fY )(h ft EEN HOUTSNEDE VAN HENK ASPERSLAGH Veel moge In den loop der jaren veran derd zijn, het Kerstfeest, de viering der komst van den zoo vurig verbeiden Ver losser, wordt nog altijd met dezelfde lief de, dezelfde hooggestemde blijdschap her dacht. Evenals het H. Doopsel de deur en do ingang is tot alle andere Sacramenten, zoo is het Kerstfeest het eerste der feestgetij den, die het geloovig Christenhart de aarde en het aardsche doen vergeten, om het op te voeren tot hooger en edeler geneugten. Het Kerstfeest is wel het aantrekkelijk ste feest, omdat het ons God voorstelt in de kleinheid, de zwakheid, waartoe Hij uit liefde tot ons wilde afdalen. Het Kerstfeest toont Hem als hulpeloos wicht liggend in een kribbe in een ar- moedigen stal, ons tot heil en tot voor beeld. De wereld wist niet, dat haar Heiland geboren was, en niet het eerst aan de groo- ten en machtigen der aarde werd de blijde boodschap verkondigd. Eenvoudige herders, die bij hun kudde de wacht hielden, waren de bevoorrechten, aan wie het allereerst het grootste won der aller tijden, zou worden geopenbaard. Een Engel des Heeren stond naast de herders, en de heerlijkheid Gods omstraal de hem. Zij werden door vreeze bevangen, maar de heroelsche afgezant zeide hun: „Vreest niet, want zie ik verkondig u een groote blijdschap, die voor het geheele volk zal zijn: heden is u in de stad van David de Zaligmaker geboren, die Christus de Heer is. En dit zij u ten teeken: „ge zult een kind vinden in doeken gewikkeld en liggende in een kribbe". Nauwelijks had de Engel deze woorden gesproken, of de lucht weerklonk van den zang der hemelsche koren. Een menigte Engelen loofden God, zingende: „Eere zij God in den hooge, en vrede op aarde aan den menschen van goeden wil". Toen de Engelen verdwenen waren zei den de herders tegen elkander: „laat ons naar Bethlehem gaan en zien wat geschied is en de Heer ons verkondigd heeft". Zij spoeden zich voort en kwamen in de grot en zij vonden Maria en Jozef en het Kind, dat in de kribbe lag. De herders gingen heen God prijzend en lovend, voor alles wat zy gezien hadden. Waarschijnlijk voorzagen de goede her ders in de eerste behoeften van het kind Jezus, de H. Maagd en den H. Jozef tot aan de komst van de Drie Koningen. De aanbidding der herders, na die van Maria en Jozef de eerste hulde door het menschdom aan den Verlosser der wereld gebracht, heeft reeds honderden kunste naars met het woord en het penseel geïnspi reerd. Onder deze laatsten neemt Henk Asper- slagh met zijn houtsnede, voorstellende de Geboorte van Christus, waarvan een re productie in dit Kerstnummer is opgeno men, een eerste plaats in. Het Jezuskind is het middelpunt van zijn houtsnede, daarachter zeer fijn gevoeld Sint Jozef en Maria, die in stillen eerbied neerzien op den Godmensch. Bijzonder mooi gevoeld is zeker wel Ma ria, die haar handen heeft uitgestrekt en met onuitsprekelijke zaligheid en weelde op haar Kind neerziet, de schoonste van alle menschenkinderen. M. E. S. A. VAN EEN HERDER, DIE TE LAAT KWAM door wijlen DR. FEODOOR STROTMANN. Fragment uit zijn boek: ..Jahme Schaphas". Toen Jezus uit de reine Moeder geboren werd, legerden er herders in de vlakten rond Bethlehem. Een van hen, de oudste (het zilver zijnex1 haren won het van de blanke pracht zijner schapen) werd Nabal genaamd. De kracht van zijn jaren had hij ge bruikt in de krijgstochten van Romeinsche legers; en toen hij oud was en verbruikt zond men hem terug tot den vrede zijner schapen. Al de heerlijkheden en ellenden der we reld had hij gezien en in zijn grijze dagen dacht hij er het zijne van. De andere herders eerden hem om zijn waardigheid en ervaring, doch zij zwegen dikwijls misnoegd, wanneer morren en bit tere woorden over zijn lippen kwamen: want Nabal was dan scherp van tong. Toen dan de nacht der nachten gekomen was en Jezus te Bethlehem geboren werd, daalde Engelenkoren uit den hemel en weft- ten de herders uit hun ijlen slaap. Zij zon gen en herhaalden met verdubbelden drang: Eere aan God in den hooge en vre de op aarde de menschen van goeden wil. Zonder dralen verzamelden de herders hun kudden en gingen op weg naar Beth lehem om de waarheid te zien van het En gelenwoord. Doch vóór zij gingen, wekten zij den grijzen Nabal uit zijn diepen slaap; Nabal immers was niet ontwaakt door de zangen der Engelen. En ze zeiden hem: „herder Nabal, sta op en kom met ons: we gaan zien naar de Glorie van God in den hooge en aanbidden den vrede onder de menschen op aarde". Doch Nabal's hart werd toornig, omdat men hem aldus gewekt had en zeide woe Je ongeloovig: „gaat uwen weg, gij zelf, o her ders; ik laat aan God zijn glorie in den hooge en vrede onder de menschen op aar de is een schim, welke ik niet naloopen zal". De herders gingen dan en vonden alles, zooals de Engelen hun verkondigd hadden: het Kind en Zijne Moeder. Toen zij waren weggegaan, stond 'ook Nabal op: want de slaap was uit zijn oogen weg en de nacht was verkwikkend en hel der. Met een glimlach in zijn grijzen baard, ging dan Nabal aan het dolen door het wondere van dien nacht, terwijl hij dacnt aan de dwaze woorden der herders. Bedroefd werd toen Nabal en de sterren glinsterden in de tranen zijner oogen. „Mijn God", zoo sprak hij, „wat spotten de menschen toch met U, alsof gij goed ge noeg waart om uw edelste gave, uw vrede, in hun besmeurde handen te leggen. Nog droomen zij van vrede en gij gaaft geen vrede, omdat de aarde die gave niet kan dragen. God van Israël, zie op mijn lidteekens, voor elk daarvan nam ik een menschenleven terug. Heer der heerscha ren, zie, mijne handen zijn vereelt van de greep van mijn zwaard: vraag niet, dat zij in hun stramheid u zegenen". En zoo werd Nabal zielsbedroefd om de verworpenheid der aarde. Maar de Heer der Heerscharen leidde de voeten van den ouden krijgsman en had medelijden met zijn tranen van twijfel en weemoed. Want toen zyn voeten van het dolen moe werden zocht hij een plek om te rusten. En zie, daar zag hij wat licht in een spe lonk en hij naderde stil en voorzichtig. Hij schouwde naar binnen en zijn oogen ont moetten de oogen van het Kindeke, dat hem te wenken scheen van uit een kribbe met stroo. Een zonnestraal raakte het hart van den grijsaard en wankelend en moede waagde hij zich nabij: d«_ar zat ook een reine vrou we die maar niets dan glimlachen deed. Zij knikte lieftallig als zei ze: „Nabal kom en rust". En allen zwegen en glimlachten alsof er vrede op aarde was. Nabal zonk moe aan de kribbe en zijn zilveren haren dekten de armoede van het Kindeke. En als hij sluimerde, dan strekte het Kindeke zijn handeke uit en lei het zacht op het hoofd van den arme; en het fluis terde hem stil in de ooren: „Nabal, vrede op aarde den menschen van goeden wil". En toen het zijn gerimpelde voorhoofd kuste, toen lachten moeder en Kind om de twee groote tranen van weelde, die van onder zij-n gesloten oogleden kwamen kij ken. Als Nabal dan was uitgerust, richte hij zich op en nam zwijgend afscheid van dien vrede; hij verwonderde zich er over, dat er zooveel zon om hem scheen, hoewel de dageraad nog verre was. Het was nog nacht, toen hij zijn makkers weer bereikte. Dezen nu waren in blij gesprek over al les wat zij dezen nacht gezien en beleefd hadden. Ze zeiden dan tot Nabal: „Nabal, morrige mensch, ongeloovige, waarom kwaamt ge niet met ons: zoo zoudt ge Gods glorie ge- ziefi en Gods vrede geproefd hebben: want wij vonden den Christus, den Verlosser der Menschheid, den Zone Gods, Die ons vre de bracht". En Nabal antwoordde: „Herders, mijne makkers, weest gelukkig; ik ken dien vre de niet; doch ik zag ook een vrede, welke zekerlijk niet voor den uwen zal behoeven onder te doen. Laat mij in mijnen vredel" De herders nu vroegen zich af, vanwaar die ongewone blijheid bij den morrige Nabal. Ook Nabal kon tenslotte zijn vreugde niet bedwingen en in den breede vertelde hy aan zijn makkers van de weelde, welke hy, en hy alleen dien nacht meende te hebben meegemaakt Doch toen hij zijn verhaal geëindigd had, toen zag hij tranen van nieuwe vreugde in de oogen der herders: zij schaarden zich rond om den grijsaard en een voor een na derden zij hem en kusten hem met den heiligen groet van het Oosten: „Broeder Na bel, Christus met ons!" Toen begreep Nabal en tranen omsluier den zijn antwoord: „Zoo is het, zóó zal het immer blijven!" KERSTMIS IN HET NOORDEN In de nevelen van den winter, daarboven in het hooge Noorden, ligt Nirge. De dagen zijn er het kortst geworden thans, en deels is over het land, in zijn uiterste hoogte, de groote nacht neergezonken, de nacht van maanden, die nimmer schijnt te eindi gen, wanneer hy begonnen is. Kort zijn de dagen dan ook by ons, maar de kortste onzer Decemberdagen zyn nog lang in ver gelijking met die hier. Soms echter ver krijgen zij een klaarte, die geen zon ze ge ven kan, door de klare helderheid van de sneeuw, wanneer de vorst zijn witten man tel spreidt over bergtoppen en glooiingen; maar in het Westen is de sneeuw zeldzaam en zijn de dagen guur en grauw van regen weer. Christiania kan nog pronken met een hermelijnen dos en de witte donzigheid van bet sneeuwgevederte, dat een andere pracht geeft aan zijn hooggetopte dennen en de heuvelen rondom, de daken en de to rentoppen tusschen de boomen van zijn la nen en parken; doch de stad aan de West kust kent de weelde van het vriesweer maar zelden en ziet de sneeuw alleen van ver. op de hooge kammen van Ulrikken: Bergen is de regenstad, de eeuwig voch tige, de zwaar overwolkte, de grauw om hulde stad aan den fjord, in den ring van haar zeven bergreuzen. Het is de donkere tijd van het Noorden, donker overal, maar donkerder in het land der heldere nachten. Het hooge Skandina- vië betaalt de kleurenweelde zijner mid dernachtzon en de glorieuze heerlijkheid van zijn zomerhemel thans met de trage duisternis der koude maanden en de kille donkerte van den wintertijd. Nu trekt het leven zich terug binnen de dichtgesloten woningen. Heen zijn de vreem delingen, die er de pracht van den vluchti- gen zomer konden genieten. De blanke toe ristbooten van vborheen worden vracht dragers; de scheepvaart wordt beperkt. De zeilen der vroolijkheid zijn ingehaald, en de wimpelen der vreugde neergelaten. Als een droevige herinnering van den walm van den Sint-Jansnacht met zijn roode vu ren, hangt over het land de grijze wolkig heid thans van weedom en droefenis. De zware luchten, de lange nachten. Het is als de slaap der vertwijfelden, als de stilte des doods. J*u zijn er geen sprookjes meer in de luchten, waar de sterren gestorven zijn; geen fantaziën meer van kleur en gloed over de bergtoppen, die zich verborgen in nevel en duisternis. Na de schitterende weelderigheid van het zomersch gebloemte in de dalen, is de winterdag er neergeze gen als een mist van asch, als een regen van duisternis. En in de hutten, in de open haarden der hofsteden, in de hooge vul kachels der villa's en steedsche huizen brandt de warme, gloed van het hout. Daar zit de stoere Noor in den nacht zij ner eenzaamheid, afgezonderd, met zyn herinneringen van den zomer en de droo men van zijn verbeelding. Hij rookt zijn pijp met trage trekken in den hoek onder de schouw, hij leest in zijn bijbel, hy ver telt verhalen van den ouden, als droomde hij in den langen winterslaap met luider stemme. Maar het leven wordt zwaarder en zwarter de nacht: de droefheid gaat groeien in zijn hart, gelijk het duister groeit in de afnemende dagen. Zal zijn stem niet begeven bij 't verhaal van fan tasie, zal het boek niet glippen uit zijn handen bij het bevroeden zijner verlaten heid? Daar zit de stoere Noor in den nacht zij ner ziel. Doch het sprookje wordt een werkelijkheid en het heilige boek vertelt er van. Een groote blijheid wordt gebo ren in het hart der menschen van het Noorden bij het overwegen der geboorte van Hem die de blijheid der wereld was. In dezen nacht van maanden begrijpt men het licht: het is het groote Licht, dat de duisternissen niet begrepen hebben. En het wordt een feest. Het is de „Kerstmis vreugde", die langzaam is begonnen te stijgen met het stijgen van den langen nacht; vreugde leeft op, waar smart moest heerschen, volgens de wet waar aan de Noor gehoorzaam en die hem zelfs beheersching leert en 't overwinnen zijner zwakheden. Smart is zwakheid, maar vreugde is sterkte. En de zangen der hei lige Kerstmisblijheid stormen in de ziel omhoog tot in de somberste dagen der lange winter-somberte heel die wondere zeilcnweelde, door de christelijke levensop vatting van den man van het Noorden ge dragen, plotseling luisterrijk uitbloeit in de blinkende schittering van den stra- lenden kerstboom. De Kerstmis is één der beide hoogte punten van het Noorsche leven, het huise lijk leven der binnenkameren; Sint Jans- feest is het andere, waarin de dronken weelde van het zomersch buitenleven hoog tij viert. Tusschen deze beide palen wen telt de Scandinavische jaarkring. Het zo merfeest is meer heidensch, daar het uit drukking geeft aan de bijzondere natuur verering, die kenschetsend is voor den verbeeldingsrijken man van het schoone Noord; het wintersche feestvieren, val- VmTV f

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 22