WOENSDAG 20 SEPTEMBER
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 7
Onze publieke spreektribune over de Stadhuisplannen
HET LEIDSCHE STADHUIS.
A. PLASSCHAERT.
Zoodra besloten was den ouden gevel
te herstellen van het Leidsche stadhuis
en zoodra de groote lust bestond ook den
ouden toren weer op te bouwen, verviel
voor mij de mogelijkheid, dat een aantal
afchitecten mee zou kunnen dingen om
Leiden weer een stadhuis te geven. Deze
architecten mee zou kunnen dingen om
zich de „modernen" noemen en typisch als
zoodanig staan bekend. Mee te werken
toch aan zoodanigen bouw en gedeeltelij
ken wederopbouw was strijdig met alles
wat zij steeds hebben voorgestaan en met
alles wat zij door de eigen bouwwerken
en» in d'eigen geschriften hebben gewild
en in de geschriften van anderen hebben
geprezen. Zij konden zich ook niet beroe
pen op vroegere tijden, toen door de lang
durigheid van een bouw en het daardoor
nabijkomen en nabijzijn van een latere pe
riode 'n bouwwerk, een complex kon zijn
van twee stijlen, zooals dat meer dan eens
is voorgekomen. Deze langdurigheid be
staat niet meer, en daarenboven was er
geen dwingende opeenvolging., er lag te
veel tijd tusschen den bouw van het
Leidsche stadhuis en nu. Dat zij toch
den ouden gevel hebben aanvaard, is voor
mij in dit geval de tweede groote teleur
stelling en iets dat ik het minste zou heb
ben verwacht van de zich zoo trotsch-ge-
barende bouwmeesters, die rondgaan in
Holland, zeker, alsof zij het laatste woord
der schoonheid hebben gehoord en rond
wandelen met den (schijnbaren) trots,
van heerschers. Ik had inderdaad meer
aesthetisch fatsoen van hen verwacht en
een weigering van hen was, wanneer al
het gesprokene in hen echt was, nood
zakelijk. Zij hadden dan een innerlijke
kracht vertoond, die hun in vele andere
gevallen ten goede ware gekomen. Mis
schien hadden zij zelfs ook te Leiden de
overwinning behaald, en hadden wij daar
een stadhuis gekregen, dat een 'vertolking
was geweest van den tegenwoordigcn
staat der bouwkunst in Holland; Dudok
had dan kunnen, bewijzen, waartoe zulke
opdracht, waar staatsie, stedetrots en nut
vereend zijn (nut de behuizing der
diensten), hem hadden kunnen voeren.
De prijsvraag voor het nieuwe? Leid-
sch stadhuis heeft dus voor mij het bedroe--
vende, dat de „moderne" architecten te
kort zijn geschoten in karaktervastheid,
en dat zij daardoor, zooals dat steeds ge
beurt, zichzelven misschien voor goed, ze
ker voor langen tijd, een niet zuiver nog
te schatten schade hebben gedaan. Zij heb
ben zich opnieuw in de macht van „lee-
ken" gegeven, zooals in die van autoritai
re burgemeesters, die van bouwen dikwijls
geen sikkepit verstand hebben en die toch
ook daarop, door hun positie, in den Raad
een invloed kunnen uitoefenen, die funest
is. Zij kunnen den burgemeester en den
raadsleden niet meer uitzenden als zonde
bokken, na een toestemming, die deze van
de zijde der architecten hebben binnen
gehaald.
Er hééft zich bij deze prijsvraag nog
iets onzuivers voorgedaan, wat mij niet
verwondert. Ik ben steeds tegen zulke
wedstrijden geweest. Het waarom is een
voudig. Een „wedstrijd", een prijsvraag,
kan zeer gemakkelijk den gevoelige een
belemmering wezen voor de volle ont
plooiing van zijn gave en van zijn kundig
heden (het is toCh menschel ijk in zulk ge
val onwillekeurig te denken: wat zouden
de anderen maken?); een prijsvraag kan
in den listige de slechte eigenschappen
sterk naar voren brengen; een prijsvraag
(wij zien dat dikwijls) wekt allerlei invloe
den buiten het aesthetische om, die beslis
singen in bepaalde richtingen trachten te
forceeren, desnoods ten koste van het
bouwwerk. Het is beter een gebouw na
een „ampele" discussie in den Raad op te
dragen aan één .na die discussie gekozen,
zegevierenden bouwmeester. Deze kan
dan in alle vrijheid ten eerste zijn ge
bouw ontwerpen, en er is -anderszins ook
meer gemak tot samenspraak met dezen
alleenigen bouwmeester; er bestaat, van
meet-af-aan een zuiverder, innige verhou
ding. De gevechten toch zijn voorafge
gaan; de atmospheer is klaar.
Het andere „onzuivere", dat zich te Lei
den heeft voorgedaan in het werk van één
bouwmeester, van een modern bouwmees
ter, die den gevel niet in zijn plan had
mogen opnemen en dus niet had moeten
mededingen, is van andere geaardheid, en
maakt de zwakheid der commissie onder
van Gelder, den archivaris, voor iedereen
duidelijk. Deze ééne bouwmeester heeft,
naar wat ik overal lees, op wat slinksche
wijs zich begeven buiten wat in het „boek
je" stond. Ik moet zeggen, dat ik (wan
neer hij den ouden gevel maar niet in zijn
plan had aanvaard) zoo'n daad een aar
dige stoutmoedigheid had gevonden, wan
neer dat met medeweten was geschied"
van de overige mededingers. Het was dan
een bewijs van hoogheid geweest van den
kunstenaar tegenover de „burgers" zooals
de Bock die noemde, en het was een
stoutmoedigheid geweest, waarvan wij in
dezen nuttigen tijd te weinig merken. Was
dan, daarenboven! zijn plan nog uitmun
tend geweest, dan had ik het ook aardig
gevonden, dat de commissie ter beoordee
ling van het ingezondene, zichzelf boven
het eigen boekje had geplaatst en koelweg
gezegd had: „dit plan willen wij hebben
en uitgevoerd zien". Het was meer dan
aangenaam geweest; het was een verkwik
kende onbevangenheid geweest en het had
getuigd van een begrip van 't belang van
zulk stadhuis in de geschiedenis der
bouwkunst. Maar was de verontschuldi
ging der voortreffelijkheid inderdaad
voldoende aanwezig, en was in dit plan
ookde staatsie van de raadszaal in het
raadsgebouw voldoende uitgedrukt? Om
trent deze beide zaken is een aarzeling
meer dan mogelijk, en daardoor ontstaat
vanzelve ook het gevoel, dat de commissie
niet vrij is geweest van partijgangerschap
en niet enkel beslissingen genomen heeit
om der schoonheid wil. Dat zulxe twijfel
ontstaat, is te bejammeren.
Ik heb deze aigemeene bezwaren niet
ongeschreven willen laten nu mij om mijn
oordeel herhaaldelijk was gevraagd en nu
hij, dien ik liever zijn meeningen had zien
puoliceeren, niet „in de gelegenheid" was
dat te doen en zich (ik hoop niet uit voor
zichtigheid) had verontschuldigd. Ik ben
toch niet gewend noodzakelijkheden na te
laten en mij om een daad der schoonheid
mij niet te bekommeren; hier toch is op
rechtheid een eerste eisch.
(Bovenstaande beschouwing werd over
genomen uit „De Groene Amsterdammer")
DE NIEUWE LEIDSCHE STADHUIS-
PLANNEN UIT UITSLUITEND ECONO
MISCH STANDPUNT BESCHOUWD.
Een van de eerste vereischten voor een
„juist economisch inzicht", dat in tijden
van noqd de redding van een geheel land
kan zijn, terwijl bij gebreke van een der
gelijk juist inzicht het schip van staat als
zgnder compas tegen de rotsen te pletter
slaan kan, is: 'n voldoende kennis van het
leerstuk der waardebepaling opzichtens
geld eh goed.
Heel elementair gedoceerd wordt de
waarde (prijs!) van een artikel beheerscht,
zoo niet bepaald, door de verhouding tus
schen vraag en aanbod eenerzij ds en de
behoefte contra productie (warenhandel
tusschen de verschillende landen) ander
zijds.
Om maar met de deur in huis te vallen
en heel simpeltjes bij Leiden te blijven,
zijn er daar wat het artikel Stadhuizen be
treft momenteel weinig van deze artikelen
te koop of te huur (weinig aanbod
dus!) terwijl de vraag er naar en de be
hoefte er aan bijzonder groot is. Gevolg:
stijging van den prijs van dit artikel op de
Stadhuis-markt.
Welken prijs kan er in dat verband nu
b.v. voor een fatsoenlijk, hebbelijk, aan de
laagst-mogelijke eischen der utiliteits
begrippen te voldoen Stadhuis worden ge
lanceerd door den architect-producent?
Ziehier de plaats waar voetangels cn
klemmen liggen en het kruispunt is, van
waar de weg naar de hoogere philosofische
economie moet worden ingeslagen tegen
over de hóógere eischen der Leidsche bur
gerij.
Want behalve en naast vraag en aanbod
en behoefte en productie is er nog 'n an
dere factor die meespreekt bij de waarde
bepaling van een bepaald artikel, zeggen
we hier: 'n Leidsch Stadhuis.
'n Nieuw Leidsch Stadhuis n.l. dat op
en in de plaats van het verbrande aan dit
bouwkundig kunstwerk herinneren moet
en z'n historisch roemrijk verleden in z'n
uiterlijke vormgeving vasthoudt en over
draagt a^p wie na ons komen, is wat de
waardebepaling van den aankoop (uitvoe
ring bouw) betreft het best te vergelijken
met de ontvoerde Amerikaansche millio-
na:rskinderen, wier waarde (van aankoop
en terugbezorging) vastligt in de liefde
der ouders voor wie geen prijs te hoog
is om hun geliefd kind weer in hun bezit
te krijgen. En al zouden ze er straatarm
door worden, die uitzonderlijke
p r ij s wordt betaald!
Zóó zullen de Leidenaars ook de „hoog
ste prijs'.' willen betalen om hun geliefd
verbrand (ontroofd) Stadhuis weer „in hst
oog te krijgen".
Want natuurlijk zijn er ook andere stad
huizen te leveren tegen 'n zelfs te laag
gestelde koopsom, maar er is 'n band tus
schen de de Leidenaars en hun historisch
'Stadhuis die niet verbroken kan worden
en die hen tot groote offers bereid maakt.
Wat' dus voor een bepaald artikel be
taald zal worden hangt van véél méér in
vloed-hebbende factoren af dan de reeds
genoemde. En bij kunstwerken gaat het
zelfs nóg verder, daar in een (door losla
ting van geestelijke waarden) verwórden,
decadenten tijd, met zijn daaruit voortge
komen wereldcatastrophe er een terugkec-
rend verlangen naar geestelijk houvast is
te bespeuren waartegenover de Kunst een
niet onbeduidende taak heeft te vervullen
en in zoo'n kenteringsperiode ook weer
méér opgeld doet dan vóórdien.
En daardoor vruchten afwerpt voor
dit en 't nakomende geslacht.
Het „juiste economische inzicht" betref
fende de herbouw van het Leidsche Stad
huis, zal dus hij hebben, die niet alleen
met het beschikbare stadhuispotje van nil
rekening houdt, maar de tot offers bereide
Leidsche bugrers op „de juiste wijze weet
te waardeeren" (en in cijfers om te zet
ten!).... en overigens op de af te wer
pen vruchten (baten) het oog slaat.
Dan krijgen de Leidenaars 'n Stadhuis
dat de herinnering aan het verlorene het
meest levendig houdt en er nochtans geen
copie van is.
En de vreemdelingen zullen in nóg groo
teren getale toestroomen om de herleving
te komen aanschouwen van wat eens
was in een nieuw Kunstwerk (Baten!)
R. VAN KRIMPEN-DEN BOESTERD.
GEVAAR VOOR DUMPING.
DE BERUCHTE „SCRIPS", DIE DE
„SPERRMARKEN" VERVANGEN.
Wie zal het Duitschland kwalijk nemen,
dat het aan geld wil komen, teneinde zyn
finantieele verplichtingen, welke voort
vloeien uit het z.g. Vredesverdrag van Ver
sailles te kunnen nakomen, als dit ge
schiedt op rechtvaardige wijze. Vanzelf
sprekend kan het buitenland echter niet
ermede acocord gaan, wanneer deze midde
len om aan geld te komen kwalijk met ie
internationale billijkheid en rechtvaardig
heid zijn te rijmen.
De verontwaardiging over dergelijke
practijken neemt nog toe, wanneer degene,
die voor het nemen dier maatregelen aan
sprakelijk is, (de President der Duitsche
Rijksbank dr. Schacht), het in een inter
view doet voorkomen, alsof niet Duitsch
land, maar het buitenland in het bijzon
der Engeland, Amerika, Scandinavië, Ja
pan uitsluitend valuta-dumping prac
tijken op de internationale markt toepast.
Hoe is de Duitsche valuta-dumping op
de internationale en in het bijzonder op
de Nederlandsche markt?
Vertegenwoordigers van de Duitsche in
dustrie deelen bij hun offerte aan den as
pirant Nederlandschen kooper mede, dat
betaling der eenmaal opgedragen order kan
geschieden voor 50, 60, ja 100 pet met de
vermaarde „Sperrmarken". Deze „Sperr-
marken" zijn tientallen procenten goedkoo-
per te verkrijgen dan de z.g. vrije marken,
welke nog steeds pl.m. ƒ59.20 noteeren.
Het gevolg hiervan is, dat de Duitsche
industrie in Nederland offerten kan maken
tegen prijzen, welke voor de Nederlandsche
nijverheid in dezelfde branche onmogelijk
kunnen genoteerd worden, tenzij met
enorm verlies.
De Nederlandsche industrie wordt op
deze wijze, via een valutamanupulatie,
waarin de Duitsche Reichsbank dankbaar
medewerking verleent, danig gedupeerd en
menige order, die voor de Nederlandsche
industrie van belang zou zijn, verhuist ten
gevolge van de op deze manier kunstmatig
goedkoope aanbiedingen naar Duitschland.
Terecht is er op gewezen, dat, wanneer
nu zoodanige aankoopen van Duitsche goe
deren betaald worden met .Sperrmarken
van Nederlanders, dat zulks voor de Ne
derlandsche crediteuren van Duitschland
een methode zou kunnen zijn, om de Ne
derlandsche bezitters van „Sperrmarken"
van hun „stroppen" te ontdoen.
Feit echter is, dat die Nederlandsche
aankoopen van Duitsche goederen ook be
taald worden met Amerikaansche, Engel-
sche en Fransche Sperrmarken; het buiten
land kan hier zijn Sperrmarken liquideertn
ten nadeele der Nederlandsche industrie en
ter financieering van de Duitsche valuta
dumping.
Het algemeen protest tegen deze „han-
delspractijk" is ook tot de Duitsche Regee
ring doorgedrongen; de „nationaliteit" van
bepaalde Sperrmarken is te controleeren
en derhalve meende de Duitsche Regeering
minder gemakkelijk te controleeren beta
lingsmiddelen te moeten creëeren, om haar
export te kunnen blijven bevorderen.
Deze middelen werden gevonden in het
beschikbaar stellen van de beruchte scrips,
die de tegenwaarde vertegenwoordigen van
buitenlandsche vorderingen en renten,
meest Nederlandsche en Zwitsersche, doch
ook Amerikaansche e.a.
Deze scrips worden derhalve voor een
dubbel doel gebruikt; vooreerst wil
Duitschland zich op deze manier bevrijden
van een groot deel zijner schulden en ver-
volgens rekent Duitschland op die manier
i af met den buitenlandschen concurrent op
I de buitenlandsche markt.
De Duitsche Regeering helpt de Duit-
j sche industrie op bovenneergegeven ma-
nieren om aan orders te komen, op dubbele
manier ten koste van de industrie in het
buitenland.
Het is de grootste en voorname plicht
der Nederlandsche Regeering om tegen het
voortwoekeren van dergelijke practijken
krachtig stelling te nemen en middelen te
beramen en door te vtJergn, waardoor deze
valuta-dumping wordt gebroken.
Nederland vooral heeft het recht, om
hieraan een einde te maken, omdat het zich
j ten opzichte van Duitschland niet schuldig
maakt aan gedragingen, welke dr. Schacht
j aan Engeland, Amerika, Scandinavië en
Japan verwijt, n.l. door valuta-depreciatie
den Duitschen invoer belemmeren.
I Zal onze Regeering zich van haar ab
soluut recht bewust, spoedig maatregelen
kunnen nemen en ook doorvoeren, om niet
langer als „onschuldige" mede te boeten
in „straffen", die andere landen naar
Duitsch inzicht althans verdienen?
KERKNF.UWS
172..
Tranen met fuiten, meneer. Ja, tranen
met tuiten, juffrouw. Ja, toen ze al lang
en breed thuis was en haar gevraagd werd
of het mooi was geweest, kwamen er nog
tranen met tuiten.
Men maakte zich ongerust. Het leek toch
onverklaarbaar dat iemand, zelfs een jonge
dame, zoo ontroerd thuis kon komen uit
de kerk. En toch op de vraag: „Wat scheelt
eraan?" antwoordde zy dat Pastoor zoo
mooi gepreekt had.
Ik heb vijf centen verwed, dat ze van
blijdschap schreien zou, als haar broer,
de Broeder-Missionaris, thuis kwam. En
ik ben ze kwijt ook. Al haar tranen wa
ren op.
Aardige dingen die tranen. Ze kunnen
'n mensch soms 2oo pijnlijk aandoen. Maar
ze z(jn'soms ook hoop gevend.
Neemt het geval van die twee, die zoo
knusjes in dat mooie dorp van hun centjes
leven.
Zij schenen echt aangedaan door mijn
relaas van de gewone moeilijkheden en de
bijzondere belemmeringen van dezen tijd
om zoo'n stichting gaande te houden.
Zij schenen werkelijk ontroerd en ik
dacht: jongen, die menschen voelen met
je mee. De een pinkte een traan weg en
de ander veegde herhaaldelijk tranen weg
met haar boezelaar. Het was voor mij bij
na niet om met droge oogen aan te zien.
En toen: „Zeg. Joos, is er nog boorwater
genoeg voor de Zondagen?
„Ik weet het niet. Ik zal eens kijken. Ik
moet het ook eens hebben, want ik schijn
ook een tochtje op myn oog gevat te heb
ben
Nu is het mogelijk, dat hij z'n eigen
groot heeft willen houden en werkelijk in
wendig diep getroffen was. Ik heb er echter
na mijn speech niets' van kunnen merken.
Father LEFEBER.
St. Bonifacius-Missiehuis.
Men kan zich hier ook opgeven voor
Broeder- en Zuster-missionaris.
STADSNIEUWS
Verecniging Oud-Leerlingen M. S. G.
Ter viering van het 148ste jaarfeest van
het Genootschap Mathesis Scientiarum Ge-
nitrix hield gisteravond de Vereeniging
van Oud-Leerlingen haar jaarlijkschcn
feestavond in den foyer der Stadsgehoor
zaal.
De vice-voorzitter, de heer D. van Lith,
sprak bij ontstentenis van den heer O. S.
Knottnerus, het openingswoord en heette
daarin welkom de afgevaardigden van
Nut en Vermaak en van de Vereeniging
van Methesianen.
Onwillekeurig gingen bij deze jaarfeest-
viering spr's gedachten uit naar den tijd
der oprichting van het Genootschap in
1785 en in 't bijzonder naar een der op
richters, den heer P. van Kampen, van
wien eenige nakomelingen, nl. een achter
kleinzoon en een achter-achterkleinzoon op
dezen feestavond aanwezig zyn en die spr.
vooral hartelijk welkom heette.
Welk een veelzijdig man de heer P. van
Kampen was blijkt wel uit het feit, dat hij
een zestal vakken doceerde, waarvoor
thans afzonderlijke leeraren noodig zyn.
Spr. zeide daarom eerbied te hebben voor
v. Kampen's kennis.
Na het zingen van het Mathesislied,
werd begonnen aan de afwerking van het
programma.
Hiertoe verleenden hun medewerking
„The Dutch Players" onder lediing van Al-
bert Gerritsen, welke laatste zich ook in
liedjes liet hooren. Verder was daar prof.
Ali Bibi, die met zijn niet altijd nieuwe,
doch steeds onbegrijpelijke en interessante
goocheltoeren de aanwezigen spoedig in
zyn macht had.
Van het muzikale repertoire noemen we
vooral nog de xylophoonsolo's van den
heer H. v. Rosse.
Alles by een een goed geslaagde avond.
De Leidsche Kunstkring „Voor Allen".
Speciale belangstelling is te verwachten
voor het eerste concert op 12 October a s.
waar zal optreden het Komer-Orkest van
Theo van der Pas. Dit ensemble dat reeds
in 't vorig seizoen met veel en steeds toe
nemend succes in Den Haag en ook in het
Kurhaus te Scheveningen optrad zal
thans zijn eerste concert buiten de resi-
denti geven, waarvan dus de Kunstkring-
leden de primeur hebben.
Voor de pauze zullen klassieke werken
gespeeld worden, na de pauze zullen wer
ken van hedendaagsche meesters worden
uitgevoerd.
Onze vermaarde hoboist Jaap Stotijn
zal een concert van Hëndel ten gehoore
brengen.
Het programma verschijnt zoo spoedig
mogelijk bij de firma Eggers, waar ver
dere inlichtingen te verkrijgen zijn.
N. Z. II. T. M.
Dricmaandelijksche conferentie.
Dinsdagmiddag 19 September 1933 werd
ten hoofdkantore van de Noord-Zuid-Hol-
landsche Tramweg Maatschappij aan de
Leidschevaart te Haarlem de driemaande-
lyksche bespreking tusschen de directie
en de vertegenwoordigers der drie vakor
ganisaties en de daartoe behoorende per-
soneelafgevaardigden gehouden.
In de eerste plaats kwam ter sprake het
doen vervallen van eenige uitzonderings
gevallen,. waarin bij het eindigen van de
dienstbetrekking geen uitkeering wordt
gegeven en het invoeren van een wacht
geldregeling. Gezien de bedrijfsuitkomsten
was de directie gedwongen, elke wijziging
in de dienstvoorv. aarden die voor de Maat
schappij aanleiding zouden geven tot ver
hooging van de financieele lasten van de
hand te wijzen. Niettemin verklaarde de
directeur zich bereid op een desbetreffend
voorstel in een voorkomend geval de be
staande „uitkeering ineens" te vervangen
door een daarmede in overeenstemming
zijnd wachtgeld, hetwelk geleidelijk in
termijnen genoten wordt.
Gevraagd werd, of er geen aanleiding
bestond, om de vaklieden, dienstdoende in
Waterland, te beschouwen als werkplaats
en niet als onderhoudspersoneel. De direc
teur kon deze vraag niet in bevestigenden
zin beantwoorden, omdat in werkelijkheid
bedoeld personeel meer werkt in onder
houd dan in herstelling, welk laatste uit
sluitend het geval is in de werkplaatsen
te Haarlem en te Rynsburg.
De directeur deelde mede, dat verschil
lende omstandigheden aanleiding geven,
om binnenkort den toeslag voor het dienst
doen op den eenmanswagen te Haarlem in
te trekken. Tevens zal worden nagegaan,
of er aanleic ing bestaat tot het herzien,
ondersch. het intrekken van de dienstor
der, regelende de toeslagen en de kortin
gen.
De directeur toonde aan, dat het niet in
het belang van het bedrijf zou zijn, om
overeenkomstig het gedaan verzoek te bre
ken met den regel, dat het personeel van
de groep Zuid-Holland dienst doet beurte
lings op de lijnen Den Haag—Leiden—Kat
wijkNoordwijk en de lijn LeidenHaar
lem. De directeur was bereid te overwe
gen het zoodanig te regelen, dat niet het
gehcele personeel van de groep Zuid-Hol
land, doch een bepaald gedeelte dien beur-
telingschen dienst zal verrichten.
Omdat een dergelijke vergoeding niet
bij de N. Z. H. T. M. wordt genoten, werd
door den directeur afgewezen 't verzoek,
aan de z.g. ambulante haltechefs in Water
land eenige vergoeding toe te kennen op
grond van het feit. dat deze voorheen bij
de Noord-Hollandsche Tramweg Maat
schappij werd genoten.
Voor het examen vrije- en orde-oefenin
gen slaagde te Utrecht mej. A. C. H. J
van Leeuwen, alhier.
Zilveren jubileum Lichtfabrieken.
Gisteren was wederom een werkman bij
de Stedelykc Lichtfabrieken 25 jaar in
dienst. Ditmaal'bctrof het den gasstokcr Ie
kl. K. B. Brandt.
Zooals gebruikelijk werd de jubilaris
's morgens in de Directiekamer ontvangoa
cn aldaar in byzyn van zijn directen chef
door den Directeur gecomplimenteerd. Di
felicitatie had ditmaal tevens het karak
ter van een afscheid, omdat Brandt juist
morgen den dienst met pensioen gaat ver
laten. De Directeur sprak enkele waardee-
iende woorden over de wijze, waarop
Brandt zyn werk in de gasstokerij steeds
tot tevredenheid zijner superieuren had
verricht en wenschte hem na zijn pension-
neering nog een geruimen tyd van welver
diende rust.
Handelsregister K. v. K.
Wijzigingen: 3220. Fot. Marinus Bon-
genaar, P. Slegtenhorst, Leiden, Nieuwe
Rijn 46b, photografisch bedrijf, enz. Het
filiaal te Leiden, Steenstraat 25 o. d. naam
„Het Fotohuis" is d.d. April 1933 overge
gaan aan: A. Favier.
1373. Firma J. J. Taverne, Leiden,
Donkersteeg 17, spekslagerij, import van
bevroren en versch rund- en varkens-
vleesch. Overl. E.: M. F. Taverne, d.d. 13
Sept. 1933.
Donderdag a.s. zal het concert van den
Bond van Leidsche Harmonie- en Faniaie
Vereenigingen gegeven worden door de
Arbeiders Muziekverecniging „Nieuw Le
ven", directeur de heer L. W. Schweitser,
s a\ «.ei 8 uur precies in het Plantsoen,
(Musis Sacrum). Eventueel niet doorgaan
zal op de bekende wijze worden aangekon
digd. Verzoeke beleefd gedurende het con
cert niet te loopen. Stoelen zyn te huur te
gen den geringen prijs van vijf cent.
Programma: 1. Marche de Cotillons, F.
Popy; 2. Genéts et Fourgères, ouverture,
Z. Bajus; 3. Am Meeresstrande, valse de
Concert, Max Fischer; 4. Fantaisie sur
l'opera Tancred, G. Rossini. Pauze. 5. Le
Trouvere, potpourri sur l'opera de Verdi,
arr. Kessels; 6. A la plus Belle, Grande
Valse, A. Govaert; 7. Fantaisie sur l'Opera
Guillaume Teil de Rossini arr. J. Martin;
8. Sportive, marsch, F. Popy.
Bij do politie zijn inlichtingen te beko
men omtrent een gevonden heerenrjjwiel.
Geslaagd is voor R. K. Bewaarschoolon
derwijzeres mej. Th. C. v. Noort, alhier.
Moord!! N.V. Vereen. R'damsch
Hofstad Tooneel.
De titel is er één, die Je reeds bij het
loutere lezen kippevel bezorgt. Toch valt
het nog wel mee.
De schrijver van dit spel in drie be
drijven, dot gisteren in den Leidschen
Schouwburg ging, is dezelfde als van de
befaamde „Spooktrein", die zoovele malen
piepend en snuivend en wielenknarscnd
achter de tooneelcoulissen aan het Leidsche
publiek is voorbijgegaan.
Het vermelden wij zouden haast zeg
gen het „geuren" met deze omstandigheid
op het programma, moet bij de toeschou
wers de illusie wekken, alsof het nieuwe
stuk van dezen auteur weer spannend en
boeiend zou zijn als de „Spooktrein".
Jammer genoeg is dit niet het geval. Er
komen wel een paar elementen in voor,
welke iets nieuws zijn in het bekende dc-
tectivc-story-recept, maar één althans is
allerminst geschikt om de waarde van het
spel te doen stijgen. Andere verhalen van
dit soort beginnen met de misdaad en la
ten het publiek drie of vier bedrijven lang
in spanning, wie dat toch wel zou hebben
gedaan?
Hier is het reeds pauze en nog is er
geen misdaad. Pas in het laatste bedrijf
bemerkt men tot 2ljn verrassing, dat er nog
een onvermoede verwikkeling aan den
moord vastzit, een verwikkeling, die ein
delijk de zoolang verwachte cn verhoopte
spanning brengt. Dat is een fout; de be
langstelling voor het geval komt te laat.
Wel aardig is de vondst om de misdaad
te laten begaan voor do oogen van het pu
bliek. terwijl later blijkt, dat men zich toch
nog heeft laten bedotten. Men vindt het
nu eenmaal pretig om er tusschen geno
men te worden.
Heel goed was ook de caricatuur van
den plattelandsdokter geteekend, die op
zijn manier een scherpzinnig psycholoog
bleek to zijn, welke rol verbazend goed
getypeerd werd door Adolphe Engers, die
als gast met de collega's van het Hofstad -
Tooneel meespeelde. In Piet Bron, als
John Summers, vond hij een krachtig te
genspeler, terwijl der Dritte im Bunde,
Johan Elsensohn, de rol van den chantee-
renden Richard zeer „natuurgetrouw"
weergaf. Op deze corypheeën rustte het
spel en aan hen dankte het zijn succe^.
De overige rollen waren ook zeer goed be
zet. doch waren naar verhouding vrij klein
Het publick, dat niet overtalr(Jk was
opgekomen, beloonde de tooneelisten met
veel Applaus.
het uitzicht
is beperkt
Op hoog* bruggen I*
SCHERP RECHTS HOUDEN
hel wachtwoord I U kunt
mmer» ni*t zl*n, Qf vsn d#
ander* zijd* v*rk**r nadert!