ZATFPDAG 20 JANUARI 1934
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 8
CORRESPONDENTIE.
Jac. Luykx, Leiden. Zoo Jan, heb
jij een versje gemaakt. Dat is flink van je.
Maar let op als je een ve-sje wil ge
plaatst zien, begin dan met inkt te schrij
ven, dat is één en tweedens doe aan de
prijsraadsels mee, dan gaat je werk voor.
Begrepen Jan! Ik wil het versje bewaren!
DoraKniest,Oegstgeest. Neen
Doortje in de prullemand ligt niets, wat
geplaatst kon worden. Maar mijn vaste me
dewerkers gaan voor en dan zij, die met ae
prijsraadsels meededen. Ik zal jouw opstel
bewaren voor later, als ik door den berg
copy hier bent, die al grooter wordt. Groe
ten aan Pa, Moe, Ali, Dirk, Nico, Corrie,
Bella; Johanna en de stevige vijf voor jou!
Hes v. d. Meer, Zoeterwoude.
Voor een jongetje van negen jaar is dit op
stelletje niet slecht. Voor ons is het te kort.
Weet wat ik geloof? Ik geloof, dat jij het
velletje papier gebruikt hebt, dat voor
Dirk bestemd was. Heb ik het mis! Dag
jongens
PeetKriek, Leiden. Daar heeft
me zoowaar onze Peet ook en versje ge
maakt. Natuurlijk heeft vader een handje
geholpen, maar dat mag. Luistert wat ie
schrijft:
VOORUIT!
Bind onder de schaatsen,
Hoezee, wat een baan!
Komt, jongens vooruit nu,
De grootsten vooraan!
Val niet op je neus man,
Let op en sta vast, dan
Schiet je vooruit als 'n vogel zoo vlug,
En kom je voldaan weer terug.
Wat zeggen jullie daarvan? Dag Peet!
Groet vader en moeder van me!
Anny Stuifzand, Leiden. Onze
goeie Annie brengt haar dank in rijm! Dat
vind ik van haar een heele prestatie. Hoort
maar eens, hoe zij dat er af brengt.
BESTE OOM WIM.
Reeds lang was ik aan 't denken,
Hoe ik U mijn dank ?ou schenken,
Voor 't vulpotlood, mooi en fijn,
Dat voor mij bestemd mocht zijn.
Ik dacht: „dat kon ik wel eens doen
in rijm,
Daar zal Oom Wim wel blij om zijn.
Want versjes, ja, daar houdt hij van.
Daarvoor ben ik heusch niet bang."
U begrijpt wel, dat ik het prijsje mooi
moet vinden,
Zóó gelukkig is niet ieder kind.
Het is immers reeds ten derden keer
Dat ik tot de gelukkigen behoorde weer.
En eindelijk het ligt voor de hand
Dank ik ook de Directie van de Courant,
Zij heeft, het mag hier worden
vermeld
Al deze mooie prijzen beschikbaar
gesteld.
Dag Anny! Groet je ouders van me!
Bertie, Paul en Theotje Fleur,
Leiden. Jullie had schoon gelijk.
Strooiavond was in het verschiet en dan
nog volop ijs, dat waren twee oorzaken,
om niet aan 't oplossen der raadsels te
denken. Daarom apprecieerde ik het ook
dubbel, dat ik jullie drietjes weer zag. En
dan nog wel met een mooi versje, al stond
aan het slot:
,,'t Is kreupelrijm moet u maar denken,
„Van kleine Neefjes en een Nicht".
Dag jongens! Veel groeten aan Vader
en Moeder!
Martha v. Mil, Zoeterwoude.
Wel, wel, dat vind ik flink van je! Kom,
ik wil tot slot van deze correspondentie
eens laten hooen, hoe Martha haar dank
brengt. Daar is ze.
AAN OOM WIM.
Mijn eerste werk met deze pen,
Is schrijven naar Oom Wim.
De uitslag van den wedstrijd was,
Volkomen naar mijn zin.
De zesde prijs dat was mijn deel,
Wie had zooiets gedacht?
Een vulpen, ja, dat stond er bij
En daar nu op gewacht.
In goede orde kwam zij aan,
Een dadelijk aan de slag,
Met een bedankje voor Oom Wim.
Die ons reeds zooveel gaf.
Een volgende keer ben ik weer present,
Dan doe ik ook weer mee,
En, win ik dan geen mooien prijs,
Dan ben ik toch tevrée!
Wat zeggen jullie daarvan? Maak veel
groeten aan je ouders, broertje en zusjes!
Tot mijn spijt heb ik geen ruimte voor de
uitwerking der twee overgebleven raad
sels (C).
Oom Wim.
WIE HEBBEN BEDANKT
voor den ontvangen prijs?
1 Mies van Dijk, Langegracht 81.
2 Paultje Fleur, Hooge Rijndijk 69.
3 Gretha Haverkorn, Verl. Bloemistenl. 45
4 Herman Mentink, Zoeterw.weg 2.
5 Annie Gründemann, W. Singel 88.
6 Sjaantje Mank, Levendaal 48.
7 Pierre Hosman, Breestraat 111.
8 Anny Stuifzand, Maresingel 70.
9 Co v. d. Geest, Boterhuispolder 1 te
Warmond.
10 Cor Valkenet, Nijverheidsschool, V'hout
11 Piet de Groot, Bloemistenlaan 24.
12 Dirk v. d. Meer, Zoeterwoude.
13 Cootje Castelein, Oude Rijn 30.
14 Rosalientje Walter, Wald. Pym.str. 21.
15 Beppie Post, Oude Singel, Leiden.
16 De zeven meisjes van de Zusterschool.
17 Nico Reizevoort Hooge Rijndijk 172.
18 Joop Pollmann, Hoogstraat 3.
19 Martha v. Mil, Hooge Rijndijk 163
20 Ria Pastoors, Tulpenstraat 7.
21 Theodora v. d. Werf, Hazerswoude.
22 Jan v. Gerven, Zoeterwoude.
23 Jantje van Barneveld, Leiden.
24 Hans Tummers, Leiden.
25 Margje van Velzen, Zoeterwoude.
WIE ZIJN JARIG?
Van 21 tot en met 27 Januari.
21 Jan.: Piet en Betje Meijers, Zonneveld
straat 12, Hazerswoude.
21 Jan.: Chris van Schie, Warmond aan de
Zijl D 20.
22 Jan.: Jacques Pley, Koninginnelaan 10.
23 Jan.: Ali Slingerland, Zuidbuurt C 10,
Zoeterwoude.
23 Jan.: Henk Wolters, St. Jacobsgesticht.
24 Jan.: Corrie Verschoor, Alexanderstr. 35
25 Jan.: Willem v. d. Veer, Rijndijkstr. 28.
25 Jan.: Lena Loomans D 244 Hazerswounde
(Dorp).
26 Jan.: Rika Romijn, Kerkstr., Noordwijk.
26 Jan.: Cornelia v. Zeggelen, Oud-Ade E 37
26 Jan. Piet Zwartjes, R'veen B 414.
26 Jan. Annie Slingerland, Zuidbuurt C 10,
Zoeterwoude.
Oom Wim.
VIjr FN-TWINTIG JAAR GETROUWD,
door Cadier.
Catrientje en Marg konden niet slapen
Opgewonden, dol van pret,
Lagen zij, na vele uren
Nog klaar wakker in hun bed.
En de zusjes dachten beiden:
Nu nog één nacht slapen, fijn,
En dan zullen het er eindelijk
Vijf-en-twintig jaren zijn.
Want dan vierden hare ouders
't Lang verwachte bruiloftsfeest,
't Zilveren, feeest, waarop het wachten
Wekenlang al was geweest.
Op het Sint Lidwina-schooltje
Hebben zij een vers geleerd.
Hiermeer worden nu heur ouders
Morgenavond fijn vereerd.
Na wat uren van slecht slapen
En van zenuwachtig doen,
Was de feestelijke dag
Eindelijk gekomen en toen?
Met prachtige bloemen en slingers
Werd de kamer mooi gemaakt.
Zoo'n versiering zorgt volkomen
Dat je' in feeststemming geraakt.
En 's avonds was men feest aan 't vieren
Ter eere van het zilveren paar:
Steeds maar zingen, lachen, toosten,
En zich vermaken met elkaar.
Toen kwam 't vers van Ca en Margje
Ze zeiden niet één woord verkeerd.
Iedereen vond het wat prachtig
Ze hadden dan ook goed geleerd.
's Nacht één uur was het feest geëindigd
Allen hadden schik voor tien;
Maar de meeste pret, dat is zeker,
Hadden Margje en Catrien.
HOE DE SLAAF ZIJN VRIJHEID
HERKREEG.
In een oorlog had de overwinnende ko
ning den zoon van den overwonnen vorst
als krijgsgevangene meegenomen naar zijn
land en hem als slaaf bij zich gehouden. De
koning was een oude man, die zelf geen
kinderen had. Hij had een goed hart en
hoewel dus het vorstenkind eigenlijk zijn
vijand was, kon hij niet slecht tegen hem
zijn, zoodat de jongen al spoedig een ver-
trouwenspost bij den ouden koning be
kleedde, ondanks het slavenpak, dat hij
dragen moest.
Het volk zag met leede oogen, dat hun
koning zich steeds meer aan dien vijand
ging hechten en mopperde daarover. Dit
kwam den koning ter oore en deed hem
veel verdriet, maar hij kon het niet over
zich verkrijgen den jongen van hem weg
te sturen. Hij liet hem bij zich komen en
vertelde, wat er onder het volk gaande
was. De jonge slaaf, die, hoewel hij
door den koning goed werd behandeld,
toch een verschrikkelijk leven had, omdat
niemand in het land hem mocht en hem
overal als een vijand beschouwde, vroeg
den koning hem ergens anders heen te
zenden, opdat tenminste de koning wëer
bij zijn volk in aanzien zou komen.
De ministers spraken er ook met den ko
ning over en ten slotte moest deze voor de
overmacht zwichten en de slaaf werd naar
een andere plaats gestuurd, doch werd
door toedoen van den koning ook daar goed
behandeld.
Maar de koning trok zich de afwezig
heid van den jongen zeer aan en begon te
kwijnen. Hij werd ziek, doch de dokters
konden er geen verklaring voor vinden. Zij
gaven hem verschillende medicijnen, hiel
den consulten, maar niemand begreep, dat
de oude koning alleen maar heimwee had
naar den jongen slaaf.
Toen de koning heel erg ziek was en
iedereen in het land dacht, dat hij weldra
sterven zou, vertelden de bewakers dit
aan den gevangen prins. Deze trachtte nu
in den nacht te ontvluchten, wat hem ge
lukte, want, daar hij nooit een poging
had gedaan om weg te loopen, was het
toezicht op den duur natuurlijk verslapt.
Hij kwam buiten adem in het paleis aan
en ging door een geheime deur naar bin
nen en sloop, zonder dat iemand het be
merkte of hem zag, naar de slaapkamer
van den koning, dien hij toch ook als een
ouden vriend had leeren liefhebben. Nau
welijks was hij binnen of de koning, die
zeer scherp van gehoor was, herkende zijn
stap. Met uitgebreide armen ontving hij
den jongen en was zóó blij hem weer te
zien, dat hij zichtbaar opleefde. Hij wilde
hem nu niet meer weg laten gaan en ont
hief hem van zijn slavernij. Weer vrij
man geworden vroeg de Prins of hij naar
zijn vaderland mocht terug keeren, om zijn
vader en moeder het heugelijk nieuws me
de te dëelen, daarna kwam hij weer terug
en zou dan bij den koning blijven, zoo
lang deze nog leefde. Maar de koning, die
eenige dagen later weer hersteld was, liet
zijn rijtuigen voorkomen en reed met den
jongen prins naar den overwonnen ko
ning en gaf hem zijn vrijgemaakten zoon
weer terug. De blijdschap in dat land was
natuurlijk weer groot.
De prins prees den ouden koning en ver-
tlede, hoe goed deze altijd voor hem was
geweest en hoe hij, hoorende van zijn ziek
te, uit het kasteel, waar hij gevangen zat,
ontvlucht was om zijn weldoener nog een
maal de hand te drukken, doch dat zijn
komst een gunstige werking op den zieke
had gehad. Er werd een groot vredefeest
gevierd en toen de oude koning weer naar
zijn land terugkeerde, zat de jonge prins
als zijn troonopvolger naast hem. Dat was
een heel andere intocht dan den vorigen
keer, toen hij als slaaf het land was inge
komen. En tot aan den dood van den ko
ning heeft hij steeds vol toewijding voor
dezen gezorgd.
KERSTVACANTIE
door Cor van Diest.
Hoera! leve de vacantie!
Veertien dagen niet naar school,
Tasschen, boeken opgeborgen.
Jongens, meisje, wat 'n jool!
Kwam nu de vorst met zijn gaven
Ons nu 'dezer dagen verblijden.
Wat zullen we genieten van' de
sneeuwsport
En niet minder van 't schaatsenrijden.
Wie vrees heeft voor 'n koude neus,
Wel, hij is geen echt-Hollandsche jongen;
De buitenlucht, koud en frisch, is
gezond voor ons
't Sterkt den geest en staalt de longen.
Wil Koning Vorst nog wat talmen,
Zijn komst uitstellen nog eenigen tijd;
Wel daarom niet getreurd; met spel
en boeken
Vinden w 'in de huiskamer óók
gezelligheid.
Wat 't weer ons ook mag brengen,
Vorst, sneeuw of regen: 't is en blijft
toch altijd waar:
De Kerstvacantie met zijn schoone
feesten.
Is voorzeker de mooiste tijd van 't jaar.
'T ZONNETJE VAN TEVREDENHEID.
door Sjaantje.
Heb zon in je oogen, heb zon in je hart,
Al komen ook donkere tijden;
Al drukt in je leven de droefheid,
de smart,
Och, denk dan: na lijden verblijden!
Heb zon in je oogen, heb zon in je hart,
Deel and'ren je levenslust mede,
En zie er niet alles zoo triestig en zwart,
Wees vroolijk en blij en tevreden!
Heb zon in je oogen, heb zon in je hart,
Dan heb je 't geluk in je handen!
Al zijn er de wolken ook somber en zwart
Nog zie je dan zilveren randen.
Heb zon in je oogen, heb zon in je hart,
En moge je veel dan verdrieten,
Alleen, als je lachend de zwartkijkers tart
Dan kun je van 't leven genieten
WINTERRIJMEN
door Masje van Velzen.
S. O. S. denkt aan de offers,
Die aan 't ijs reeds zijn gebracht:
Dat vooral nu waakzaamheid
Door jong en oud worde betracht.
Baantje glijden, schaatsenrijden
't Is vreugde, want de winter geeft!
Honger, koude, armoe lijden,
Is 't leed dat de arme heeft.
's Avonds bij de warme kachel
Zit het heele huisgezin;
Pa vertelt dan mooie sprookjes,
Moeder schenkt anijsmelk in.
Vogels zingen nu geen lied'ren,
Daar zorgt thans de wind wel voor;
Maar zijn wijsjes zijn zoo mooi niet,
Als die van het vogelenkoor.
Doch de winter duurt niet eeuwig!
Strakjes komt de lente weer:
Aan de plagen van den winter
Denkt dan stellig niemand meer!
PROFESSORAAL.
Op 't Universiteitje
In de kleine Duitsche stad,
Hebben nieuwe jong-studenten
Pas d'ontgroeningsdoop gehad.
En de prof heeft wat te stellen,
D' eerste dagen, met zijn klas;
De groenen sprongen over banken
Of zijn klas een turnzaal was.
In de les vraagt hij een leerling:
„Zegt u mij een even vlug:
„Welke kleur heeft wel een kikker,
„Op zijn gladde kikkerrug?"
„Wel Prof! Dat is ook een vraagstuk!
„Groen toch?" Zegt die met verwijt.
„Nu! Onthoud!" zegt prof. „dat jullie
„Schoon wel groen, géén kikkers zijt!"
Oome Kees.
MIJN EERSTE VERSJE
door Jo Verhulst.
Een versje maken valt niet mee,
Vooral als je 't zelf doen moet, hé!
En daar ik er geen over mag schrijven,
Zal er niets anders over blijven.
Ik kan ook wel een opstel maken,
Daarin begin ik aardig thuis te raken:
Dat heb ik in school al dikwijls gedaan
Maai- met dichten komt men maar
zelden aan.
Toch is 't ook wel om te leeren
Je moet maar zoolang prakkezeeren,
Een dichteres nu, dat word ik niet
Zoo is het, gelijk u hier nu ziet.
MIJN EERSTE VERSJE
door Rika Kuipers.
Een versje voor u te schrijven,
Gaat zoo gemakkelijk niet,
En vooral niet in de courant,
Waar iedereen het ziet
Doch slechts weinig letters zijn noodig
Meer dan vijf zijn overbodig,
Dit ééne woord „geluk" alleen,
Is het eenigste wat ik meen.
IN GEDACHTE
door Cor van Diest.
Ja, de raadsels zijn nu opgelost;
Nu nog zorgen voor wat copie.
Maar., zou 't proza moeten wezen;
Of past nu beter wat poëzie?
Waarover zou 't onderwerp luiden?
Zoodat ik lezers en lezeressen niet
verveel
Ernst of luim; misschien een fantasietje,
Of houd ik me nu maar bij actueel!
Lang heb ik reeds zitten mijm'ren
En turen naar wolkenspel en lucht;
Nog weet ik niets op papier te brengen,
'k Staar nog wat naar buiten en.zucht:
„Och, mijn gevleugelde pen, wil raad
mij geven"
„Wil toch in vliegensvlugge vaart over
't papier heengaan";
„Laat me toch niet bij gansch de
lezersschare,
„Met beschaamde kaken en mond vol
tanden staan'.'
Niets wil m' in gedachte komen,
Hoe ik ook peins en prakkezeer.
'k Zal mijn pen dus rust maar gunnen,
En geef den moed op!tot een
volgenden keer.
(Voor de grooten).
DAT VALT MEE
door Oome Kees.
Deipe donkerte gaapt mij tegen;
Een eng gevoel omknelt mijn borst.
O! Kon ik toch dat duister ivlieden
Als ik slechts mij roeren dorst
Ik voel mij bange, o zoo bange;
Een ijzeren vuist omvat mijn hart,
Ach! Wat moet ik toch beginnen
Mijn angstig oog ziet alles zwart.
Lusteloos zie ik 't duister aan
Zwarte lucht vult er mijn longen.
Ik ben even naar benêe gegaan,
Want er was een stop gesprongen,
ALS ER IJS IS
door Gretha Haverkorn.
Als er ijs ligt is het Winter
En dan is er slechts één sport:
„Schaatsenrijden", daarvoor worden
Dan de ijzers aangesjord.
Ziet ze zwieren, ziet ze zweven
Onze rijders, kloek en fier;
Levenslust straalt uit hun oogen,
Deze sport schenkt hun pleizier.
Overal zijn kampioenen
Op de korte, lange baan;
Ook bij schoon- en parenrijden
Staan heel velen bovenaan.
Holland's dochters, Holland's zonen
Voelen thuis zich op het ijs;
Want 't zij hier, of ook wel elders
Haalden zij heel vaak een prijs.
Holland heeft een reputatie,
Holland, ja, al zijt gij klein,
Gij moogt op uw schaatsenrijders,
Op hun daden, trotsch steeds zijn!
OM TE ONTHOUDEN.
PETROLEUM UIT RUSLAND.
De petroleumuitvoer van de Sovjet-
Unie bedroeg de laatste 5 jaar een waarde
van 600 millioen roebel.
De productie geschiedt de laatste jaren
door volledige machinatie van het bedrijf,
electrificatie der petroleumgebieden en
den bouw van groote olieraffinaderijen en
pijpleidingen. In 1932 bedroeg de produc
tie 21.395.000 ton, d.i. 2K maal zooveel als
in 1913.
De uitvoer bedroeg 6.044.000 ton d. i.
6 y« maal zooveel als in 1913.
De voornaamste afzetgebieden zijn
Frankrijk, Italië, Engeland, Duitschland
en Spanje en verder Zweden, België, De
nemarken en Turkije, Japan, China, Per-
zië.
De petroleiun-uitvoer der Sovjet-Unie
dekt thans ongeveer 20 procent van de pe-
troleum-behoeften van Europa en van de
landen rondom de Middellandsohe Zee.
„TERUG NAAR HET LAND."
De „terug-m ar-het-land"-beweging in
Amerika heeft de boerenbevolking in de
laatste 12 maanden met mee* dan een
millioen doen toenemen. Hierdoor hebben
de Vereenigde Staten thans een grooter
boerenbevolking als zij ooit gehad he'
ben.
1
!!l[|lllll!!!!l!lllll!lll!!l!lll!lilll[|!|[!llllll!llllllllllllllllllllllll!lllllllll!llllll!!lll!!lllll!ll!l!!
I
UITVAART
door Willem Simons.
Het kleine kloosterklokje kleppert vóór:
Er wordt een doode monnik stil gedragen
Terwijl de klok rhythmeert in lichte
lagen
EEE
Den stillen stemmingstuin van 't klooster door.
Eentonig zingt het bruine fraterskoor;
EE
De groep is droegf van wie de lijkbaar
dragen,
Waarop reeds vele doode broeders lagen;
Het klooster treurt, daar 't weer een zoon
verloor.
Ik hoorde slechts het droeve doodenlied,
Want woorden vol van eer weerklonken
niet
In dit geheiligd uur en droevig snikken
EE
Van d' armen vader, die niet op kon blikken
Naar 't eeuwig rustbed van zijn eenigst
kind,
EE
Dat hij in trots en vreugde had bemind.
EE
i
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllH
il