WOENSDAG 20 SEPTEMBER DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 7 Onze publieke spreektribune over de Stadhuisplannen HET LEIDSCHE STADHUIS. A. PLASSCHAERT. Zoodra besloten was den ouden gevel te herstellen van het Leidsche stadhuis en zoodra de groote lust bestond ook den ouden toren weer op te bouwen, verviel voor mij de mogelijkheid, dat een aantal afchitecten mee zou kunnen dingen om Leiden weer een stadhuis te geven. Deze architecten mee zou kunnen dingen om zich de „modernen" noemen en typisch als zoodanig staan bekend. Mee te werken toch aan zoodanigen bouw en gedeeltelij ken wederopbouw was strijdig met alles wat zij steeds hebben voorgestaan en met alles wat zij door de eigen bouwwerken en» in d'eigen geschriften hebben gewild en in de geschriften van anderen hebben geprezen. Zij konden zich ook niet beroe pen op vroegere tijden, toen door de lang durigheid van een bouw en het daardoor nabijkomen en nabijzijn van een latere pe riode 'n bouwwerk, een complex kon zijn van twee stijlen, zooals dat meer dan eens is voorgekomen. Deze langdurigheid be staat niet meer, en daarenboven was er geen dwingende opeenvolging., er lag te veel tijd tusschen den bouw van het Leidsche stadhuis en nu. Dat zij toch den ouden gevel hebben aanvaard, is voor mij in dit geval de tweede groote teleur stelling en iets dat ik het minste zou heb ben verwacht van de zich zoo trotsch-ge- barende bouwmeesters, die rondgaan in Holland, zeker, alsof zij het laatste woord der schoonheid hebben gehoord en rond wandelen met den (schijnbaren) trots, van heerschers. Ik had inderdaad meer aesthetisch fatsoen van hen verwacht en een weigering van hen was, wanneer al het gesprokene in hen echt was, nood zakelijk. Zij hadden dan een innerlijke kracht vertoond, die hun in vele andere gevallen ten goede ware gekomen. Mis schien hadden zij zelfs ook te Leiden de overwinning behaald, en hadden wij daar een stadhuis gekregen, dat een 'vertolking was geweest van den tegenwoordigcn staat der bouwkunst in Holland; Dudok had dan kunnen, bewijzen, waartoe zulke opdracht, waar staatsie, stedetrots en nut vereend zijn (nut de behuizing der diensten), hem hadden kunnen voeren. De prijsvraag voor het nieuwe? Leid- sch stadhuis heeft dus voor mij het bedroe-- vende, dat de „moderne" architecten te kort zijn geschoten in karaktervastheid, en dat zij daardoor, zooals dat steeds ge beurt, zichzelven misschien voor goed, ze ker voor langen tijd, een niet zuiver nog te schatten schade hebben gedaan. Zij heb ben zich opnieuw in de macht van „lee- ken" gegeven, zooals in die van autoritai re burgemeesters, die van bouwen dikwijls geen sikkepit verstand hebben en die toch ook daarop, door hun positie, in den Raad een invloed kunnen uitoefenen, die funest is. Zij kunnen den burgemeester en den raadsleden niet meer uitzenden als zonde bokken, na een toestemming, die deze van de zijde der architecten hebben binnen gehaald. Er hééft zich bij deze prijsvraag nog iets onzuivers voorgedaan, wat mij niet verwondert. Ik ben steeds tegen zulke wedstrijden geweest. Het waarom is een voudig. Een „wedstrijd", een prijsvraag, kan zeer gemakkelijk den gevoelige een belemmering wezen voor de volle ont plooiing van zijn gave en van zijn kundig heden (het is toCh menschel ijk in zulk ge val onwillekeurig te denken: wat zouden de anderen maken?); een prijsvraag kan in den listige de slechte eigenschappen sterk naar voren brengen; een prijsvraag (wij zien dat dikwijls) wekt allerlei invloe den buiten het aesthetische om, die beslis singen in bepaalde richtingen trachten te forceeren, desnoods ten koste van het bouwwerk. Het is beter een gebouw na een „ampele" discussie in den Raad op te dragen aan één .na die discussie gekozen, zegevierenden bouwmeester. Deze kan dan in alle vrijheid ten eerste zijn ge bouw ontwerpen, en er is -anderszins ook meer gemak tot samenspraak met dezen alleenigen bouwmeester; er bestaat, van meet-af-aan een zuiverder, innige verhou ding. De gevechten toch zijn voorafge gaan; de atmospheer is klaar. Het andere „onzuivere", dat zich te Lei den heeft voorgedaan in het werk van één bouwmeester, van een modern bouwmees ter, die den gevel niet in zijn plan had mogen opnemen en dus niet had moeten mededingen, is van andere geaardheid, en maakt de zwakheid der commissie onder van Gelder, den archivaris, voor iedereen duidelijk. Deze ééne bouwmeester heeft, naar wat ik overal lees, op wat slinksche wijs zich begeven buiten wat in het „boek je" stond. Ik moet zeggen, dat ik (wan neer hij den ouden gevel maar niet in zijn plan had aanvaard) zoo'n daad een aar dige stoutmoedigheid had gevonden, wan neer dat met medeweten was geschied" van de overige mededingers. Het was dan een bewijs van hoogheid geweest van den kunstenaar tegenover de „burgers" zooals de Bock die noemde, en het was een stoutmoedigheid geweest, waarvan wij in dezen nuttigen tijd te weinig merken. Was dan, daarenboven! zijn plan nog uitmun tend geweest, dan had ik het ook aardig gevonden, dat de commissie ter beoordee ling van het ingezondene, zichzelf boven het eigen boekje had geplaatst en koelweg gezegd had: „dit plan willen wij hebben en uitgevoerd zien". Het was meer dan aangenaam geweest; het was een verkwik kende onbevangenheid geweest en het had getuigd van een begrip van 't belang van zulk stadhuis in de geschiedenis der bouwkunst. Maar was de verontschuldi ging der voortreffelijkheid inderdaad voldoende aanwezig, en was in dit plan ookde staatsie van de raadszaal in het raadsgebouw voldoende uitgedrukt? Om trent deze beide zaken is een aarzeling meer dan mogelijk, en daardoor ontstaat vanzelve ook het gevoel, dat de commissie niet vrij is geweest van partijgangerschap en niet enkel beslissingen genomen heeit om der schoonheid wil. Dat zulxe twijfel ontstaat, is te bejammeren. Ik heb deze aigemeene bezwaren niet ongeschreven willen laten nu mij om mijn oordeel herhaaldelijk was gevraagd en nu hij, dien ik liever zijn meeningen had zien puoliceeren, niet „in de gelegenheid" was dat te doen en zich (ik hoop niet uit voor zichtigheid) had verontschuldigd. Ik ben toch niet gewend noodzakelijkheden na te laten en mij om een daad der schoonheid mij niet te bekommeren; hier toch is op rechtheid een eerste eisch. (Bovenstaande beschouwing werd over genomen uit „De Groene Amsterdammer") DE NIEUWE LEIDSCHE STADHUIS- PLANNEN UIT UITSLUITEND ECONO MISCH STANDPUNT BESCHOUWD. Een van de eerste vereischten voor een „juist economisch inzicht", dat in tijden van noqd de redding van een geheel land kan zijn, terwijl bij gebreke van een der gelijk juist inzicht het schip van staat als zgnder compas tegen de rotsen te pletter slaan kan, is: 'n voldoende kennis van het leerstuk der waardebepaling opzichtens geld eh goed. Heel elementair gedoceerd wordt de waarde (prijs!) van een artikel beheerscht, zoo niet bepaald, door de verhouding tus schen vraag en aanbod eenerzij ds en de behoefte contra productie (warenhandel tusschen de verschillende landen) ander zijds. Om maar met de deur in huis te vallen en heel simpeltjes bij Leiden te blijven, zijn er daar wat het artikel Stadhuizen be treft momenteel weinig van deze artikelen te koop of te huur (weinig aanbod dus!) terwijl de vraag er naar en de be hoefte er aan bijzonder groot is. Gevolg: stijging van den prijs van dit artikel op de Stadhuis-markt. Welken prijs kan er in dat verband nu b.v. voor een fatsoenlijk, hebbelijk, aan de laagst-mogelijke eischen der utiliteits begrippen te voldoen Stadhuis worden ge lanceerd door den architect-producent? Ziehier de plaats waar voetangels cn klemmen liggen en het kruispunt is, van waar de weg naar de hoogere philosofische economie moet worden ingeslagen tegen over de hóógere eischen der Leidsche bur gerij. Want behalve en naast vraag en aanbod en behoefte en productie is er nog 'n an dere factor die meespreekt bij de waarde bepaling van een bepaald artikel, zeggen we hier: 'n Leidsch Stadhuis. 'n Nieuw Leidsch Stadhuis n.l. dat op en in de plaats van het verbrande aan dit bouwkundig kunstwerk herinneren moet en z'n historisch roemrijk verleden in z'n uiterlijke vormgeving vasthoudt en over draagt a^p wie na ons komen, is wat de waardebepaling van den aankoop (uitvoe ring bouw) betreft het best te vergelijken met de ontvoerde Amerikaansche millio- na:rskinderen, wier waarde (van aankoop en terugbezorging) vastligt in de liefde der ouders voor wie geen prijs te hoog is om hun geliefd kind weer in hun bezit te krijgen. En al zouden ze er straatarm door worden, die uitzonderlijke p r ij s wordt betaald! Zóó zullen de Leidenaars ook de „hoog ste prijs'.' willen betalen om hun geliefd verbrand (ontroofd) Stadhuis weer „in hst oog te krijgen". Want natuurlijk zijn er ook andere stad huizen te leveren tegen 'n zelfs te laag gestelde koopsom, maar er is 'n band tus schen de de Leidenaars en hun historisch 'Stadhuis die niet verbroken kan worden en die hen tot groote offers bereid maakt. Wat' dus voor een bepaald artikel be taald zal worden hangt van véél méér in vloed-hebbende factoren af dan de reeds genoemde. En bij kunstwerken gaat het zelfs nóg verder, daar in een (door losla ting van geestelijke waarden) verwórden, decadenten tijd, met zijn daaruit voortge komen wereldcatastrophe er een terugkec- rend verlangen naar geestelijk houvast is te bespeuren waartegenover de Kunst een niet onbeduidende taak heeft te vervullen en in zoo'n kenteringsperiode ook weer méér opgeld doet dan vóórdien. En daardoor vruchten afwerpt voor dit en 't nakomende geslacht. Het „juiste economische inzicht" betref fende de herbouw van het Leidsche Stad huis, zal dus hij hebben, die niet alleen met het beschikbare stadhuispotje van nil rekening houdt, maar de tot offers bereide Leidsche bugrers op „de juiste wijze weet te waardeeren" (en in cijfers om te zet ten!).... en overigens op de af te wer pen vruchten (baten) het oog slaat. Dan krijgen de Leidenaars 'n Stadhuis dat de herinnering aan het verlorene het meest levendig houdt en er nochtans geen copie van is. En de vreemdelingen zullen in nóg groo teren getale toestroomen om de herleving te komen aanschouwen van wat eens was in een nieuw Kunstwerk (Baten!) R. VAN KRIMPEN-DEN BOESTERD. GEVAAR VOOR DUMPING. DE BERUCHTE „SCRIPS", DIE DE „SPERRMARKEN" VERVANGEN. Wie zal het Duitschland kwalijk nemen, dat het aan geld wil komen, teneinde zyn finantieele verplichtingen, welke voort vloeien uit het z.g. Vredesverdrag van Ver sailles te kunnen nakomen, als dit ge schiedt op rechtvaardige wijze. Vanzelf sprekend kan het buitenland echter niet ermede acocord gaan, wanneer deze midde len om aan geld te komen kwalijk met ie internationale billijkheid en rechtvaardig heid zijn te rijmen. De verontwaardiging over dergelijke practijken neemt nog toe, wanneer degene, die voor het nemen dier maatregelen aan sprakelijk is, (de President der Duitsche Rijksbank dr. Schacht), het in een inter view doet voorkomen, alsof niet Duitsch land, maar het buitenland in het bijzon der Engeland, Amerika, Scandinavië, Ja pan uitsluitend valuta-dumping prac tijken op de internationale markt toepast. Hoe is de Duitsche valuta-dumping op de internationale en in het bijzonder op de Nederlandsche markt? Vertegenwoordigers van de Duitsche in dustrie deelen bij hun offerte aan den as pirant Nederlandschen kooper mede, dat betaling der eenmaal opgedragen order kan geschieden voor 50, 60, ja 100 pet met de vermaarde „Sperrmarken". Deze „Sperr- marken" zijn tientallen procenten goedkoo- per te verkrijgen dan de z.g. vrije marken, welke nog steeds pl.m. ƒ59.20 noteeren. Het gevolg hiervan is, dat de Duitsche industrie in Nederland offerten kan maken tegen prijzen, welke voor de Nederlandsche nijverheid in dezelfde branche onmogelijk kunnen genoteerd worden, tenzij met enorm verlies. De Nederlandsche industrie wordt op deze wijze, via een valutamanupulatie, waarin de Duitsche Reichsbank dankbaar medewerking verleent, danig gedupeerd en menige order, die voor de Nederlandsche industrie van belang zou zijn, verhuist ten gevolge van de op deze manier kunstmatig goedkoope aanbiedingen naar Duitschland. Terecht is er op gewezen, dat, wanneer nu zoodanige aankoopen van Duitsche goe deren betaald worden met .Sperrmarken van Nederlanders, dat zulks voor de Ne derlandsche crediteuren van Duitschland een methode zou kunnen zijn, om de Ne derlandsche bezitters van „Sperrmarken" van hun „stroppen" te ontdoen. Feit echter is, dat die Nederlandsche aankoopen van Duitsche goederen ook be taald worden met Amerikaansche, Engel- sche en Fransche Sperrmarken; het buiten land kan hier zijn Sperrmarken liquideertn ten nadeele der Nederlandsche industrie en ter financieering van de Duitsche valuta dumping. Het algemeen protest tegen deze „han- delspractijk" is ook tot de Duitsche Regee ring doorgedrongen; de „nationaliteit" van bepaalde Sperrmarken is te controleeren en derhalve meende de Duitsche Regeering minder gemakkelijk te controleeren beta lingsmiddelen te moeten creëeren, om haar export te kunnen blijven bevorderen. Deze middelen werden gevonden in het beschikbaar stellen van de beruchte scrips, die de tegenwaarde vertegenwoordigen van buitenlandsche vorderingen en renten, meest Nederlandsche en Zwitsersche, doch ook Amerikaansche e.a. Deze scrips worden derhalve voor een dubbel doel gebruikt; vooreerst wil Duitschland zich op deze manier bevrijden van een groot deel zijner schulden en ver- volgens rekent Duitschland op die manier i af met den buitenlandschen concurrent op I de buitenlandsche markt. De Duitsche Regeering helpt de Duit- j sche industrie op bovenneergegeven ma- nieren om aan orders te komen, op dubbele manier ten koste van de industrie in het buitenland. Het is de grootste en voorname plicht der Nederlandsche Regeering om tegen het voortwoekeren van dergelijke practijken krachtig stelling te nemen en middelen te beramen en door te vtJergn, waardoor deze valuta-dumping wordt gebroken. Nederland vooral heeft het recht, om hieraan een einde te maken, omdat het zich j ten opzichte van Duitschland niet schuldig maakt aan gedragingen, welke dr. Schacht j aan Engeland, Amerika, Scandinavië en Japan verwijt, n.l. door valuta-depreciatie den Duitschen invoer belemmeren. I Zal onze Regeering zich van haar ab soluut recht bewust, spoedig maatregelen kunnen nemen en ook doorvoeren, om niet langer als „onschuldige" mede te boeten in „straffen", die andere landen naar Duitsch inzicht althans verdienen? KERKNF.UWS 172.. Tranen met fuiten, meneer. Ja, tranen met tuiten, juffrouw. Ja, toen ze al lang en breed thuis was en haar gevraagd werd of het mooi was geweest, kwamen er nog tranen met tuiten. Men maakte zich ongerust. Het leek toch onverklaarbaar dat iemand, zelfs een jonge dame, zoo ontroerd thuis kon komen uit de kerk. En toch op de vraag: „Wat scheelt eraan?" antwoordde zy dat Pastoor zoo mooi gepreekt had. Ik heb vijf centen verwed, dat ze van blijdschap schreien zou, als haar broer, de Broeder-Missionaris, thuis kwam. En ik ben ze kwijt ook. Al haar tranen wa ren op. Aardige dingen die tranen. Ze kunnen 'n mensch soms 2oo pijnlijk aandoen. Maar ze z(jn'soms ook hoop gevend. Neemt het geval van die twee, die zoo knusjes in dat mooie dorp van hun centjes leven. Zij schenen echt aangedaan door mijn relaas van de gewone moeilijkheden en de bijzondere belemmeringen van dezen tijd om zoo'n stichting gaande te houden. Zij schenen werkelijk ontroerd en ik dacht: jongen, die menschen voelen met je mee. De een pinkte een traan weg en de ander veegde herhaaldelijk tranen weg met haar boezelaar. Het was voor mij bij na niet om met droge oogen aan te zien. En toen: „Zeg. Joos, is er nog boorwater genoeg voor de Zondagen? „Ik weet het niet. Ik zal eens kijken. Ik moet het ook eens hebben, want ik schijn ook een tochtje op myn oog gevat te heb ben Nu is het mogelijk, dat hij z'n eigen groot heeft willen houden en werkelijk in wendig diep getroffen was. Ik heb er echter na mijn speech niets' van kunnen merken. Father LEFEBER. St. Bonifacius-Missiehuis. Men kan zich hier ook opgeven voor Broeder- en Zuster-missionaris. STADSNIEUWS Verecniging Oud-Leerlingen M. S. G. Ter viering van het 148ste jaarfeest van het Genootschap Mathesis Scientiarum Ge- nitrix hield gisteravond de Vereeniging van Oud-Leerlingen haar jaarlijkschcn feestavond in den foyer der Stadsgehoor zaal. De vice-voorzitter, de heer D. van Lith, sprak bij ontstentenis van den heer O. S. Knottnerus, het openingswoord en heette daarin welkom de afgevaardigden van Nut en Vermaak en van de Vereeniging van Methesianen. Onwillekeurig gingen bij deze jaarfeest- viering spr's gedachten uit naar den tijd der oprichting van het Genootschap in 1785 en in 't bijzonder naar een der op richters, den heer P. van Kampen, van wien eenige nakomelingen, nl. een achter kleinzoon en een achter-achterkleinzoon op dezen feestavond aanwezig zyn en die spr. vooral hartelijk welkom heette. Welk een veelzijdig man de heer P. van Kampen was blijkt wel uit het feit, dat hij een zestal vakken doceerde, waarvoor thans afzonderlijke leeraren noodig zyn. Spr. zeide daarom eerbied te hebben voor v. Kampen's kennis. Na het zingen van het Mathesislied, werd begonnen aan de afwerking van het programma. Hiertoe verleenden hun medewerking „The Dutch Players" onder lediing van Al- bert Gerritsen, welke laatste zich ook in liedjes liet hooren. Verder was daar prof. Ali Bibi, die met zijn niet altijd nieuwe, doch steeds onbegrijpelijke en interessante goocheltoeren de aanwezigen spoedig in zyn macht had. Van het muzikale repertoire noemen we vooral nog de xylophoonsolo's van den heer H. v. Rosse. Alles by een een goed geslaagde avond. De Leidsche Kunstkring „Voor Allen". Speciale belangstelling is te verwachten voor het eerste concert op 12 October a s. waar zal optreden het Komer-Orkest van Theo van der Pas. Dit ensemble dat reeds in 't vorig seizoen met veel en steeds toe nemend succes in Den Haag en ook in het Kurhaus te Scheveningen optrad zal thans zijn eerste concert buiten de resi- denti geven, waarvan dus de Kunstkring- leden de primeur hebben. Voor de pauze zullen klassieke werken gespeeld worden, na de pauze zullen wer ken van hedendaagsche meesters worden uitgevoerd. Onze vermaarde hoboist Jaap Stotijn zal een concert van Hëndel ten gehoore brengen. Het programma verschijnt zoo spoedig mogelijk bij de firma Eggers, waar ver dere inlichtingen te verkrijgen zijn. N. Z. II. T. M. Dricmaandelijksche conferentie. Dinsdagmiddag 19 September 1933 werd ten hoofdkantore van de Noord-Zuid-Hol- landsche Tramweg Maatschappij aan de Leidschevaart te Haarlem de driemaande- lyksche bespreking tusschen de directie en de vertegenwoordigers der drie vakor ganisaties en de daartoe behoorende per- soneelafgevaardigden gehouden. In de eerste plaats kwam ter sprake het doen vervallen van eenige uitzonderings gevallen,. waarin bij het eindigen van de dienstbetrekking geen uitkeering wordt gegeven en het invoeren van een wacht geldregeling. Gezien de bedrijfsuitkomsten was de directie gedwongen, elke wijziging in de dienstvoorv. aarden die voor de Maat schappij aanleiding zouden geven tot ver hooging van de financieele lasten van de hand te wijzen. Niettemin verklaarde de directeur zich bereid op een desbetreffend voorstel in een voorkomend geval de be staande „uitkeering ineens" te vervangen door een daarmede in overeenstemming zijnd wachtgeld, hetwelk geleidelijk in termijnen genoten wordt. Gevraagd werd, of er geen aanleiding bestond, om de vaklieden, dienstdoende in Waterland, te beschouwen als werkplaats en niet als onderhoudspersoneel. De direc teur kon deze vraag niet in bevestigenden zin beantwoorden, omdat in werkelijkheid bedoeld personeel meer werkt in onder houd dan in herstelling, welk laatste uit sluitend het geval is in de werkplaatsen te Haarlem en te Rynsburg. De directeur deelde mede, dat verschil lende omstandigheden aanleiding geven, om binnenkort den toeslag voor het dienst doen op den eenmanswagen te Haarlem in te trekken. Tevens zal worden nagegaan, of er aanleic ing bestaat tot het herzien, ondersch. het intrekken van de dienstor der, regelende de toeslagen en de kortin gen. De directeur toonde aan, dat het niet in het belang van het bedrijf zou zijn, om overeenkomstig het gedaan verzoek te bre ken met den regel, dat het personeel van de groep Zuid-Holland dienst doet beurte lings op de lijnen Den Haag—Leiden—Kat wijkNoordwijk en de lijn LeidenHaar lem. De directeur was bereid te overwe gen het zoodanig te regelen, dat niet het gehcele personeel van de groep Zuid-Hol land, doch een bepaald gedeelte dien beur- telingschen dienst zal verrichten. Omdat een dergelijke vergoeding niet bij de N. Z. H. T. M. wordt genoten, werd door den directeur afgewezen 't verzoek, aan de z.g. ambulante haltechefs in Water land eenige vergoeding toe te kennen op grond van het feit. dat deze voorheen bij de Noord-Hollandsche Tramweg Maat schappij werd genoten. Voor het examen vrije- en orde-oefenin gen slaagde te Utrecht mej. A. C. H. J van Leeuwen, alhier. Zilveren jubileum Lichtfabrieken. Gisteren was wederom een werkman bij de Stedelykc Lichtfabrieken 25 jaar in dienst. Ditmaal'bctrof het den gasstokcr Ie kl. K. B. Brandt. Zooals gebruikelijk werd de jubilaris 's morgens in de Directiekamer ontvangoa cn aldaar in byzyn van zijn directen chef door den Directeur gecomplimenteerd. Di felicitatie had ditmaal tevens het karak ter van een afscheid, omdat Brandt juist morgen den dienst met pensioen gaat ver laten. De Directeur sprak enkele waardee- iende woorden over de wijze, waarop Brandt zyn werk in de gasstokerij steeds tot tevredenheid zijner superieuren had verricht en wenschte hem na zijn pension- neering nog een geruimen tyd van welver diende rust. Handelsregister K. v. K. Wijzigingen: 3220. Fot. Marinus Bon- genaar, P. Slegtenhorst, Leiden, Nieuwe Rijn 46b, photografisch bedrijf, enz. Het filiaal te Leiden, Steenstraat 25 o. d. naam „Het Fotohuis" is d.d. April 1933 overge gaan aan: A. Favier. 1373. Firma J. J. Taverne, Leiden, Donkersteeg 17, spekslagerij, import van bevroren en versch rund- en varkens- vleesch. Overl. E.: M. F. Taverne, d.d. 13 Sept. 1933. Donderdag a.s. zal het concert van den Bond van Leidsche Harmonie- en Faniaie Vereenigingen gegeven worden door de Arbeiders Muziekverecniging „Nieuw Le ven", directeur de heer L. W. Schweitser, s a\ «.ei 8 uur precies in het Plantsoen, (Musis Sacrum). Eventueel niet doorgaan zal op de bekende wijze worden aangekon digd. Verzoeke beleefd gedurende het con cert niet te loopen. Stoelen zyn te huur te gen den geringen prijs van vijf cent. Programma: 1. Marche de Cotillons, F. Popy; 2. Genéts et Fourgères, ouverture, Z. Bajus; 3. Am Meeresstrande, valse de Concert, Max Fischer; 4. Fantaisie sur l'opera Tancred, G. Rossini. Pauze. 5. Le Trouvere, potpourri sur l'opera de Verdi, arr. Kessels; 6. A la plus Belle, Grande Valse, A. Govaert; 7. Fantaisie sur l'Opera Guillaume Teil de Rossini arr. J. Martin; 8. Sportive, marsch, F. Popy. Bij do politie zijn inlichtingen te beko men omtrent een gevonden heerenrjjwiel. Geslaagd is voor R. K. Bewaarschoolon derwijzeres mej. Th. C. v. Noort, alhier. Moord!! N.V. Vereen. R'damsch Hofstad Tooneel. De titel is er één, die Je reeds bij het loutere lezen kippevel bezorgt. Toch valt het nog wel mee. De schrijver van dit spel in drie be drijven, dot gisteren in den Leidschen Schouwburg ging, is dezelfde als van de befaamde „Spooktrein", die zoovele malen piepend en snuivend en wielenknarscnd achter de tooneelcoulissen aan het Leidsche publiek is voorbijgegaan. Het vermelden wij zouden haast zeg gen het „geuren" met deze omstandigheid op het programma, moet bij de toeschou wers de illusie wekken, alsof het nieuwe stuk van dezen auteur weer spannend en boeiend zou zijn als de „Spooktrein". Jammer genoeg is dit niet het geval. Er komen wel een paar elementen in voor, welke iets nieuws zijn in het bekende dc- tectivc-story-recept, maar één althans is allerminst geschikt om de waarde van het spel te doen stijgen. Andere verhalen van dit soort beginnen met de misdaad en la ten het publiek drie of vier bedrijven lang in spanning, wie dat toch wel zou hebben gedaan? Hier is het reeds pauze en nog is er geen misdaad. Pas in het laatste bedrijf bemerkt men tot 2ljn verrassing, dat er nog een onvermoede verwikkeling aan den moord vastzit, een verwikkeling, die ein delijk de zoolang verwachte cn verhoopte spanning brengt. Dat is een fout; de be langstelling voor het geval komt te laat. Wel aardig is de vondst om de misdaad te laten begaan voor do oogen van het pu bliek. terwijl later blijkt, dat men zich toch nog heeft laten bedotten. Men vindt het nu eenmaal pretig om er tusschen geno men te worden. Heel goed was ook de caricatuur van den plattelandsdokter geteekend, die op zijn manier een scherpzinnig psycholoog bleek to zijn, welke rol verbazend goed getypeerd werd door Adolphe Engers, die als gast met de collega's van het Hofstad - Tooneel meespeelde. In Piet Bron, als John Summers, vond hij een krachtig te genspeler, terwijl der Dritte im Bunde, Johan Elsensohn, de rol van den chantee- renden Richard zeer „natuurgetrouw" weergaf. Op deze corypheeën rustte het spel en aan hen dankte het zijn succe^. De overige rollen waren ook zeer goed be zet. doch waren naar verhouding vrij klein Het publick, dat niet overtalr(Jk was opgekomen, beloonde de tooneelisten met veel Applaus. het uitzicht is beperkt Op hoog* bruggen I* SCHERP RECHTS HOUDEN hel wachtwoord I U kunt mmer» ni*t zl*n, Qf vsn d# ander* zijd* v*rk**r nadert!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 7