ZATERDAG 7 OCTOBER 1933
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 8
CORRESPONDENTIE.
Lucia v. d. Voorn, Leiden. Ja,
Lucia, ik heb dien datum nu genoteerd. Ik
wist al niet, waar dat mooie briefje van
daan kwam. Nu is me alles duidelijk. Voort
aan altijd je naam erbij zetten. Dag Lucia!
Groet je ouders van me! Tot Kerstmis! Zie
ik jullie dan allemaal weer?
Geert v. Gerven, Zoeterwoude.
„Veel weten, doet veel vergeven", zegt
men wel eens! En dan, het is waar, beter
laat dan nooit" ofschoon men ook te laat
kan komen. Dan is er de aardigheid af. Ik
zal eens laten hooren, hoe Geertje Jiaar
dank brengt voor het bewuste fleschje
odeur van laatst.
BESTE OOM,
't Is lang geleden, dat er eens een
wedstrijd was,
Toen won ik 'n fijn odeurtje en ik was
zeer in mijn sas.
Maar ik begin my nu te schamen, dat
ik zoo ondankbaar ben,
Want nog heel niet zond ik een bedankje
voor dit leuk geschenk,
Maar ik zal het u vertellen hoe dit
kwam. Ik hoop dan maar,
Dat u niet meer boos zult wezen, zooals
de zaak zit in elkaar.
Al heel gauw was mijn bedankje klaar,
Om te verzenden naar u, beste Oom,
voorwaar,
Maar nu kwam het allerergste:
Mijn zus die knipte een patroon gauw na
En wat ze knipte was mijn briefje, ja.
En zoo was mijn briefje, wat en pech,
In stukken, en was weg
Eindelijk was het tweede voor elkaar,
Nu is het toch, hoop ik, geen bezwaar
Om nu weder een bedankje naar u op
te zenden,
Vergezeld van 't spreekwoord, dat het
ook tooit:
„Hetis toch beter laat dan nooit"?
Heelemaal geen bezwaar! Integendeel!
Ik verwachte van jou een bedankje!
Oom Wim.
Dag Geertje! Bij den volgenden wedstrijd
reken ik weer op alle Gerventjes! Groeten
thuis!
Truus de Haas, Leiden. Ja, ik
wist wel, dat ik op jou kon rekenen. En, ik
moet het eerlijk zeggen: het gaat al beter.
Ordelijk in denken en ordelijk in afwer
king! Dat is de weg. Wordt geplaatst! Ik
heb het vervolg ook ontvangen. Met dank
en groet!
Gretha Haverkorn, Lei de n.
Flink zoo, Gretha! Ga zoo door en je zult
nog een medewerkster worden, die aan de
redactioneele tafel geen slecht figuur ma
ken zal. Ik verwacht nog heel wat, van die
aardige dingetjes, die actueel en mooi zijn.
Verzen over dieren en planten en bloemen
en jaargetijden zijn altijd welkom. Ik zal
voor den aanstaanden wedstrijd een lijst
van onderwerpen geven, waarover een vers
je verwacht wordt. Dag Gretha! Met hand
en groet en dank en met veel groeten aan
je ouders!
De volgende week ga ik door!
Oom Wim.
WIE ZIJN JARIG?
Van 8 tot en met 14 October.
8 Oct: Joseph Maat, Hoogewoerd 59.
8 Oct.: Lucia v. d. Voorn, H. Rijndijk 106
8 Oct.: Cor Weijers, Heerenweg 156, Noord
wij kerhout.
9 Oct.: Trees Soupart, Hoogewoerd 43.
10 Oct.: Frans v. Bergen Henegouwen, Hoo
gewoerd 169.
10 Oct.: Kitty Edelaar, Oude Singel 66.
10 Oct.: Bertus Strijk, Oegstgeest.
Ill Oct.: Catrientje Bax, Rijpwetering.
11 Oct.: Jacques Winkel, Steekterweg 112,
Alphen aan den Rijn.
11 Oct.: Leo Dobbe, Watertje D 18, Zoeter
woude.
11 Oct.: Jan v. d. Geest, Warmond a. a. Zijl
13 Oct.: Paulonia v. HaarlemResedastr. 37
14 Oct.: Albert Goda, Accasiastraat 22.
14 Oct.: Louis Staats, Hoogl. Kerkgracht 3.
14 Oct.: Cornelis de Haan, W. Rozenstr. 14.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien, schrijve me minstens
veertien dagen voor den verjaardag.
Oom Wim.
OPLOSSING DER RAADSELS VAN
VERLEDEN WEEK.
ingestuurd door Dora Hoogenboom.
Opl. I: Een
Opl. II: Aan de buitenkant.
Opl. III: Hondenhaar.
Opl. IV: 't Eerste is uitgemaakt en het
tweede ingemaakt.
Opl. V: Kampen.
Opl. VI: De klok.
Opl. VH: Dood.
EEN NAT VACANTIEREISJE
Onder de vele kleine uitstapjes, die we
deze vacantie maken mochten, zou er één
groote zijn. We mochten mee naar Nijme
gen! Gidsen werden geraadpleegd, treinen
nagezien.
We wilden eerst wel eens weten, wat
daar allemaal te zien is. Veel hoorden we
reeds over die mooie keizerstad, maar dat
het zoo mooi zou zijn, hebben we niet dur
ven hopen.
Als nu het weer maar meewerkte!
Dagen tevoren, was het reeds prachtig,
dus, het zou het die ééne dag ook wel uit
houden.
's Nachts kon ik van ongeduld bijna niet
slapen. Even uit bed gewipt en naar bui
ten gekeken. Ja, het was nog donker en
droog!
Véél te vroeg, een poosje nog onder de
wol, totdat Moeder ons kwam roepen en
met een bedenkelijk gezicht naar de heme]
wees, waar groote grijze regenwolken zich
samenpakten.
Maar een droevige morgen geeft een blije
dag!
,Op weg naar het station was het droog,
maar bij het wachten op de trein vielen al
de eerste druppels, 't Zou wel droog worden,
en dat werd het ook!
In 't begin genoten we van een echt Hol-
landsch landschap, weiden en koeien. Ook
biggetjes, die zoo aardig gevlekt ons doen
denken aan een nestje kievitseieren, en
veel kerktorens, die we bijna allemaal
herkenden. We spoorden langs Hazerswou-
de, de plek, waar eens m'n wieg op stond
('t was zooals Moeder me vertelde, een lc-
dikantjeü). In Bodegraven rooken we kaas
Woerden is een mooi stadje. Daar werden
we nog even aan ons schoolwerk herinnerd,
door de mooie H. B. S. rechts. Harmeien en
Vleuten gaven ons fruit te zien, appelen en
peren, wat ons naar de zak met fruit deed
grijpen, die we meegenomen hadden op de
reis. Utrecht, een druk en groot station,
geeft je het gevoel van wereldreizigers. Ai
die treinen uit verschillende richtingen! Ik
kan me best voorstellen, dat angstige men-
schen zich, ondanks al die duidelijke aan
wijzingen, afvragen: „Zouden we wel in de
goede trein zitten?"
Even voorbij Utrecht, bij Driebergen ver-
aonderde de grondsoort en tevens ook het
uitzicht.
Eerst zagen we het groote rangeerterrein
van Maarn met de zandafgravingen. Uit
gestrekte sparrebosschen vlogen we voor
bij. Daarna kwamen we op meer ongelijjt
terrein, waar de prachtig bloeiende heide
tegen de helling der heuvels een mooi uit
zicht bood. Kleine villatjes met roode da
ken, hoenderparken maakten het geheel
nog bekoorlijker.
We zagen de groote kunstzijde fabrieken
E. N. K. A. Dan spoorden we voorbij Oos
terbeek-Hoog, dat schitterend gelegen is.
Jammer dat het uitzicht af en toe belem
merd was door de heuvels. Ze waren door
de Spoorweg Maatschappij echter aardig
benut voor reclame.
Zoo naderden we Arnhem, en, daar had
je hetRegenen?Pijpestelen.
In Arnhem even oponthoud en toen zet
ten we onze reis weer oort. We dender
den over de Rijnbrug en kwamen door het
appelen- en perenland.
Voorbij Eist, met de groote fruitveilin
gen, kwam Nijmegen in 't zicht De Waal,
met z'n sterke strooming trok erg onze
aandacht.
Toen we in Nijmegen aankwamen re
gende het (daar ik geen supertatief voor
pijpestelen weet) bezemstelen!!!
Het bezoek aan de H. Landstichting, dat
als no. 1 op het programma stond kon niet
doorgaan. Na overleg besloten we, met een
der mooie A. T. O. bussen een tochtje naar
Kleef te maken. Dan zaten we tenminste
tot zes uur droog. Eerst even een kop kof
fie gaan drinken, en om elf uur vertrokken
we.
Langs de mooie, prachtig onderhouden
Burgemeester van Schaick Mathonsingel,
waarvan de fonteinen alleen maar 's Zon
dags spuiten reden we naar het Keizer Ka-
relplein, voorbij het beeld van St. Thomas.
(Wordt vervolgd).
EEN DAG UIT ONZE VACANTIE
DE PICNIC,
door Truus de Haas.
L
Uit alle vacantiedagen blijf deze eene
het langst in onze gedachten, nl. „de Picnic
Dit plan werd door ons clubje, ge
noemd „Het Zestal" verzonnen. Wij had
den ons voorgenomen een dagje uit te gaan.
Dan peddelden wij met ons zessen op de
fiets weer naar Katwijk, dan weer eens
de Haagsche Boschjes in.
Maar nu hadden de leden van het „Zes
tal" een picnic op touw gezet, en-die
is heerlijk geweest.
Truus, Miep, Alie, allen met de kam-
peerzakken op den rug, waarin ons aller
ontbijt en middag maal zat.
Net met haar Kodac en Wien en Riet er
achter.
Het doel van den tocht was „Meien-
daal".
Heerlijk met zyn bosschen, waar je zoo
fijn in dwalen kunt, en z'n omgetrokken
boomstammen en z'n heerlijk zachte mos
en grasvlakten.
Net en Wien gingen voorop op de fiets;
Alie met Truus erachter en Cor en Miep
sloten de stoet.
Heerlijk peddelden wij door, in het mil
de licht van de zon, die heerlijk scheen, en
onder de hooge boomen waar het zoo scha
duwrijk was.
Eenmaal buiten Leiden, ons dierbaar
stadpje, trapten wij stevig door, hier en
daar onderbroken, door een vroolijk lied.
Dan klonk vroolijk gesnap van voor naar
achter en van achter naar voor.
Nu reden we al op den mooien breeden
weg die naar Wassenaar leidt. Daar was
een mooi parkje waar mooie bloemen
bloeiden groeiden en waar roode geraniums
tegen het teere rose en wit schitterend uit
kwamen. Bij de ingang stond een bordje
met er op geschilderd „wees voorzichtig
op de door ons met zooveel zorg gekweek-
ten bloemen".
,Nu, wij stapten daar af, gooiden onze
fietsen neer en gingen dat bloemenparkje
bezichtigen.
Het was er mooi, en keurig onderhouden.
Aan de seringenboomen bloeide nog een
enkele sering. Kleine ronde paadjes met
roode rozen en mooie goudenregen.
Een uitgezocht plekje om Net's Kodak
eens te probeeren.
Wij hielden de kampeerzakken om en
zetten ons neder, tegen de roode rozen cn
goudenregens als achtergrond. Een heer.
die vredzaam liep te wandelen met z'n
groote hond als eenig gezelschap, boodt zich
vreindelijk aan om de foto voor ons te ne
men.
Zoodoende konden wij er allemaal op.
Gauw was nu de foto genomen, en be
dankten wij de vriendelijke oude heer, voor
de bewezen gunst en nadat Net haar Kodak
in het étui gedaan had, stapten wij op, en
reden recht op de Meiendaalsche bosschen
aan.
Het was nog een flinke trap, maar wy
Hollandsche meisjes bekommerden ons
nergens om en gauw hadden wij het groote
hotel „De Meiendaalsche theetuin" be
reikt.
Hier stalden wij onze fietsen.
HERSTGEDACHTEN
door Gretha Haverkorn.
Nu de herfst is gekomen
En de pracht van bloemen, boomen,
Ons verlaten gaat,
Gaat in deze herfstgetijden
De natuur zich voorbereiden
Op den winterstaat.
Zie de hei is aan het bruinen;
Dunner worden weer de kruinen;
Vallen gaat het blad!
Boomen, struiken worden kaler,
En de bloemen worden schraler;
Koud wordt het en nat.
Korter worden thans de dagen,
.Niemand schept meer welbehagen
In natuur, zoo schoon.
't Gaat met haar als met de menschen
Jeugd en schoonheid gaan verflensen,
Treft slechts spot en hoon.
Al streelt zomerpracht geen zinnen,
Boomen, planten leven binnen,
Voor het voorjaar klaar.
Kunnen wij dit van ons zeggen,
Als we 't hoofd te ruste leggen,
En springt de levenssnaar?
EEN EZEL
door Gretha Haverkorn.
Een ezel heeft vier pooten,
Een staart, een rug, een kop;
Als je daarop wilt rijden
Klim dan er bovenop.
Een ezel is heel dikwijls
Zèèr koppig ook van aard;
Dat zit 'm heusch in 't beestje,
Wat vaak veel zorgen baart.
Een ezel doet veel dingen
Die dom zijn bovendien;
Het beest kan dat niet helpen
Dat is hem aan te zien.
Een ezel stoot zich zelden
Tweemaal aan 'n zelfden steen,
Een ieder onzer weet dat,
Bekend is 't, naar ik meen.
Een ezel heeft twee ooren,
Ze zijn verbazend groot;
Hy is er mee geboren
En gaat er ook mee dood.
Een ezel bij de menschen
Speelt heusch geen groote rol;
Hij wordt bespot, geminacht,
De mond is er van vol.
Een ezel, zóó te heeten,
Dat mag niet, dus staat vast:
„Vol ijver moet men wezen,
„Steeds braaf en opgepast!!"
MIJN ZONNEBLOEM
door Anny van Diset.
In den tuin, op een zonnigen plek
Verheft zich in majestueuzen pracht,
Mijn zonnebloem, van nauw enk'le pitten
Tot grootschen plant in bloei gebracht.
Een plantje ontkiemde, daar, waar ik
Slechts eenige pitten aan d' aarde had
toevertrouwd,
Welig schoot 't op en werd 'n plant;
de bloemen
Met hun groote, bruine harten, omlijst
door 'n krans van goud.
Dankbaar wendt ze zich tot de lachende
zonne,
Wier stralen zij zoo zeer van noode heeft,
Bewogen en schomm'lend door 't minste
zucntje
Wijl bij feilen wind ze door heel haar
ranke leden beeft.
't Diepe bruin, 't wijst ons op den ernst
van 't leven,
't Goudgeel, symbool der vreugde zon,
die ons hart verblijdt,
Haar hooge stam, fier en krachtig,
wijst ons
Den weg omhoog, naar d' eeuwige
gelukzaligheid.
EEN PAAR GRAPJES
door Gerard Keizer.
Jan: Wat vliegt in de lucht, heeft vier
pooten en één snavel?
Piet: Een musch.
Jan: Maar een musch heeft toch geen 4
pooten?
Piet: Dat weet ik wel, maar ik wou het
een beetje moeilijk maken!!!!!!
Een professor sneed zich bij het scheren
in de neus. „Vrouw, waar zijn de pleisters?"
riep hij tot z'n vrouw, die juist in de keu
ken was.
„In het naaikistje" antwoordde de vrouw
De professor grijpt er een, trekt z'n jas
aan en gaat naar de Universiteit.
Onderweg echter ziet hij, dat elkeen op
straat hem even aankijkt en in lachen uit
barst.
Daar komt de professor een vriend tegen,
en terwijl hij hem staande houdt, zegt hij:
„Zeg heb ik soms iets aan mij, wat de
lachlust opwekt?"
Z'n vriend kijkt hem aan en.valt haast
krom van het lachen.
Eindelijk is hij echter zoo ver gekal
meerd dat hij kan zeggen:
„Man., j.. j.. jij hebt een ga., ga.,
garenetiket op je neus geplakt en daarop
staat:
Gegarandeerd.... vijfhonderd meter
lang!
WEER GELUKKIG
Ach, wat was die Weeners tegenwoordig
toch een ernstig man, vond Lena zijn huis
houdster. Weeners was houthakker. Zijn
vrouw was een jaar geleden gestorven, hij
woonde aan den kant van het bosoh met
Lena. Eiken morgen nam hij zijn bijl en
zijn geweer mee en ging houthakken. Zijn
eenige zoon was zijn moeder gauw gevolgd.
Het is toch wat te zeggen, mopperde hij,
terwijl hij het bosch inliep. Eiken morgen
zie je weer dat er takken op den grond
liggen en dat 't bosch erg verwaarloosd is
Terwijl hij zoo liep te mopperen, hoorde
hij opeens iets kraken, hij keek op en daar
zag hij dat een kleine jongen van een jaar
of negen bezig was van een mooien boom
een paar takken af te breken. „He, wat
doe je daar", riep hij, „weet je wel dat
je dat niet mag". Hij pakte den knaap beet
en wilde hem eens goed onderhanden
nemen. Maar de knaap riep: „ach meneer
heb toch medelijden met mij, ik wilde van
die takken een krans maken en die op het
graf leggen van mijn vader en moeder".
„Ach", zei Weeners zacht, en hij dacht
aan zijn eigen vrouw en kind, „arme jon
gen". „En bij wie ben je nou". „Och", zei
de knaap snikkend ik ben bij bakker van
der Ploeg, maar ik krijg er maar half ge
noeg te eten en voor het minste kwaad
krijg ik een pak slaag." „Heb je vanoch
tend al gegeten". „Nee mijnheer". Nu ga
dan maar met mij mee, neem de takken
ook maar mee, dan kan je er bij mij thuis
wel een krans van maken, ga maar mee.
Thuis aangekomen verzocht Weeners aan
Lena maar eens wat fijns klaar moest ma
ken, „Hoe heet je eigenlijk", vroeg Wee
ners, toen ze in huis waren. „Remi, mijn
heer". Nu ga maar zitten, Weeners haal
de zijn pijp uit z'n zak en wilde hem
stoppen. Maar Remi wilde betoonen hoe
dankbaar hij was en hij pakte de pijp en
stopte hem vol. Weeners zat al dien tijd
maar toe te zien. Nu Remi laten we
maar eens een krans gaan maken. Toen
de krans af wa6 keek Remi eens goed de
kamer rond en hij nam de krans en hing
hem om het schilderij waar Weeners met
zijn vrouw en kind opstond. Wat ben je
toch een goede jongen, zei Weeners zacht,
wil je voortaan bij mij blijven. Remi kreeg
de tranen in zijn oogen en pakte de hand
van Weeners, ten teeken van dankbaar
heid.
Nu wae de vreugde weer teruggekeerd
in het huisje aan den rand van het bosch
en men leefde er nog lang en gelukkig.
WALEWEIN
Een verhaal uit den riddertijd
door Ant. Olde Kalter.
XXIX.
Haar prachtig blond krullend haar werd
door een rood fluweelen band bijeengehou
den.
In deze kleeding leek zy op een engel
tje, de lieve Agdilla. Was het wonder, dat
men haar de schat van het dorp placht te
noemen?
Na ongeveer een half uur verlieten allen
het hutje om zich naar het dorpsplein te be
geven, dat zich uitstrekte voor het kerkje.
Wij zouden dit plein eenigszins kunnen ver
gelijken met onze tegenwoordige markten,
met dit verschil echter, dat het plein niet
bestraat was.
Op het dorpsplein was reds een vrij groo
te menigte samengestroomd. Wij zullen niet
overgaan tot het beschrijven der kleeren,
welke door de verschillende menschen bij
deze gelegenheid werden gedragen, omre
den deze nagenoeg overeenkwamen met
die, gedragen door Agdilla en hare liuis-
genooten.
Onmiddellijk zou het feest door den dorps
heer worden geopend dit geschiedde echter
op meer vroolijke dan plechtige wijze, be
houdens dat even later de klok van het
kerkje werd geluid.
,De dorpsheer, een kleine, dikke man op
reeds vrij verren leeftijd, verscheen nu ter
plaatse om het feest met een dans te ope
nen; hijzelf zou dezen dans uitvoeren met
een der meisjes uit het dorp, welk meisje
door hemzelf zou worden uitgezocht. Eigen
aardig genoeg vroolijkte geene muziek, be
halve een zanger, het feest op.
Speurend ging even later het oog van
den dikken dorpsheer over de verschillende
schoonen. eHt zal echter geenszins verwon
dering wekken, dat de dorpsheer, na even
gebogen te hebben, de schoon Agdilla bij
de hand vatte teneinde haar ten dans te
leiden.
Een luid gejuich steeg uit de menigte op;
niettemin kon men op de gezichten van
verschillende meisjes ook jalouzie lezen.
Zwierig zweefde de lieve Agdilla over het
plein, wat nog verhoogd werd door het
sierlijke bewegen van haar handjes. Haar
dans op de bloote voetjes geleek op die der
elfjes voor den troon van Koning Ober on.
Uit de oogen der ouderen scheen bewon
dering, uit die der jongeren hartstocht.
Een daverend applaus steeg op, toen de
dorpsheer haar wederom naar de plaats
bracht. Het feest kon nu als begonnen wor
den beschouwd. Meerderen traden aan om
een dans te maken. Agdilla was hét mid
delpunt: eenieder vroeg haar ten dans, de
boerenzoons raakten bijna slaags om haar.
De stemming begon nu te komen: de
ouderen, waaronder Agdilla's vader ont
kurkte juist eenige kruiken bier. De dorps
heer moest den eersten beker ledigen op
het welzijn van den oogst, waaraan de
dikkerd wat gaarne voldeed. De beker deed
nu zijn ronde langs aller lippen. Er werd
gedanst, gedronken en de boerenzoons
zochten zich uit de tallooze meisjes een
lief.
Velen waren reeds met een dergelijk
aanzoek bij Agdilla gekomen, doch zij had,
tot groote teleurstelling der jongemannen,
beslist geweigerd door te zeggen: „Er zijn
zoovele meisjes; gaat heen en kiest daar
uw lief uit; waarom moet ik uw gezellinne
zijn?"
Geen der boerenzoons stond de schoone
Agdilla aan, als zij een der jongelingen
echter maar even lief aankeek, waren deze
overgelukkig.
Agdilla zat op dit oogenblik met eenige
andere meisjes van haar leeftijd op een
bankje nabij het kerkje vroolijk te schert
sen. Zachtjes liet zij haar voetjes heen en
weer schommelen onder het bankje.
„Waafom zou ik aan de woorden dezer
jongelingen gehoor geven?", sprak ze juist
tot het meisje dat naast haar zat, terwijl ze
haar arm om haar vriendins hals sloeg.
Deze vraag werd echter niet beantwoord,
wat zijn oorzaak vond in het feit, dat van
uit Zuidelijke richting twee in volle wa
penrusting uitgedoste ruiters het dorp na
derden. Onmiddellijk liep er sen deinig door
het volk en aller oogen vestigden zich vol
aandacht op de naderende vreemdelingen.
Deze reden door tot vlak bij de kerk en
hielden toen met een ruk hunne strijdros
sen in.
Een der twee, waarschijnlijk de oudste,
welke een witten vederbos op zijnen ver
gulden helm droeg en als wapen een zwar
te leeuw op zijn schild voerde, sprak, zoo-
dra hij den dorpsgeestelijke ontwaardde,
welke bij het zien der ruiters-was dienter-
bij gekomen, tot dezen, terwijl hij van zijn
paard sprong: „Wij hebben reeds een lange
reis achter ons en zijn op weg naar den
burcht van Koning Wonder; omdat wij ech
ter dezen avond niet verder kunnen rijden,
wijl het reeds begint te schemeren, zijn wij
genoodzaakt den nacht hier door te bren
gen: is u Eerwaarde vader wellicht bereid
ons voor dezen nacht in uwe woning on te
nemen, ik ben geheeten Walewein en ben
ridder van de Tafelronde van Arthur, den
Koning der Kelten, mijn metgezel draagt
den naam Adelbrecht en vergezeld mij als
schildknaap; hij is de zoon van den geduch-
ten ridder Ewald, burchtheer van Lon
den" (Wordt vervolgd).