DE LEIDSCHE COURANT CORRE SPONDENTIE. Mies van Dijk, Leiden. Ik was blij te hooren, dat het boekje beviel. Ik zie je ook weer by den a.s. wedstrijd, is wel? En dan alvast mijn dank voor de goe de zorgen, ook voor onze arme kinderen! Jij bent een goed kind! Tot ziens! Groet vader en moeder van me! Het verhaal wacht ik en je hebt goed geraden. Theo Rodenburg, Boskoop. Zeker Theo, mocht jij een verhaal erbij doen! Dat was juist het middel om twee kansen te hebben, bij de verloting. En zoo gvaat het nu weer. „De haas en de vos" is goed naverteld. Ik zal het sprookje nog eens bewaren voor later. Dag Theo! Altijd slechts aan één kant schrijven! Denk er om! JokedeKeuning, Voorschoten. Dank je! Met mij gaat het best. En hoe maakt het onze goeie Joke? Ja Joke! wie niet meedeed, was inderdaad dom! En de verhaaltjes? Worden geplaatst! Zie van daag of de volgende week: Groeten thuis! Dag Jo! Riav. d. Sande, Leiden. Ik wed, om een lief ding, dat onze goeie Ria reeds vaak ons blad 'van zich afwierp, omdat haar mooi verhaal nog niet geplaatst werd. Is niet zoo? Of zou ik me nu toch vergissen. Ja Ria! Je weet, wat ik vaker zei: „vaste medewerkers en werksters gaan voor. Maar toch kom jij aan de beurt. Zie maar eens de volgende weeek. Dag Ria! Groeten thuis! Cobav. d. Salm, Zoeter wtoude. Wel Coba, dat versje is voor een beginne- lingetje nog zoo kwaad niet. Je had zeker de geschiedenis van een kabouterkoning ge lezen, is wel? Maak eens een mooi ding voor den volgenden wedstrijd! Dag Coba! Bertus en Koos v. d. Wiel, Lei den. Zoo! vinden jullie onze kinder courant ook zoo mooi! Dan maar trouw blijven lezen en meedoen aan de wedstrij den. Ik reken op jelie tweetjes weer. En het versje? Wil ik het eens laten hooren! Kijk! daar is het. HERFST De bloemen staan te dorren, De bladeren vallen af; De herfst is nu gekomen En delft voor hen 'n graf. Ik hield zoo van den zomer, Met zon en bloemenpracht; Met 't vogellied zoo blijde, In trillers schel en zacht. Maar storm en vlagen loeien In wilde jacht nu aan; En alles zegt ons duid'lijk Van sterven en vergaan. Leo v. Tol, Leiden. Ook Leo heeft op zijn manier het „Najaar" bezongen en voor zijn doen niet onverdienstelijk. Dat heeft anders moeite gekost, geloof ik, eer dat versje in elkaar gedraaid zat. Dag Leo! Maak weer eens wat moois voor ons! Een versje, dat ik plaatsen kan of een mooi verhaal. C a t h. v. d. B u r g, A1 p h e n a. d. R ij n. Ik geloof het heusch Cathrientje! Als men zulke prijzen voor zich ziet, krijgt men zooals je schrijft „de kriebel in de vin gers om ook mee te doen". Blijf meedoen en blijf je oefenen in de „edele schrijf kunst" en blijf meedingen om één der mooie prijzen, die we weer uitloven. Dag lief nichtje! Het opstel wordt geplaatst! Nog even geduld! To Langeveld, Lisse. Juist To, wie niet waagt, niet wint zoo is het! En spreek nu niet over niet verdiend! Jij schrijft zoo ordelijk en netjes en je opstel is zelfs een plaats waard, dat jij wel twee prijzen verdiende. Maar weet weler wordt geloot en danis de kans voor allen gelijk. Dag To! Groeten thuis! Tot den volgenden wedstrijd! Tonnie Winkelmolen, L e i d e n. Zoo Tonnie, heb jij de raadsels ook ge maakt voor Adrie en Tillie. Dat is flink van je. Voor de volgende wedstrijd zul je zeker ook wel een handje helpen wil len, is niet? Dag Tonnie! Groet ook vader en moeder va nmij! Gretha v. d. Ploeg, Hoogmade. Wat een mooi opstel is dat? En heb je dat nu heusch zelf gemaakt. Ik kan het haast niet gelooven. Toen ik jong was, heb ik ook zoowat gelezen. Ik meen in een der boekjes van Leopold. Schrijf mij eens, of jij dat zelf „verzonnen" hebt. Tot zoolang wacht ik met het laten plaatsen. Zooals het daar ligt, is het twee plaatsen waard. Is dat wat! Dag Gretha! En nu zullen een punt zetten. De volgende week gaan we door. De hand voor u allen! Oom W i m. WIE ZIJN JARIG? Van 12 tot en met 18 Nov. 11.Nov. Henk v. d. Burg, Leiden. 12. Nov. Piet Verkley, Prins Hendrikstr. 96, Alphen. 13 Nov. Lina en Agatha Beyk, Bijdorpstr. 6, Sassenheim. 13 Nov. Jo v. d. Hulst, Oud-Ade E51. 15 Nov. Gretha v. Egmond, Hedastr. 14, Alphen. 15 Nov. Jan Gijbeis, Koninginnelaan 57. 16 Nov. Jana van Loo, Nieuwstr. 23, Bos koop. 16 Nov. Corrie v. d. Oord, Geversstr. 19, 16 Nov, Annie Lobbie, B294 Hoogmade. 17 Nov. Flora en Rika Verbij, Hoogmade. 17 Nov. Geertje van Gerven, Schenkelweg, Zoeterwoude. 17 Nov. Annie van Heetveld, Anna van Saksenstr. 8, Leiden. 18 Nov. Wim Hermans, Plantsoen 99, Liden. 18 Nov. Lien v. Tol, Hoogmade. 18 Nov. Leo van Ammerlaan, Heeren straat 125. 18 Nov. Jacques Soupart, H. Rijndijk 43. 18 Nov. Marie v. d. Burg, Residastraat, Leiden. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, schrijven minstens veertien dagen voor den verjaardag. Oom Wim. DE OPLOSSING VAN DE RAADSELS VAN VERLEDEN WEEK ingestuurd door Piet Verkleij. Opl. I: tak kat Opl. II: noot toon Opl. IH: j aap jaap Opl. IV: hondenhaar. Opl. V: de letter t Opl. VI: De ooren van een koje. Opl. VII: Als eeh duizendpoot op elke poot een eksteroog heeft. Opl. VIH: Handschoenen. Opl. IX: Solosleutel. Opl. X: Luchtkasteelen. EEN PAARDENJACHT IN DE PRAIRIëN VAN MEXICO door Jo Elderhorst. „Smith, Smith, wordt toch eens wakker", zei de farmeigenaar Müller. Smith werd wakker. Wat ging het buiten te keer, wat zou er aan de hand zijn. Vlug kleedde hij zich aan,trok zijn laar zen aan en greep z'n geweer. Vlug liep hij naar de deur toe, deed ze open en liep te gen Müller aan. „Jongen, jongen toch, dat je niet eerder kwam, er waren misschien wel vijftig wil de paarden bij de farm. Maar zeg tegen Henk de knech\ dat hij zoo gauw mogelijk de twee beste paarden van stal inzadelt". Vlug greep ieder twee geweren, stak pa tronen by zich en vergat ook de lasso's niet. Weldra hoorde men 'n hoefgetrappel, dat al spoedig verdween. Het waren Smith en Müller. Als razenden renden zij de prai rie in, de paarden achterna. Zij hadden al een eind gereden toen Smith zei: „Wij zijn hen op 't goede spoor, kijk maar naar den grond, daar staan de hoefafdrukken". Zij reden weer een eind door, toen Smith zei: „Kijk eens, wat is dat daar achter dat boschje, bewoog zich daar niet iets?" Zij hielden him paarden in en gingen stap voets vooruit Toen zy er vlak bij waren, ging ieder een kant uit om zoo van twee kanten de paarden aan te vallen. Spoedig stond ieder aan een kant. Plotseling stoven zy voor uit en gooiden de lasso's zoo goed mogelijk weg. „Ik zal die schimmel nemen, dan moet jij daar die vos nemen". Het lukte alle twee de keeren goed, want zij hadden hun tweede lasso ook uit gegooid en hadden zoodoende vier paarden. Toen zij hun vier paarden achter elkaar gebonden hadden en naar huis gingen zei Smit: „Dit is toch alweer 'n goede dag, Müller".. ROZENKRANS. door Oome Kees. 'k Heb een krans van zoete rozen, Die men altijd by zich draagt Waaraan ik immer stil zal bidden, Als my leed of zorgen plaagt. Rozenkranske, aardig kransje, 'k Heb op U mijn hoop gesteld. Ach! Hoe dikwijls heb ik met U Maria, al mijn leed verteld! Blijf mijn steun mijn verder leven; Dat ik met u steeds stevig sta En door middel van uw rozen Dikwijls tot mijn Moeder ga! Laat mij nooit van U vervreemden En zoo m'U mijn Moeder gaf, Zal ik U Haar wedergeven Aan de overzij van 't graf! HET SCHOOLREISJE door Antje Keizer-Klaasen. V. En dan in een trein fuut, fuut, daar gaat ie al, en kleine Janneman was verder de heele avond bezig met een paar stoelen spoortreintje aan 't spelen! „Nou vrouw Bach, dat is dan afgespro ken, dat Emmie mee gaat. Dus Emmie, mogenochtend half 8 bij de school hoor, dan gaan we in optocht naar het station toe". „Ja, juffrouw, ik zal op tijd wezen!" „Best hoor, ziezoo en nu ga ik maar naar huis, dag vrouw Bach, en Jantje krijg ik geen hand van jou?" Ja, daar kwam toch een vuil handje te voorschijnt, 't was de linker, maar dat vond ze niet erg. Emmie deed netjes de deur voor haar onderwijzeres open en ging mee de trap pen af, toen ze juffrouw uit gelaten had stoof ze de trap weer op, in een oogwenk was ze boven. „Zeg, kalm, hè aap! Kun je wel, dat wil de geloop heb ik je toch zeker niet ge leerd, hè!? En ga nu eerst even de bed den opmaken en gooi deze oude jas nog bij over m'n bed, want 't is 's nachts nog koud!" Emmie deed haar opgedragen taak net jes, andere kinderen van haar leeftijd mochten spelen; voor Emmie was het spe len iets ongewoons, iets heerlijks, dat bijna nooit voor kwam! „Moeder nog meer boodschappen doen?" „Nee, ga nu maar naar bed!" Emmie, gelukkig dat ze naar bed mocht gaan, want ze was doodmoe. Hè, dacht ze, als ik nu maar slapen kan en dan morgen, heerlyk. En jawel, heel spoedig vielen de oogen toe van het kind. Kleine Janneman maakte haar 's morgens wakker, met: „Emmie je trein gaat al weg". Hé wat schrok ze daar van, vlug naar de wekker, en o lieve tijd, 't was al bijna 7 uur. Vlug aankleeden, ja, deze mooie jurk van de juffrouw deed ze aan, en het top punt, de mooie bruine kousen en schoen ai die er ook bij waren, pasten haar uitste kend. Jan keek in volle bewondering naar z'n zusje, die er zoo netjes uitzag en riep: „O wat mooi, gauw in den spiegel zien, schoenen mooi glimt". Emmie blij, pakte haar broertje by z'n arm èn kuste hem op de wang: „Hoor eens, Janneman, als ik nu weer thuis kom, breng ik je wat lekkers mee, hoor!" „Niet vergeten, hoor!" Vrouw Bach was door het gepraat wak ker geworden en riep: „Zeg wat mot dat daar"; maar Jan niet uit 't veld geslagen, riep terug: „Emmie brengt wat mee als ze weer in huis komt!" Ja, dacht ze, dat is waar ook, ze gaat uit, afijn ik blyf liggen! „Emmie.... hoe laat is 't?" „Kwart over zeven, moeder". „Als je klaar bent, steek dan even 't petroleumstel aan en zet de theepot op". „Ik heb geen zin in thee, moeder!" „Maar ik wel, hoor, en krijg ook de broodtrommel even". (Wordt vervolgd). EEN NAT VACANTIEREISJE. door Mies v. Dijk. Slot. V. Daar kwam de Pastoor, de jongens wer den bedreigd met opsluiting in de Zwa- nentoren. Brrr!, om van te rillen!! en wy poetsten de plaat. De chauffeur wachtte al op ons, en toen gingen we door de voornaamste winkel straten, die er echter niet zoo voornaam uitzagen, naar Hotel Robbers, waar we Duitsch bier en koffie zouden gebruiken. Voor curiositeit moesten we toch eerst nog even een glas water drinken aan het Staalbronhuisje. Het water was ijskoud, en dat vond ik 't lekkerst. En toen, nee, niet direct gaan zitten op dat fijne terras, maar eerst even de bergen op om volop te genietey van het prachtige hooggelegen bosch, en het uitzicht van de 70 M. hooge top van het Amphitheater. De regen had opgehouden, en 't was of dat uurtje in Kleef, de zon alles wilde vergoeden wat ze ons 's morgens onthouden had. Om vijf uur, Hollandsche tijd, was ons vertrek bepaald. Twee touristen hadden in Kleef op de klok gekeken en kwamen na tuurlijk twintig minuten te laat. Nu werd er dan ook spoed achter gezet en reden we zonder verder oponthoud naar Nijme gen. Nog vluggger dan wij, passeerde ons de auto met de jongens die in de kerk de klok luidden. Het werpen met serpentines en het zingen van 't Wilhelmus gaf geen blijk van onder den indruk te zijn. Even later gingen wij hun voorbij, toen ze onder stroomende regen de kap van de wagen niet dicht konden krijgen. Dat was hun straf! We zagen het Wijlermeer, waar men zwemmende de grens over kan, maar wat we niet deden. V/ij reden tot aan het Douanekantoor. Even tellen! Alle aanwezig? Lieb Vaterland kann ruhig sein! Niets meegenomen of achtergelaten? De Hollandsche douane inspecteeerde een paar tasschen met enkel boterhammen en lachte even. Nu vlug over Beek naar Nij megen. Onze tocht was nu beneden langs de Waal. We werden gewezen op de wer ken aan de nieuwe brug en hoever de auto's staan, die nu door een pont moe ten overgezet worden. Wat is daar die nieuwe brug noodig! Ook zagen we hoe hoog het water soms op de kade staat, be wonderden de mooie pijlers der spoorburg en keerden langs het Kronenburgepark met de oude Kruittoren naar het station terug. Precies zes uur konden we voor de inwendige mensch gaan zorgen. Dat moest vlug gebeuren, want we wilden nog het Valkhof zien, een der meest historische punten van de stad. Het was gelukkig dicht by. Als we die oude ruines zien, moeten we denken aan den tijd om streeks 777, toen deze burcht gesticht werd door Karei den Grooten en aan nog véél ouderen datum werden wij herinnerd toen wij op een der plaatsen waar we het mooiste uitzicht hadden op de Waal, de woorden lazen: „Hier stond Claudius Ci- viles knarsetantend, hier zag hy met nor- schen blik de adelaars der wrekende leger scharen naderen." Nu nog naar de Belvédère, een naam, die het te danken heeft aan de Hertog van Parma. In 1646 liet de Stadsregeering deze toren bouwen. Het uitzicht van deze plaats is buitengewoon. De paar uurtjes die ons nog restten hebben we benut om de Groote Markt te zien waar het spel van Maryke van Nymège gespeeld zou worden. Alles was er voor klaar. Het be zoek aan de H. Landstichting, mooie ker ken en musea bewaren we voor een vol gend jaar. En dan vertel ik verder! DE AAP VAN EEN KERMISJONGEN door Philo Wijtenburg. 't Was kermis in 't dorp. Carlo was ook aanwezig met z'n aap, Jocko. 't Was 'n klein bruin aapje, die 'n reuze leuk rood pakje aan had. En wat 'n leuke kunstjes kon hy maken. De kinderen in 't dorp konden niet uitgekeken komen. De grap pigste toertjes maakten Jocko. Hij kon kop peltje duiken, belletje trekken, in goten klimmen, aanslaan en 't leukste was, dat hij aan 't eind voor zijn baasje geld op haalde. Hij kreeg dan altijd van Carlo 'n paar apennnootjes. Maar toch was, wat hy ophaalde, meestal erg weinig, zoodat hij dikwyls lang niet genoeg had om te kun nen eten en slapen. Dikwijls moest hy daardoor aan 'n boer vragen om te kunnen slapen. Hij moest natuurlijk altijd in hooi bergen slapen, wat lang niet hetzelfde was als in een veeren bedje. Maar dat was niet noodig ook. Op zekeren ochtend, toen Carlo op stond, merkte hij tot zijn groote schrik, dat het aapje 'n erge kou had gevat. Wat nu te doen? Terwijl zijn aapje ziek was, moest hij voor zich en zijn makker bedelen. Als hij 's avonds weer bij zijn aapje terug kwam merkte hij, dat hij steeds zieker werd en toen hy op zekeren avond weer terugkwam, vond hij Jocko dood. Hij be gon te huilen van verdriet en medelijden. Hij vroeg aan den boer, die hij over de dood van Jocko vertelde, of hy geen werk voor hem had. De boer, die door het ver haal medelijden had gekregen, nam hem als knecht aan, zoodat hij nu geen armoede meer hoefde te lijden. HET KLOKJE LUIDT. door Truus de Haas. Wat klinkt er ver en luid? Züveren klokgeluid? Het klokje luidt zoo fyn, Zijn bim, bam, verre uit! Als de ochtend pas begint, Luidt gij en 't klinkt, Als groet over stad en land, Overklein en zand. Klinkt dan uw morgengroet, Vlug naar de kerk gespoed! En bidt dan 'n Wees gegroet, Voor levenslust en -moed. Begint Gy zoo den dag met God, Dan volgt een blij genot, En blijft dan den heelen dag Vol blijden zang en lach. Is de dag weer half om, En staat heel hoog de zon, Dan luidt uw klingel-klang: Als 'n prachtige Eng'lenzang. De arbeider op het land, Ontbloot 't hoofd, naar ouden trant, En bidt het Angelus mee, Want wij beminnen U teer! Een verhaal uit den Riddertijd door Ant. Olde Kalter. XXXIII. Het drietal trad nu juist de hut binnen. In het midden stond een lange witge schuurde tafel. Drie lage banken dienden als zitplaatsen. In een hoek lagen eenige kleedingstukken opgestapeld. Verder be vond zich er nog een soort kast, waarop eenige slecht verzorgde boeken lagen. Een halfopgebrande kaars in een verroesten kandelaar verspreidde een onregelmatig licht. De geestelijke verzocht zijn gasten aan de tafel plaats te nemen, waarna hij een sober maal voorzette. Tot zijn eer moet her vermeld worden, dat de priester niet naliet met eerbied de gebruikelijke gebeden te verrichten. Zoo- dra de gasten waren verzadigd wees de dorpsherder him de eenvoudige slaap plaatsen aan. Deze bestonden uit eenige met stroo of gras gevulde zakken, waar over slordig eenige dekens waren gelegd. Na hun een welverdiende rust te heb ben gewen scht, verliet de priester de ka mer om nog eenigeen tijd in het kerkje met bidden door te brengen. Zoodra de reizigers in hun slaapvertrek alleen waren, vertelde Adelbrecht zijn kennismaking met de schoone Agdilla. Lachend hoorde Walewein zijn omslach tig verhaal aan. De ridder stond zijn schildknaap toe, dat deze het meisje op den terugtocht mede zou voeren naar den burcht van Arthur, daar hy dacht, dat Adelbrecht tegen' dien tyd wel van ge dachten zou zyn veranderd. Een weinig later sliep het tweetal in, om den volgenden morgen met nieuwen moed den tocht voort te zetten. Al de bewoners van het dorpje waren samengestroomd om ridder Walewyn en zijnen schildknaap uitgeleide te doen. Het volk zong vroolijke liederen en de oude klok van het kerkje luidde. De haat der dorpers tegen den adel was heel wat ver zacht door het verblijf van de twee rei zigers in het dorpje. Ook de lieve Agdilla bevond zich onder het volk: haar oog zocht den forschen schildknaap, waarmede zij zulke gelukkige uren had doorgebracht. Ha, nu zag zy hem; hij besteeg juist zyn vurig ros. In volle wapenrusting was hij uitgedost. Maar nu was hy niet de liefkoo- zende minnaar, de verliefde jongeling: nen, op dit oogenblik was hij de krijgs man, de schildknaap van den geduchten ridder Walewein. Fier was zijn verschijning te paard, dat stampvoette van ongeduld. Nevens hem, op zijn sneeuwwitten hengst gezeten, bevond zich Walewein, eveneens in volle wapenrusting uitgedost. Angstig kwam Agdilla naderbij. Zou hij haar, het gewone dorpsmeisje reeds ver geten hebben? Maar neen, dat kon niet, want daarvoor was hy gisterenavond te lief tegen haar geweest. De schildknaap had haar inderdaad niet vergeten, want zijn speurend oog zocht de lieve Agdilla juist. Daar zag hij haar staan, temidden van eenige andere dorpsmeisjes. Hij gevoelde lust om naar haar toe te gaan en het lieve kind aan zijn hart te drukken, doch dit was op dit oogenblik onmogelijk. Stil wuifde hij haar toe met zijn hand, daar dit het eenigste was, wat hij vermocht te doen. Zy had zijn groet bemerkt en wuifde glim lachend terug. Het punt van vertrek was daar. Wale wein had een kort afscheid genomen van den priester en den dorpsheer en hun be loofd op den terugtocht in het dorpje aan te houden. Juist hief nu de ridder als teeken van groet zijn lans en sprak een oogenblik la ter het woord „Mirjam" uit. In zachten draf reden de reizigers het dorpje uit, den weg op, waaraan de akkers lagen van den vader van Agdilla. Nog een laatste maal keerde zich Adel brecht om in het zadel en wuifde tegen Ag dilla. Voor het laatste beantwoordde het meisje dezen groet door met een rood doek je te wuiven. Daarna reden de twee reizigers in ge- strekten draf verder. Wel bijna twee mij len lang vertoonden zich nu niets dan die akkers, die wij in het vorige hoofdstuk be schreven. Een paar boerenlandlieden, die zij op hun weg antmoetten, bleven verwon derd naar hen staan kijken: een bewijs, dat deze streek niet dikwijls door edelen werd bezocht. De reizigers begonnen nu, om den tijd wat te verkorten een vroolijk gesprek met elkander. „En, Adelbrecht, hoe bevalt u den tocht tot dusverre?" vroeg Walewein, zijn rech tervoet wat vaster in den stijgbeugel zet tende. „Tot nu toe uitstekend Heer, en als het zoo doorgaat, zou ik mijn heele leven wel op onderzoek naar 's Konings schaakbord willen uitgaan", antwoordde de schild knaap. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 8