-9K\l
w
m
r/7
.V-
A
Dat daar, wat gij aangestoken hebt, is geen
Kerstboom maar het is een duivelboom.
Heilige Nacht noemt U zoo iets en het is
de satansheerlijkheid der wereld!"
„Is de man krankzinnig?" riep mijnheer
Albert snijdend. „Jijwas jij eerlijk ge
bleven, had jij niet gestolen dan was je
ook op het feest gebleven!"
Maar de gewonde vervolgde: „En hoe zou
het zijn, wanneer men u allen verjaagd
had.... als u eens een keer niet eerlijk
geweest waart! Wie is dan zoo heelemaal
eerlijk!.... Sla maar toehet is toch
waar! Er is allerlei goed van een ander.
Bij my was het een hoop houtbij an
deren is het een schoon kind der moeder.
En men noemt het geen stelen".
Hij lachte grimmig, heesch. Een oogen-
blik van bitter, somber zwijgen was tus-
schen hen, toen scheen het .alsof de bosch
wachter tot zich zelf gekomen was. Haast
nederig mompelde hij: „StelenBent u
dan geen jager? Noemt men het dan ste
len, wanneer de vos jongen heeft en voor
hen iets zoekt, waar hij het vinden kan?"
De heer van Bodholz schudde slechts
zacntjes het hoofd en antwoordde even
eens op beheerschten toon: „Dat is niet
waar, Jacob, je hebt je alleen willen be
drinken!" De bosch wachter beet zich op de
lippen en schreeuwde toen weer luid: „Ik
wil ook wel eens feest vieren, een feest,
zoo groot als deze boom! Jawelzooals
u!" De jagers lachten, de heer wendde zich
af. Daar zag hij zijn echtgenoote en schrok
geweldig.
„Jijach was jij in de hut gebleven!
Dat is toch niets voor jou!" riep hy en stel
de zich ijlings buiten het bereik van het
hoongelacht, dat achter hem aanklonk.
Onder het naar huis keeren, fluisterde hij
teeaer: „Niet aan denken Li, ik heb me als
een kind op Kerstmis verheugd en nu zou
alles terwiiie van zoo'n schooier misioopen!
Je mag nu niet het angstige vogeltje zijn.
Je bent toch de dochter van een ridder,
hei Deieexencie immers mets. Hij wilde
mij met dat schot slechts scnruc aanjagen.
De dief wilde niets anders dan een schan
daal maken, omdat ik hem ontslagen heb,
en die thans, evenals al (Jat canaille, den
aanklager wil spelen. Ik moet menschen
rond me hebben van onberispelijk gedrag,
dat behoort ook tot de versiering van onze
goederen. Je zult alleen eenvoudige en on
berispelijke menschen bij ons aantreffen.
En nu opstijgen en er nooit meer over pra
ten!"
Li vond verrassingen, die zij nooit had
kunnen droomen. Haar moeder was stille
tjes geaomen.
De Poolianders hadden hun edelste pelsen
gezonden, het Zuiden de glanzendste zij
de en de heerlijkste vruchten en bloemen.
Uit iedere opening en in iederen hoek hin
gen hulstakjes. De kamer rook naar ananas
en schitterde van teere Kleuren, i^en zacnie
kerstschemer omzweefde teeder en stil al
deze heerlijkheden.
„Wat ben je toch gelukkig!" prentte de
moeder telkens weer naar verbaasde docn-
ter in, die haast verslagen stond voor al
die rijkdom en overvloedige schatten haar
geschonken uit overgroote lieide.... zij
was vervuld van dank, maar had toch het
gevoel alsof zij comedie moest spelen om
iedereen werkelijk tevreden stellen. Want
zij wilden immers het tegengescnenk van
haar geschenken uit de veroazuig van haar
oogen en den jubel van haar lacn. ontvan
gen.
Zij gingen zeer laat te bed. Toen Albert
tegen den morgen ontwaakte, vond hij zijn
ecntgenooie reeos warneer, terwijl* zjj met
het noofd op de hand steunde. „Heb je niet
goed geslapen? Je ziet er zoo bedroerd uit!
Maar Li, is de schrik nog niet er uit bij je?"
Zy scnudde het hoofd.
„Wel waar, hij heeft ons de heerlijkste
Kerstnacht bedorven, de spitsboef!" Zij
sloot hem den mond. „Ja, er is iets Bert",
bekende zij.
„Wat is net? Misschien de onverzadelijk-
heid? Wij hebben toch het kostelijleste wel
genoten?"
„Luister, ik had een droom. Natuurlijk
het schot spookte nog na en ook de heele
scene, dat wil ik graag toegeven. En toch,
er was meeren je zult in zijn spiegel
niet mijn schrik, maar mijn droom zien.
Ik zal er geen groote beschrijving van ge
ven. Maar ik zag een andere Kerstmis. Op
groene, kleine weiden, grazende kudden,
blanke lammeren, naakte, spelende kinde
ren en in het midden het Kerstkindje, zon
derling genoeg echter niet in de kribbe,
maar hoog op de schouders van Christo-
phorus. De reus kan ik niet in het gezicht
zien, hij stond afgekeerd en besteeg juist
den oever, want voor het eiland der zaligen
ruischte een breede stroom. Aan den kant
van het diepe water stonden en knielden
echter menscheneen groote, deinen Je
menigteHoofden zag ik en uitgestrek
te handen. Haal over! Die het eerst riep
was onze boschwachter en jij sprong op
zijn schouder, maar hij dreef af en den
stroom sleurde, tot myo onuitsprekelijKen
schrik, ook jou mee. Dan weer was jy het,
die in het water stond en hy zat op je
schouder en hief de zweep boven jeJe
werd allebei als houtblokken meegesleurd.
Ook ik knielde onder de groote schaar hul-
peloozen, die zich wilden laten overzetten
en deelde in hun noodMaar daar stond
de veerman majestueus boven onze spar
ren en het Kind greep hoog en haalde ster
na ster op zijn takken. Het werd zeer
licht als in een grot en het was alsof de
hemel kwammaar ik wil niet be
schrijven"
„O ja, Li" smeekte Albert „Ik smeek je,
geef my den boom terug, dien ik voor je
gevonden heb, op jouw manier door dui
zenden wonderen verheerlijkt want je bent
altyd rijker dan ik!"
„Neen!" schudde zij ernstig het hoofd,
„daarom heb ik dezen droom niet ver
teld. Hy bracht mij slechts in beeld, wat
mij gisteren midden in het geluk zoowel
kwelde als lokte. Namelijkmaar je
mag het niet hooren, je wil het telkens
hooren: geluk, gelukbedwelmend ge
lukAch, ja bedwelming".
„Luister Li, jij doet me schrikken, zit
die geschiedenis met den schurk zoo diep?"
„Zij ging zeer diep, maar zeg niet schurk!
En schrikken moet je niet integendeel!
Wanneer ik gisteren telkens dacht: Zoo
veel overdaad dat klopt niet heeft mij deze
geschiedenis pas de beteekenis van al deze
symbolen van licht en geschenken gege
ven. Mag ik een heel klein beetje docee-
renJe zegt dat het je altijd doet
lachen.
Maar ik vertel je: Zie, voor my ontbloei
de uit den bangen nacht de heilige nacht
En zonder vreezen bestaat er geen heiligen
nacht, daar helpt alle loochenen door ge
schenken en vreugden niets. Dat weet ik
sinds dezen morgen weer klaarder dan ik
het ooit gevoeld neb. Albert is het dan
niet zoo, dat wy in bangen nacht allen met
fouien en gebreken, met tekortkomingen
en venangeus aan den eenen oever staan?
Ook wij, mijn Bert, met al onze liefde en
met al ons geluk! Maar dat daar de reus-
acrnige vetmnan mei net b<.errenüind over
gaat dat het dan op de duistere takken van
ons leven de gouden lichten zet dat meen
ik, geeft ons licht en Albertmijn Al-
bert, alle schurken het recht op een lichte
hand".
Albert kuste, na lang zwijgen, de rech
terhand zijner echtgenoote, als vereerde
hy in haai* de lichte hand, waarvan zy ge
sproken had.
„Ga", zei hij eindelijk. „En breng ook hem
die vandaag de bangste nacht had, een ge
deelte van het licht. Wij zijn immers veel
ryker dan ik gedacht had en (hy zei het
byna voor zich zelf) toch veel meer de
arme bedeelden!"....
KERSTBOOMVERSIERINGEN EN
WAAR ZE VANDAAN KOMtN
Velen vragen zich niet af, waar de ver
sierselen van hun kerstboom vandaan ko
men. Elk jaar opnieuw wordt er een groo
te hoeveelheid van verbruikt in alle lan
den, waar de kerstboom tot de kerstgebrui
ken behoort. Oorspronkelijk werden deze
versierselen gemaakt in Duitschland, in de
dorpen van Thüringen en Franken, waar
geheele gezinnen zich bezig hielden met
het vervaardigen der teere voorwerpen.
Vooral de omgeving van Sonneberg en
Neurenberg was een middelpunt van deze
bewerkelijke en weinig loonende huisvlijt;
deze streken zijn ook in de geheele wereld
bekend om hun speelgoedindustrie. Oude
voorbeelden worden nagemaakt, nieuwe
uitgedacht, en elk jaar worden zij op de
beide groote jaarmarkten te Leipzig ten
toongesteld, om van daaruit door de groot
handelaars en exporteurs naar geheel Euro
pa te worden verkochi
De wijze van versiering van den kerst
boom is zeer verschillend. Oudere men
schen geven dikwijls de voorkeur aan het
aesüietisch effect van kaarslicht op een
overvloed van zilverdraad, doch waar er
kinderen in huis zijn, vindt men gewoon
lijk een meer kleurige versiering, waarbij
ook snoepgoed niet ontbreekt. Bollen en
kettingen van gekleurd glas worden afge
wisseld door voorwerpen, die de kinderen
zelf wekenlang uitgeknipt, geplakt, verzil
verd en verguld hebben. Velen geven er
ook den voorkeur aan, niet elk jaar een
geheel nieuwe kerstboomversiering te koo-
pen, doch zooveel mogelijk de versieringen
uit vroegere jaren opnieuw te gebruiken
met het oog op de daaraan verbonden her
inneringen. Anderen versieren den kerst
boom zoo min mogelijk of maken zelfs uit
sluitend gebruik van kaarsen. Het is ook
wel aan te raden, den kerstboom niet te
overladen, zelfs niet voor kinderen, omdat
dan de schoonheid van den donkergroenen
boom op zichzelf niet meer uitkomt. Even
oneigenlijk is het gebruik van electrische
gloeilampjes op een kerstboom; deze mag
slechts verlicht worden door het zachte licht
der kaarsjes, terwyl ook de kamer niet te
licht mag zijn.
DE VERZONKEN KLOKKEN
IN HET KLOOSTERWIEL
In den tijd, toen 's-Hertogenbosch nog
in de eerste schemering van haar geschie
denis stond, thans ruim zeven honderd
jaar geleden, was het naburige dorp Vught
reeds een belangrijke plaats.
Handel en industrie brachten welvaart
aan de inwoners, zoowel aan de heeren als
aan de knechten. In verren omtrek ge
waagde men van de Vughtenaren als van
rijke menschen, maar wanneer men over
dien rijkdom sprak bleef gewoonlijk een
bittere opmerking niet achterwege, want
de Vughtenaren lieten niet toe, dat ande
ren deel hadden in hun overvloed. Zorg
vuldig weerden zij vreemde elementen, die
In dit bevoorrecht oord hun geluk kwamen
zoeken, buiten het dorp en geen bedelaar
was er zoo onverstandig, dat hij zich zou
begeven in deze plaatst, waar slechst gie
rigaards woonden.
Eén man, die de armoede niet verachtte
was er nochtans in dit dorp te vinden. Dat
was de pastoor, die zijn bescheiden wo
ning had naast de kerk, waaraan de trot-
sche Vughtenaren zulk een hooge toren
hadden gebouwd, dat reizigers reeds van
verre tot zich moesten zeggen: dat is
Vught!
De brave herder werd grijs en zwak, ter
wyl de welvaart, de overvloed van zyn
parochianen toenam. Maar met de ver
meerdering van hun bezit aan goud en
goed verminderde hun godsdienstzin. Zich
overgevend aan de gemakken en genietin
gen des levens gevoelden de Vughtenaren
geen behoefte meer aan het gebed. Zij wer
den zelfs hoe langer hoe vijandiger tegen
den godsdienst, welke soberheid predikte
en hun voorhield, dat het voor hun, rijken,
moeilijker was om in den hemel te ko
men dan voor éen kameel om door het
oog van een naald te kruipen. Zij luister
den niet naar de vermaningen van hun
pastoor om boete te doen en de armen te
gedenken; zij scholden hem uit of bespot
ten hem, al naar gelang hun aard en stem
ming.
Het kostte den ouden man soms moeite
te blijven bidden voor zijn kudde, terwijl
hij zag, hoe deze steeds verder afdwaalde
en hoe steeds minder geloovigen 't groote
kerkgebouw betraden, als hij de H. Mis
opdroeg of een Lof celebreerde.
Telkens als er iemand in de parochie
stierf, wist hij dat een bank in de kerk
meer leeg zou blijven en dat er weer min
der geld zou komen om de kerk voor ver
val te bewaren.
Maar al zijn moeiten werden door te
genspoed gevolgd en dieper groefden de
scheuren in de kerk en de rimpels in een
oud voorhoofd.
Zoo brak, na een voor de kerk rampspoe
dig jaar, weer een Kerstnacht aan. Den
dag te voren hadden zware sneeuwbuien
het land wit gemaakt en een strenge vorst
was met den avond ingevallen.
Toen middernacht naderde, kwam de
pastoor de kerk binnen, om de laatste
voorbereidingen te treffen voor de Nacht
mis, die dit jaar soberder en verlatener
dan ooit zou zijn. Tot zyn verbazing was
er nog geen licht aan in de kerk. Blijk
baar was de koster nog niet gekomen. De
pastoor opende zelf de deuren van het
kerkgebouw en schepte de sneeuw voor
den ingang weg. Hij stak de kaarsen aan
op het altaar en in het middenschip. In
de zijbeuken echter liet hij het duister
schemeren, want zoo vol zou de kerk toch
niet worden. Hij verwonderde er zich in-
tusschen steeds meer over, dat de koster
nog steeds niet kwam, en in afwachting
ging hij voor het altaar zitten bidden. De
minuten verliepen, zonder dat de stilte in
het gebouw verbroken werd behalve dan
door het kaarsengeknetter. Nog een tijd
lang bleef de pastoor bezig met zijn ge
bed, maar eindelijk stond hij op, ver
kleumd en mismoedig. Hij trad in het kerk
portaal onder den toren en greep het klok-
kentouw.
Traag klepten de klokken onder de
zwakke krachten van den grijsaard, voor
wien dit werk te zwaar was. Toen de klok
ken geen antwoord meer gaven op de
zwakker wordende rukken aan het touw,
liet de beproefde pastoor zich neerzinken
op de koude steenen, en hij smeekte den
hemel op hulp in dit lijden.
Met moeite kwam hij weer ter been,
daar er niemand was om hem te helpen.
Zelfs de weinige ouden van dagen, die de
vroomheid hunner jeugd hadden bewaard,
bleven dit jaar thuis, omdat voor hun de
tocht door de hooge sneeuw en bij de
felle koude niet mogelijk was.
De armen uitgestrekt stond toen de
pastoor bij den ingang der kerk en hy
tuurde in de dorpstraat, waar hier en daar
verlichte vensters de duisternis braken.
Maar niet één kerkganger kwam de trap
pen bestijgen, naar de plaats waar op dit
uur allen behooren te zijn.
Toen het oogenblik van middernacht na
derde, daalde de pastoor het bordes af en
begaf zich op weg naar de zwarte huizen
massa's die zich tegen de grauwe nacht
lucht afteekenden.
Doch toen hij op de deuren klopte ver
nam hij overal slechts wilde liederen en
overmoedige vloeken en verwenschingen.
Eén man sloeg hem zelfs de steek van
het hoofd en wierp hem naar buiten, zoo
dat hij neerviel en zijn witte haren zich
met de blanke sneeuw mengden.
Toen plotseling was het alsof de zwaar
geteisterde man door een vlaag van waan
zin werd getroffen. Veerkrachtig, als ware
hij nog een jonge man, sprong h(j op en
snelde terug naar zyn kerk, met groote
sprongen ploffend door de hooge sneeuw.
In het kerkportaal aangekomen greep
hij weer het touw der klokken en begon
hy te luiden, te luiden.
Bonzend verhieven de bronzen klok
ken hun stem. Het moeizame, weemoedige
geklep van daar straks was thans omge
slagen in een woeste verwarrign van bot
sende klanken. Als een wilde overstroo
ming golfde er nu machtig geluid over
het dorp in de nacht. Wie niet wakker
meer was sprong verschrikt op uit zyn
bed en allen die bezig waren met drink
gelagen en nog loopen konden, stormden
naar buiten, den drank nog in de keel....
En steeds bleef het luiden voortgaan.
Nieuwsgierig en anstig dromde het volk
vein alle zijden naar de kerk. De grijze
pastoor trok aan het touw met onvermin
derde kracht.
Omhoog en omlaag werd hij geslingerd,
hangend aan het touw. Het was alsof hij
een lugubere doodendans uitvoerde.
Zijn oogen puilden uit en zijn haren
fladderden in de koude wind. En nog werd
het geweld der luidende kolkken daar
boven in de toren heftiger en ontzetten
der. De geheele toren schudde en kraakte
vervaarlijk terwyl een steeds aangroeien
de menigte zich verdrong in het kerkpor
taal, om te zien wat dien dwazen pastoor
nu weer scheelde....
Toen was h'et alsof een reusachtige byl-
slag den toren trof en als een blok hout
van een kloofde. De muren scheurden open
van boven naar beneden, en met donde
rend geweld ploften de steenen-massa's
omlaag op de hoofden van hen, die zich in
en bij de kerk bevonden.
Het klokgelui brak af met een lange,
klagenden toon, en de grond verzakte me
ters idep. Een diepe kuil ontstond, als een
graf voor die steenen, dat hout en al die
menschen.
Dichtby stroomde de rivier de Dommel,
een zwarte slinger tusschen de witte vel
den. Op hetzelfde oogenblik dat de toren
en de kerk instortten, spleet de dyk open
en het water zocht zich een weg naar dat
gruwelyke massa-graf. Met geweld stort
te het naar binnen en vulde spoedig de ge
heele ruimte.
Toen trad de stilte in en trok het wa
teroppervlak zich weer recht....
De Vughtenaren, die deze ramp overleef
den, bouwden later een nieuwe kerk en
deden boete, jaren lang.
Thans bestaat ter plaatse waar die eer
ste kerk stond in den Dommel nog steeds
een zeer scherpe bocht, het Kloosterwiel
genaamd, waar het water gevaarlijk kolkt
en waar de bodem diep ligt
Hooge populieren staan op een lange
rij langs den kant. Hun stammen buigen
zich over de waterspiegel, zoodat het is
alsof die boomen het geheim willen zien
dat de rivier bewaart..
Het gebeurt, dat visschers er de diepte
van 't water peilen en met lange stokken
kunnen zy reiken tot den bodem, die daar
overal bezaaid is met steenen, niets dan
steenen.
En als er menschen op Kerstnacht daar
passeeren, hooren zij diep uit het water
een dof, klagelijk geluid opstijgen, als van
gescheurde klokken.
Huiverend gaan zij dan naar huis en
vertellen aan hun kinderen deze legende.
„Huisgezin."