ZATERDAG 4 NOVEMBER 1933 DE LE1DSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. S CORRESPONDENTIE. Dickva,nWouw, B. N. S., Voorhout. Ziezoo, nu zijn er vier binnen! De vol gende week hoop ik no. 1 te kunnen plaat sen. Je zegt zeer terecht: het werk van een jongen van 15 jaar kan niet zoo erg goed zijn", maar de wil om iets te leveren moet ook in aanmerking genomen worden en dan beoordeel ik altijd den inhoud in ver band met leeftijd en ontwikkeling en milieu, waaruit men voortkomt en waar in men verkeert. Tot Zaterdag dan! Met hand en groet en dank! Oome Kees, Lei de n. Dank voor de tweede bezending. Zie vandaag eens! En wat het ontwerp betreft, dat zal ik eens informeeren. Ik heb ze ter beoordeeling af gegeven, maar sedert niets meer gehoord, Het is te hopen, dat ze niet tusschen den berg mdere paperassen verdwaald zijn, want dan vrees ik het ergste. Je zult nader er van hooren. Dag Oome Kees! Vorder je al aan no. 2 Anton Olde Kalter is met no. 2 in zee: ik hoop voor hem op beter en meer succes! Piet Verkley, Alphen. Ik heb je datum genoteerd en dvs zul je op dien datum je volle naam br'ted-uit zien prij ken in onze kolommen. Ed wat de raad seltjes betreft, ik zal eens zien, of ik ze tusschen de andere stukken opdiepen kan. Vind ik ze, dan kom jij aan de beurt. Dag Piet! Groet vader en moeder van me! PhiloWijtenburg, Lei de n. Be ter laat dan nooit, moet je maar denken Philo. Daar vind ik nog een opstelletje van je en., dat ik plaatsen laat. ook. Weet je nog hoe het heet? Ik zal het je zeggen, dan herinner je zeker alles wel weer. „De aap van een kermis jongen". Weet je het nu. Zie de volgende week eens. Dag Philo, Veel groeten thuis! Ook meedoen aan de vol genden wedstrijd, hoor! Nelly v. d. Zon, Voorburg. Ook gij zult wei verlangend uitgezien hebben naar het bewuste verhaal van „Het Paard" Geduld Nelly! Ook jij krijgt een beurt, al zou ik de correspondentie eens een keer moeten overslaan. Dag Nelly; Groet vader en moeder van me! Annie Pierlot, Leiden. Ik laat, zoodra ik wat door de noodige copy heen ben, „Naar het Strand" plaatsen. Is de bril weer in orde! Dat is latig om met een slech te bril te schrijven. Daar weet ik van mee te praten! Dag Annie! Tot den volgenden wedstrijd! Gretha Verplancke, Leiden! „Hoe de kwajongens hun guitenstreken afgeleerd werd", is goed beschreven Gretha en als ik veel plaats had, liet ik deze bijdra gen plaatsen. Nu zal ik het nog ens bewa ren! Dag Gretha! Veel groeten aan je ouders! Frans Jongenelen, Oegstgeest. Zoo Franske, toch eindelijk meegedaan! Nu voortaan altijd van de partij zijn. „De Uitstapjes" worden geplaatst. Nog even geduld. Dag Frans! Dag Coob! Groeten aan vader en moeder Cootje ij n e n, Leiden. Heb je al eens uitgekeken, waar je opstel blijft! Ik kan het me voorstellen. Verdiend heb je het! Want keurig en ordelijk schrift is het, en een goed verhaaltje. Wordt ge plaatst. Nog even geduld. Zie de volgende week! Dag Cootje! Blijven meedoen! MartienenDo aGeerlings, Sas- senheim. Niet den moed verlie zen! Geen prijs toch volhouden! Als ik veel plaats had, liet ik alles direct zetten. Nu nog even geduld hebben. Met Kerstmis zie ik jullie toch weer, is wel? Dag Dora! Dag Martien! Groet vader en moeder en broertje en zusje van me. Tot Kerstmis! Hierbij zullen we het laten. Ik dacht door den berg heen te zijn en daar vind ik nog vijftig brieven, die nog op antwooord wachten. Tot Zaterdag! Oom Wim. WIE ZIJN JARIG? Van 5 Nov. tot en met 11 Nov. 5 Nov.: Annie Stikkelman, Apothekersdijk 31, Leiden. 5 Nov.: Marietje Alofs, Nassau Dillenbur gerstraat 7. 5 Nov.: Jan Schamper, H. de Grootstr. 17 6 Nov.: Jan Ouwerkerk, Seringestraat 23a 6 Nov.: Albert van Bergen Henegouwen, Hoogewoerd 69. 7 Nov.: Cor van Bergen Henegouwen, Schelpenkade 47. 7 Nov.: Theo v. d. Heijden, Lisse 9 Nov.: Steven van Berkel, Heerenlaan 8, Voorhout. 9 Nov.: Mina van Ben ten, Watertje D, Zoeterwoude. 10 Nov.: Jan Post, Oude Singel 70. 10 Nov.: Huib Versteegen, Weipoort B 70 Zoeterwoude. 11 Nov.: Piet van Dijk, Da Costastraat 24. 11 Nov.: Hugo Zwetsloot, Hoogmade B 252 Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, gelieve me minstens 14 dagen vóór den verjaardag te schrijven. Oom Wim. OPROEP AAN MIJN NEEFJES EN NICHTJES IN LEIDEN EN OMSTREKEN. Als jelie eens wist! Als jelie eens wist, wat het zeggen wil, arm te zijn; geen warm bedje om te slapen; geen warme kleeren om te dragen; geen gezellig en verwarmd huis zelfs om te wonen Als jelie eens wist, wat het zeggen wil van Sint Nicolaas niets te krijgen, hoe weinig ook Als jelie eens wist, wat het beteekent St. Nicolaas te wachten, maar hem de deur voorbij te zien gaan; Als jelie eens wist, hoeveel traantjes er in stilte gestort worden op dien dag, waar op jelie het uitjubelt van het moois u gebracht; Als je eens wist, hoe ellendig het arme kind te moede is, de bergen speelgoed in de étalages te zien maar te weten er niets van te krijgen Als jelie eens wist, hoe ook de vader en moeder dier arme kleinen een schrijnend leed voelen bij het niet kunnen geven; Als jelie eens wist, hoe jelie allen in staat bent, om die tranen te drogen en die hangende kopjes op te beuren en een sprankeitje gelukszon te doen schijnen op die bleeke gezichtjes Als jelie eens kende, de plicht van te ge ven; de plicht om te steunen; de plicht om mee te deelen van jelie overvloed aan dat arme kind, dat zooveel ontberen moet en dat even veel recht heeft op ge luk als jelie Als je eens wist, hoeveel je kon doen zon der iets te koopen, zelfs; zonder moeite zelfs; zonder je iets te ontzeggen zelfs. danzou ieder, die mij leest, on middellijk gehoor geven aan mijn roep stem en zien in alle hoeken van kasten, en kisten en koffers, en laden en trom mels en doozen, wat daar achtelooos is neergegooid en waarmee niet meer ge speeld wordt maar dat.opgeknapt, geverfd, bijgelapt, gereinigd; hersteld hier, bijgewerkt daar, nog.kleine hart jes kan doen kloppen van blije voldaan heid op het aanstaande St. Nicolaasfeest. Oom Wim. NIEUWE RAADSELS ingestuurd door Piet Verkleij. Raadsel I: Ik groei aan een boom en als ge mijn omkeert, ben ik een huisdier. Raadsel II: Ik ben een vrucht en als ge mjj omkeert ben ik een jongensnaam. Rtaadsel III: Ik ben een lollig dier en als ge er een letter voor zet ben ik een jongensnaam. Raadsel IV: Wat voor haar had de hond van Tobias. Raadsel V: Wat staat er midden in het water? Raadsel VI: Welke ooren hooren niet? Raadsel VII: Wat is het toppunt van narigheid? Raadsel VIII: Welke schoenen doen geen pijn aan de voeten? Raadsel IX: Welke sleutel past in geen slot? Raadsel X: Welke kasteelen worden niet gebouwd? De oplossingen niet insturen. Deze geef ik de volgende week zelf. Wie nog een stel heeft, sture het op! Oom Wim. DE HERFST, door Clasientje Karreman. 't Is stil nu en eenzaam in bosch en hei, Waar vogels eens zongen, lieflijk en blij. De bloemen zijn verdwenen, de blad'ren verdord, O lentedroomen, wat duurden zij kort! Waar kinderen eens speelden in groene wei De lammetjes huppelden vroolijk en blij, De leeuwerik zong daar zijn schoonste lied, Ter eer van den Schepper, die alles schiep. Nu is het herfst met regenslagen En zonnelooze korte dagen. Alles is treurig en kil om ons heen, Waar eens zoo lieflijk het zonnetje scheen. Het laatste roosje buigt moe en mat Straks valt zijn laatste verwelkte blad. En dan komt de winter en legt de natuur In ruste, in schijndood, wachtend 't opstandingsuur. ALLERZIELEN door Cadier. De klokken luiden urenlang; de klokken luiden zwaar en bang. Er wordt gebeden door man en vrouw, er wordt gebeden door 't kind ir. róuw, om wien door wreeden dood ontviel om heil en vrede eener zieel. O, dat de hemel heil bereidt: o, vrede voor de Eeuwigheid! EEN NAT VACANTIEREISJE. door Mies van Dijk. i VI We naderden het Reichswald. Dat is zoo mooi, dat weet ik niet te zeggen! Daarvoor zou ik de pen van Alyda Agterberg wel eens voor willen leenen. Je denkt zoo Roodkapje met den wolf te zien verschijnen. Het Reichswald is 8 km in lengte en men moet 9 uur loopen in ie breedte. Toen we het bosch door waren, kregen we een Duitsche gids in de wagen om ons Kleef te laten zien. Ik vond het wel echt, al die Duitsche opschriften en straatnamen Hohenzollernstrasse, Adolf Hitlerstrasse, Hinderburgallee enz. enz. Er waren ook Conditoreien maar niet zooveel als in Lei den. We stapten 't eerst uit bij het groote Kerkhof met het graf van den onbekenden soldaat. Temidden van prachtig onderhou den graven stegen we steeds hooger. We probeerden dicht bij den gids te blijven om geen woord van zijn verklaring te mis sen. Eindelijk zagen we het „Ehrenfrud- hof' voor ons. In 't midden daarvan een bronzen voor stelling „Drie paarden, waarvan 2 nog be reden worden en het derde treurig omziet naar z'n gevallen berijder en daarboven de woorden: „Ich hatt einen Kameraden". Daaromheen in ronde boog de graven van soldaten van verschillende nationali teiten, die aan den oorlog deelnamen. Het was een treffend oogenblik, toen onze gids daar nog meer bijzonderheden over ver telde en we beseften beter hoe ontzettend de oorlog was. Toen we teruggingen zagen we nog meer graven, alle even mooi onderhouden. Van daar ging het naar de groote Cleefsche ge vangenis, niet erg opwekkend, maar toch wel interessant. Het is een groot, héél oud gebouw, met meters dikke, muren, waar voor de gevangenen maar zooveel licht en lucht werd doorgelaten dat ze net kon den leven. Daar heb ik niet veel van ge hoord. De Zwanéntoren was me te akelig. Op 't plein vóór de katholieke kerk, werd ons het ruiterstandbeeld gewezen, dat daar nog onthuld was door Keizer wil helm van Doorn. De gids voegde eraan toe dat het nu naar beneden gehaald zou wor den en op de vraag van ons: „Waarom"? zei hij, dat de staart van het paard geknipt moest worden, en dat de menschen er niet bij konden. Het was dus maar een grapje. Ook mochten we op aanvraag de kerk be zichtigen. Men wees ons de kruisweg en de communiebank, snijwerk uit de 16e eeuw, van een Bossche beeldhouwer. Daarna za gen we de kapel van O. L. Vrouw van Smarten. Deze was opgericht ter gedachte nis van de in den oorlog gesneuvelde 900 parochianen. Toen we ons naar de daar aanwezige riddergraven wilden begeven deed zich een incident voor, wat ons haastig de kerk deed verlaten. Een gezelschap Hollandsche jon gens, onder geleide van een priester, was ook in de kerk. Eén van de belhamels trok aan 't klokketouw, en een luid gebeier ver kondigde die kwajongensstreek. (Wordt vervolgd) (Voor de Grooten). NU HET HERFST IS door Cadier. Meedoogenloos waait de najaarswind over de eenzame velden. Regen ruischt als een weemoedig lied van onvergetelijk leed. Vanmorgen, toen de wind nog te ruste lag en de zon aan den purperen hemel glansde, ben ik de buitenwegen nog eens afgegaan Wat mooi, mooier nog dan in den vollen zomerdag is het toch in den vroegen herfst morgen. De bosschen, fladderen er gouden vlinders? Welk een kleurschakeeringen met de omliggende weilanden. Welk een stilte! Zoo nu en dan loeit een koe of blaat een schaap al te luidruchtig, maar overigens is er een volstrekte stilte, waarin je je één voelt met de natuur. Van al de getijden, geeft mij de helfst. Wat weet je van weemoed om het verder gaan van het schoone? De herinnering blijft toch en vergoedt veel, zoo niet alles. En toch, onweerstaanbaar, zelfs op klaar lichten dag, geeft de natuur droefgeestige gedachten, even droef als de herinnering aan hét dónkere kleed over de sombere kist, waarin iets liefs ligt, dat men nooit nooit terug meer mag zien. Het wordt tragisch tegen het vallen van den avond. De gloed der ondergaande zon werpt over de schijnbaar stervende natuur als het ware een lijkwade, men waant een onmetelijk onheil te gaan beleven. Het is of de opkomende nevel en wanhopigen weemoed verhullen wil En nu houdt de stroomende regen mij dezen middag van November, de maand, waarin het t,,uche-uche" niet van de lucht is en de baccillen vrij spel vieren, mij bin nenshuis. Brrrje weertje wel! Door 't venster zoo ver ik kan zien: een en al troosteloos heid. Zoo moet het ook op de heide zijn waar nu slechts dorre stoppels staan. Zoo moet het ook aan zee zijn, waar de mantelmeeuwen en de rustel ooze, ranke vischdiefjes in het zilte nat ongestoord hun prooi zullen bemachtigen. Over de weilanden toeven de spreeuwen en blijven voorloopig de kieviten nog zwerven. De koeien moet ik nu in den stal zoeken, waar groote hoopen hooi het kille gras ver vangen. In gedachten hoor ik al het schorre geluid van de kraan. Gaandeweg betrekt de lucht tot een goor grijze tint. Van de kerktoren klinken vier slagen. Op dit uur hebben schijnbaar tal rijke zwaluwen gewacht. In een dichte zwerm strijken zij neer op het kerkdak om een conferentie te houden over hun j aar lij ksch uitstapje naar het Zuiden. Dreigend hongerlijden, gebrek aan licht zal de drijf veer wel voor hun trek zijn. 't Wordt weer een lange tocht, dagenlang, over bergen en zeeën en woestijnen. Wisselende klimaten, verraderlijke winden, dreigende gevaren van roofvogels schrikken niet af, ij geven zich over aan het lot. Zoo ook de Natuur. Zie de boomen, wier looftooi de speelsche wind verstrooide tot een rottende massa. Het was een zalige droom voor de boomen, de lente, de zomer, het was maar een droom. Neen, de boomen weten beter, geen droom, het was werkelijk heid. Thans geen lentelucht, geen zomerzon, herfstwind nu, en straks de grooote stilte van den grootschen dood, de Winter. Doch het zal een berustend sterven zijn tot een schoone herleving. De eik zal tusschen de harde, dorre bladeren van een vorig sei zoen een nieuw loof loswringen, de iep zal zijn rijzige takken met een zwierig groen omhullen, de berk zijn bast verzilveren en het ivorigwitte sneeuwklokje zal met ijle, onhoorbare jubelklankjes de nabije komst van de Lente inluiden. Intusschen is het buiten geheel donker geworden. In de grauwe hemel worden de eerste sterrenlichten schielijk uitgehangen. Van zoo verre gezien doen zij mij denken aan de witte bloem van de sering. Simpel en diep melancholiek steken de ontblader de boomenkruinen af tegen de maanlicht overvloeide lucht. Droomerig blijf ik nog even zitten en staan in den bleeken hemel koepel, vanwaar de maan, gelijk een twee de zon, als met deernisvolle liefde, zijn stralen zendt, naar de treurende aarde, die ge entroost behoeft. Op het kerkdak zitten nog altijd de zwa luwen in onafgebroken rij. Vannacht zul len zij wel afreizen. Bij voorbaat: een voorspoedig retour! BIJ EEN AFSCHEID door Gretha Haverkorn. Najaar daar, Vogels klaar, Voor het vertrek en hun gaan; Het is koud En het woud Neemt weer de wintertooi aan. Hunne tijd Hier verbeid, Nuttig besteed, dat staat vast; Het insect Werd ontdekt Boomen en planten ontlast. Vogelschaar Gaat nu daar Waar 't warmer is, en vliegt fier; Groote vlucht Door de lucht Naar het land, verre van hier. Ja uw weg, Wel ik zeg, Is heel lang, het gevaar groot; Doch gij doet, Hebt den moed, Alles te doen voor uw brood. Vogelein, Gij zijt klein, Maar uw daden schoon en goed; Bij uw gaan, Hier vandaan, Breng ik dank en mijn groet. En gewis, Ja dat is, Met 't voorjaar, als gij komt weer; Dan zijn wij, Allen blij Vol innigheid en vrêe. TWEE BEREN door Oome Kees. Er waren twee beren, Die leefden in een bosch. Ze stoeiden en ze dartelden Er op het zachte mos. De grootste beer, een leukerd, Kreeg eens een dwaas idee. „Bruin"! zei hij tot zijn broertje „Ik weet iets fijns, ga mee!" Ze draafden wat ze konden Naar 'n naburig huis. Daar stonden groote korven Met wondermooi gedruisch. Het zoemde er van binnen En rook er heerlijk zoet. .Eens even er aan proeven! Maar.Ai! Hun arme snoet! Het brandde en het prikte, Au! au! Wat deed dit zeer! De beertjes snoepten beiden, Nadien géén honing meer! WALEWEIN Een verhaal uit den Riddertijd door Ant. Olde Kalter. XXXIL In de nabijheid van een klein kabbelend beekje rustten zij even uit onder een dicht gekroonde eik op een met mos begroeide hoogte, welke wij heden ten dage wal zou den noemen. Teneinde te voorkomen dat het fraaie feestkleed der lieve Agdilla door vlekken zou worden besmeurd, spreidde de schild knaap zijn witten wapenmantel over den bemosten grond uit. Daar hij zijn helm in de hut van den dorpsgeestelijke had achtergelaten, kon men nu, in het licht der helder scheinende maan, goed zijn forsch gezicht onderschei den. Hoewel pas twintig jaren oud, was hij reeds geheel man. Zijn gitzwarte lokken hingen tot op zijn rug neer en gaven aan zijn gezicht een zuiderlijk type; zijn vurige bruine oogen schitterden. Zacht wees hij haar nu op al het schoo ne, dat hen omringde; op alles wat de Na tuur hen bood: op het zilveren water van het kronkelende beekje en op de parels, welke veelvuldg op den bodem lagen ver spreid; op de gouden velden, welke zich voor hen uitstrekten; op den met een zilve ren rok bekleed en boom, waaronder zij zich hadden neergevleid, en die als ware hij hun beschermer, zijn zachte handen over hen uitstrekte; op het gouden schild, dat aan den hemel zweefde, en him licht schonk. Op dit alles wees hij haar, en zij nam het op in haar reine hart, om het te bewaren en te beschouwen als een won derschoon paleis der liefde. Hij vertelde haar van Koning Oberon en zijn tallooze volgelingen; van zijn gemalin Titania, haar in het oor fluisterende, dat zy op deze ge leek; van den Helicon en de schoone ge zangen en Muzen. Toen ze een weinig later naar het dorpje terugkeerden, waren beiden vol illusies. Niet het minst Adelbrecht: op den terug tocht zou hij haar medenemen naar den burcht van Koning Arthur. De Koning zou haar tot Jonkvrouw verheffen, en dan..., zou ze zijn vrouw worden. In 't dorpje was het feest nog in vollen gang: allen waren in luidruchtige stem ming. Ook Walewein, die den avond in ge zelschap van den dorpsheer had doorge bracht, voelde zich te midden dezer een- voudigen wel te moede. De schildknaap had intusschen zijn ge liefde tot hare woning vergezeld; de jeug dige edelman kon er bijna niet toe komen de lieve Agdilla het tot weerziens toe te roepen. Weenend had het lieve kind hem voor de laatste maal de hand gereikt, en was daarna, hem toewuivende, de woning van haren vader binnengetreden. Onder den tijd, dat de schildknaap zijn heer zocht, speelden hem allerle gedachten door het hoofd: zou hij haar den anderen morgen nog even terugzien om haar een laatst vaarwel toe te roepen?; zou hij in staat zijn haar op den terugtocht mede te nemen naar den burcht van Koning Ar thur?; zou haar vader het toestaan?; zou Walewein zijn toestemming verleenen? Aldus denkende, liep hij tusschen de vroolijke troepjes menschen op het dorps plein door, en vond Walewein in gesprek met den dorpsgeestelijke, die een kijkje was gaan nemen. Langzamerhand trokken nu de dorpers weg naar hunne hutten, daar de avond reeds zeer ver was gevorderd. Ook de dorpsgeestelijke stelde nu de reizigers voor mede te gaan naar zijn woning, waaraan deze voldeden. De hut was vastgebouwd aan het kerkje en bestond uit drie ver trekken. Het eerste zouden wij het beste kunnen vergelijken met onze tegenwoor dige woonkamer, en de overigen als slaap vertrekken. (Wordt vervolgd). DE OCTOBERMAAAND. door Doortje. O lieflijke maand van October, Of maand der Hemelkoningin, Waarin wij dan brengen ons hulde En dank als aan een Vorstin. Wij gaan eiken morgen ter kerke Maria brengen een groet, Moog' telkens 't klinke in d'ooren Maria, Maria, gegroet? Doch Moeder, wij laten 't niet bij groeten O neen, wij doen nog veel meer, Want Gij, o Maria, Gy zijt toch De voorspraak voor ons bij den Heer. Gij kunt door een enkel klein woordje Veel gunsten verkrijgen bij God, Gij kunt door uw lieflijke stemme Verzachten en heelen ons lot Die Rozenkrans wil ik steeds dragen En bidden met godsvrucht steeds weer, En dat wij dan eens mogen komen Heel dicht bij de troon van ons Heer.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 8