ONZE RAADSELWEDSTRIJD
De lijsten zyn klaar.
De namen zyn ingeboekt en alles is ter
hand gesteld aan de Directie, die zoo wel
willend is te loten-.
Het lot zal dus weer als andere jaren
beslissen, wie de gelukkigen zijn. Het loten
gaat streng eerlijk en geschiedt in mijn te
genwoordigheid.
Er zijn er samen 432 opgekomen. Hiervan
hebben meegeloot 412.
Uitgevallen zijn er alzoo 20.
Bij het nazien der lijsten blijkt, dat eenige
meisjes meededen in groep A en in groep B.
Dat was niet volgens afspraak. Zij lootten
mee met slechts één groep. Eerlijkheidshal
ve moest dit wel.
Wie meedeed aan een der drie groepen
A. B. C. en een stukje maakte voor groep
D, had twee kansen.
Voor C zijn er verbazend veel geweest,
zoodat ik voor deze groep niet 5, maar ook
9 prijzen heb beschikbaar gesteld, zooals bij
de andere groepen.
De lijst der gelukkigen wordt de volgen
de week reeds geplaatst en de prijzen wor
den toegezonden.
Wie zijn prijs niet in goeden staat ont
vangt, schrijve me direct.
De volledige lijsten van alle deelnemers
laat ik een week later plaatsen, daar we nu
nog de stukjes zullen geven, die betrekking
hebben op Kerstmis en Nieuwjaar.
Tot Zaterdag!
Ik wensch jullie een prettige vacantie en
een „Zalig Kerstfeest". Met de hand voor
U allen, en mijn dank voor het meedoen
aan den wedstrijd.
Oom W i m.
WIE ZIJN JARIG?
Van 24 tot en met 30 Dec.
25 Dec.: Jan Bokern, P. Kerkgracht 1.
25 Dec.: Jan Bakker, B 347 R'veen.
25 Dec.: Flora v. d. Voorn, B 302 Hoogmade
25 Dec.: Annie v. d. Loo, Haarlemmerweg 32
25 Dec.: Koos Verhaar, Oud-Ade E 34.
27 Dec.: Jan Jeuster, Tulpenstr. 4.
27 Dec.: Annie Uittenbroek, Julianastraat
95, Boskoop.
27 Dec.: Coen Nieuwsteeg, Maarsmanssteeg
no. 15, Leiden.
27 Dec.: Piet v. d. Geeest, Zijldijk 32, Lei
derdorp.
28 Dec.: Gretha Stouten, Houtmarkt 10.
28 Dec.: Mientje Raaphorst, Oude Rijn 50.
29 Dec.: Jetje Castelein, Oude Rijn 30.
30 Dec.: Theo v. d. Wereld, Oud-Ade E 76.
30 Dec.: Bep Langver, Heerensteeg 37.
30 Dec.: Marie Thérèse Plouvier, Witte
Singel 89.
Ik feliciteer de jarigen!
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien en de namen niet heeft
opgestuurd bij de prijsraadsels, doe dit als
nog, maar dan minstens 14 dagen vóór den
verjaardag.
Oom W i m.
TE BETHLEHEM!
door Bep Castelein.
Een Kindeke geboren, te Bethlehem!
Maria uitverkoren, te Bethlehem!
O, Moeder, och zoo arm te zijn
Van het Goddelijk Kindeke, o zoo klein,
Te Bethlehem, te Bethlehem.
De Herders waakten, o zoo blij,
te Bethlehem
Over hun schaapjes in de groote wei,
te Bethlehem
De mooiste Engel verscheen hun toen,
En zeide wat ze moesten doen
Te Bethlehem, te Bethlehem!
De Herders gehoorzamden, te Bethlehem
En gingen naar Jezus' toe, te Bethlehem.
Ze gaven toen een vachtje klein
Waarmee Jezus reeds tevreê wou zijn,
Te Bethlehem, te Bethlehem!
EEN KERSTVERHAAL
door Oom Wim.
L
Sjinto, het oude gerimpelde Pinda-man-
nentje stond als altijd in gedachten
verzonken op den hoek van de straat en
leunde tegen de brug, zooals hij dat sedert
weken gewoon was te doen.
De meeste voorbijgangers merkten hem
niet eens meer op.
Trouwens hij deed ook geen moeite de
aandacht te trekken.
,,'t Pinda, pinda-lekka!" kwam niet eens
over zijn droge lippen.
Diep in den kraag van zijn ouwe koet
siers jas stond ie daar onbewogen en ge
bogen.
Zijn blik was droef en zijn houding was
van iemand, die het leven niets kan sche
len.
Hij had alle hoop sedert lang laten varen.
Hij had gehoopt, dat hij weer mee mocht
gaan naar zijn land; naar zijn huis.
Maar telkens weer voer zijn boot niet uit.
Zijn boot, waarop hij eenmaal zoo trotsch
was!
Zijn boot noemde hij dat zeekasteeel,
waarop hij stoker was, maar gelukkig en
tevreden.
En nu lag zijn boot sedert maanden reeds
in een vluchthaven vastgemeerd en van
vertrek was nog geen sprake gewest.
Als Sjinto dacht aan zijn land en zijn
huis, dan verduisterde zijn toch reeds droe
ve blik en rolde soms in stilte een traan
langs zijn rimpelig gezicht.
Hij was bedroefd, zielsbedroefd.
Dan moesten zijn kameraden hem niet
plagen! Dan was hij kort en wrevelig en
tot meer in staat dan men denken zou, wie
hem daar haast futloos staan zag aan de
leuning der brug.
Sjinto heeft al dien tijd 15 lange
maanden reeds niets, letterlijk niets ge
hoord van zijn huis en de zijnen.
Zou zijn vrouw nog in leven zijn? Zouden
zijn vier kinderen nog aan vader denken?
Zouden ze nog wierook branden voor
zijn welzijn en voor zijn behouden terug
keer in het land der Rijzende Zon": zijn
schoone Japan, waaraan zijn hoofd en hart
nog hing en al zijn denken in beslag nam.
Hij stelde die vraag zoo vaak in stilte
voor zich.
Maar telkens en telkens weer moest zijn
moegetobde hoofd „neen" schudden of hij
moest de schouders ophalen bij 't niet kun
nen beantwoorden dier vragen.
„Waarom zoo droevig mijn broeder,
Sjinto?"
Zingen de vogels hun liederen niet meer
voor mijn broeder? En is het licht en de
warmte van den vuurbol ook niet voor
Sjinto gemaakt?
Ik weet het Sjano! Ik weet het. Maar
mijn hart is bedroefd en mijn hart is verre
van hier en mijn moede hersenen zijn hier
en denken en denken dag en nacht over
wat er is en wat er zijn kon.
Dat is niet goed Sjinto! Dat is niet
goed voor je hart en voor je hoofd, dat
slap hangt op de borst en het oog droef
maakt en zonder vuur.
Hoe zou ik kunnen anders zijn, dan ik
ben! Ben ik niet als een vertrapte lotus
bloem op het kiezelpad voor ons hier? Ben
ik niet een verdwaasde, die leeft bij ge
dachten die reiken over zeeën en bergen,
maar zonder uitkomst, zonder antwoord7
Ben ik niet een arme bedelaar, die rusten
moest onder de warme aarde voor altijd!
Hoe gaan je gedachten Sjinto! Is dat
de taal van een man in de kracht van het
leven? Spreek nu geen vrouw die met de
wereld heeft afgerekend en zich opmaakt in
het land, dat ligt over het graf, dat haar
dekken zal. Ik ken mijn broeder niet terug!
Maar ik weet raad, ook voor jou!
Zou je? Zou je weer vuur kunnen doen
stroomen in het oog dat nu dof staat? Zou
je weer fierheid doen spreken uit de hou
ding, die nu van droefheid gebogen staat?
Zou je mijn hart weer kunnen doen klop
pen van vrede en liefde en tevredenheid?
Van vrede met het lot, dat wij dragen?
Van liefde met het schoone, wat de go
den ons gaven?
Van tevredenheid ook, al is alles wat
mij bindt aan deze aarde verre, verre
weg.
Zou je daartoe in staat zijn?
Ik vrees van niet.
Zoo goed zal Sjano niet kunnen zijn voor
zijn bedroefden broeder!
Ik kan zoo zijn Sjinto!
En ik zal zoo zijn Sjinto!
Kom met mij naar buiten en laten we
gaan, waar de klokken roepen en ook ons
vragen te komen.
Kom en wordt weer mensch!
(Slot volgt).
VREDE OP AARDE
door Joop Pollmann.
Het dorp ligt in vredige sluimer. Alle
huizen en straatjes zijn bedekt met een
dikke sneeuwlaag, die het geheel een win-
tersch aanzien geeft. Hier en daar brandt
een lantaarn, verder is er geen lichtje meer
in het dorp te bekennen.
Hoort, daar beginnen de klokken te lui
den, want dit vergat ik u nog te zeggen
het is Kerstnacht en uit alle huizen ko
men menschen, die zich naar de Kerk be
geven, om de Nachtmis te hooren.
In eens is er leven gekomen in het sla
pende dorp.
In een Van de nauwe straatjes wordt
een deur geopend en een man van mid
delmatige grootte, ik schat zijn leeftijd op
40 jaar, komt naar buiten. Hij heeft een
blauwe winterjas aan, die hij nog dichter
om zijn lichaam slaat, nu hij buiten geko
men is, en een grijze deukhoed op. Hij
draagt iets bij zich, dat hij vlug onder zijn
kleeren verbergt, als er in de verte iemand
nadert. Zoo gaat hij verder, het dorp uit
en de achter het dorp gelegen duinen in,
waar hij. nadat ie eenigen tijd in de sneeuw
heeft geloopen, aan een afgelegen huisje
aanklopt. Hij wordt opengedaan door een
ruw uitziende man, die hem verwelkomt,
en uitnoodigt bij de kachel te komen zit
ten, daar hij zeer koud is.
Even daarna gaan beide mannen het duin
in, voorzien van een groot jachtgeweer.
Op dit moment begint ook de jacht
opziener, die aan den rand van het dorp
woont, zijn nachtelijke ronde. Hij pakt
zijn geweer op, haalt zijn hond uit het hok
en stapt met flinke pas voort, de kant naar
de duinen uit. Daar komt de man, de
kerstklokken luiden en onwillekeurig denkt
hij aan het schoone gebeuren van dezen
nacht, 't Is koud, de sneeuw zwiept hem in
't gelaat, de wind huilt en maakt hem het
voortgaan moeilijk. Ineens blijft hij stil
staan! Hoort hij daar geen schot! Lang
zaam sluipt hij door de struiken verder, 't
geweer steeds gericht. Daar valt weer een
schot! Nu dichterbij. Ja, daar ziet hij een
paar donkere gedaanten, hij werpt zich
plat op den grond, maar ongelukkigerwijze
blijft de haan van zijn geweer aan de strui
ken haken enhet schot gaat af.
O, Heer getroffen!
Zijn hond snuffelt en zoekt naar den ge
wonde. Dan keert hij weer terug, zijn baas
leidend naar een lichaam, dat voorover
in 't zand ligt, besmeurd met bloed.
Voorzichtig neemt de jachtopziener den
man op en draagt hem in de richting van
het dorp.
In een der huizen van het dorp is een
vrouw druk aan 't werken dat op
Kerstmis. Ze zet thee, haalt eenige windsels
en verband uit een kast, neemt een glas
water en begeeft zich naar een zijkamer,
waar een zieke ligt. Bij het bed gekomen,
j buigt de vrouw zich bezorgd over de kreu-
nende, laat hem drinken en verbindt hem
zijn wonden. „T Gaat zoo niet langer",
mompelde ze, terwijl ze het doodsbleeke
gezicht van den zieke ziet, „ik zal den
dokter maar vlug laten halen.
En ze gaat weer naar de huiskamer
waar in de hoek een kind voor een kruis
geknield is. Annie", zegt ze, „wil je even
naar den dokter gaan en zeggen of hij di
rect wil komen."
Het kind gehoorzaamt gewillig en komt
na een pos je terug met den geneesheer
terug. Als hij bij den zieke komt, blijft hij
even bij het bed staan, dan schudt hij het
hoofd en zegt: „Hier baat geen hulp
Na nog enkele aanwijzingen gegeven te
hebben, gaat hij weg. Luid snikkend valt de
vrouw op een stoel neer. Dan gaat ze naar
de ziekenkamer, zet een tafeltje naast het
bed, en plaatst daar een kruisbeeld op,
daarnaast een paar waskaarsen, vervol
gens een bakje wijwater, watten en een
palmtakje. Ze legt een schoon wit kleed
op het bed der zieke en ontsteekt een
lampje bij het kruisbeeld.
Binnengekomen knielt ze weer neer voor
het Kerststalletje en bidt vurig tot het
Kerstkindje, dat Hij haar stervenden echt
genoot, want dat is de zieke een
zacht sterfbed wil geven en hem als ka
tholiek laten heengaan.
Dan stuurt ze het kind weg, om een
priester te halen. Ondertusschen blijft zij
steeds bidden, totdat de klink van de deur
opengaat en de dienaar Gods met het H.
Sacrament binnentreedt. Stil gaat ze hem
voor naar de kamer van den stervende.
De priester verzoekt de aanwezigen we
kamer te verlaten. Lang praat hij met den
ongeloovige over het H. Geloof en Kerst
mis, dan roept hij de vrouw en het kind
wederom in de kamer, om tegenwoordig
te zijn bij het zalig sterven. En nadat hij
oprecht gebiecht heeft en de H. Sacramen
ten der Stervenden heeft ontvangen, sterft
hij in vrede.
KERSTMIS
door Anny van Diest.
Een kindeke is ons geboren,
Zoo lange reeds verwacht;
't Groote wonder zou gebeuren,
En voltrokken worden in den nacht.
Geen donzen wiegje wacht 't hier op aarde
Geen dekentjes van zijde of satijn.
Elechts een schamel kribje met wat
stroo er in,
Zou 't Kindeke tot rustplaats zijn.
Geen warme, zachte kleertjes,
Beschutten 't Wicht tegen kou en wind;
Komt toch, gij Engelkens, verwarmt gij
Met uw vleugelkens 't Goddelijk Kind.
Waarom, o Jezuke, ligt Ge zoo eenzaam,
Zoo gansch verscholen in 'n armen stal;
Op 't harde stroo der kribbe?
O, Schepper van 't grootsch heelal?
Waarom, O Jezuke, ligt Ge daar zoo
schreiend,
In den kouden guren winternacht.
Slechts omwonden met lutt'le doekjes
Zonder rijkdom, praal en pracht?
O, Jezuke, wij weten 't, Uw groote liefde
Spoorde U tot dit machtig offer aan;
't Was, wijl Ge voor onze zonden wildet
boeten,
t Menschdom uit de slavernij wildet
ontslaan.
't Was om voor ons den hemel te
heropenen,
Die gesloten werd door der menschen
zondenval.
Komt, laat ons nu juichen, laat ons
juub'len
Instemmen met der Eng'len lofgeschal.
O, Jezuke, wij willen U troosten,
U warmen met onze liefde, immermeer;
U wijden we geheel ons harte
Neem onze gave genadig aan, O Heer.
KERSTMIS
door Oome Kees.
O! wondere nacht van een wonder
verschijnen;
Gelukkig dengeen' die Uw oproep
verstond!
Van hen, die in zonden en duister
verkwijnen
En hoorden het lied uit der Engelen
mond!
Eere aan God, die in d'arreme kribbe
De vreê bracht, door velen zoo dikwijls
versmaad!
O! Wondere nachten der menschen
ellende!
Een sterre hen bracht naar de kribbe,
die daar
In 't stalke van Bethlehem voor haar,
Die Hem minde een boodschapper was,
Van liefde des Heeren, die aan zijn -
verbond
In de lusthof, aan Adam, getrouw was
gebleven
En ons zijne kind'ren een afgezant zond!
Gaat allen ter kerke bij luidende klokken,
In sneeuwjacht en vorst bidden w' allen
heel stil:
„Eere aan God in den hooge, en vrede,
Ja vrede, den menschen van goeden wil!"
KERSTNACHT
door Cor van Diest.
Een Engel, met bazuingeschal,
Verscheen, vol luister, in 't stille dal,
Waar de Herders gedurende den nacht
Bij hun schaapjes hielden trouw de wacht.
„Wilt niet vreezen" klonk der
Eng'lenstemme klaar;
„Ziet, ik breng u de blijde mare"
„Dat Jezus', den Heiland, is geboren";
„en tal van Eng'lenkoren
Juichen en juub'len bij Bethlehem's steê:
„Eere zij God in den hooge; den
menschen op aarde zij vreê".
De Herderkens bevend en ontdaan,
Zijn ijlings toen ter heilige plaatse
opgegaan.
En als zij in 't arm'lijk stulpje
't Kindeke vondel?
Op 't harde stroo der kribbe; slechts
met winds'len omwonden,
Knielden ze in aanbidding neer
En brachten Gode lof en eer.
En in zachte accoorden ruischt 't lied
dat van der Eng'len harpspel ontvliedt:
„Aan God den Heer",
„Zij immer meer",
„Lof, dank en eer."
O, JEZUS, DIE GEKOMEN ZIJT
door Willy Verbij.
O, Jezus, die gekomen zijt,
Met stil verdoken majesteit,
De ster van Gloria.
Balan staat te wacht,
En wenkt de wijzen in hun pracht,
Om met de hemelingen, het gloria
te zingen!
O, Koning, van het groot heelal,
Verscholen in den kleinen stal,
Al de eng'len staan te wacht er by,
En roepen heel de herdersschaar,
Om met de hemelingen, het gloria
te zingen!
O, Kindje, dat in duisterheid,
Van armoe en van kommer schreit:
Maria roept uit medelij,
Al hare kinderkens er bij,
Om met de hemelingen, het gloria
te zingen!
O, Kindje, dat in stille klacht,
Op al uw lieve vriendjes wacht,
Sint Jozef gaat nog zoekend rond,
Waar of hij lieve kinders vond,
Om met de hemelingen, het gloria
te zingen!
JEZUS' GEBOORTE
door Gretha Haverkorn.
Het schoone Kerstfeest is weer aangebroken,
De tijd, waarin voor ons zooveel is weggelegd,
d' Herrinnering aan al het grootsch gebeuren,
Wat door profeten menschen reeds was aangezegd.
De Herders, hoeders van hun kudde schapen,
Die zy met zorg en liefde weidden in het veld;
Bespraken daar de komst van den Verlosser,
Den Koning van de menschen, zooals was voorspeld.
En in een nacht, die koud was en zeer donker,
Gebeurde het, 'n Hemellicht verscheen; er klonk geschal.
Dat de Herders zou doordringen, die daar wachtten,
Op Hem, de Zoon van God, de Heerscher van 't heelal.
En luide klonken in dien nacht de stemmen,
Van 't Eng'lenheir, zoo machtig grootsch en, o zoo schoon!
Dat met bazuingeschal en lofgezangen,
De grootheid loofde der geboorte van Gods Zoon.
De Herders blijde, toen ze 't nieuws vernamen,
Spoedden haastig zich gezaamTijk naar het dal;
Het hemellicht, dat hen daarbij geleidde,
Wees hen den weg, die leidde naar een schaam Te stal.
De Herders waren bij hun doel gekomen,
Betraden toen den stal die heel slecht was verlicht;
En vonden daar Maria en Sint Jozef,
In een kribbe lag op stroo het Goddelijk Wicht.
Ja, onbeschrijflijk groot was hunne vreugde,
Zy knielden voor de kribbe neer van 't Kindje klein.
Dat op aarde als Verlosser was gekomen
Voor de menschen, die van goeden wille zijn!