1933
Kerstmis
f.»g
.91H
V
ft
99
aN' 1
in de Binnenlanden
van Afrika.
Door pater M. Lans, professor aan het
Seminarie te Kipalopala.
Als een Hollandsch Missionaris voor het
eerst het Kerstfeest meemaakt in de bin
nenlanden van Afrika, staat hij altijd een
beetje verwonderd te kijken. In plaats van
kale, met sneeuwbedekte boomen, bevro
ren grachten en vijvers, snerpend kouden
wind en gladde wegen, vindt hij op Kerst
dag de boomen volop in blad staan, de zon
blakert hem boven het hoofd en de grond
brandt hem onder de voeten.
Toch is het Kerstmis, ook voor hem en
zijn neger-Christenen. En samen met hun
blanke broeders uit verre streken vieren
zij de geboorte van Hem, die voor de ver
lossing van heel het menschdom onze men-
schelijke natuur heeft aangenomen.
Daags te voren wordt het Missiekerkje
versierd met bloemen en palmtakken en
is de Pater druk in de weer om met de wei
nige beelden en Beeldjes van Gods lieve
Heiligen die- hij bezit, een Kerstkribbetje
in elkaar te zetten. Een Kerstkindje heeft
hij, een mooi groot Kerstkindje, geschenk
van een goede kennis uit het vaderland.
Ook zijn er wel een H. Maagd en een H.
Joseph, doch die zijn niet half zoo groot
als het Kindje zelf. Gelukkig hebben onze
negers nog geen oog voor proporties, en
door ze wat hooger te plaatsen dan het
Kindje, is aan hun artistieke eischen ge
noegzaam voldaan. De H". Antonius en de
H. Aloysius worden met wat lapjes omge-
tooverd in herders, uit carton wordt een
os en een ezel geknipt en dat alles te samen
wordt ondergebracht in een stroohutje, door
een van de christenen gemaakt.
Als dat klaar is, gaat de Pater dan biecht
stoel in. Bij honderden komen ze van hein
de en ver om er hun zielen schoon te was-
schen en voor te bereiden op den komst
van den Heiland. Menschen van goeden wil
gaan ze met de vrede in 't hart weer huis
waarts, om 's avonds laat terug te keeren.
Want hier in Afrika is er gezongen Midden-
nachtmis.
Reeds om 11 uur 's avonds is het plein*
voor de kerk gevuld met christenen, en
ieder oogenblik voegen er zich nog nieuwe
by, die van twee, drie uur ver geloopen
komen in het nachtelijk duister, in groe
pen om niet aangevallen te worden door
den leeuw. Ze zijn allen op hun Zondags
gekleed; alle kleuren van den regenboog
van het infrarood tot het ultrapaars zijn
er aanwezig; alles wat ze bezitten aan klee-
dingstukken hebben ze aangetrokken. Piet
heeft een rechter schoen kunnen bemachti
gen, Klaas draagt een linker dito, Kees
heeft een enorme zwarte zonnebril op en
Maria paradeert met een paraplu alhoewel
er geen wolkje aan den hemel te bespeuren
valt. Zoo zijn ze: groote kinderen.
Van al dat mooi's is echter nog niets te
zien, want kerk en omgeving liggen in dik
ke duisternis gehuld.
Om 20 minuten voor twaalf wordt het
opeens rumoeriger. Ze hebben licht gezien
in de kerk. Het wordt daarbinnen hoe lan
ger hoe lichter. Dat moet de Pater zijn.
Precies kwart voor twaalf daar luidt de
klok het Kerstfeest in. Amezaliwa! Ame-
zaliwa! (Hij is geboren) klinkt het als uit
één mond boven de klokken uit. De kerk
deur gaat open en als water door een sluis
deur dringen ze naar binnen om toch maar
een goede plaats te veroveren.
De H. Offerande vangt aan. De Missa de
Angelis, die alle zwarte christenen van
heel Afrika kennen, wordt gezongen; man
nen, vrouwen en kinderen, allen zingen
mee om 't hardst! Wel wordt er hier een
b-mol te veel en daar een te weinig gezon
gen, 't is allemaal wel wat erg hard en
kunst zit er niet veel in, ook wordt het
latijn verschrikkelijk geradbraakt.Maar
het Kerstkindje verstaat dat latijn van Zijn
zwarte vrienden heel goed en is wat blij
dat nu ook zij, die voor 50 jaren nog nooit
van Hem hadden hooren spreken, reeds in
zoo grooten getale in aanbidding neerge
knield liggen voor Zijn kribbe.
Na het evangelie spreekt de Pater hen
toe en legt hun dat wondere mysterie van
Gods Menschwording in begrijpelijke woor
den uit. Ze luisteren aandachtig en geloo-
HENK ASPERSLAGH
ven eenvoudig, zooals dat past waar het
gaat over zoo groote geheimen.
Tijdens de H.' Consecratie is het doodstil
en krommen al die zwarte menschen zich
in aanbidding voor hun menschgeworden
God, die nu onder gedaanten van brood en
wijn werkelijk en waarachtig in hun mid
den vertoeft. Daarna gaan allen te Commu
nie en voeden zich met het H. Lichaam en
Bloed van hun Zaligmaker.
Onder de stille H.H. Missen die volgen
worden Kerstliedjes gezongen in neger
taal op allerlei bekende Hollandsche en
Europeesche wijsjes: Stille nacht De her
dertjes lagen bij nachte II erst ni le
divin Enfantenz. enz. De Pater die ze
hoort verhuist dan evèn in verbeelding naar
het vaderland en herinnert zich de gezel
lige Kerstfeesten van vroeger.
Overdag is het Kerstkindje nooit alleen.
Groot en klein komt van nabij het kribbe
tje in oogenschouw nemen. Vooral de klei
nen. Schuchter gaan ze tot voor in de kerk.
Groote zus draagt kleinen broer op haar
rug, terwijl nog twee andere peuters haar
Zondagsche doek stevig vasthouden. Bij het
kribbetje gekomen staan ze eerst in stille
bewondering te kijken voor dat mooie
kleine Kindje waarvan de Pater en de
catechist hun gesproken heeft. Dan deelen
ze elkaar heel zachtjes hun indrukken mee,
en als ze goed uitgekeken zijn, knielen ze
neer om kleinen Jesus gedag te zeggen en
tippelen weer huiswaarts om alles aan
moeder te vertellen.
Hier in Afrika als overal elders heeft het
Kerstfeest zijn bijzondere godsdienstige
aaintrekkelij kheid. Dat komt omdat de
groote God er zich zou klein en beminne
lijk maakt. Ontdaan van alles wat onze
liefde voor Hem maar in den weg kon lig
gen, komt Hij onder ons. Hier geen schijn
van almacht die ontzag inboezemt, van
rechterlijke macht die vriezen doet. Neen,
een klein en hulpbehoevend kindje dat
van niets anders spreekt dan van vernede
ring uit liefde voor ons. Ook een negerziel
voelt dat en met haar natuurlijke logica
trekt ze onmiddellijk de gevolgtrekking:
„Sic nos amantem quis non redamanet", wie
zou niet terugbeminnen, Hem die ons zóó
bemind heeft!
HET GESTOLEN
KERSTKINDJE
Anna Kristel was jonger dan ik en zat
in de school enkele banken voor mij. Haar
groote bruine oogen, haar donkere gezichts
kleur, haar gang en haar bewegingen wa
ren niet zooals die van de andere meisjes.
Anna zat op een hoek, en wanneer zij zich
uit de bank boog, wanneer de dichte zwar
te vlechten over de schouders vielen dan
kon ik geen oog van haar afwenden.
Nog liever zag ik Anna onder het spel.
Geen enkel ander meisje was zoo flink en
behendig; geen enkel had zulke dolle in
vallen, niemand speelde zoo wild en uit
gelaten als zij. Soms echter kon zij midden
onder het spel in snikken en tranen uit
barsten, om zich heen slaan en met de
voeten stampen.
Ja, Anna Kristel was een vreemd meisje
en ik vond haar veel mooier dan alle an
dere meisjes uit ons dorp, maar de onder
wijzer moest streng voor haar zijn want
Anna had geen vader en haar moeder, die
altijd bij de boeren als dagloonster moest
gaan werken, kon zich weinig met haar be
moeien. Maar vaak leek de onderwijzer
veel te hard voor mij, wanneer zij eens een
keer te wild en te uitgelaten werd; dan zat
zij urenlang zwijgend en koppig in haar
bank en de onderwijzer kon geen woord
meer uit haar lippen krijgen. Ach, de lee-
raar verstond ook geen gekheid. Was zij
niet een der beste leerlingen? Wie gaf er
zulke vlugge en rake antwoorden als zij?
In lezen, schrijven, rekenen was Anna alle
meisjes van haar leeftijd ver vooruit: en
altijd had zij een kring vriendinnen rond
zich, die aan haar gehecht waren en als een
oudere of voornamere zuster gehoorzaam
den.
De pastoor, een stille, oude man, wiens
gezicht wel eenige gelijkenis had met de
afbeelding van God den Vader boven het
Hoogaltaar, was zeer goed voor Anna en
lachte vaak hartelijk met haar zonderlinge
vragen en antwoorden. Hij liet haar onder
de Hoogmis zelfs met de schaal rondgaan, en
dat was voor de parochie een hooge eer.
Nu is er een bijzonderen dag waarvan
ik vertellen wil: op dezen dag gebeurde er
met Anna Kristel zoo iets bijzonders, dat
het mij ten allen tijde in het geheugen ge
prent gebleven is.
De pastoor had ons dorp met Kerstmis
een bijzondere verrassing bereid.
Toen wij 's morgens vroeg in de kerk
kwamen, stond daar in een hoek naast het
Hoogaltaar de stal van Bethlehem. Maria
en Joseph waren haast levensgroot, in de
Kribbe lag op een weinig hooi het Kindje
Jezus, en een heldere schijn viel van een
groote ster in den stal juist op de Kribbe.
Ook stonden er schaapjes rond de Kribbe
en de koppen van os en ezel keken doos-
twee gaten in den wand nieuwsgierig op
het Kindje neer. Achter den stal zag men
op een weg tusschen palmboomen de her
ders komen aansnellen. De oude Barkes-
bas, een vrome, kinderlooze weduwe, had
naar later bleek, op haar sterfbed dit won
der verricht, en dat alles nu was voor ons
arm dorp zoo nieuw en verrassend, dat
deze Kerstmis ongetwijfeld velen, zoo goed
als mij, in de herinnering zal blijven.
Dien Kerstmiddag gingen wij dan ook
oudergewoonte naar het dorp, waar de Ves
pers gehouden werden. Dm dezen grooten
dag te besluiten had 's avonds nog een
plechtig Lof plaats in ons kerkje. Wij kin
deren, zouden dan rond de Kribbe staan
en zingen en de muzikanten zouden met
clarinetten, trompetten en violen ons be
geleiden.
Toen de Vespers geëindigd waren kende
ledereen in den omtrek het wonder der
Kribbe en vele menschen kwamen in den
zachten, helderen winternamiddag naar
ons dorp om deze Kribbe te zien en het
plechtige Lof bij te wonen.
Juist toen wij in de hoogste feestvreugde
weer ons dorp binnentraden, kwam de
vrouw van den herder ons vol opwinding
tegengeloopen en riep:
„Het Kerstkindje is gestolen!"
„Het Kertskindje?"
„Ja, het Kerstkindje, dat in de Kribbe
lag. Opeens was het verdwenen. Niemand
weet, hoe het gekomen is.
Wij, jongens stormden direct de dorps
straat in, want dit nieuws leek ons zóó on
gelooflijk dat we het niet begrijpen kon
den en er ons op de plaats zelf van wilden
overtuigen. Toen wij aan de kerk kwamen,
liep de koster juist blootshoofd over het
kerkhof naar het schoolhuis. Aan de kerk-
keur ontmoetten wij eenige vrouwen uit
het dorp, die opgewonden met elkander
praatten. Klapps Linkser, de roode, kwam
er bij en wy hoorden dat hij lachend zei:
„Tenslotte is het een streek der Heikes-
mannen. De vervloekte ketellappers en
bezembinders gunnen ons dorp dat genoe
gen niet!"
Wij gingen nu de kerk binnen en moes
ten met shrik constateeren, dat de Kribbe
werkelijk leeg was. Wij liepen toen naar
de school, waar de onderwijzer juist met
den koster op de trap stond. Een aantal
kinderen stond reeds vol verwachting voor
het schoolgebouw; meisjes en vrouwen
kwamen nieuwsgierig aangeloopen.
Plotseling kwamen er een paar kinde
ren aangeloopen, die riepen:
„Anna Kristel zit in de schuur achter den
stal en heeft het Kindje Jezus op den
schoot".
Ik kreeg een schok en het was mij alsof
ik zelf op een slechte daad betrapt werd.
Ik voelde mij warm en koud worden en
Ik sidderde van angst wat er nu met Anna
Kristel gebeuren zou.
„Heb je dat met eigen oogen gezien?*
vroeg de onderwijzer toen de kinderen bij
hem waren.
„Ja, jaLies Kreins, Greta Schollen
en Clara Holnich zitten bij haar".
„Dat is weer iets voor Anna Kristel", zei
de meester". Ik sta er niets van te zien. Dat
kind heeft den duivel in het lijf". En zijn
gezicht had een geweldig dreigende uit
drukking.
9
9
9