ZATERDAG 2 SEPTEMBER 1933 DE LE1DSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 CORRESPONDENTIE. Anneke Sanders, Leiden. Wel, wei, eindelijk, weer in ons gezelsohap! Welkom en dubbel welkom, die komt met gevulde handen zooals onze goeie Anneke. Om je plezier te doen, zal ik een paar-der bijdragen nu reeds opnemen en wel SLAAP JEZUS SLAAP! door ANNEKE SANDERS. Slaap Jezuke, slaap nu gauw, „Ik waak bij Uw beddeke in de kou. Slaap nu Jezus, slaap gerust, Tot Bethlehemszonne U wakker kust". „Jezus lief, ga slapen toe, Uw oogjes zijn van 't schreien moe, St. Joseph waakt aan uwe zij, Naast mij en samen zijn wij blij". „Jezus ga slapen, Gij zijt zoo moe, Kluit nu mijn Jezus uw oogjes toe, Het stroo van de kribbe doet u zoo pijn, Laat dan mijn hartje uw rustplaats zijn." AVONDSTILTE door ANNEKE SANDERS. 't Is avondde zonne daalt, Nog werpt ze haar gouden stralen Over 't vlakke land; Nog ziet men haar pracht, Haar grootheid en maoht, Maar weldra wordt 't donker, Is zij onder gegaan, En dra schijnt aan den hemel, In haar plaats de maan. Dag Anneke! Do volgende week volgt: „Morgen in de natuur". Ik houd me aan bevolen voor meer. Goede reis naar Roo sendaal. Met hand en groet. Ook mijn groeten aan vader en moeder. Annie en Cor v. Diest, Sasen- h e i m. Het spreekt dat ik jullie bij dragen zoodra mogelijk opneem. Zie de volgende week eens! Tk ben drie weken de stad uitgeweest en vind nu deze verzen. Dank en groet ook aan jullie ouders. Met den toen van bakkers en slagers zal het wel losloopen. Die goeie mensehen kunnen wel tegen een grapje. Irma Schöpping Godesberg, (Pensionat St. Antonius). Dank je wel Irma voor brief en kaarten. Wat pech, dat jullie Hitier niet gezien hebt. Ja, ik ken dat hotel Dreesen wel. Daar ben ik ook eens gelogeerd geweest, maar toen werd het niet zoo bewaakt. Hoe was het too- neelstuk afgeloopen en had do „Kanselier" metveel succes! Dag Irma! Tiny Goddijn, Leiden. Fijn zoo'n odeurtje is wel! Ook na de schoolja- ron blijven meedoen! Hoe meer zielen, hoe meer vreugd. Onze rubriek is voor groot en klein, weet je! Dag Tiny! Groet moe dor van me Bep Kortmann, Cor Schrader en Frans Broexman. Jullie moet ik excuus vragen, maar ik was uit- stcdig en ontving jullie schrijven te laat Ik heb nu de geboortedatums goed geno teerd en zoo zal jullie naam het volgend jaar in enze „Verjaringskolommen" te pronk staan. Maar een appeltje heb ik te schillen met Corrio Schrader. Had je geen kleiner vod papier, om je verjaardag op te schrijven? Ie in heel Storapwijk geen fatsoenlijk vel papier te krijgen? Kom dan eens bij mij, dan zal ik je wat van mijn overvloed meedeelen! Denk hier voortaan aan en sohrijf in het vervolg een behoorlijk briefje Hierbij zullen we het laten. Tot de vol gende week! Ik bedank de vele Neefjes en Nichtjes, die me in de vacantie een brief of an sicht toestuurden uit de verschillende phiahsen, waar ze gelogeerd waren. Met vcol goeds voor u allen en hand, Oom W i m. WIE ZIJN JARIG? VAN 3 TOT EN MET 9 SEPT. 3 Sept.: Catrien Simmermans, Prins Hendrikstraat 74, Alphen. Sept.: Frans Langebroek, Aloëla&n 49. 3 Sept.: Marietjo Verbij, Hoogmade. 4 Sept.: Jeroen Need, Kooihof 5. 5 Sept.: Gonny Catin, Roerhaavestr. 30C 5 Sept.: Josira Loomans, Dorp D 244, Hazerswoude. 5 Sept.: Lucia van Rhoon, Prins Hen drikstraat, Alphen. 5 Sept.: Riek v. d. Meer, Woubrugge. 5 Sept.: Clasientje Karroman, Metzu- strast 1. 6 Sent.: Jozef van Bergen Henegouwen, Hoogewoerd 169. rt Sept.: .Tohan v. Veen. B 493 Langeweg Roelofarendsveen. 7 Sept.: Cornells Reichwijn, Katwijk 8. 8 Sept.: Anna Gründemann, W. Singel 88 S Sept.: Theo Groenewegen, Leuvenstr. 45, Leiden. 8 Sept.: i'iet Schouten, Zuidbuurt C 59, Zoeterwoude. 9 Sept.: Rie van Diemen, Leidschevaart 16, Noordwijkerhout. Ik feliciteer de jarii'tn Wie zijn of haar naam "n deze lijsten wil opgenomen zien pn den verjaardag niet opgaf bij bet inzenden der raadsels, doe dit alsnog, maar dan minstens 14 dagen vcór den vei jaardag. Oom W i m. VAN KEESJE door MARIE VAN LEEUWEN. Klein Keesje is een leuke baas; Hij is pas drie jaar oud, Hij 's gehoorzaam en heel lief. En nooit een beetje stout. En moeder.. die is heel content: 2# vindt haar Keesje een flinken vent. Pa heeft altijd veel pleizier Met Kees, zijn kleinen guit Laatst haalde hij mpt. 't kleutertje Een aardig grapje uit: Hij had hem zóó maar. voor de pret, Op Wies, den grooten hond gezet. Wat was het ventje in zijn schik! Hij kraaide van pleizier, „Hé, prettig!" riep hij, „toe! vooruit!" „Hoe lekker zit ik hier!" En niemendal gevaarlijk was 't: Want zusje hield hem 6tevig vast. De hond keek eventjes omhoog, Toen ging het in een draf. Met 't- handje wuifde Keesje: „dag" Wies blafte: „waf. waf, waf!" En zóó reed Keesje op den hond Wel tweemaal heel den tuin in 't rond. LIENTJE EN DE BIJEN door ANNTE REI ZE VOORT. Lientje ging altijd met vader in den tuin wandelen. Alleen mocht ze nog niet. In die tuin hadden ze ook bijenkorven, wel zeven. Daarom mocht ze niet alleen. Op een keer was Lientje stout. Ze ging heel alleen in de tuin, daar zag ze de kor ven staan, maar geen bijen. Ze dacht bij zichzelf: „Ik zal eens kijken of de bijen er wel in zijn." Ze zocht een stokje op. Weldra- had ze dat gevonden. Toen ging ze aan het porren. O, wee.... wat een schrik, daar kwam opeens een zwerm bijen op haar af. In een oogenblik zat zij er mee vol, en die staken haar geweldig in gezicht, hals, ar men en beencn. O, wat kermde klein Lientie. Ze liep heel gauw naar moeder toe. Moeder had medelijden met klein Lientje en verbond haar snel. Ik denk dat Lientje het nooit meer ge daan heeft. Zooals het- spreekwoord luidt: „Een goede leer voor een andere keer". VOOR DE KLEINTJES Vader Kamp had *n konijntje gekocht. Hij wou hem vetmesten, en als hij vet was opeten. Toen hij 's-middags roet 't konijn tje thuis kwam, hadden de kinderen een pret van belang. Eerst vond het konijntje 't wel wat vreemd, maar langzamerhand raakte hij gewoon aan die drukte en werd goede vrienden met de kinderen. Hij sprong vroolijk in de wei en de kinderen stoeiden met hem tot 't konijntje moe werd Zijn lievelingskostje waren koolbladen en broodkorsten, "aar langzamerhand be gon hij vetter en vetter te worden, en op 'n dag zei vader: „kinderen 't konijntje is nu vet genoeg en ik zal 't vandaag slachten, dus neem maar afscheid van hem". Maar Nellie vond 't gek, dat vader zoo wreed kon zijn en Piet zei half hui lend, ik lust er toch niets van. Toen z.ei Nellie „vader laat hem leven, want Piet lust er toch niets van en ik ook niet. Nu zal ik hem laten leven. Dank u vader! zal ki hem laten leven. Dank u vader! Dak uriepen de kinderen uit, en liepen zingend en springend naar het konijnen hokje en sprongen vroolijk met het konijn tje rond. Deze begreep niet wat die druk te beteekenen moest. Een paar dagen later vond Piet in bet hokje drie jonge konijntjes. Gauw liep hij naar Vader. Deze ging ook kijken en Nel lie en Moeder ook. Wat vond Piet dat fijn. Maar nu gebeurde er iets verschrik kelijks. Op een dag kwam Piet eens kij ken, maar wat schrok hij, daar zag hij een dood konijntje liggen en 'n doode rat. Gauw ging hij vader roepen en vader zei: die rat heeft het konijntje doodgebeten en het groote konijn heeft de rat doodge beten, kijk zei vader, ik zal hier gauw 'n lat voor spijkeren, want hier is de rat doorgekomen. Maar vader vergat de lat lagen er drie doode konijntjes in het er voor te spijkeren en den volgenden dag hok. Nu waren ze allemaal dood. Wat huilden Jan, Piet en Nellie. Maar vader zei dat hij een nieuw konijntje zou koo- pen, en dat troostte Jan en Nellie. WIESJE door ANTJE KEIZER—KLAASEN III. D dag vloog voorbij, met enkele stukken om op reis intepakken. Volgende morgen stapten ze gedrieën naar de trein, Wiesje in het midden, het hoogste woord had ze; maar in den trein begon ze al etiller en stiller te worden. „Ja, knikte vader tegen moeder, ze ziet er nu natuurlijk tegen op, om een operatie te ondergaan. „Wees maar niet bajig hoor Wies, het zal wel mecloopen, en een doktor is het, nou een reuze aardige hoor „En dan over een paar dagen? Wat een feest zal dat zijn. Zoo hadden ze een paar uur in den trein gezeten toen deze stilhield, ziezoo nu zijn we er. „Nee vrouw, hier deze kant op, het :s ook zoo'n groot perron hé? „Zie je en nu die straat links om en dan een keer rechtsaf slaan dan zijn we bij dokter Verschuren. Nu blijven we een week in hotel Carle- ton en als we terugkomen in ons huisje is Wies heelemaal beter. Ting, ting, ting! Een keurig dienstmeisje, met wit schor tje voor. deed de deur open. Dokter had haar al ingelicht! Komt u binnen dames en mijnheer, de dokter verwacht u al. Ze staj ten de spreekkamer binnen. Vader is er hier niemand in de kamer, boe kan dat, en het is toch bezoekuur?! Neen kind we hebben een apart uur gekregen. 'k Hoor wat. ja ik geloof werkelijk dat daar dokter al aankomt. Goedenmiddag dokter! Hier is de pa tiënt Dag dames, mijnheer'! En is dit nu dap per Wiesje? Jawel dokter! dit is nu ons meiske, en ze is del blij! Dat wil 'k wel gelooven, kom maar meer Wiesje, mee mevrouw en mijnheer, liever ben ik alleen met de patiënt. Moeder pakte Wiesje nog eens lekker en ze gaven haar een ferme zoen, nu Wieske hou je flink en sterk hoor. Ja moes. maar hoe lang moet ik daar dan blijven? Och kindje, zei de dokter, niet lang hoor, straks mag je weer naar je ouders, en dan ga je fijn in het Carleton uitrusten. Zacht had dokter Wiesje meegenomen, zijn arm om haar heengeslagen, ziezoo hier zijn we, ga maar in deze stoel zitten, dokter zette haar op een leeren ligstoel. „Moedig blijven hoor?" En over een paar dagen kun je zien, kleine Wies. Ja dokter, wat vind ik dat heerlijk, dan kan ik eens mijn ouders zien en a-lies, maar toch kan ik me wel een beetje voor stellen hoe vader er uit ziet Ja Wies, vertel eens op, onderwijl zette dokter alles klaar. Vader is groot, heel sterk en ook heeft vader van dit prikkels onder de neus, een snor hé dokter, dat is dat? Dat za! je wel spoedig weten. Als vader mij zoent dan doet dat wel eens pijn! En moedertje is niet zoo groot als var der, want als mam voor me staat kan ik m'n handen op haar schouders leggen, en bij pappa r.ioet ik op de teenen gaan star Maar mijnheer de dokter, kan ik dan straks nog niet zien, als ik weer naar de wachtkamer ga daar moeder en vader zit ten? Neen dan nog niet, maar wel gauw, je moet weten dat je eerst verband voor je oogen krijgt, want 't licht is te sterk voor je oogen!" Weet je hoe dat gaat. Iedere dag; mag het verband iets lossen en lager, totdat je aan het licht gewend bent! Ja hoor. leg je mantel daar maar neer en je hoedje ook. Dokter was begonnen, handig onder zocht hij haar oogen. Net als ik dacht, je bent gauw beter. In de wachtkamer zaten de oudere in spanning. Zouden we nu geen teleurstelling heb ben. dat het niet kan? Maak je niet bezorgd, ik heb alles zoo uitgelegd als we dachtne, als klein kindje kon ze tooh wel wat zien. Nu zitten we hier al bijna twee uur en nog hooren we niets. Dat had je eedrer moeten zeggen, want kijk daar e-ens. Waarom pel daar kwam dokter met Wiesje aan. Wiesjes oogen waren heelemaal inge pakt zooals ze zelf zeide. Dokter zei slechts één woord: „Gelukt!" (Wordt vervolgd). MIJN KRUISKE door een ongeschoeide KARMELITES. Van alle goeds en schoons in het leven .zijt gij mijn kruiske mij gebleven, in lijden en in kommernis mijn eenige troost en erfenis. Ik heb u steeds in het hart gedragen in eenzame en bittere dagen, als alles, alles tegen viel, borg ik nu diep in mijne ziel. Als de oogen mij van tranen brandden, hield ik u biddend in mijn handen; en als ik niet meer schreien dorst legde ik u stil op mijne borst. Gij kendet al mijn leed en het lijden der duistere en bange tijden, gij peildet zorgzaam iedere wond, die' in uw leed een einde vond. Gij hield mij steeds uw smart voor oogen, en nummer hebt gij mij bedrogen; gij leerdet mij tevreden zijn, en goed. en kinderlijk, en rein.... Gij hebt zooveel tot mij gesproken, zoovee! hebt gij in mij verbroken, zooveel heeft uwe zachte hand gesnoeid, besneden en verplant. O kruiske. kruiske, dierbaar teeken, hoe kan ik van uw schoonheid spreken, zonder dat mij de tranen komen en bevend langs mijn vingeren stroomen. O kruiske, kruiske, zoet kleinode, dat in 't leven en den doode, alleen ons blijft als onderpand der reize naar een beter Land. Ik zou zoo graag iets nedersohrijven, dat onuitwischbaarlijk mocht blijven geprent in iedere menschenborst als ik 't ocharm maar schrijven dorst! Doch waar een woordeke te vinden om ze te schilderen, Beminde, ganseh naar het verlangen van mijn hart, in è.1 uw schoonheid, al uw smart? Ik kan alleen maar snikkend zeggen, dat ik het nimmer uit kan leggen, dat mij de kracht en het woord ontbreke om over u mijn God te spreken! Mijn stamelend liedeke wordt zwijgen, bij 't altijd dieper, dieper nijgen tot het sidderend in den afgrond zinkt, waar alle menschentaal verklinkt. O zalig, driewerf zalig het harte, dat met u lusten deelt en smarten, dat met u lacht en met u schreit, dat mee u leeft en met u lijdt! O heilig kruiske, heilig lijden, dat ons alleen kan voorbereiden, in dezen harden levensstrijd, op eene eeuwige heerlijkheid Als gij, o lieve ziel, dit kruiske, een koer aandachtig!ijk beschouwt, en zóó van ganscher hart uw fouten en uw zbndenschuld berouwt. Gedenk dan haar, die dit geschreven, die hei- al verliet voor Jezus' kruis, die, Jezus volgend, wilde derven, een eigen haard en eigen huis. O bid dan zwijgend een a-ivéke, voor 'n zieke, die dit nederschreef, en die zoo graag een nederig Bruidje van haar gekruisten Minnaar bleef. EEN VERSJE VOOR KEES. door RIKA STRAVER. Zeg stoute, stoute bokje, Wat heb je t-oc-h gedaan, Je bent zoo op je eentje, Er stil van door gegaan. En toen je dikke baas zei, En vroeg om stil te staan, Toen ben je koppig bokje, Vlug op den loop gegaan. Wat zijn *t toch voor kuren, Zeg domme stoute Kees, Om zoo naar huis te hollen Al met je leege sjees. Je bent de schuld dat Jantje. Gevallen is op straat. Eerst was je beste vriendje Maar nu is 't baasje kwaad. Hij kan je niet meer velen, En komt hij in je hok Dan zal hij jou wis stooten, Met zijnen harden kop. EEN VERHAAL UIT DEN RIDDERTIJD doer ANT. OLDE KALTER. XXIV. Gallinu8 werd het eerste genomen; hij werd aan een boomstam vastgebonden, terwijl zich twee mannen met roeden ge reedmaakten voor de geeseling. Juist wilde een der beulen den eersten slag toebrengen, toen van verschillende kanten een luid hoorngeschal weerklonk. De schrik, welke nu onder de Saksers ontstond is niet te beschrijven; de groot ste verwarring maakte zich van hem meester. Binnen weinige oogenblikken waren de Saksische vrijbuiters door een groote Keltische krijgsbende omsingeld. Uitroepen als „Weg met den Saksischen hond!" en „Leve Koning Arthur en de zijnen!" klonken dooreen; wapens klet terden en paarden sprongen woest in het rond. Nog trachtten de Saksers te vluchten, doch reeds hadden de dappere Kelten zich in een dichte rij om hen geschaard, en ze zoo ingesloten, dat geen hunner in staat was te ontkomen. Nu was het de edele ridder Walewein, die, terwijl hij zijn zwaard hief, sprak? „Mannen, grijpt die onwaardige Saksische boeren en bindt him, dat het bloed uit hunne handen en beenen springt; geen hunner mag den dood ontkomen, Want in de onderaardsche folterkelder van den burcht van den geduchten ridder Fion- kalden Lomelinge zullen zij allen den dood stexvenvervloekt zijn hunne dab den en vrijbuiters zijn ze als vijanden. Dit was juist iets voor de Keltische krijgslieden; met een ontzettende kracht wierpen zich ongeveer honderd Kelten op de geringe troep Saksers; deze laatsten werden op zulk een wijze behandeld, dat een hunner er het leven bij liet; deze werd eenvoudig door middel van een touw aan een boom opgehangen tot schrikbeeld der anderen. De overigen werden, zoodra- zij allen waren gebonden, aaneengekoppeld en on der bewaking van een vijftigtal Kelti sche krijgslieden gesteld. De monniken waren intussehen door de ridders van hunne koorden bevrijd; do edelmoedige priesters dankten hunno weldoeners uit den grond van him hart. Walewein, inziende dat deze mannen goede priesters waren, van een geheel an der karakter dan prior Cecarius en klui zenaar Cermonius, sprak tot den abt Gal- linus, dezen de hand reikende: „Het i« voor mij een groote eer. eerwaarde vader, dat ik u door de bereidwillige hulp van den edelen ridder Fionkal den Lomelingo uit de handen van deze wraakzuchtig Saksers heb mogen bevrijden; zoo Gij wilt kunt ge mede terugkeeren naar den burcht van Fionkal, df kunt gij ook uwe reis voortzetten en aanleggen bij Koning Arthur; dan zullen u een aantal Kelti sche krijgslieden beschermengewis zal de Koning zeiven dan verder voor uwe veiligheid zorgen." Zichtbaar aangedaan antwoordde Gal- linus: „Mijn medebroeders en ik danken u edele heer en zullen u steeds in onze 1 wij u voor de bescherming, welke Gij ons wilt verleenen. Indien mogelijk zouden wij gaarne onze reis zonder, met u terug te- keeren, voortzetten. Wij zullen dan een oponthoud maken bij den buroht van Ko ning Arthur". „Zoo Gij verkiest eerwaarde vader", antwoordde Walewein. Ook Fionkal den Lomelinge kwam na naderbij. Nogmaals dankte hem de abfc Gallinus innig voor zijn hulp en steun. Na' ongeveer een kwartier tijds trok-» ken de Kelten met hunne gevangenen van de plek des onheils weg. Zoodra zij op den weg kwamen, sprak de abt Gallinus: „Edele Heeren. hier scheiden onze wegen; indien Gij ooit onze hulp mocht noodig hebben, zullen wij U die gaarne bieden. Nadat zij van elkander hadden afscheid genomen, koos Fionkal den Lomelinge een dertictal goede strijders uit. welke hij de monniken als geleiders tot den burcht van Koning Arthur medegaf. De overigen zouden met de ridders naar Fionkals burcht terugkeeren. Het was reeds middag toen de Kelti sche ridders met hun gevangenen op den burcht van Fionkal den Lomelinge terug keerden. De haat der Saksers was zoo sterk, dat zij gedurende den voor hen zoo oneervol- len tocht geen enkel woord hadden ge sproken. Zoodra de stoet voor de burchtpoort aankwam, weerklonken terstond van don toren af de heldere klanken der lnidschal- lende bazuinen en trompetten: de triomf- marseh der Kelten! Plechtig werd nu de poort- door zestien in volle wapenrusting uitgedoste schild»» knapen aan den binnenkant geopend. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 8