BRIEVEN OVER ONS
GELOOF
VRIJDAG 6 OCTOBER 1933
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD PAG. M
GOD EN HET KWAAD IN DE
WERELD 2.
Hoe is het te verklaren dat de
allerheiligste God de zonden der
wereld toelaat? Is het niet in
strijd met Zijn heiligheid dat hy
deze niet belet?
In mijn vorigen brief, Paul, heb ik 'n be
gin gemaakt aan de poging, je een ant
woord te geven op de vraag die zoovelen
pijnigt: „Hoe is het mogelijk, dat een goede,
almachtige God het kwaad: 't lijden der
menschen en de zonden der menschen kan
aanzien 'zonder dit alles te beletten?"
Je zult je herinneren dat ik allereerst je
er op heb gewezen, dat „het kwaad" niet
iets op zichzelf bestaands, iets positiefs is,
maar iets privatiefs, d.w.z. een gemis aan,
een berooving van iets, dat van nature
aanwezig had moeten zijn. Betreft dit ge
mis, die berooving, een volmaaktheid van
een vermogen of werking van een schep
sel bijv. blindheid bij mensch of dier,
onvruchtbaarheid bij een boom, dan
noemt men dit physiek kwaad. Het
lijden, de rampen en ellenden dezer wereld
vallen hier dus onder.
Betreft dit gemis echter een vrije hande
ling van den mensch in betrekking tot
zijn einddoel: 's menschen eeuwig geluk,
(m.a.w. mist een daad, ongedwongen ge
steld door een mensch met verstand en
vrijen wil begaafd, het gericht-zijn op zyn
einddoel), dan noemt men zulk een gemis
een z e d e 1 ij k kwaad, een zonde.
Daarna heb ik je geschreven over de
verhouding van God ten opzichte van deze
beide „soorten" van kwaad en ik heb ge
tracht je duidelijk te maken, dat God het
„physieke" kwaad (het 1 ij d e n der men
schen) nooit kan willen als doel: èm dat
kwaad zelf, louter dus om de menschen te
kwellen. Maar dat Hij het lijden den men
schen wèl kan overzenden ter bereiking
van een grooter, een hooger goed,
dan het goed, dat de mensch door dat lijden
missen moet.
Zoo zou God bijvoorbeeld iemand die
zeer zinnelijk is, met blindheid kunnen
slaan om zijn zwakheid te behoeden voor
bekoringen door de oogen en daardoor zijn
ziel te redden voor de eeuwigheid. Dan is
dat kwaad, die blindheid, geen wreedheid
van God, maar een weldaad. Want „het
lijden van dezen tijd is van geen belang
tegenover de toekomstige heerlijkheid"
(Rom. 8, 18), evenmin als het zondig ge
not van dezen tijd van belang is tegen
over de toekomstige verdoemenis.
Voor den zondigen mensch is er géén
reinigender en méér tot bezinning en
terugkeer dringende levensomstandigheid
dan juist het lijden. God herinnert ons
door het lijden steeds er aan, dat niet hier
op aarde der menschen drang naar geluk
ooit geheel bevredigd* kan worden, dat niet
hier op aarde 's menschen blijvende woon-
•plaats is, noch zijn einddoel ligt.
Over dit alles heb ik je twee weken ge
leden meer uitvoerig geschreven. Nu wil
ik eens met je bezien hoe God zich ver
houdt tot het zedelijk kwaad, de zonde?
dezer wereld.
Hier staan de dingen anders. Kon God
het physiek kwaad, het lijden, niet alleen
toelaten, maar zelfs willen als middel
om den mensch een hooger goed te doen
bereiken, het z e d e 1 ij k kwaad kan Hij
nooit daartoe veroorzaken of willen.
Want de zonde is juist, zooals wij zagen
een vrij-menschelijke daad, die niet ge
richt is op 's menschen einddoel en die
juist een kwaad is, omdat zij daardoor
noodzakelijk mist de overeenstemming met
den Wil van God, met de door Hem zelf
gestelde zedewet, de door Hemzelf gewil
de zedelijke orde. Het doel heiligt het
slechte middel niet en God kan dus
onmogelyk de zonde veroor
zaken of willen om daarmede een
hooger doel te bereiken.
Maar God laat de zonde toe. Hoe
is dit te verklaren? Je zult zeggen Paul:
in de katechismus staat toch heel duidelijk
dat wie een zonde niet belet, terwijl hij
dat kan, zelf een zonde (een „vreemde"
zonde noemt de katechismus dat) begaat.
God kan natuurlijk het doen van zonde
verhinderen. Is het dan niet in strijd met
Zijn heiligheid, wanneer Hij dit niet doet?
Laten wij eens even, Paul, over dat be
grip van zondigen door „niet-beletten" na
denken. Het zal je duidelijk zijn dat een
zonde zelf doen, verlangen te doen of haar
goed te keuren nooit, onder geen enkele
omstandigheid geoorloofd is. Maar, een
zonde niet beletten, hoewel men het
strikt genomen zou kunnen, kan geoorloofd,
kan zelfs geboden zijn n.l. wanneer daar
door 'n grooter kwaad vermeden of 'n groot
goed bereikt wordt. Een overheid bijv. die
zou eischen, dat er geen lucifers meer
mogen gebruikt worden, omdat brand
stichters zich van deze dingetjes bedienen
voor het volvoeren hunner misdaden, zou
een vreemde overheid zijn. En toch zou
een algemeen verbod van lucifersgebruik
ongetwijfeld het brandstichten zeer beper
ken of doen ophouden. Maar het grooter
gccd van het nuttig gebruik dat van
lucifers pleegt te worden gemaakt, veroor
loof* elke overheid het risico van een mis
bruik dier stokjes op zich te nemen!
Zo" ook kan als zeer voorname reden
waai'om God de zonden kan toelaten wor-
dr-n aangegeven de eerbiediging (als
ik het zoo noemen mag) door God van
's menschen* vrij en wil.
De mensch anders dan ding, plant en
dier kan zelf kiezen of hij zich zelf
gericht zal houden op zijn einddoel: God,
of niet.
De mensch, daardoor juist oneindig ver-
Ven boven al het overige stoffelijke, dat
door Gods natuurwetten gedwóngen wordt
Hem op bepaalde wijze te dienen, dient
God in vrijheid. Natuurlijk, als God den
mensch geen vrijen wil had gegeven, dan
zou de mensch dien niet kunnen mis
bruiken, niet kunnen zondigen even
min als een redeloos beest. Maar waar
bleef dan de grootheid van 's menschen
onsterfelijke ziel, waarvan die wilsvrijheid
een natuurlijk eigenschap is? Nü kan de
mensch waarlijk uit eigen wil God dienen:
daarom zal Hij Gods belooning aan zich
zelf te danken kunnen hebben (immers
heeft hij met Gods genade vrijwillig mee
gewerkt) en Gods straf uitsluitend aan
zichzelf te wijten (immers heeft hij uit
eigen verkiezing zich van God afgewend).
Neen, God dwingt den mensch niet. Hij
helpt hem voldoende met Z ij n
genade, iederen mensch voldoende om zijn
einddoel, zijn eeuwig geluk te bereiken. Hij
steunt de zwakheid van 's menschen wil
door het uitzicht op een eeuwig loon en
door bedreiging met straf, maar hij laat
hen, de heerschers Zijner schepping ten
slotte vrij, Zijn Wil te doen of Hem ge
hoorzaamheid te weigeren.
Waarom God den menschen, met eer
biediging van hun wilsvrijheid, iéder niét
zóóveel genade geeft, dat hij immer en
altijd van de zonde wordt weerhouden, dat
weten wij niet. Maar wel zul je inzien,
Paul, dat God, waar hij eiken mensch ge
noeg genade geeft om de zonden te
kunnen vermijden, waar hij ons allen vol
doende middelen geeft om 't kwaad te kun
nen vermijden, waar hij ons allen voldoen
de middelen geeft om het kwaad te kun
nen laten, dat Hij dan niet verplicht
is om het misbruiken van onzen vrij
en wil telkens door een ingrijpen te be
letten. Indien een vader zijn zoon eens
voldoende geldmiddelen geeft om zich door
het leven te kunnen slaan, dan is die vader
toch niet verplicht om telkens ver
kwisting van die middelen door dien zoon
te verhindèren? Zoo ook is God niet aan
zichzelf verplicht om het niet voldoende
gebruiken of het misbruiken van Zijne
genaden door een herhaald ingrijpen te
beletten.
Inderdaad zou God aan zichzelf ver
plicht zijn de zonden der wereld te be
letten, i n d i e n dit misbruiken der men
schen van hun vrijen wil het einddoel
van Zijn schepping: het naar buiten
doen uitstralen van Zijn oneindige vol
maaktheden zou verijdelen. Maar dit
is niet het geval, want God weet altijd
uit het kwade het goede te trekken. Let
wel, Paul, God gebruikt niet de zonde
als m i d d e 1 tot het goede dat uit de zonde
kan worden getrokken, maar dat goede is
de noodzakelijke voorwaarde, zonder
welke God de zonde niet zou toelaten.
„God wil niet", zegt Sint Thomas, „dat
de zonde gepleegd worde, opdat daaruit
het goede zou voortkomen, maar als zij
eenmaal gepleegd is, wil Hij ze ten goede
ordenen".
En inderdaad weet God zelfs de zonde
te doen dienen tot uitstraling Zijner vol
maaktheden en tot nut der menschen.
"Want uit Zijn straffen der zonden
blijkt Zijn rechtvaardigheid, uit Zijn ver
geven: Zijn barmhartigheid, uit Zijn
dulden en Zijn vervolgen van den zon
daar met Zijne genaden: Zijn liefde en
goedheid. Terwijl voor de menschen de
zonden hunner medemenschen voorname
aanleidingen kunnen zijn tot eigen deugd
beoefening.
„Zoo heeft God", schreef de H. Augusti-
nus, „liever uit het kwaad het goed willen
trekken, dan het kwaad in het geheel niet
toe te laten".
En ook 's menschen eigen einddoel: zijn
eeuwig geluk wordt door Gods toelaten
der zonde niet verijdeld. Want heeft de
vrij-willende mensch zijn eeuwig geluk
door de zonde verspeeld, dan is dat mis
sen van zijn einddoel niet veroorzaakt
door Gods toelaten van de zonden van
dien mensch, en dus niet Hém te wijten,
maar enkel en alleen aan de eigen
schuld van dien mensch, die vrijwillig
Gods, ter zaligheid voldoende, genaden,
van zich heeft teruggestooten.
Hiermee, Paul, hebben wij dit moeilijke
vraagstuk in hoofdlijnen tezamen over
dacht. De zin der woorden, waarmede ik
den vorigen brief besloot, geldt aan het
einde van dezen brief nog méér: ik heb
zelf absoluut niet de pretentie, deze kwes
tie „compleet" te hebben behandeld, maar
ik wilde je slechts wat „draad" geven voor
je gesprekken (jullie wandelen tegenwoor
dig nog al samen!?) met Basil. Overigens
zal in sommige opzichten deze materie
een open vraag moeten blijven. Positief
verklaren bijv. waarom God juist deze
wereld heeft geschapen en niet een an
dere, waarin lijden en zonden onbestaan
baar zijn, kunnen wij niet. Het is slechts
mogelijk aan te toonen dat het bestaan
van het kwaad in de wereld niet in strijd
is met de goedheid en liefde van God, noch
met het doel dat Hij met Zijn schepping
beoogde.
Laat ik nog eens even Paul 't is wel
erg schoolsch, maar misschien toch wel
gemakkelijk voor je! in 't kort de conclu
sies van deze twee brieven samenvatten.
lo. „Kwaad" is niet iets op zichzelf be
staands, maar een gemis aan, een be
rooving van iets dat bij een schepsel van
nature aanwezig moest zijn.
2o. Het physiek, het stoffelijk kwaad
(lijden en rampen in de wereld)*kan door
God worden gewild, veroorzaakt, niet óm
dat kwaad zelf, maar om een grooter, hoo
ger goed te bereiken (bijv. God doet een
zondaar lijden, om hem tot inkeer te bren
gen).
3o. Het z e d e 1 ij k kwaad, de zonde,
GEMENGDE BERICHTEN
JACHTONGELUK TE HELMOND.
Vijf toeschouwers door hagelkorrels
getroffen.
Op de Bakelsche heide, nabij Helmond,
heeft een jacht-ongeluk plaats gehad. Daar
zijn, naar de „Msb." meldt, door nog onbe
kende oorzaak vijf toeschouwers met hagel
uit de geweren der jagers getroffen. Zij
zijn allen naar het R. K. Gasthuis overge
bracht. Een van hen bleek ernstig in het
oog getroffen te zijn. Deze patiënt is naar
Utrecht vervoerd. Vorig jaar is op dezelfde
wijze een dergelijk ongeluk gebeurd.
VERDACHT STERFGEVAL.
Vrouw dood gevonden in een achterhuis.
Te Hoevelaken is in een bakhuis het lijk
gevonden van een 29-jarige vrouw, die
klaarblijkelijk onder verdachte omstandig
heden gestorven was. In verband hiermede
werd aangehouden haar 26-jarige verloof
de. Hij is naar Utrecht overgebracht en ter
beschikking gesteld van de Justitie.
KAPPERSZAAK DOOR VIJF MAN
OVERVALLEN.
De geheele inventaris meegenomen.
Te Kunrade heeft zich, naar de „Limb.
Koerier" meldt, bij den kapper H. J. een
min of meer op Wild-West-lijkend drama
afgespeeld.
Een vijftal personen, w.o. de vroegere
eigenaar der zaak thans woonachtig te
Maastricht stapten de coiffeurszaak van
den heer J. binnen.
Terwijl een heerschap van het vijftal den
coiffeur overviel en in bedwang hield
hetgeen natuurlijk met de noodige worste
lingen gepaard ging begonnen de overi
ge vier den boel overhoop te halen. In een
minimum van tijd werden de aanwezige
toilettafels, spiegels, alsmede alles wat niet
nagelvast was door deze gasten van den
wand genomen, naar buiten getranspor
teerd en geladen op een gereedstaande
vracht-auto, waarmee het gezelschap was
komen opdagen.
Terwijl de heeren met hun werk druk
bezig waren, kwamen eenige klanten bin
nen. Nu liet men J. los, waarna deze blik
semsnel naar buiten vloog, de buitendeur
sloot om vervolgens de politie te gaan ha
len.
De heele overval met de hiermede ge
paard gaande scènes heeft slechts een tien
tal minuten geduurd, in welken tijd het
gezelschap den geheelen inventaris langs
een achterdeur vein de zaak in de gereed
staande vracht-auto wist te deponeeren.
De inhoud der kastjes zooals zeep, kwas
ten, scheermessen en wat verder aanwezig
was werd op den vloer geworpen, waar
door de zaak op een ruïne geleek.
Toen de onmiddellijk gekomen politie ter
plaatse verscheen, was het gezelschap in
middels met de uitgedragen goederen per
vrachtauto vertrokken.
In verband hiermede vertrok de politie
overhaast per auto naar Maastricht, ten
einde het gezelschap op te sporen.
Met assistentie van de politie "te Maas
tricht, slaagde men er weldra in de daders
alsmede de meegenomen goederen, welke
intusschen reeds wederom afgeladen wa
ren, te achterhalen.
De goederen werden door de politie in
beslag genomen, terwijl tegen het vriende
lijk gezelschap proces-verbaal werd opge
maakt.
Omtrent de oorzaak van dit gebeurde is
niets bekend.
kan God nooit willen of veroorzaken noch
als doel, noch als middel, maar Hij laat dit
toe en belet dit niet, indien Hij er een
goed uit kan trekken.
Tenslotte wil ik nog eens je aandacht
vestigen op een zeer voornaam feit bij de
verklaring van dit vraagstuk: de erf
zonde waardoor het kwaad, het moreel
èn het physiek kwaad, in de wereld is
gekomen. Adam en Eva waren, vrij van
lijden en dood, de arbeid was hun altijd
een vreugde, hun verstand was zeer veel
scherper dan het onze, hun wil beheerschte
hun zinnen volkomen. Zóó had God het
leven der menschen eigenlijk bedoeld.
Maar de zondeval van den mensch met
vrijen wil: Adam (over het, door velen zoo
slecht begrepen wezen van die erfzonde
zal ik je na eenigen tijd schrijven) heeft
hem en zijn nakomelingen beroofd van
die bovennatuurlijke genadegaven en bui
tennatuurlijke voorrechten: door de zonde
kwam het lijden in de wereld.
Doch het grootste voorbeeld hoe uit dat
kwaad een goed gevolg is voortgekomen
geeft ons juist de erfzonde, die immers de
verlossing door onzen Heer Jezus Chris
tus en Zijn verwerving van oneindige ge
naden voor de menschen door Zijn lijden
en dood tengevolge heeft gehad. Daaraan
ons herinnerend durft de Kerk in bijna
orftstellende stoutmoedigheid jubelend uit
roepen: „O, felix culpa, o, gelukkige
zondenschuld, die zulk een groot Verlos
ser heeft verdiend!
(Naar aanleiding van deze brieven kan
men ook vragen inzenden over het verhan
delde aan het adres: A. A. W. Diepen-
brock, Pr., Hageveld-Heemstede).
Correspondentie, v. D. te V. Uw
brief leent zich niet tot beantwoording op
deze plaats. Ik zal U dezer dagen persoon
lijk schrijven.
J. W. te L. vraagt, hoe het lijden van
volkomen onschuldige kindjes die niets te
boeten hebben en nog niets verdienen kun
nen en van dieren, te rijmen is met Gods
goedheid. Wegens plaatsgebrek thans, zal
ik hierop na den volgenden brief antwoor
den.
DE MOORD TE BENNEKOM
Is Jan Hoek onschuldig?
Naar wij vernemen heeft mr. H. Maten
te Arnhem, die destijds de verdediging
voerde in de bekende Bennekomsche
moordzaak, eenigen tijd geleden een ano-
niemen brief ontvangen, waarin de schrij
ver, die beweert zich in de omgeving van
Zeist te bevinden, betoogt, dat Jan Hoek
onschuldig is en dat hij de schrijver
van den brief de moord op mej. T. Ko-
perberg in de Bennekomsche bosschen
heeft gepleegd. De anonymus geeft in zijn
brief die acht zijdjes lang is tal van
bijzonderheden'van de gebeurtenissen in
den middag van den 27sten Februari 1930
in de bosschen ten Zuiden van de spoor
baan EdeWolfheeze. Hij beschrijft nauw
keurig langs welke paadjes en boschjes hij
de beide verpleegsters achterna fietste,
waarna hij ze ontmoette en vertelt tal van
finesses over de wijze waarop hij den lust
moord pleegde. De schrijver die zich
zelf met „de gek" betitelt betoogt in
zijn brief met nadruk, dat Jan Hoek on
schuldig in de gevangenis zit en dat hij
zich verplicht gevoelt dit mede te deelen.
Wij vroegen mr. Maten of hij veel be-
teekenis hechtte aan den'brief. Hij deelde
ons mede, dat in elke geruchtmakende
zaak dergelijke anonieme brieven heel ge
woon zijn. Het merkwaardige van dit ge
val is echter, dat mr. Maten drie jaar ge
leden, toen de zaak Hoek nog hangende
was, een soortgelijken brief van denzelf
den onbekenden schrijver heeft ontvan
gen met eenzelfden inhoud als de tweede
brief.
Mr. Maten heeft dien brief destijds aan
den Hoogen Raad overgelegd, die zooals
men weet, het door Jan Hoek ingestelde
cassatieberoep verworpen heeft. Merk
waardig is ook, dat deze tweede brief te
Ede gepost is, maar dat op de enveloppe
het poststempel Apeldoorn stond. Het is
tot nog toe een raadsel, hoe dit er is op
gekomen.
Wij vernemen voorts, dat mr. H. H. Roo-
bol te Arnhem de zaak momenteel in han
den heeft. Deze heeft Jan Hoek verleden
week in de strafgevangenis te Leeuwar
den opgezocht en hem den brief laten le
zen. Jan Hoek kende den schrijver niet.
Hij hou'dt echter nog steeds zijn onschuld
vol. Mr. Roobol zal trachten materiaal te
verzamelen om een revisie-onderzoek te
kunnen indienen bij den Hoogen Raad.
RELLETJES TE ENSCHEDE EN
LONNEKER.
Vrouwen in oproer.
Gistermorgen werd Enschede in rep en
roer gebracht door een groot aantal revo-
lutionnaire vrouwen. De herrie was een
gevolg van een eergisterenavond in ,Ons
Huis" gehouden vergadering, waar pl.m.
500 vrouwen aanwezig waren en waar ge
protesteerd werd tegen de laksheid der
mannen en tegen de maatregelen der Re
geering. Er werd geklaagd, dat de Konin
gin onmogelijk goed over den toestand
in de Twentsche arbeidersgezinnen kan
zijn ingelicht.
Tal van eischen werden gesteld en na
afloop trok men naar het Van Heekplein,
waar de stoet werd ontbonden.
Ter vergadering werd eveneens het be
sluit genomen gistermorgen bij den bur
gemeester van Lonneker tegen de woning
uitzetting wegens huurschuld te protes
teeren.
Gistermorgen omstreeks tien uur bevond
zich als gevolg daarvan een groote me
nigte vrouwen voor het Lonneker ge
meentehuis, dat zooals bekend bij En
schede ligt. De burgemeester weigerde de
deputatie te ontvangen. Een der vrouwen
sprak de menigte die inmiddels zeer was
aangegroeid in opruienden zin toe.
Het drukke verkeer in de Hengelosche
straat ondervond stagnatie. Toen de En-
schedesche politie de menigte trachtte te
verwijderen, stuitte zij op ernstig verzet
van de vrouwen, waarvan er schreeuw
den: „Sla ons maar neer en richt een
bloedbad aan". Een man, zekere v. d. B.,
die de menigte opwekte om te blijven
staan werd gearresteerd en naar het post
huis Hengelosche straat overgebracht.
Ook van daaruit trachtte hij herrie te ver
wekken.
Herhaaldelijk moest de politie van den
gummistok gebruik maken en rake klap
pen uitdeelen.
Een der agenten kreeg een slag in het
gezicht. Op tactische wijze wist men ten
slotte de menigte uiteen te drijven. Heel
den morgen bleef het rumoerig. Gedurig
trokken de vrouwen door de binnenstad,
daarbij o.a. dreigend onder de kinderen
een schoolstaking te verwekken.
JACHTOPZIENER MISHANDELD.
Drie personen gearresteerd.
Uit Ede wordt gemeld: Toen de jacht
opziener-boschwachter Slagmolen tegen
drie mannen, die in de bosschen onder De
Ginkel aan het herfsttakken snijden wa
ren, procesverbaal wilde opmaken, stuitte
hij daarbij op hevig verzet. De mannen
grepen den jachtopziener beet, mishandel
den hem en dreigden hem met een groote
Duitsche, geladen revolver. Daarop namen
zij de vlucht en verdwenen per auto in de
richting Arnhem. De politie uit Ede, die
even later onder leiding van commissaris
Hulsman ter assistentie arriveerde, is er
in geslaagd de mannen in te halen en te
arresteeren. Zij werden in voorloopige be
waring gesteld, terwijl de revolver werd
in beslag genomen. De aangehoudenen zijn
de drie gebroeders Kronenberg. Twee van
hen T. en A. M. Kronenberg, zijn afkom
stig uit Rijswijk, de derde W. A. Kronen
berg woont te Den Haag. Zij hadden de
herfsttakken willen verkoopen.
DEMONSTR EEREND E WERKLOOZEN
TE ROTTERDAM
Rumoerigheid op den CoolsingeL
Gistermiddag is het op den Coolsingel
te Rotterdam tusschen 2 en 5 uur zeer ru
moerig geweest. Tijdens de raadszitting,
waar eenige interpellaties in verband met
de nieuwe regeling van den werkloozen-
steun werden gehouden, waren op den
Coolsingel en in de straten rond het stad
huis een zeer groot aantal werkloozen bij
eengekomen om te demonstreeren.
De politie had uitgebreide maatregelen
genomen. Verschillende malen moesten
charges worden ondernomen, waarbij har
de klappen werden uitgedeeld. Een twaalf
tal mannen, die getracht hebben met doe
ken en borden, waarop leuzen stonden
geschreven, te demonstreeren, werd aan
gehouden.
Tijdens de charges hebben verschillende
demonstranten bloedende verwondingen
opgeloopen. Een van hen, een 19-jarige
jongen, is naar het ziekenhuis gebracht
door den G. G. D., daar hij bewusteloos op
straat was blyven liggen. Hij had eenige
builen en een lichte hersenschudding be
komen.
Tenslotte moest de motorbrigade optre
den, waarmede men "den Coolsingel van
demonstranten gezuiverd heeft, waarbij
het ook meermalen niet zachtzinnig toe
ging.
Na vijf uur waren de demonstranten
van den Coolsingel naar andere straten
verdreven, waar tenslotte nog eenige char
ges hebben plaats gehad.
BRANDSTICHTING TE MEDEMBLIK
GEEN POLITIEKE DAAD.
De bedoeling was het verzekeringsgeld
te bemachtigen.
Nu de man, die onder verdenking van
brandstichting in het Makkerhuis te Me-
demblik te Alkmaar bekend heeft zich
daaraan inderdaad te hebben schuldig ge
maakt, heeft de „Alkmaarsche Courant"
van justitieele zijde de definitieve verzeke
ring gekregen, dat de ontploffing geen po
litieke beteekenis heeft en alleen aan een
ongelukkige samenloop van omstandighe
den is te wijten.
De verdachte was als werklooze in de
kost bij de familie Ter Haar, die hem
steeds vriendelijk en goed behandelde,
zoodat hij reeds lang nhar een gelegen
heid zocht deze menschen aan geld te hel
pen. Toen hij steeds weer zag, dat de
vrouw des huizes in moeilijke financieele
omstandigheden verkeerde, is hij wel
licht geïnspireerd door den Rijksdagbrand
te Berlijn op de gedachte gekomen het
huis in brand te steken, om de familie op
deze wijze het verzekeringsgeld te ver
schaffen.
Hij is een jonge man, die moreel zeer
onder zijn voortdurende werkloosheid heeft
geleden.
IS JOH AN HAAN WEL BETROUWBAAR?
De consul-generaal te Berlijn acht hem een
klaarblijkelijke leugenaar.
Bij het eerste onderzoek der politie naar
de juistheid van de afgelegde verklaringen
van den zwerver Johan Haan in zake zijn
beweerde onderhandelingen over de voor
bereiding tot den Rijksdagbrand is aan het
licht gekomen, dat Johan Haan, overeen
komstig zijn mededeelingen, op de door
hem genoemde data by de Nederlandsche
consuls te Maagdenburg en Berlijn is ge
weest en dat men hem aldaar, overeen
komstig zijn verklaring, inderdaad aan reis
geld heeft geholpen.
Bij informatie bij den consul-generaal
te Berlijn vernam de „Telegraaf", dat deze
Haan kende, aangezien hij hem persoon
lijk een spoorkaartje had verstrekt voor
de reis naar Nederland. Volgens den con
sul-generaal zou Haan echter een notoire
leugenaar en een buitengewoon onbe
trouwbaar persoon zijn, die men tot alles
in staat achtte.
Ook te Oss is Donderdagmorgen bij den
inspecteur van politie, den heer H. P. van
Kempen, antwoord van de Nederlandsche
consuls te Maagdenburg en Berlijn inge
komen, waarbij de consul te Maagdenburg
mededeelde, dat Johan Haan op 29 of 30
Maart 1932 bij hem is geweest. De consul
bevestigde, op dien datum aan den zwer
ver een plaatskaart naar Bentheim te heb
ben uitgereikt.
Volgens Johan Haan zou dit spoorkaartje
hem op het station te Maagdenburg door
den vreemdeling, die in de stationshal plot
seling was komen opdagen en die zich te
gen zijn vertrek naar Holland had verzet,
zijn afgenomen. De onbekende zou dit
kaartje aan het loket weer hebben inge
ruild. Daarna zou de vreemdeling reisbil
jetten naar Berlijn hebben genomen, waar
zij dienzelfden dag nog Zijn aangekomen.
Den volgenden dag. zoo heeft Johan
Haan verklaard, heeft hij zich aan den blik
van den vreemdeling weten te onttrekken,
daar hij afkeerig was van het misdadig
voorstel van den onbekende, om den Rijks
dag in brand te steken. Haan heeft aan
den inspecteur van politie te Oss verklaard,
dat hij zich daarna bij den Nederlandschen
consul te Berlijn heeft aangemeld en daar
reisgeld heeft gevraagd, hetwelk hem werd
gegeven. Ook dit gedeelte van de verkla
ring van den zwerver blijkt dus met de
waarheid overeen te komen.
Inspecteur Van Kempen ontving Don
derdag ook een schrijven van den Neder
landsche consul te Berlijn, bevestigende,
dat inderdaad op 1 April 1932 Haan zich
op zijn consulaat heeft vervoegd en daar
door den consul aan een plaatsbewijs voor
Oldenzaal en eenig reisgeld is geholpen.
Zooals bekend, bevindt Johan Haan zich
thans te Berlijn, waar het onderzoek naar
de juistheid van zijn verklaringen door de
Duitsche staatspolitie wordt voortg :zet.