ft
to
0
L®
(■>9
(«0
09
1>
O O
fbo
Wli/
IdJid in den tijd die stemt tot overweging
en ernst, is christelijker geworden en ge
heel in den geest waarin de Kerk zich
beijverd heeft het oude Joelfeest te her
vormen. Alleen in naam blijft de Scandina
vische Kerstmis de vroegere „Jul".
Maar het is geen Kerstmis, gelijk Fran-
ciscus dien vierde, zooals het Noorden
Kerstmis houdt. De „schwarmerische" Ger
maan heeft zijn Kerstboom als de over
schaduwing opgevat van het stalletje van
Bethlehem; hij droomt Judea gelijk Ger-
znarië en bouwt de kribbe van Jezus on
der de sneeuw-bedonsde dennenaalden,
met herders en kudden in weiden van mos,
met os en ezel in het stroo van den stal,
en de koningen met hunne kameelen te
midden van papiere rotsen op den achter
grond. Niet zoo de Noorsche kerstboom,
waar zelfs de engeltjes ontbreken met de
banderol van het „Gloria in excelsis" en
de ster die met haar stralenregen gelijk een
komeet van de hoogste twijg de wijzen en
de eenvoudigen wijst op het kind, gewik
keld in doeken.
Dat is den Noor te zoetelijk; hij is een
realist, wien zijn geweldige bergen alles
leerden verachten wat zwak en klein is.
De kerstboom met zijn lichtjes, met kleur
rijke dingen behangen, en met zilverige
draden beglansd, schijnt me hier dan ook
minder een symbool toe van den nacht des
heils, waarin de engelen vrede zongen den
menschen van goeden wille, daar het mij
voorkomt, dat hij, gelijk „Sint Jan" de
vreugde van den zomer uitdrukt, het sym
bool is van de wintersche huiselijkheid,
misschien wel beter gezegd: het symbool
van het wintersche Noorwegen.
Trouwens, deze kerstboom is behangen
met nationale vlaggetjes!
Met den diepen ernst die hem eigen is,
geeft de Noor gemakkelijk aan alles een
kerkelijk voorkomen. Hij voert zijn natio
nale dansen uit, alsof het een ernstige
plechtigheid gold en geen wereldsch ver-
maakl Zijn nationaal feest (17 Mei) heeft
het voorkomen van een religieuze feest
viering.
Doch zoo neemt het kerstfeest op zijn
beurt een nationaal karakter aan, dat er
het kerkelijke overstemt; en de kerstboom
is niet meer symbool, maar wordt als het
ware zelf de "feestheid.Daarbij zijn de
Kerstlieden als de echo uit een ver verle
den.
Noorwegen is, wat religieuze overtui
ging aangaat, in de laatste vijftig jaar zeer
achteruit gegaan. De invoering van elec-
triciteit en andere uitvindingen, die ken
merkend zijn voor den modernen tijd,
hebben zeer sterk ingewerkt op den geest
van dit volk, dat zoolang zijn naief geloof
bewaard had, met een zeer verbeeldings
rijken blik op de natuur en een hooge
waardeering van zijn oude overleveringen,
doch dit alles, bij de aanraking met een
wereld van nieuwe ontdekkingen en be
vindingen overboord geworpen heeft, om
niets daarvoor in de plaats te stellen dan
een wreed en onheilspellend sarcasme. In
de letterkunde der laatste tientallen van
jaren breekt deze nieuwe geest door; de
boerenvertelsels van den idealist, die B,
Björnson was, zijn verouderd, en voor de
simpele teerheid der naieve volksziel
kwam bitterheid en spotlust in de plaats.
De afwezigheid van den Christelijken
toon bij de vreugdestemming van het
Kerstfeest, dat ik in Noorwegen bijwoon
de, is een der droeve teekenen van den
modernen tijd.
Het is de „heilige nacht" niet meer, het
is de huiselijke nacht. .Het houdt op een
kerkelijk feest te zijn, om een uitslui
tend gezelschapsfeest te worden. Maar
Kerstmis in Noorwegen blijft op de eerste
plaats een huiselijk feest.
Geen huis dat zijn Kerstboom niet heeft,
en geen moeder die haar kinderen niet
verzamelt. Vrienden verlaten hun vrien
den dien dag om met zusters en broeders
samen te zijn, en alleen de ouderloozen, de
vreemdelingen, de alleen-levenden, zijn
dien dag te gast bij dezen en genen: elke
familiekring echter vormt een krans om
den huiselijken Kerstboom.
De groote plechtigheid is: „Jul-aften".
Het is de avond voor Kerstmis. Heel de
dag is als een jaarmarkt geweest. Van
heinde en ver zijn de boeren naar de stad
gekomen om inkoopen te doen. Er wordt
een groote bloemenmarkt gehouden, die
bijna uitsluitenr uit mandjes en korfjes
vol tulpen, hyacinthen en lelietjes-van-da
len, samengeplant met fijn groen en va
renkruid. Kransen van mos, van hulst,
wisschen van gedroogde bladeren, geverf
de takken, twijgen, palmen, gekleurde
Judaspenning, papieren bloemen, al wat
naam heeft en maar tot versiering gebruikt
kan worden is daar aanwezig, aangevoerd
in karakteristieke glazen wagentjes.
r#
j,
HET KERSTLIED
Pastoor Joseph Mohr trad het kamertje
binnen van den muziek-onderwijzer Frans
Grüber, die aan zijn harmonium gezeten
was en lustig op een thema van Haydn
doorfantaseerde.
De kleine, krachtige gestalte van den
geestelijke was met ij zei en sneeuwvlokken
overdekt en op zijn muts van ottervel had
zich een suikerhoed gevormd, die toen hij
't hoofddeksel af wilde zetten, naar bene
den gleed, op den vloer uiteenspatte en
weldra gesmolten was.
„U brengt me den winter in huis, Pas
toor", zei de leeraar en liet hetzelfde thema
nog eens spelen door de vox angelica.
„Ja! de winter en nog wat! Je kunt ge
rust aan je orgel blijven zitten, Frans. Je
moet een lied voor me componeeren, een
Kerstlied".
„Een Kerstlied?"
„Over vijf weken is het Kerstmis en wij
moeten in Oberndorf iets nieuws hebben
op het koor!"
„Geef U het lied maar hier. Vanavond heb
ik toevallig tijd om te componeeren".
De Pastoor nam een papiertje uit zijn
brevier en reikte het den muziek-onder
wijzer.
Deze zat over het harmonium gebogen,
de magere figuur tegen de toetsen gedrukt,
het snippertje papier dicht onder de bij
ziende oogen. Hij las het gedicht, dat de
Pastoor een half uur geleden had neerge
krabbeld. Precies zooals het hem inviel,
geschreven. Hij bezat de gave, kleine, vlotte
verzen te smeden. Bij gelegenheid van een
kerkelijk feest werkte hij met Grüber sa
men, die de toonzetting leverde. De liede
ren werden op het kerkkoor gezongen: Ro
bert van den koster zong wonderschoon
de solo's. Grüber speelde de orgel-begelei
ding, en de zangvereen. „Oberndorf", die
spéciaal de kerkmuziek beoefende, tracht
te niet uit de wjjs of buiten de maat te ge
raken.
Als vlinders waren de lichte melodiën!
Zij vlogen her- en derwaarts, vulden een
lichtend uur met haar lieflijk gezoem en
fladderden weer heenHet is ook niet
de moeite waard, dat zoo iets behouden
blijft, dacht de Pastoor. Geen van beiden
zijn wij voor den onsterfelijken roem in
de wieg gelegd!.
Stilte heerschte in het vertrek. Buiten
dreunde dof 't klotsen van den Salzbach
onder de laag ijs die den stroom gebannen
hield.
Sneeuw bedekte in onafzienbare verte het
Salzburgerland. Het was juist zoo'n strenge
winter als ettelijke jaren geleden, toen de
Franschen in Rusland bijna vastgevroren
waren. Kwade tijden!.... Heden was er
rust en vrede. Napoleon zat op Sint Hele
na gevangen en de wereld herstelde zich
langzamerhand.
Eindelijk draaide Grüber zich om: „Dat
is een mooi lied! Zoo'n mooi hebt U nog
nooit gemaakt!"
„Loop heen, Fransje! Geen vleierij!
Maak jij er maar fijne muziek bij. Dan is
de zaak in orde"
„Ik denk, dat ik het thema al te pakken
heb".
Zijn vingers gleden over de toetsen.
„De eerste regels worden zoo gezongen:
Stille nacht, Heilige nacht!
Alles slaapt, eenzaam wacht".
Hij speelde de melodie.
„'t Is goed Grüber. Als je maar zorgt, dat
ze het zingen kunnen. Denk aan den solo
voor kosters' Rob! Maak er geen sympho-
nie van!"
Die ondeugende toespeling van den Pas
toor had haar gegronde reden.
Frans Grüber namelijk, toen hij zijn be
trekking in Oberndorf aanvaardde, had het
hoofd vol grootsche plannen. Componist
zou hij worden, beroemd musicus, zoo iets
als de heer van Beethoven in Weenen,
dien hij eens bij een bezoek aan de hoofd
stad op het ijs ontmoet had.
Met gebogen hoofd, de armen op den
rug gestrengeld, was de reus der muzikale
wereld, tegen den Noorderstorm in, op zijn
schaatsen, Frans en zijn gezelschap gena
derd. De jeugdige onderwijzer was be
deesd uit den weg gegaan om den „machti
ge" te laten passeeren. Heel klein en
armzalig werden zijn eigen plannen voor
de toekomst als hij later aan Beethoven
terugdacht. En toch besteedde hij zijn vrije
uren aan het componeeren; kleine sonaten,
quartetten en menuëtten ontstonden die
zijn schuifladen tot den rand vulden met
beschreven muziekpapier. De liederen die
hij in medewerking met den Pastoor voor
de kerkfeesten vervaardigde, achtte hij
geen bewaren waard. Hij streefde naar hoo-
ger! Een symphonie was thans aan de
beurt. Mogelijk vond hij in Salzburg of
Linz een hem welgezind kapelmeester die
ze opvoerde. Dan werd hij beroemd, de ar
me muziekleeraar Frans Gfüber!
Hij droomde in de avondschemering die
zacht de kamer binnensloop. Tegen de rui
ten warrelden de sneeuwvlokken, het brui
sen van de Salzbach klonk hem in de ooren
als verwijderd orgelspel. Dat bruisen loste
zich op in welluidende klanken, in een tee-
der gejubel. Wellicht speeisuisde de wind
in de dorre takken, of was het een winter-
mees die voor het venster tjilpte? Voor den
muzikant in de in schaduwen gehulde ka
mer werd het tot een liefelijke melodie. Hij
beluisterde de volgorde der tonen, die de
eerste woorden van het lied hem had ge
ïnspireerd.
Arm lied! dat weer in de vergetelheid
wegzinkt! Wat kwam het er op aan! Werd
zijn symphonie maar goed....
Opnieuw greep Frans in de toetsen van
het harmonium, zijn oogen hingen aan de
gekrulde letters, ctie hij voor zich op den
lessenaar had geplaatst, en hij begon te
neuriën en den tekst van het lied bij zich
zelf te herhalen.
Het is Kerstnacht. Middernacht in de
bergen. Het sneeuwen heeft opgehouden.
Op de reusachtige, besneeuwde hellingen
toovert de maan vaal schijnende vlekken
als geslepen opaal, de dennen der wilde,
uitgestrekte bosschen buigen hun kronen
onder den witten last en nog doffer dreunt
het donderen van den Salzbach uit zijn met
ijs beladen bedding. Van na en van verre
flikkeren gouden lichtjes naar één en het
zelfde punt: bergboeren die naar het dal
afdalen om in middernachtelijke stonde, de
geboorte van den Heiland te vieren. Hun
schoenen hebben zij met ijzer beslagen,
want de paden zijn hard bevroren en glad.
Lantaarns dragen zij in de hand en hun
gezichten zijn diep verborgen in den over
het voorhoofd getrokken mantelkap.
Op het koor van het Oberndorfsche Gods
huis verdeelde Ignatius de trompetter, de
muziekbladen van het nieuwe Kerstlied.
Hij gevoelde zich wel een weinig gekrenkt,
daar de leeraar in deze compositie geen
trompet had gewild. Slechts het orgel moest
het gezang begeleiden. Ignatius had zoo
gaarne zijn beroemde hooge „F" uitge-
schald, voornamelijk ter wille van Rosa van
den koster, op wie hij een oogje had.
Frans Grüber zat voor het orgel met de
partituur voor zich van het lied door Pas
toor Joseph Mohr gedicht. Het was een lief
eenvoudig lied, het werd gemakkelijk ge
leerd en bleef in het muzikale gehoor.
Als in wijde verte blikten de oogen van
den jonkman; ze schenen te dringen door
de muren van het kleine, feestelijk getooide
kerkje naar buiten over meren en bergpa
den, tot in de groote, roerige wereld!
Dra kwam hij weer tot bezinning en
streek zich met de hand over het voor
hoofd. Dwaas! Wat een mensch droomen
kan.
De houten trap die naar het koor leidde,
kraakte onder een zwaren tred. In aller ijl
vóór hij zich met het misgewaad bekleed
de, kwam de parochieherder nog even op
het koor. Hij boog zich over den schouder
heen van den organist en zei:
„Nu hoe gaat het vannacht met ons lied?
Kennen zij het?"
„Jawel, Pastoor, er ontbreekt niets aan.
Het koor is vast, Rob van den koster zingt
als een klokje".
„Dan is het in orde".
De Pastoor wilde zich omwenden om
weer naar de sacristie te gaan, maar Frans
Grüber hield hem tegen: „Denk eens aan,
Pastoor, daar even heb ik met open oogen
gedroomd! In wakende toestand ge
droomd! Plotseling zag ik een groote kerk
en heb geweten, dat die ver weg was over
zee in Amerika. In de kerk zijn vele aan
zienlijke lieden.... zoo plechtig was alles,
zoo schoon en schitterend als ik het nog
nooit aanschouwd heb. En die hebben allen
ons lied gezongen!"
„Je bent een fantast, mijn beste jon
gen", lachte de Pastoor.
„Hoe kom je er op? Ons armzalig lied?"
Hij keek in de droomerige oogen van den
musicus en plots verging hem het lachen.
Iets van een voorgevoelen, iets grootsch
was daar waartegen de priester zich niet
vermocht te weren. Geruststellend sprak
hij: „Laten wy het aan God overlaten,
Grüber. Wie weet of Hij ons liedje niet be
stemd heeft om te sterven en te vergaan,
zooals de vorige die wij samen gemaakt
hebbenNu, doe je best vannacht!"
De feestkaarsen straalden op het altaar.
Het gele waslicht in de kerk bescheen de
warrige hoofden van de boeren en de mut
sen der boerinnen. Vuisten vereelt door
den arbeid, vouwden zich in ootmoedig
gebed, aangezichten door nood en zorg ge
rimpeld bogen zich in aanbidding voor het
Kerstwonder.
Boven op het koor begon het orgel te spe
len. Een eenvoudig thema werd ingezet, dat
wies tot een wijdingsvol voorspel; de stem
men der zangers vielen in en de sopraan
van den jongen knaap jubelde boven alles
uit. Een zalig loven en juichen ruischte
door de ruimte, een nieuw lied, dat van
deze ure af op de machtige vleugelen des
tyds uitvloog over land en zee, overal waar
menschen bij kaarsengians en feestluister
de geboorte des Heeren vieren in den
Stillen, Heiligen Nacht!
•a
j f
L
Vk
9\
>1
A J9
A CJJ*
Lm
.O' i V
ff»
A