ZATERDAG 9 DECEMBER 1933
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
BESTE NEEFJES EN NICHTJES.
Jullie zyn natuurlijk wel heel erg nieuws
gierig, hoe Sint Nicolaas met jullie fijnè
cadeautjes voor de andere nichtjes en neef
jes een feest heeft bereid.
Nu, zoo nieuwsgierig was Oom Wim Dins
dag ook, zoodat ik mij haastte hem het een
en ander te gaan vertellen.
„Kom binnen, kom binnen, Tante Vic.
Hoe is 't geweest? Leuk? Fijn? Hadden ze
pret? Ik had er toch zoo graag bij willen
zijn!"
„Ja, Oompje, kalmpjes aan! Ik zal u alles
vertellen van het begin tot het eind. U moet
weten, dat ik het deze week noto* erg druk
heb gehad, want mijn bede aan den H. Ni
colaas, nog eens een zak speelgoed by u
binnen te gooien, is immers verhoord, en
bijna alles was zelfs nieuw. Eventjes trok
ik echter een zuur gezicht, toen ik een heele
wasch vuil poppengoed kreeg. In één week
zoo'n wasch behandelen, zonder waschma-
chine, dat is geen kleinigheid, hoor! Ik
hoop, dat ik een volgend keertje de pop-
penkleertjes „gewasschen en gestreken
thuis" krijg."
„Jammer, Tante Vic. Ja, ja, mijn vrien
dinnetjes moeten ook eens waschvrouwtje
spelen."
„Afgesproken, Oom.
Die stapel leesboeken! Fijn hoor!! Van
Jongens gekregen zegt U? Toffe jongens
hoor. De boeken werden dadelijk bestemd
voor de hoogste klas. Fijne verhalen, Ro
binson Crusoe. De negerhut van Oom
Tom. Eenig!
Maar laat ik u verder vertellen.
Zoo tegen half drie trokken we naar het
zaaltje, waar de geschenken waren ten
toongesteld. De eersten, die binnenkwamen
bleven staan van schrik, de anderen dron
gen op en duwden en rekten 'e halzen om
toch te weten, waar die toch zoo versteld
van waren.
Ja, daar zagen zij het ook. Allemaal mooi
speelgoed, groote str' ken, kisten met spe
culaas, schaaltjes met borstplaat, carton-
nen bakjes met fruit. Ze konden hun vreug
de niet inhouden en begonnen te praten, te
lachen, te wijzen te joelen en zongen ten
slotte het hoogste lied uit:
Sint Niklaas kapoentje,
Gooi wat in m'n schoentje,
Gooi wat in m'n laarsje,
Dank je Sinterklaasje!
Dank je Sinterklaasje!
En dat „Dank je Sinterklaasje", werd
telkens maar weer, telkens maar weer her
haald: Dank je Sinterklaasje! Dank je
Sinterklaasje!
Doch opeens bedaarde het vreugdevolle
lawaai. Daar klonk een zware bel. Een
maaltweemaaldriemaaltoen
rammelde met groot lawaai een ketting
over de vloer van de gang. Wat dat beduid
de? Plotseling zwaaide de deur open en de
Heilige Man zelf trad binnen gevolgd door
Piet, die behalve de roe en de groote zak
ook een zware ketting meesleepte. Die Piet
is een ooiijkerd hoor.
Die zak en die roe, ja dat weten we, maar
dit jaar wilde hij de jeugd eens flink ont
zag inboezemen en rammelde geweldig
met zijn ketting. Zegenend liep de H.
Bisschop rond, legde zijn hand op verschil
lende kopjes, sprak sommigen eens harte
lijk toe en wees op de geschenken, die hij
had laten bezorgen.
Toen sprak hij nog eenige ernstige woor
den. Jan uit de vierde klas moest bij hem
komen en het vierde gebod opzeggen. Jan
was op school nog al ongehoorzaam, ook
ontglipte hem wel eens een brutaal woord
je. Toch zei hij met flinke stem: „Vierde
gebod: Eert uw Vader en uw Moeder" „En
hoe zit dat nu op school?" vraagt Sint Ni
colaas. „Dan moeten wij de meester eeren
en de kapelaan in de cathechismusles",
sprak Jan. Sint Nicolaas keek Jan eers
doordringend aan en zond Jantje naar zijn
plaats. Zou dat jongetje het begrepen heb
ben?
Hierna werd een meisje voorgeroepen. De
vijf geboden der H. Kerk moesten opge
zegd. Dat ging vlot, en nog wel de nieuwe
geboden. „Maar Ansje, ik meen gehoord tc
hebben, dat je op Zondag wel eens de H.
Mis verzuimt". Ansjes hoofd zakte diep en
ze fluisterde: „ik heb alleeen maar klompen
mijnheer St. Nicolaas". „Foei, Ansje, heb je
nooit gehoord, dat Christus op aarde sprak:
„Laat de kleinen tot mij komen". Nu, toen
kwamen alle kinderen, daar waren erby
zonder schoenen of klompen, ja zelfs zonder
kousen en ze kwamen heel dicht bij Hem
en klauterden zelfs op Zijn knieën. Nie
mand werd weggejaagd. Beloof me Ansje,
nooit meer de H. Mis te verzuimen."
Ansje beloofde het. Sint Nicolaar fluis
terde Piet iets in 't oor. Vlug stapte hij naar
de tafel met geschenken. Ha, ja, daar staan
die schoentjes, drie, vier paar. Juist een
flink paar voor Ansje erbij. Dansend gin-?
Piet naar Ansje, de schoenen in de hoogte
zwaaiend. De heele school juichte en riep.
Piet ik ook wat, ik ook wat!
Maar 'n wenk van Piet en allen waren
weer stil als muizen, toen de H. Bisschop
weer begon te spreken. Natuurlijk gaf de
H. Nicolaas tal van vermaningen:
Gehoorzaam zijn aan ouders en overhe
den,, cathechismuslessen flink leeren, Zon
dags en in de week de H. Mis bijwonen,
kerkboek en rozenkrans meebrengen en ook
gebruiken, niet kibbelen thuis, geen ruwe
woorden spreken en verder flink eten, vroeg
naar bed en vroeg op. De H. Man gaf raad
voor ziel en lichaam, „want", zeide hij, „èn
je ziel èn je lichaam moeten gezond blijven
om flinke mannen en vrouwen te worden".
Tenslotte spoorde hij de kindeern aan van
daag eens vurig te bidden voor de weldoe
ners. Dat beloofden ze allen hardop. Ja
wel mijnheer Sint Nicolaas.
Nog eens liep hij zegenend en groetend
rond. terwijl de blijde kinderschaar lied
jes zong hem ter eer. Pieterman maakte
grapjes en met sommigen een rondedansje.
Eindelijk verliet het hooge gezelschap onze
feestzaal.
Nu brak de vreugde los. De cadeautjes
moesten uitgedeeld en wat fyn: alle voor
werpen waren van een naam voorzien.
Ieder kreeg dus eerlijk wat de goede Sint
hem had toegedacht. Van de koek de borst
plaat, appels en noten werd al heel wat op
geknabbeld, maar ook nog wat bewaard
voor moeder, voor vader, voor kleine
zusje!
Er werd nog menig liedje gezongen en
geschreeuwd, maar dat was toch heusch van
ware blijdschap. De fluiten en andere mu
ziekinstrumenten werden geprobeerd en al
dat lawaai werd met vreugde toegestaan
op die eëne fijne schooldag in 't jaar.
Verveel ik U niet, Oom Wim? Wilt u nog
meer hooren?"
„Ja, Tante Vic, vertel u toch eens: hoe
ging die vroolijke menigte naar huis?"
„Nu Oompje, dat was een fijne optocht,
die onze school verliet. Verbeeld u, het was
net een optocht van een circus. De muzikan
ten voorop. Er waren immers trommels,
fluiten, ladderpiano's, trekpiano's, ach ik
bedoel harmonica's, mondorgels, rateltjes,
enz. U ziet er werd een heel muziekkorps
geformeerd, net als bij een circus. Dan
kwam er die groote geleerde hand, die
spreken kon, gevolgd door de andere hond
jes en loopende katjes. Vervolgens het leni
ge beertje, het duikelde maar rond; dan d'e
clowns, die dansende neger. Ach oom, hot
was te veel om na te kijken. Het trok maar
steeds de schooldeur uit. Ja zelfs de brand
weer van het circus was aanwezig met drie
ladderwagens, dan nog de vrachtauto's die
toch al het ander materiaal moesten vervoe
ren. En dat alles niet bij falckellicht, o neen,
bij het licht van blijde lachende gezichten
en stralende kinderoogen. En nog steeds ju
belden allen: „Dank je Sinterklaasje!"
Ik hoop, beste Oompje, dat uw nichtjes en
neefjes begrijpen, hoeveel kinderen zij blij
gemaakt hebben en hoe dankbaar allen wa
ren,"
Zeg, Tante Vic, van dankbaarheid ge
sproken, ik denk, dat ze met al die pret
vergeten hebben voor hun weldoenertjes
te bidden.
„Mis, Oompje, misgeraden, want toen wij
het avondgebed hadden gebeden, werd cr
van alle kanten gefluisterd: „U vergeet de
drie weesgegroetjes". „Waarvoor?" „Voor
de weldoeners!" „O, hè ja".
Beste jongens en meisjes, ik had heusch
bij Oom Wim mijn tijd verpraat, maar toch
ook nuttig besteed, want ook jullie hebben
nu gehoord: hoe fijn het feest was, hoe blij
je neefjes en nichtjes waren en hoe dank
baar.
En.jullie de laatste tik.
van Tante Vie.
Het slotwoord is aan mij.
Ik ben blij, dat dit groote feest zoo ver-
loopen is. Ik ben echt blij voor die stum-
perds, die toch oh zooveel missen moeten.
Vooral ben ik blij, dat uw plan, tante Vic.
zoo uitstekend geslaagd is en dat ik ook
iets heb mogen doen en bijdragen voor het
welslagen. En zullen we nu samen afspre
ken, dat we het volgend jaar bij leven en
welzijn hetzelfde plannentje zien uit te voe
ren, in de hoop, dat de Neefjes en Nichtjes,
die dit jaar nog niets konden, mochten of
wilden afstaan, dan.ook aan onze stem
zullen gehoorgeven en ons zullen verblij
den met veel en mooi speelgoed voor het
arme kind. Zoo zullen we afspreken! Tot
het volgend jaar dan tante Vic! De hand er
op! Adieu!
Oom Wim.
ONZE RAADSELWEDSTRIJD.
Loopt prachtig! Met tientallen tegelijk
stappen ze het strijdperk binnen.
Denkt aan den einddatum!
Ik vergat te zeggen dat Cadier (een mij
ner beste medewerkers) de maker is van de
raadsels voor afd. C.
Oom Wim.
WIE ZIJN JARIG?
Van 10 tot en met 16 Dec.
10 Dec.: Jantje van Gerven, Schenkweg,
Zoeterwoude.
11 Dec.: Lou van Beers, Koudekerk 134.
11 Dec.: Martha Opdam, Oud-Ade Zwarte-
weg 74.
12 Dec.: Mientje Hölscher B 193, R'veen.
12 Dec.: Hannie de Koning, Rijnsburger weg
80, Leiden.
12 Dec.: Tini Castelein, Pensionaat, St.
Jozef, Monster.
13 Dec.: Frans Savelkoul, Rapenburg 118.
13 Dec.: Keesje v. d. Voet, Boerhaavestraat
17 Voorhout.
13 Dec.: Truus en Agnes van Bergen-Hene-
gouwen, Hoogewoerd 169.
13 Dec.: Willy Bertels, Heerenstraat 118.
15 Dec.: Ali Kniest, Abspoelweg 5, Oegst-
gvest.
15 Dec.: Wilhelmina Schenkeveld, Noord-
wijk B. Zandv. straat 30.
16 Dec.: Kees Goddijn, W. Singel 102.
16 Dec.: Joop Bronsgeest, Koninginnelaan 7
16 Dec.: Corrie v. d. Oord, Oegstgeest.
16 Dec.: Anty Kohlschulte, Hugo de Groot
straat 3, Leiden.
16 Dec.: Arie v. d. Zwet, Floris Schouten
straat J2, Sassenheim.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien, schrijve me minstens 14
dagen vóór den verjaardag!
Oom Wim.
ST. NICOLAASAVOND
door Gerrit v. d. Laar.
't Was avond. Gezellig zaten Vader, Moe
der, Wim en Frans aan tafel, 't Was 5 De
cember,en ze verwachtten St. Nicolaas.
Wim en Frans vroegen zich af, of ze wel
eens ondeugand waren gewee/;t. W;m
kleurde soms wel eens, als hij aan z'n stou
tigheden dacht. Hij had wel eens vog;l-
nestjes uitgehaald, andere jongens ge
plaagd enen
Ringeling ging de bel ineens heel hard.
Wim schrik er van. Zou dat St. N.colaas
wezen? vroeg hij aan Vader.
„Ja, dat zou ik denken", antwoordde deze
lachend en ging de kamer uit.
'n Poosje later hoorden de jongens Vader
praten.
„Wat zou ik krijgen Moeder?" vroeg
Frans. Doch Moeder kon op deze vraag niet
antwoorden, doordat St. Nicolaas, gevolgd
door Vader en Zwarte Piet binnentrad.
„Goeden avond St. Nicolaas" zeiden Moe
der en de jongens beleefd.
„Goeden avond", groette St. Nicolaas
terug, en ging zitten in de stoel, die Moe
der voor hem had klaar gezet. De jongens
bleven op 'n eerbiedige afstand staan. De
Sint wenkte vriendelijk, dat de kinderen
dichterbij kwamen.
„Zijn ze- nogal braaf geweest?" vroeg hij
aan Vader en Moeder. „Ja, St. Nicolaas",
antwoordde Pa, „ze hebben dit jaar erg
goed hun best gedaan".
Mooi, mooi, knikte St. Nicolaas, dan laat
ik Piet aanstonds nog wat brengen. Strooi
nu maar even Piet, sprak hij verder tot zijn
knecht.
Piet begon nu veel lekkers te strooien, en
de jongens grabbelden maar. Daarna zei de
Sint nog even „Nu tot weerziens hoor! Ik
moet nog veel andere kinderen wat bren
gen. Daarna vertrok de Sint, uitgeleide ge
daan door Vader.
Toen ze allen weer bij tafel zaten en
spraken van St. Nicolaas en zijn zwarte
knecht, werd er weer gebeld. Nu g.ng
moeder de deur open doen endaar
stond een groote mand. Moeder riep gauw
Vader, die direct mee hielp, om de mand
naar binnen te dragen. Toen begon 't uit
pakken.
Frans en Wim waren erg nieuwsgierig,
naar wat ze krijgen zouden. Wim kreeg een
voetbal, Frans een spoortrein, Piet weer een
brandweerauto en zoo ging het maar door.
Ook Vader en Moeder waren niet verge
ten.. Eindelijk was de mand leeg en werd
deze weer ouiten gezet, opdat St. Nicolaas
'm weer kon meenemen. Voor de jongens
was het nu bedtijd geworden. Nadat eerst
alle schatten nog eens goed bekeken waren,
zongen ze een St. Nicolaasliedje en gingen
toen naar bed. Ze vonden dat ze een pret
tige St. Nicolaasavond hadden gehad.
ST. NICOLAASAVOND
door Gretha Haverkorn.
Sinterklaastijd is gekomen
Die een ieder prettig vindt;
Angstig kloppen vele harten
Vol verlangen is het kind.
Want als 't lamplicht is ontstoken
En als allen zijn bijeen,
Wordt slechts van den Sint gesproken
Klinkt een lied voor Hem alleen.
Rond het haardvuur, Vader, Moeder,
En de heele kinderschaar,
Spanning heerscht er, Hij zal komen,
't Plechtig oogenblik is daar.
Aan de bel wordt hard getrokken
Ketting rammelt, en.... o ziet!
Door de kamerdeur komt binnen
Sinterklaas en Zv/arte Piet!
„Goeden avond, allen samen",
Zegt de grijze, goede Sint;
Pieterbaas strooit daarna lekkers,
Hij lacht tegen ieder kind.
Angst en vreeze is geweken
En er klinkt uit kindermond:
„Zie de maan schijnt door de boomen"
Blijde zijn zij in deez' stond.
En dan komen de geschenken,
Een voor een nu voor den dag,
Pieterbaas haalt ze te voorschijn
Reikt ze over met een lach.
En de Sint spreekt tot hen woorden:
„Weest toch allen braaf en goed,
„Weest gehoorzaam uwe ouders,
„Doet uw plicht, zooals dat moet!"
ADVENT
door Oome Kees.
Vasten wij thans, in blijde verwachting,
Dat straks, om der menschenstraffe
verzachting,
De Heer op de aarde zal nederdalen,
Tot heil van degenen, die hulpeloos
dwalén,
In donkere nacht van der zonde ellende.
De bêe, dat God eens den Verlosser
zende
Zal dan niet meer klinken, die bêe
wordt verhoord.
Treur niet meer, o menschheid, want
vleesch wordt het woord!
Dra is weer de kerst in zijn pracht
van gebeuren
Verlossing voor wie door zondeval
treuren,
Dan juicht weer de menschheid rondom
't altaar
Komt, broeders! Ter beêvaart, de
Christus is daar!
AAN DE KUST
door Cor van Diest.
Als de zonne haar koesterende stralen
Laat weerkaatsen op 't zilv'ren strand;
Zijn daar de kinderen, jong en
levenslustig,
Stoeiend en buit'lend in het mulle zand.
Hun vroolijke, blijde lach laait hoog op,
Stijgt ten top, als zij plassen in 't zilte
nat;
Dartl'lend en stoeiend, gieren ze van
uitbundige pret,
Als 't schuim in haar oogen spat.
Dan ook geniet van zon en frissche
zeelucht,
De menigte, die op 't strand zich
nedervlyt,
Luist'rend naaf den zang der klotsende
golven
Zich vermeiend in aangename rust en
zaal'ge vergetelheid.
Edoch, komt 't najaar met zijn ruw
geweld;
Wild beukt dan de storm de kust;
woedend loeit d' orkaan.
Wee dan den zeeman, die voor zijn
schamel brood daar worstelt.
Ach, 't noodweer eischt zoo menigen
traan.
Als de meeuwen laag langs de golven
scheren,
Temidden van stormgeloei en
zeegedruisch:
Dan.ja, dan is fel de strijd om leven
en dood.
Veel heeft dan de zeebonk te verdure n;
vér van de zijnen, vér van huis.
Angstig staan aan 't strand vrouw
en kind'ren,
Wezenloos starend naar 't woeste
golvenspcl,
Zóó menige boot verging reeds; vele
ofers eischten reeds de zee,
Zóó menig dierbare keerde nooit weer,
ze weten 't maar al te wél.
Toch hebben ze geen afkeer, geen
schrik voor de golven,
Die daar nu met de elementen strijden
in 't joelend sop;
Al ligt daar reeds voor menigeen een
graf gedolven,
Op zee is 't leven, daar ligt 't wél en
wee voor den stoeren rob.
DE MOLEN
door Anny van Diest.
Als 't windje ruischt, dan maalt er
de molen,
En draaien de wieken zoo lustig in
't rond;
Omhoog nu en, hooger nog hemelwaarts
stijgen,
Omlaag dan en lager, als kusten ze
samen den grond.
Als 't windje suist en blaast in de zeilen,
Dan staan ze zoo strak en zoo bol.
De wieken draaien en went'len en keeren
Rust'loos, als waren ze dol.
Als 't windje fuischt, dan maalt er de
molen,
En maalt er het kostbare graan.
Dra zal hij komen én voerman èn wagen,
En keert weer, met zakken vol meel
belaan.
Als 't windje ruischt heeft de mol'naar
werk;
En zijn molentje draait en draait dan
zoo rap!
De wieken slaan lustig, ei, zie ze nu
komen,
't Gaat er zoo vroolijk van klepperde
klap!
WALEWEIN
Een verhaal uit den riddertijd
door Ant Olde Kalter.
XXXVI.
De handen kruiselings over de borst ge
vouwen, traden ze zwijgend twee aan twee
binnen en namen hunne vaste plaats aan de
lan^,e witgeschuurde tafel in. Aan het bo
veneinde van den disch stond 'en zetel van
Orr-ax, de abt, waarmede wij reeds kennis
maakten. Eerbiedig verrichte hij de gebrui
kelijke gebeden. Daarna zetten zich de
hongerige monniken aan den voor hen sma-
kelijken disch: het bier gutste in de bekers,
de isch werd in reepen gesneden.
Na dit eten moesten de r ïiken hunne
maag tevreden stellen tot het vroegmaal
van den volgenden r" j. Hunne dagelijksche
arbeid bestor*' in hoofdzaak uit studeeren
en schrijven; het tui* */erk was voor de lee-
kebroedero: dit waren meestal de zonen van
arme boeren en andere eenvoudige land-
lie :n.
Terwijl de monniken na den maaltijd nog
wat aan tafel bleven zitten praten, wan
delde de abt zacht op en neer door den ref
ter. Een weinig later ging hij voor het
raam staan, dat uitzag op het woud.
„Heilige Maria!" riep hij een oogenblik
later, „broeders, er komt een ontzettend
on weder opzetten: de hemel is gelijk aan
dien na den Dood van Onzen Heiland!"
Nog geen seconde later schoot een hel
blauwe lichtstraal uit den hemel naar de
aarde. Onmiddellijk daarop ratelde de don
der. Het onweeer hield aan. Het vuur was
niet van de lucht.
Angstig- vlogen de kloosterlingen te za-
men; de koensten onder hen hadden in-
tusschen eenige aan de Maagd Maria gewij
de kaarsen ontstoken en kinelden reed3
voor deze neder.
Met een onderdrukten gil wendde de
prior zich af van het raam: de Natuur had
een dikke eik in tweeën gespleten! En nog
werd het steeds geweldiger: zoo was het
duister lijk de nacht, dan weer hel als op
klaarlichten dag.
De monniken geraakten in de grootste
angst- en ontzetting: was het een straffe
Gods, die hen trof?
Daar vloog het raam, waarvoor zoo juist
de prior stond, in stukken over de vloer:
een door den rukwind ontwortelde den had
het verbrijzeld. Gillend stoven de monni
ken uiteen en verborgen zich onder de ta
fel en de stoelen. Even later begon te re
gen, lijk met vaten uitgestort, te vallen.
Boven alles uit klonk plotseling driemaal
achtereen een fel trompet- of hoorngeschal
in de nabijheid van het klooster, waar
schijnlijk voor de poort. De abt, die nog
eenige tegenwoordigheid van geest bezat,
sprak terstond tot een leekebroeder: „Ga
onmiddellijk zien, wie daar blies, en laat
hen, wie ze ook mogen zijn, binnen, want
dit weer is nog te slecht voor een draak!"
De broeder vertrok en keeerde na eenigen
tijd terug met de woorden: „Ridder Wale-
wein, tafelronderidder van Arthur, den Ko
ning der Kelten en zijnen schildknaap vra
gen uwe gastvrijheid, vader!"
„Goed, laat hunne paarden stallen, Iaat
de edele heeren binnentreden en geef hun
te eten!"
Druipnat traden de twee reizigers een
oogenblik later den refter binnen. Voor zoo
ver zulks mogelijk was ontdeden beiden
zich van hunne kleederen en hingen dezen
bij een inmiddels aangelegd vuur. Daarna
traden zij op den abt toe en reikten dezen
de hand.
„Wij zijn God en de Heilige Maagd dank
baar, eerwaarde vader, dat Zij ons het le
ven hebben gelaten. Ontelbare boomen zijn
door den storm ontworteld en liggen overal
op den weg verspreid. Zoo'n ontzettende
storm heb ik nimmer te voren medege
maakt; het is een wonder, dat wij levend
uw klooster hebben bereikt," sprak Wale-
wein, zich drogende.
„Waarheen voert uwe reis; zoo het mij
vergund is, u zulks te vragen, heer rid
der?" vroeg de abt.
„Onze reis, heer prior, voert naar den
burcht van den geduchten Koning Wonder;
voor den volgenden dag ons de vespertijd
brengt, hoop ik hem te spreken!"
„Dit zal zeer mogelijk zijn, edele heer,
indien het onweder u niet in mijn kloosfer
ophoudt doch kom, zet u aan den disch, en
eet, voor zoover het sobere maal u daartoe
gelegenheid geeft."
De reizigers", zich aan tafel zettende, ga
ven aan de uitnoodiging van den abt gehoor
en deden zich te goed aan de inmiddels
door eenige leekebroeders aangebrachte
spijzen.
De storm woedde intusschen maar steeds
door, vergezeld door de ratelende donder
slagen en knetterende bliksemslagen. Boo
men werden lijk struiken ontworteld en te
gen den grond geworpen. Plots een donde
rend gekraak in den noordelijken vleugel
van het klooster. Gillend vlogen de monni
ken op daar vloog de refterdeur open, en
holde een broeder binnen, schreeuwende:
„Heilige Maria, sta ons bij: vader en broe
ders, het dak boven de groote kapel is inge
stort.
(Wordt vervolgd)