. Hiertegen werd o.m. aangevoerd, dat
een organisatie niet kan worden gebouwd
op een mogelijkheid, dat zich een voldoend
aantal reserve-officieren vrijwillig beschik
baar zal stellen; bovendien moeten de in
dienst zijnde reserve-officieren toch worden
bezoldigd, zoodat de bezuiniging hoofdza
kelijk in eenige (zeer perspectievische)
vermindering van den pensioenlast tot
uiting zou komen. Een wettelijke verplich
ting tot doordienen van reserveofficieren
zou zich moeten beperken tot een klein ge
deelte van de zeer geschikten onder hen,
waardoor alleen op dezen een zware last
wordt gelegd; strekt men die verplichting
tot geheele jaarklassen van reserve-offi
cieren, dan zou uiteraard van de bezuini
ging langs dezen weg geen sprake zijn.
De Zeemacht; de vloot naar
Indië?
Twee reorganisatieplannen (plan I en
plan II) heeft de commissie voor de Marine
uitgewerkt welke de volgende verschillen
vertoonen:
Plan I behoudt het stelsel van het beur
telings in Nederland en in Indië (over en
weer) dienend beroepspersoneel als nood-,
zakelijk voorwaarde voor de instandhou
ding van een geveohtswaardige zeegaande
vloot in Indië.
Plan II gaat uit van den gedachten gang,
dat de zeegaande vloot in haar geheel daar
moet zijn, waar haar oorlogstaak ligt, der
halve in Indië; het uit Nederland te betrek
ken beroepspersoneel moet op Indische
voorwaarden in dienst komen (dus geen
over en .weer dienen) met detacheeringen
naar Nederland voor zooveel als voor de
maritieme diensten hier te lande noodig is.
De opleidingen moeten voor zooveel moge
lijk in Indië plaats hebben. Het behoud van
5 onderzeebooten type O hier te lande is
bij plan II niet noodig: de zeegaande vloot
h. Indië telt: 3 kruisers, 8 jagers en 12 o.z.
booten type K.
Het inlandsch beroepspersoneel wordt
alleen gebezigd in eenvoudige functies,
waarvoor geen dure opleidingen noodig zijn.
Ruimer gebruik van reserve-officieren,
waardoor vermindering van de sterkte der
korpsen zee-officieren en officieren M.SJD.
mogelijk is.
De sterkte van het beroepspersoneel
wordt ongeveer gehalveerd (ruim 3200
tegen thans 6700 man).
Opheffing van: het Korps Mariniers, de
muziekkorpsen te Den Helder en te Soera-
ba ja, de ondercommandanten der Marine te
Amsterdam en te Vlissingen, het Departe
ment der Marine te Batavia; de Dienst van
Scheepvaart gaat over naar een ander De
partement; Soerabaja wordt de standplaats
van den Commandant der Marine in Ned.
Indië; het landvliegtuigkamp „de Kooij" (in
plan II ook „de Mok). Concentratie van alle
marine-bedrijven, -opleidingen en -inrich
tingen hier te lande in Den Helder.
De maritieme verdediging van Nederland
zal bestaan uit mijn versperringen, be
schermd door batterijen aan den wal, zoo
mede een onderzoekings- en bewakings
dienst; afvoering van het oude materieel
zoowel hier te lande als in Indië.
De conclusie der commissie ten aanzien
van de plannen I en II is, dat, ofschoon met
het oog op de voornaamste doelstelling der
vloot een concentratie van het operatiefeor-
gaan in de Indische wateren (zooals plan II
aangeeft) veel aantrekkelijks heeft, de
voorkeur wordt gegeven aan plan I, omdat
de praktijk heeft uitgewezen, dat in een
organisatie als in plan I, de materieel en
personeelvoorziendng gewaarborgd is.
Na de berekening bleek plan I (plan II)
de gestelde limiet van 24 millioen te over
schrijden met 3(5) millioen.
Om ook dit bedrag te vinden, zou, bij
behoud van de samenstelling volgens plan
I, de zeegaande vloot moeten worden ver
minderd met 1 kruiser en 1 jager, dus terug
gebracht worden tot 2 kruisers, 7 jagers en
17 o.z. booten (12 K en 5 O). Voor plan II
zou de samenstelling worden: 2 kruisers,
4 jagers en 12 o.z.booten.
Bij aanvaarding van deze verminderingen
zou de doelstelling met minder kracht kun
nen worden nagestreefd.
Een andere wijze om de hiervorenge-
noemde bedragen uit te sparen zou bestaan
in een loslating van de huidige wijze van
samenstelling der zeegaande vloot.
De commissie onthoudt zich ter zake van
een uitspraak, maar beveelt de Regeering
aan, om z.n. dit vraagstuk door een spe
ciaal daarvoor samengestelde commissie na
der te doen onderzoeken.
Hoofdstuk H (Indisch Leger).
Ook voor het Indisch leger bepleit de
commissie een capitulantenstelsel, geleide
lijke vervanging der veldpolitie op Java
door infanterie, inkrimping der legerorga-
nisatie en nog andere bezuinigingen.
Hoeveel bezuinigd.
Hoofdstuk IV geeft een samenvatting van
de resultaten der voorafgaande hoofdstuk
ken. Vergeleken bij de begrootingscijfers
1933 is de cijferopstelling:
ad Rijksbegrootiing.
bezuiniging Landmacht 6.5 mm.
idem Marine (bij plan I) 7.6 .mm.
totaal rond 14.- mm.
op de rond 77 mm. (pensioenen inbegrepen)
ad Indische begrooting.
bezuiniging Leger 6.5 mm.
idem Marine (bij plan I) 5.6 mm.
totaal ropd 12.- mm.
op de rond 106 mm. (pensioenen inbe
grepen).
Hoofdstuk V is uitvoeisel van het tweede
deel van de opdracht der commissie, n.l.
een nieuwe regeling te ontwerpen voor de
administratieve verdeeling der kosten van
de maritieme weermiddelen tusschen de
begrootingen van Nederland en van Neder -
landsch Indië.
De commissie beveelt, na een overzicht
te hebben gegeven van de historische ont
wikkeling van de kosten verdeeling met
cijferopgaven betreffende de laatste 10 ja
ren als gemiddelde over dit tijdvak be
taald Indië 46.5% van de kosten der Ko
ninklijke Marine het stelsel aan van een
bepaalde jaarlijksohe bijdrage van Indië,
het bedrag der bijdrage zou periodiek, b.v.
eens in de 5 jaren, kunnen worden herzien.
Onverdeelde instemming vond dit stelsel in
de commissie niet, evenmin het stellen van
de bijdrage voor de eerste periode op 5
millioen 's jaars. De commissie is ten deze
van oordeel, dat de grootte van de bijdrage
van Indië afhankelijk zal zijn van het over
leg van de Ministers van Koloniën en van
Financiën en van de door hen erkende noo-
den van de twee schatkisten; bij dit over
leg zal natuurlijk ook gedacht worden aan
de politieke beteekenis van het noodzake
lijk ontlasten van het Indisch budget van
een deel der thans daarop drukkende kos
ten der zeemacht.
BEWERKERS VAN MATRIET.
De minister van Economische Zaken
heeft erkend als groep van producenten
van crisisproducten: de Nederlanders, die
in het bewerken van matriet hun bestaan
1 of een aanmerkelijk gedeelte van hun be-
j staan plegen te vinden en zich voor 15
Februari 1934 als zoodanig hebben aange-
meld ten kantore van den regeeringscom-
missaris in zake den steun aan de griend-
en rietcultuur te Werkendam.
Uit het Landbouw-Crisisfonds wordt ten
behoeve van bovenbedoelde bewerkers van
matriet steun verleend voor het snijden
I en schoonmaken van de rietgorzen, oogst
1933-34, die den vorigen oogst door deze
I bewerkers niet zijn gesneden, zoodat nu
I twee gewassen dooreen zijn gegroeid, van
j 20 per HA., onder de volgende voor
waarden:
a. voor de vaststelling der grootte moet
een opgave ten kantore van voornoemden
regeeringscommissaris worden ingeleverd
der productie matriet van de oogsten 1928-
'29, 1929-'30, 1930-'31 en 1931-'32. Het ge
middelde hiervan zal grondslag vormen
voor de bepaling van het aantal hectaren,
waarbij een productie van 400 bossen per
hectare zal worden aangenomen;
b. de bewerkers zijn verplicht hun riet
gorzen geheel af te snijden, van ruigt en
onkruid te zuiveren en het afkomende ge
was te vernietigen.
GEZIN EN MAATSCHAPPIJ.
Congres van den Ned. R. K. Bond voor
Groote Gezinnen.
De Ned. R. K. Bond voor Groote Gezin
nen organiseert den 2en Paaschdag, Maan
dag 2 April a.s., te 's Hertogenbosch een
landelijk congres, dat gewijd zal zijn aan
de beschouwing van het actueele vraagstuk
der verhouding van Gezin en Maatschappij
Als inleiders zullen op dit congres spre
ken:
de zeereerw. hooggeleeerde heer dr. F.
A. H. Schweigman O.P., professor aan het
Albertinum te Nijmegen over: „Het Gezin
beschouwd in het stelsel van het individua
lisme en van het collectivisme";
de zeereerw. hooggeleerde heer prof. dr.
Heijmeijer S. J. te Maastricht over: „Kin
derzegen";
de heer J. W. F. v. Meegeren, voorzitter
van den Ned. R. K. Bond voor Groote Ge
zinnen te Venlo, over: „De moeilijkheden
voor het gezin in de huidige maatschappij
en hoe deze zijn op te lossen."
De bijeenkomsten zullen worden gehou
den in de aula der R. K. Lycea.
INSTANDHOUDING VAN BEDRIJFS
REGELINGEN.
Audiëntie bij den Minister.
Naar wij vernemen had een dezer dagen
een afvaardiging van den Raad van Over
leg uit de vier R. K. Sociale organisaties
(werkgevers, arbeiders, boeren en midden
standers) een audiëntie bij den Minister
van Soicale Zaken ter bespreking van het
bij deze organisatie bestaande verlangen
om te komen tot maatregelen, die kunnen
leiden tot instandhouding van bedrijfsrege
lingen op het gebied van kindertoeslag- en
pensioenfondsen e.d. In het bijzonder werd
gewezen op de gevaren, welke die fondsen
vooral in de huidige tijdsomstandigheden
bedreigen, wanneer niet-aangesloten onder
nemingen vrijgesteld blijven van de finan-
cieeJe lasten, die de instandhouding van
dergelijke fondsen op de aangesloten werk
gevers legt.
De minister zeide, op dit oogenblik gee
nerlei toezegging te kunnen doen, doch
knoopte daaraan terstond de mededeeling
vast, dat hij aan de betrokken afdeeling
van zijn departement bereids opdracht ge
geven had om deze materie in onderzoek
te nemen. Het onderwerp op zich zelf hef it
de volle belangstelling van Zijn Excellen
tie.
De nadere bestudeering zal moeten leeren
of en hoe aan de tot uitdrukking gebrachte
wenschen zou kunnen worden tegemoet ge
komen.
VERZWIJGING VAN VERMOGEN.
In de inspectie Alkmaar alleen al voor een
bedrag van anderhalf millioen!
Naar aanleiding van de bepaling van den
minister, dat vóór 1 Maart straffeloos aan
gifte kan worden gedaan van verzwegen
vermogen, kan gemeld worden, dat zich
in de inspectie Alkmaar reeds 150 perso
nen hebben aangemeld en dat het niet aan
gegeven vermogen niet minder dan pl.m.
1.500.000 bedraagt.
NEDERLAND—BELGIE.
Minister Sap in Den Haag.
De Belgische Minister van Landbouw, dr.
Sap, heeft Zaterdag een bezoek gebracht
aan minister Verschuur op diens departe
ment, tot het voeren van besprekingen over
de BelgischNederlandsche handelbetrek-
kingen. De Belgische minister is Zaterdag
ook weer vertrokken.
DE PENSIOENKORTING BIJ DE
SPOORWEGEN.
Naar de „Volkskrant" verneemt heeft
de directie der Ned. Spoorwegen inderdaad
aan de commissie van bijstand van het pen-
sioenfonds voor het spoorwegpersoneel ter
beoordeeling gezonden een voorstel tot wij
ziging en aanvulling van de Pensioenwet
voor de spoorwegambtenaren, welk voor
stel bedoelt te komen tot en korting op
een gedeelte der thans loopende pensioe
nen. De voorgestelde kortingen houden
verband met de sedert 1922 toegepaste ver
laging der loonen.
De grondslagen waarop de pensioenen
zijn berekend worden volgens het voor
stel verminderd met 19 procent van
hunne bedragen voor zoover betrekking
hebbende op tijdvakken liggende tusschen
30 Juni 1922 en 1 Januari 1924, met 11 pet.
van hunne bedragen, voor zoover betrek
king hebbende op tijdvakken liggende tus
schen 31 Maart 1933 en 1 Mei 1934.
In haar begeleidende brief wijst de di
rectie er op, dat de salarissen en loonen
zich aan een veranderden conjunctuurtoe
stand kunnen aanpassen en zij acht het een
fout in de pensioenwet, dat in deze aan
passingsmogelijkheid niet voorzien is. Door
dat de loonen sterk omlaag gaan, zullen
pensioenen, waaraan loonen uit den hoog
conjunctuurtij d ten grondslag liggen de
bezoldigingen van thans of van de toe
komst gaan naderen, zoo niet overtreffen.
Daarom acht zij het wenschelijk in de
pensioenwet een wijziging aan te bren
gen, waardoor deze aanpassingsmogelijkheid
bestaat.
In verband met een en ander acht zij
het billijk, dat ook op reeds toegekende pen
sioenen b.g. kortingen worden toegepast.
De bedoeling is bij inwerkingtreding van
de wijzigingen der wet op de daarvoor in
aanmerking komende pensioenen 10 pet. te
korten; wat te veel zal blijken gekort te
zijn, wordt teruggeven, wat te weinig ge
kort mocht zijn, behoeft niet bijgestort te
worden.
J. M. F. L. STEGER f
Hedenmorgen is na een langdurige onge
steldheid in den ouderdom van 62 jaar over
leden de heer J. M. F. L. Steger, directeur
der stenografische inrichting van de' staten-
generaal.
De thans overledene heeft zijn gymnasiale
opleiding ontvangen bij de Jezuïeten te
Katwijk en werd daarna ingeschreven als
student aan de universiteit te Amsterdam
om te studeeren in vakken der wis- en na
tuurkunde. Hij gaf er echter al spoedig de
voorkeur aan om te worden werkzaam ge
steld bij de stenografische inrichting, waar
van zijn vader, die door de verbeteringen,
welke hij heeft aangebracht aan het ste
nografisch stelsel Tetar van Elven, mede
aan dit stelsel zijn naam verbonden heeft,
directeur was. Een veertigtal jaren heeft
de thans heengegane bij de stenografische
inrichting gewerkt. De heer Steger is op 1
Januari 1924 onderdirecteur geworden, als
opvolger van den heer Goedhart. Hij heeft
ook de leiding gehad van den stenografi-
schen dienst van den gemeentreaad van 's-
Gravenhage en van dien der provinicale
stal ten van Zuid-Holland. Tientallen jaren
is hij voorts werkzaam geweest als steno
graaf bij den gemeenteraad van Nijmegen.