BEZUINIGINGEN OP LEGER EN VLOOT MAANDAG 19 FEBRUARI 1934 DE LEIDSCHE COURANT VIERDE BLAD PAG. 12 DE TAAK VAN DE PLAATSELIJK COM- MISSIES VOOR BIOSCOOPTOEZICHT Een omzendbrief aan de gemeentebesturen van den den minister van Binnel. Zaken De minister van binnenlandsche zaken heeft aan de gemeentebesturen een om zendbrief gezonden, waarin de aandacht wordt gevestigd op het feit, dat het toe zicht op de naleving van de Bioscoopwet voor een belangrijk gedeelte in handen is gelegd van de plaatselijke commissie van toezicht. Echter is gebleken dat bedoeld toezicht in de practijk niet geheel bevredi gend kan worden genoemd. Het komt meermalen voor, aldus de mi nister, dat jeugdige personen bioscoopvoor stellingen bijwonen, waarbij films worden vertoond, welke voor hen door de centrale commissie voor de keuring van films niet zijn toegelaten. Ten einde de werking van de Bioscoopwet zooveel mogelijk tot haar recht te doen komen, is het noodzakelijk, dat meer dan tot dusver wordt gelet op de naleving van het bepaalde in art. 16 van de Bioscoopwet. Voorts is het den minister bekend, dat dikwerf films worden vertoond waarin de coupures, welke door de Centrale filmkeu ringscommissie zijn aangebracht, niet zijn gevolgd, of waarin andere coupures voor komen. Krachtens het bepaalde in art. 42 van het Bioscoopbesluit is het verboden films te vertoonen in een andere samenstel ling, dan waarin zij door de centrale com missie ter vertooning zijn toegelaten. Ook te dien aanzien is, aldus de minister, een streng toezicht uiteraard vereischt. De minister verzoekt aan de gemeente besturen te willen bevorderen dat de plaatselijke commissie van toezicht met een en ander in kennis wordt gesteld. HET BINNENLANDSCHE BOTER-.. VERBRUIK De strijd tusschen boter en margarine onder het huidige crisisrégime Men schrijft aan de „N.R.Crt.": In het officieel orgaan van den Algemee- nen Nederlandschen Zuivelbond van deze week komt onder het hoofd: afzet van bo ter in het binnenland, een artikel voor, waarin gewezen wordt op den afnemenden I afzet in ons land. Bedroeg de boterverkoop voor binnenlandsch gebruik in 1930, 1931 en 1932 respectievelijk 51.4, 57,3 en 65.1 millioen K.G.. in 1933 is deze verkoop ver minderd tot 40.1 millioen K G. Men moet tot de jaren 19241929, de ja ren der hooge boterprijzen en van toene- menden boterexport, teruggaan om een even laag binnenlandsch boterverbruik te zien als in 1933. Dit wijst erop, dat de koopkracht van ons boterverbruik end publiek niet meer zoodanig is dat het genegen is nog een zelfde hoeveelheid boter te koopen tegen een prijs als in 1930. De prijs over 1933 is zelfs nog iets lager dan .over 1930. Maar hieruit blijkt nog iets anders en wel dat ons boterdebiet niet alleen bepaald wordt door den boterprijs bij een bepaal- DE INVOER VAN NEDERLANDSCHE KOOL IN DUITSCHLAND Overeenstemming over de prijzen op de Duitsche markt Men meldde gisteravond uit Berlijn aan de „N. R. Crt.'-: De in het Duitsch-Nederlandsche han delsverdrag van 15 December j.l. ingestel de commissie ter regeling van den invoer van kool uit Nederland naar Duitschland heeft op 16 Februari haar tweede vergade ring te Berlijn gehouden. Hierbij werd overeengekomen, dat de minimumprijzen voor Nederlandsche en Duitsche kool op de Duitsche markt voorloopig aldus zouden luiden: 50 kilo eerste kwaliteit, vrij Duitsch bestemmingsoord: witte kool per kop van twee a drie pond M. 5.50; die van vijf pond M. 4.50: savoyekool resp. M. 6 en M. 5.50; roode kool resp. M. 6.50 en M. 5.50. de koopkracht, doch tevens door den prijs van het goedkooper kunstproduct. Deze laatste factor wint aan invloed, naarmate de koopkracht afneemt. Uit den kleinverkoop van een aantal bo- terfabrieken blijkt, dat het boterverbruik vooral in de maanden April tot Juli 1933 buitengewoon snel en sterk is teruggeloo- pen, als gevolg van het feit dat de marga rine toen beter was dan anders, daar deze toen ingevolge de menggebodsbepalingen 40 in rlaats van 25 pet. boter bevatte, Zoodra in Juli het mengpercentage weer op 25 pet. was teruggebracht, nam de boter verkoop toe. Niettemin bleef de verkoop aanmerkelijk beneden dien van 1930 '31 niet alleen, doch ook beneden den omzet van 1932, toen èn het mengpercentage èn de boterprijs vrij wel gelijk waren als in 1933.' De teruggang zal dan ook in hoofdzaak een gevolg zijn van het feit, dat bij de - middels verzwakte koopkracht, de absoluut lage prijs den doorslag heeft gegeven voor den afzet. En in dat opzicht wint de mar garine het nog steeds van de boter. Hieruit volgt dat de verhouding tusschen boter- en margarineprijs, welke verhouding door de heffing is gefixeerd, bij de huidige koopkracht niet meer deugt. Deze verhou ding moge een of anderhalf jaar geleden goed zijn geweest, thans is dat niet meer het geval. Wil of kan men dan ook voor het oogen- blik misschien er niet toe overgaan om de hooge binnenlandsche boterprijzen door vermindering der heffing te verlagen, dan wordt het hoog tiid het verloop in 1933 .wijst dit uit dat de abnormaal gewor den prijsverhouding tusschen boter en mar garine op de andere manier hersteld wordt, n.l. door de heffing op de margarine te verhoogen. Geschiedt dit niet, dan wordt ons bin nenlandsch boterbedrijf nog verder „opge bruikt" door de crisissteunmaatregelen. Verschenen is het verslag der Commissie- Idenburg, inzake bezuiniging op de uitga ven voor leger en vloot. Het verslag is ingedeeld in een inleiding, waarna volgen de hoofdstukken I, II en III, behandelend onderscheidenlijk de Land macht (het Leger hier te lande), de Marine en het Indisch Leger, dan een hoofdstuk IV, samenvatting, en een hoofdstuk V, be treffende de verdeeling der vlootkosten tusschen de Rijks- en de Indische begroo tingen. Aan het verslag zijn toegevoegd 44 bijlagen. Bij de keuze van de door haar te volgen wegen naar bezuiniging heeft de commis sie zich uitsluitend laten leiden door de overweging of, en in hoever, door het in slaan daarvan het haar gesteld financieel doel zou kunnen worden benaderd; met politieke en andere factoren heeft zij daar bij geen rekening gehouden, met name niet met de vraag of de internationale verhou dingen in dezen tijd maatregelen toe laten, die de weermacht van het Rijk iin Europa en overzee verzwakken. De Landmacht. De commissie noemt als bezuinigingsmo gelijkheden: De invoering van een capitulantenstelsel voor onderofficieren. Na te hebben uiteengezet waarom invoe ring van een capitulantenstelsel voor of ficieren bezwaarlijk uitvoerbaar is, neemt de commissie zoodanig stelsel voor onder officieren in beschouwing. Zij acht dit uit voerbaar, mits voor de capitulanten de overgang in burgerlijken dienst na hun mi litairen diensttijd wettelijk wordt gewaar borgd en indien aansluiting wordt gezocht bij de opleiding tot onderofficier van dienst- plichtingen; dezen zouden dan, na voltooide opleiding, nog 4 tot 6 jaar als (ongehuwd) sergeant-wachter-, fourier- capitulant blij ven doordienen op een jaarwedde van 750 tot 850 (waarvan, na de verplichte bijdrage voor voeding, huisvesting en klee ding, een zakgeld van ongeveer 5 tot 7 per week beschikbaar blijft). Verlenging van den eerste-oefeningstijd tot één jaar voor die categorieën van dienstplichtige onderofficieren, die thans korter dienen, acht de commissie in dit stelsel noodzake lijk. Van dé rond 2500 thans dienende beroeps- onderofficieren zouden geleidelijk 1600 door capitulanten kunnen worden vervangen; de overige 900 beroepsonderofficieren zouden in de toekomst uit de capitulanten kunnen voortkomen. Voor de jaarlijks benoodigde 320 capi tulanten zullen uiteindelijk 320 X 35 is 11200 plaatsingen in Overheids- en semi- Overheidsbetrekkingen beschikbaar moeten zijn. De daarvan te verwachten bezuiniging, met inbegrip van de vermindering van den pensioenlast, zal uiteindelijk 3.83 mil lioen 's jaars bedragen. Opheffing van het vooroefeningsinstituut. (V.O.). Het naast elkaar handhaven van twee opleidingsinstituten (leger en V.O.), die beide infanteriesoldaten vormen, kan niet economisch zijn. Bovendien geeft het V.O. onvoldoende resultaten die niet voor ver betering vatbaar zijn, omdat zij uit de eigen aardigheden van het instituut voortvloeien; voorts worden de oefenvoorwaarden bij de regimenten door het V.O. geschaad. Opheffing daarvan wordt door de com missie aanbevolen, daar dan de waarde van het leger wordt verhoogd en bovendien een belangrijke bezuiniging, bedragende uit eindelijk 958.000 's jaars, wordt verkre gen. Wijziging in de opleiding der beroepsof ficieren. De commissie volstaat met enkele richt lijnen aan te geven. Zij schat de met de door haar aanbevolen wijzigingen in voren- staanden zin te verkrijgen besparing op j 100.000 en beveelt, mede met het oog op I de bij de Koniimklijke Militaire Academie 1 betrokken belangen van het Indisch Leger, een afzonderlijk commissoriaal onderzoek terzake aan. Vereenvoudiging der vredessamenstelling van de regimenten Veldartillerie. Deze vereenvoudiging omyat de terug brenging van het aantal schoolbatterijen per regiment van 3 tot 2, welke maatregel een bezuiniging oplevert van ruim 163.000 per jaar en door de commissie aanvaardbaar wordt geacht. Opheffing van de Compagnie Torpedisten. De Commissie is van oordeel, dat de aan Uit het Rapport der Com missie-l den burg de torpedisten toevallende taak niet van"* zoodanig belang is, dat daarvoor het in standhouden van de huidige, door haar bij zondere organisatie 5 officieren en 30 onderofficieren betrekkelijk kostbare sa menstelling gewettigd is. Jaarlijksohe bezuiniging f 164.000. Verdere inkrimping van de vredesorga nisatie en c.q. van de oorlogsorganisatie. De commissie wijst op de groote preven tieve waarde van een bepaalde oorlogssterk te van het leger; met de thans voorziene oorlogsmacht van harmonische samenstel ling en redelijke getalsterkte kan, naar het oordeel der commissie, worden volstaan, mits in de aanvoering naar behooren blijft voorzien en een vlotte en tijdige mobilisa tie gewaarborgd blijft. Elke tot een betee ken en de besparing van kosten in vredes tijd leidende vermindering van de oorlogs- weermaoht tast de weerkracht aan in een mate, waarbij het optreden van het Veld leger buiten de Vesting Holland niet ver antwoord schijnt. De commissie heeft vervolgens de vraag onderzocht, of vermindering van kosten zou kunnen worden verkregen door ver mindering van de lichtingsterkte gepaard gaande met verlenging van den duur van den dienstplicht; zij beantwoordt die vraag met de meeste beslistheid ontkennend. Daarna is onderzocht of nog verdere be zuiniging zou kunnen worden verkregen door inkrimping van het vredesbedrijf; en kele daartoe leidende stelsels werden ach tereenvolgens in beschouwing genomen, doch ontraden. De commissie noemt nog als mogelijk heid van bezuiniging de omzetting van het Staatsbedrijf der Artillerie-Inrichtingen in een gemengdbedrijf, benevens het door voeren van detailbezuinigingen op ver schillend gebied, waaromtrent reeds com missoriale onderzoekingen hebben plaats gevonden. In een eindbeschouwing van hoofdstuk I wijst de commissie er op, dat, indien wordt aangenomen, dat laatstbedoelde detailbe zuinigingen 300.000 's jaars zullen ople veren, nog een bedrag van 1.2 millioen moet worden gevonden, om tot een totale besparing van 8 millioen «te komen.'Die 1.2 millioen kan naar haar oordeel alleen nog worden gevondeh door afkapping van de oorlogsorganisatie, b.v. met één divisie- groep en zes hooggenummerde regimenten Infanterie. In de commissie kwam de mee ning tot uiting, dat genoemd bedrag van 1.2 millioen zou kunnen worden gevonden door vermindering van het aantal beroeps officieren, die dan zouden kunnen worden vervangen door zich daartoe vrijwillig aan meldende, c.q. tot die dienstverplichting wettelijk verplicht wordende reserve-offi cieren. Hiertegen werd o.m. aangevoerd, dat een organisatie niet kan worden gebouwd op een mogelijkheid, dat zich een voldoend aantal reserve-officieren vrijwillig beschik baar zal stellen; bovendien moeten de in dienst zijnde reserve-officieren toch worden bezoldigd, zoodat de bezuiniging hoofdza kelijk in eenige (zeer perspectievische) vermindering van den pensioenlast tot uiting zou komen. Een wettelijke verplich ting tot doordienen van reserveofficieren zou zich moeten beperken tot een klein ge deelte van de zeer geschikten onder hen, waardoor alleen op dezen een zware last wordt gelegd; strekt men die verplichting tot geheele jaarklassen van reserve-offi cieren, dan zou uiteraard van de bezuini ging langs dezen weg geen sprake zijn. De Zeemacht; de vloot naar Indië? Twee reorganisatieplannen (plan I en plan II) heeft de commissie voor de Marine uitgewerkt welke de volgende verschillen vertoonen: Plan I behoudt het stelsel van het beur telings in Nederland en in Indië (over en weer) dienend beroepspersoneel als nood-, zakelijk voorwaarde voor de instandhou ding van een geveohtswaardige zeegaande vloot in Indië. Plan II gaat uit van den gedachten gang, dat de zeegaande vloot in haar geheel daar moet zijn, waar haar oorlogstaak ligt, der halve in Indië; het uit Nederland te betrek ken beroepspersoneel moet op Indische voorwaarden in dienst komen (dus geen over en .weer dienen) met detacheeringen naar Nederland voor zooveel als voor de maritieme diensten hier te lande noodig is. De opleidingen moeten voor zooveel moge lijk in Indië plaats hebben. Het behoud van 5 onderzeebooten type O hier te lande is bij plan II niet noodig: de zeegaande vloot h. Indië telt: 3 kruisers, 8 jagers en 12 o.z. booten type K. Het inlandsch beroepspersoneel wordt alleen gebezigd in eenvoudige functies, waarvoor geen dure opleidingen noodig zijn. Ruimer gebruik van reserve-officieren, waardoor vermindering van de sterkte der korpsen zee-officieren en officieren M.SJD. mogelijk is. De sterkte van het beroepspersoneel wordt ongeveer gehalveerd (ruim 3200 tegen thans 6700 man). Opheffing van: het Korps Mariniers, de muziekkorpsen te Den Helder en te Soera- ba ja, de ondercommandanten der Marine te Amsterdam en te Vlissingen, het Departe ment der Marine te Batavia; de Dienst van Scheepvaart gaat over naar een ander De partement; Soerabaja wordt de standplaats van den Commandant der Marine in Ned. Indië; het landvliegtuigkamp „de Kooij" (in plan II ook „de Mok). Concentratie van alle marine-bedrijven, -opleidingen en -inrich tingen hier te lande in Den Helder. De maritieme verdediging van Nederland zal bestaan uit mijn versperringen, be schermd door batterijen aan den wal, zoo mede een onderzoekings- en bewakings dienst; afvoering van het oude materieel zoowel hier te lande als in Indië. De conclusie der commissie ten aanzien van de plannen I en II is, dat, ofschoon met het oog op de voornaamste doelstelling der vloot een concentratie van het operatiefeor- gaan in de Indische wateren (zooals plan II aangeeft) veel aantrekkelijks heeft, de voorkeur wordt gegeven aan plan I, omdat de praktijk heeft uitgewezen, dat in een organisatie als in plan I, de materieel en personeelvoorziendng gewaarborgd is. Na de berekening bleek plan I (plan II) de gestelde limiet van 24 millioen te over schrijden met 3(5) millioen. Om ook dit bedrag te vinden, zou, bij behoud van de samenstelling volgens plan I, de zeegaande vloot moeten worden ver minderd met 1 kruiser en 1 jager, dus terug gebracht worden tot 2 kruisers, 7 jagers en 17 o.z. booten (12 K en 5 O). Voor plan II zou de samenstelling worden: 2 kruisers, 4 jagers en 12 o.z.booten. Bij aanvaarding van deze verminderingen zou de doelstelling met minder kracht kun nen worden nagestreefd. Een andere wijze om de hiervorenge- noemde bedragen uit te sparen zou bestaan in een loslating van de huidige wijze van samenstelling der zeegaande vloot. De commissie onthoudt zich ter zake van een uitspraak, maar beveelt de Regeering aan, om z.n. dit vraagstuk door een spe ciaal daarvoor samengestelde commissie na der te doen onderzoeken. Hoofdstuk H (Indisch Leger). Ook voor het Indisch leger bepleit de commissie een capitulantenstelsel, geleide lijke vervanging der veldpolitie op Java door infanterie, inkrimping der legerorga- nisatie en nog andere bezuinigingen. Hoeveel bezuinigd. Hoofdstuk IV geeft een samenvatting van de resultaten der voorafgaande hoofdstuk ken. Vergeleken bij de begrootingscijfers 1933 is de cijferopstelling: ad Rijksbegrootiing. bezuiniging Landmacht 6.5 mm. idem Marine (bij plan I) 7.6 .mm. totaal rond 14.- mm. op de rond 77 mm. (pensioenen inbegrepen) ad Indische begrooting. bezuiniging Leger 6.5 mm. idem Marine (bij plan I) 5.6 mm. totaal ropd 12.- mm. op de rond 106 mm. (pensioenen inbe grepen). Hoofdstuk V is uitvoeisel van het tweede deel van de opdracht der commissie, n.l. een nieuwe regeling te ontwerpen voor de administratieve verdeeling der kosten van de maritieme weermiddelen tusschen de begrootingen van Nederland en van Neder - landsch Indië. De commissie beveelt, na een overzicht te hebben gegeven van de historische ont wikkeling van de kosten verdeeling met cijferopgaven betreffende de laatste 10 ja ren als gemiddelde over dit tijdvak be taald Indië 46.5% van de kosten der Ko ninklijke Marine het stelsel aan van een bepaalde jaarlijksohe bijdrage van Indië, het bedrag der bijdrage zou periodiek, b.v. eens in de 5 jaren, kunnen worden herzien. Onverdeelde instemming vond dit stelsel in de commissie niet, evenmin het stellen van de bijdrage voor de eerste periode op 5 millioen 's jaars. De commissie is ten deze van oordeel, dat de grootte van de bijdrage van Indië afhankelijk zal zijn van het over leg van de Ministers van Koloniën en van Financiën en van de door hen erkende noo- den van de twee schatkisten; bij dit over leg zal natuurlijk ook gedacht worden aan de politieke beteekenis van het noodzake lijk ontlasten van het Indisch budget van een deel der thans daarop drukkende kos ten der zeemacht. BEWERKERS VAN MATRIET. De minister van Economische Zaken heeft erkend als groep van producenten van crisisproducten: de Nederlanders, die in het bewerken van matriet hun bestaan 1 of een aanmerkelijk gedeelte van hun be- j staan plegen te vinden en zich voor 15 Februari 1934 als zoodanig hebben aange- meld ten kantore van den regeeringscom- missaris in zake den steun aan de griend- en rietcultuur te Werkendam. Uit het Landbouw-Crisisfonds wordt ten behoeve van bovenbedoelde bewerkers van matriet steun verleend voor het snijden I en schoonmaken van de rietgorzen, oogst 1933-34, die den vorigen oogst door deze I bewerkers niet zijn gesneden, zoodat nu I twee gewassen dooreen zijn gegroeid, van j 20 per HA., onder de volgende voor waarden: a. voor de vaststelling der grootte moet een opgave ten kantore van voornoemden regeeringscommissaris worden ingeleverd der productie matriet van de oogsten 1928- '29, 1929-'30, 1930-'31 en 1931-'32. Het ge middelde hiervan zal grondslag vormen voor de bepaling van het aantal hectaren, waarbij een productie van 400 bossen per hectare zal worden aangenomen; b. de bewerkers zijn verplicht hun riet gorzen geheel af te snijden, van ruigt en onkruid te zuiveren en het afkomende ge was te vernietigen. GEZIN EN MAATSCHAPPIJ. Congres van den Ned. R. K. Bond voor Groote Gezinnen. De Ned. R. K. Bond voor Groote Gezin nen organiseert den 2en Paaschdag, Maan dag 2 April a.s., te 's Hertogenbosch een landelijk congres, dat gewijd zal zijn aan de beschouwing van het actueele vraagstuk der verhouding van Gezin en Maatschappij Als inleiders zullen op dit congres spre ken: de zeereerw. hooggeleeerde heer dr. F. A. H. Schweigman O.P., professor aan het Albertinum te Nijmegen over: „Het Gezin beschouwd in het stelsel van het individua lisme en van het collectivisme"; de zeereerw. hooggeleerde heer prof. dr. Heijmeijer S. J. te Maastricht over: „Kin derzegen"; de heer J. W. F. v. Meegeren, voorzitter van den Ned. R. K. Bond voor Groote Ge zinnen te Venlo, over: „De moeilijkheden voor het gezin in de huidige maatschappij en hoe deze zijn op te lossen." De bijeenkomsten zullen worden gehou den in de aula der R. K. Lycea. INSTANDHOUDING VAN BEDRIJFS REGELINGEN. Audiëntie bij den Minister. Naar wij vernemen had een dezer dagen een afvaardiging van den Raad van Over leg uit de vier R. K. Sociale organisaties (werkgevers, arbeiders, boeren en midden standers) een audiëntie bij den Minister van Soicale Zaken ter bespreking van het bij deze organisatie bestaande verlangen om te komen tot maatregelen, die kunnen leiden tot instandhouding van bedrijfsrege lingen op het gebied van kindertoeslag- en pensioenfondsen e.d. In het bijzonder werd gewezen op de gevaren, welke die fondsen vooral in de huidige tijdsomstandigheden bedreigen, wanneer niet-aangesloten onder nemingen vrijgesteld blijven van de finan- cieeJe lasten, die de instandhouding van dergelijke fondsen op de aangesloten werk gevers legt. De minister zeide, op dit oogenblik gee nerlei toezegging te kunnen doen, doch knoopte daaraan terstond de mededeeling vast, dat hij aan de betrokken afdeeling van zijn departement bereids opdracht ge geven had om deze materie in onderzoek te nemen. Het onderwerp op zich zelf hef it de volle belangstelling van Zijn Excellen tie. De nadere bestudeering zal moeten leeren of en hoe aan de tot uitdrukking gebrachte wenschen zou kunnen worden tegemoet ge komen. VERZWIJGING VAN VERMOGEN. In de inspectie Alkmaar alleen al voor een bedrag van anderhalf millioen! Naar aanleiding van de bepaling van den minister, dat vóór 1 Maart straffeloos aan gifte kan worden gedaan van verzwegen vermogen, kan gemeld worden, dat zich in de inspectie Alkmaar reeds 150 perso nen hebben aangemeld en dat het niet aan gegeven vermogen niet minder dan pl.m. 1.500.000 bedraagt. NEDERLAND—BELGIE. Minister Sap in Den Haag. De Belgische Minister van Landbouw, dr. Sap, heeft Zaterdag een bezoek gebracht aan minister Verschuur op diens departe ment, tot het voeren van besprekingen over de BelgischNederlandsche handelbetrek- kingen. De Belgische minister is Zaterdag ook weer vertrokken. DE PENSIOENKORTING BIJ DE SPOORWEGEN. Naar de „Volkskrant" verneemt heeft de directie der Ned. Spoorwegen inderdaad aan de commissie van bijstand van het pen- sioenfonds voor het spoorwegpersoneel ter beoordeeling gezonden een voorstel tot wij ziging en aanvulling van de Pensioenwet voor de spoorwegambtenaren, welk voor stel bedoelt te komen tot en korting op een gedeelte der thans loopende pensioe nen. De voorgestelde kortingen houden verband met de sedert 1922 toegepaste ver laging der loonen. De grondslagen waarop de pensioenen zijn berekend worden volgens het voor stel verminderd met 19 procent van hunne bedragen voor zoover betrekking hebbende op tijdvakken liggende tusschen 30 Juni 1922 en 1 Januari 1924, met 11 pet. van hunne bedragen, voor zoover betrek king hebbende op tijdvakken liggende tus schen 31 Maart 1933 en 1 Mei 1934. In haar begeleidende brief wijst de di rectie er op, dat de salarissen en loonen zich aan een veranderden conjunctuurtoe stand kunnen aanpassen en zij acht het een fout in de pensioenwet, dat in deze aan passingsmogelijkheid niet voorzien is. Door dat de loonen sterk omlaag gaan, zullen pensioenen, waaraan loonen uit den hoog conjunctuurtij d ten grondslag liggen de bezoldigingen van thans of van de toe komst gaan naderen, zoo niet overtreffen. Daarom acht zij het wenschelijk in de pensioenwet een wijziging aan te bren gen, waardoor deze aanpassingsmogelijkheid bestaat. In verband met een en ander acht zij het billijk, dat ook op reeds toegekende pen sioenen b.g. kortingen worden toegepast. De bedoeling is bij inwerkingtreding van de wijzigingen der wet op de daarvoor in aanmerking komende pensioenen 10 pet. te korten; wat te veel zal blijken gekort te zijn, wordt teruggeven, wat te weinig ge kort mocht zijn, behoeft niet bijgestort te worden. J. M. F. L. STEGER f Hedenmorgen is na een langdurige onge steldheid in den ouderdom van 62 jaar over leden de heer J. M. F. L. Steger, directeur der stenografische inrichting van de' staten- generaal. De thans overledene heeft zijn gymnasiale opleiding ontvangen bij de Jezuïeten te Katwijk en werd daarna ingeschreven als student aan de universiteit te Amsterdam om te studeeren in vakken der wis- en na tuurkunde. Hij gaf er echter al spoedig de voorkeur aan om te worden werkzaam ge steld bij de stenografische inrichting, waar van zijn vader, die door de verbeteringen, welke hij heeft aangebracht aan het ste nografisch stelsel Tetar van Elven, mede aan dit stelsel zijn naam verbonden heeft, directeur was. Een veertigtal jaren heeft de thans heengegane bij de stenografische inrichting gewerkt. De heer Steger is op 1 Januari 1924 onderdirecteur geworden, als opvolger van den heer Goedhart. Hij heeft ook de leiding gehad van den stenografi- schen dienst van den gemeentreaad van 's- Gravenhage en van dien der provinicale stal ten van Zuid-Holland. Tientallen jaren is hij voorts werkzaam geweest als steno graaf bij den gemeenteraad van Nijmegen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1934 | | pagina 12