ZATERDAG 26 AUGUSTUS 1933 - DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 W(E IS JARIG? Van 27 Aug. tot en met 2 September 27 Aug. Jo Vink, Voorstraat 1*27 Noord- wijk. 29 Aug. Piet Edelhorst, Zoeterwoude, Noordbuurt E 147. 29 Aug. Sjaan Hop, Rijndijkstraat 71. 30 Aug. Nico van Haarlem, Reseda straat 37, Leiden. 30 Aug. Nelleke Jongenelen, Weth. Juf- fernianstraat 26 Oegstgeest. 31 Aug. Harding Bekkers, Pelikaan straat 17 Leiden. 2 Sept. Arie v. d. Vooren, Jan v. Hout- kade 28 Leiden. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of baar naam in deze lijeten •wil opgenomen zien, schrijve minstens 14 dagen voor deze verjaardag, dit is te zeg gen, voor hen, die dit niet deden bij het inzenden der raadsels. OOM WIM. NANNIE'S PRIJS UIT DE OPSTELLEN-WEDSTRIJD. TRUUS DE HAAS. En vandaag de oplossing: wie had het 't mooiste gedaan? Wie 'n prijs gewonnen? Verward praatten de meisjes op de speel plaats dooreen. Eenige wierpen heimelijk een blik op Nannie's prettige gezichtje met schitteren de blauwe oogen. Zou zij?vroegen er. Rrrrttfc daar ging tie bel. Juffrouwen gaven bevelen. Meisjes gingen in de rijen staan, ieder bij haar eigen klas, en het vrije kwartiertje voor schooltijd was voorbij. Het eerste uur zangles, dan gymnastiek en natuurkunde en dan.... zou de waarde Moeder komen en de prijzen gaan aanbie den, in iedere kla® twee. Het scheen Nannie, alsof de morgen nog nooit zoolang geduurd had. De natuurkun deles, dio zij voor de klas staande moest opzeggen zei zij vlug, en ratelde de woor den vlug achter elkaar af! Iets dat zij an ders nooit zou doen. Ze kreeg dan ook maar ©en 7 in piaats van 'n 9, die zij anders al tijd beliaalde. Doch eindelijk half 12. Nu zou het gebeuren, dacht Nannie. Zeiltjes werden glas gestreken. Inktkokers dicht geschoven. Een meisje gin.g bij de deur staan om de Eerw. Moeder binnen te la ten. De Zuster gaf nog eenige waarschuwen de wenken, welke echter door de opge bonden meisjes niet. wei-den gehoord. Do Zuster had heimelijk pret, dat snap te Nannie ook, toen haar lachende oogen ihaar van terzijde aankeken. Dan echter stond de heele klas op en begroette de Eerw. Moeder. Verwachting blonk iu al die oogen, die zich op de Eerw. MoeJer vestigde. Deze begon onmiddellijk, ziende dat allen zeer ongeduldig waren. „Meisjes, twee van jullie hebben 'n prijs gewonnen en ik hoop, dat die zeer in de smaak mag vallen. Het mooiste en het netst geschreven opstel uit deze gehee!e iklas en. zelfs van de heele school, was keu rig ingeleverd en de ondergeteekende dat luid hierbij keek de Zuster op 'n vel postpapier was van Nannie Ver laai. Op 'n tceken van de Zuster was Nannie opge staan. Zoo ben jij dat. De Eeerw. Zuster drukte haar hartelijk de hand. Dus jij hebt dat mooie opstel uit het dagelijksche le ven gemaakt? „Ja", antwoordde Nannie met een blos op haar wangen. Meisjo, sprak de Zuster ernstig, ik feliciteer je daarmee, en jij zult het later in de we reld nog ver kunnen brengen. Zij liet nu Nannie's hand las en nam haar mee om hot ihopkje van de deur. Dit is jouw prijs, zoo sprak zij op een mandje wijzende, en ik wensch, dat je or veel plezier van mag beleven. Nannie's oogen gingen wijd open van verbazing. Een mandje, wat zou daar in zitten? De Eerw. Moeder sloeg het deksel open, en wat. vertoonde zich voor het reik halzende meisje haar oogen? Een schattig klein popperig hondje, zwart trillende lijf je met witte vlekken. Het had 'n snoezig zwart met wit span netje om het nekje, twee kleine balletjes met erin twee kleine belletjes. Nannie was gewoon verrukt en vroeg met schitterende oogen: „Is dit hcusch voor mij?" Ja, voor jouw, beaamde do Eerw. Moeder. Jij hebt het verdiend hoor! Ze nam het eruit en tilde het heel voorzichtig op de armen. Als was het van porsolein. Ze legde het weer in het mandje en ging weer op haar plaats z'tten. Mario van Dalen had de tweede prijs, een mooie loeren school-étui. Weg ging de Eerw. Moeder, om weer in andere kla-ssen de prijzen af te geven. En in de «de klas ging er een hoera-tje op voor Nannie en Marie en ook voor.Nannie's prijs. Dio kefte heel zacht in zijn leuke donzige mandje. En nu naar huis meisjes. En weg waren ze, Nannip met haar nieuwe huis genootje. En het is moeilijk te zeggen wie blijrier was, Nannie, het hondje ofNan- nio's vader en moeder? ANTJE KEIZERKLAASEN. ÏI „Ja en wat hoor ik tooh vaak dat va der tegen moeder zegt, als het gelukt wat hebben wij dan geluk niet, en dan huilt moeder vaak! „En nu is vader van de week op reis ge gaan en 'n heel eind weg, en moeder zei: God vergezelle je!'' „Hé meisje met je hond, zie eens heb jij deze zakdoek ook verloren?" „Wiesje schrok op, hé wat een lieve zachte stem had de dame die haar aan sprak. „Ik?" weet ik niet mevrouw! „Nu kijk je tasohje dan even na juffer!" „Ik?" Kijken! 'k Zie altijd in het donker dame. „In het donker, hoe dan kind?" „Ach mevrouw ik kan U niet zien, ik ben blind!" „Arm kind, laat je trouwe vriend dan maar goed op je passen, en woon je ver kind?" „Neen dame nu nog een keer rechts om cn dan de tweede deur die U aankomt." „Gunst wat weet je dat goed, kun je dan wel wat zien?" „Neen dame, maar ik voel het, ik ken m'n vader en moeder niet eens, maar, sprak ze blij, ik wordt wel weer ziende want elke avond bid ik tot de Goede Moe der Maria of Zij de voorspraak wil rijn bij Haar Zoon, en die weigert Haar niet maar nu loop ik gauw door, want moes wacht, dag mevrouw, en bedankt voor de zakdoek, als ik anders iets laat vallen, dan begint Pluto te brommen en blijft stil staan, maar hij hoeft het net als ik niet gemerkt." „Och kind daar behoef je me niet voor te bedanken hoor, maar let op waar je loopt, dag en beterschap." „Wies vervolgde haar weg en stopte haar zakdoek in een hoekje van haar taschje, want ze voelde dat er iets mod der aan gekomen was, zeker een fiets over heen gegaan dacht ze. De dame keek haar medelijdend na. Guns, wat zou eigelijk een fiets wezen? Ja een fiets dat is natuurlijk zoo'n ding met twee wielen en verder van stangen zooals van vader. Maar hoe zou' het er eigenlijk uitzien. Och neen, daft is nog niet zoo erg, maar de Zon, Maan en Sterren, wat zou ik die eens graag willen zien en dan m'n lieve moeder en vader. Zoo pein zende was kleine Wiesje haar huis gena derd, moeder stond hen al op te wachten. Waf, waf. blafte Pluto. „O ja beste hond, staat moeder daar? „Dag moeder!" „Kom gauw mee naar binnen kind, va der is onverwachts thuis gekomen, en morgen gaan we met ons drietjes heerlijk op reis!" „Op reis moe6? Hoe komt dat zoo in eens?" Moeder begon te huilen, „och kind luis ter, je vader is naar een beroemde oog dokter geweest enschrik niet meisje je kunt ziende worden net als toen je vier maanden oud was!" „Hé moeder" stotterde Wies „ik ziende? Dus, dus kan ik alles zien, U, vader, vo gels, bloemen, o mam wat lief, dus mijn gebedjes zijn verhoort geworden, wat lief van Maria." „Kom kind vader wacht met ongeduld op je." „Ja moeder eerst ga ik even naar bo ven om andere schoenen aan te trekken, vant deze zijn zoo vuil, er liggen hier en daar nog plassen van gisteren, en in en kele heb ik getrapt, Pluto trok ook zoo hard. „Gauw dan maar Wies!" Twee minuten later kwam Wies bin nen, „dag pappa, ik dank U, wat u voor mij gedaan hebt, om zoo'n groote reis te maken alleen maar om mij weer beter te maken." „Wat is dat Wies, wat heb je een roode pelk aan je hoofd, hoe komt dat?" „O daar heb ik me net aan gestooten, in plaats van in de deur, liep ik tegen de deurpost op, wat stom hé moeder?" „Huil je nu, doet jo hooofd zoo'n pijn Wies" vroegvader." Ze lachte door haar tranen heen en zei: „Neen hoor lieve schatten, dat is pure blijdschap." 'T PARAPLUTJE. ANNY VAN DIEST. 'fc Was een heerlijke zomermiddag, we waren met Moe gaan wandelen en zaten nu, alvorens de langen terugtocht te aan vaarden eerst fijn te rusten en te genieten van de mooie omgeving. „En Moe", zei Cor „ging U vroeger ook dikwijls wandelen? En waar wandelde U 't liefst?" „Jongens zijn niet nieuwsgierig", zei Moe, „maar ze weten alleen maar graag alles. Maar stal je gerust, ik zal aan je verlangen voldoen, als je wilt luisteren." Nu, dat wilden we beiden wel en nu zal ik het hier dan ook trouw navertellen. „Je moet dan weten", begon Moe, „één van de meest geliefkoos de wandelingen van grot en klein was altijd in de Scheveningsche bosenjes. yjw ar kon men zoo heerlijk dwalen en was het ondanks de vele wandelaars altijd rustig. Prachtige plekjes waren daar te vinden; Zoo o.a. de Waterpartij, vanwaar steeds een groote aantrekkelijkheid vanuit ging. Dan is daar de mooie Cremer- en Yer- heullbank; na een lange wandeling w-.s het een genot daar te gaan rusten en ge nieten van de mooie omgeving. Ook de 72 trapjes worden veel bezocht; maar ik ge loof niet, dat er iemand is die precies 't aantal trapjes kan noemen. Het is een hooge trap in de boschjes, maar als men probeert te tellen en men gaat dan met een clubje, die ieder voor zich zelf telt, tien tegen één, dat men altijd een ander getal zegt. De één heeft er 72 geteld, een ander 77 of 80; vreemd, hé! Ook de uit kijktoren in de boschjes heeft een zekere aantrekkingskracht. Het is een heele klim partij eer men er boven op is; maar men wordt daar rijkelijk voor beloond door 't schitterend panorama, dat zich daar voor ons oog uitstrekt. Heel in de verte strekt de zee zich uit als een blauw lint, om zoomd door den wijden horizon. En dan is er in de „nieuwe" boschjes een heerlijk plekje, dat ook altijd bezoekers trekt; 't parapluutje. Een smal kronkelpaadje, om lijst door de donkergroene sparren, leidt naar een vlakte boven op een soort heu veltje; of liever gezegd een heuvel. Mid den op die vlakte staat een groote, stevi ge paal, waarboven op een cirkelvormig dak bevestigd is, dat schuin afloopt; zoo in de vorm van een opgestoken parapluie, waaraan 't dan ook zijn naam te danken heeft. Rondom, behalve bij den ingang, staat een ronde bank, waarachter hekwerk is aangebracht. Als kind speelden we daar al graag; later gingen we er heen met een mooi boek of handwerkje en genooten van de prachtige omgeving en het mooie weer nog meer dan van ons meegebrachte be zigheid. Een heerlijk plekje om er nu eens echt te zitten droomen. Maar nu gebeur de het in dien tijd een keer, dat ik eens bij een bevriende familie ging theedrinken en 't gesprek kwam zoo ongemerkt ook op de Scheveningsche boschjes. Nu moet ik ie vooraf vertellen dat men de boschjes moet kennen, om er de mooiste plekjes te kun nen vinden; en niet iedereen weet ze te vinden. Zoo vertelde ik ook, dat ik graag in de „nieuwe" boschjes naar 't parapluu tje ging, om daar eens echt te genieten. Maar werd me gezegd, dat is niet in de „nieuwe" maar iu de „oude boschjes. (Het gedeelte nabij den Scheveningschen weg heet nl. „oude" boschjes en verder achter de Witte brug „nieuwe" boschjeö. Enfin, na eenig heen en weer kibbelen besloten we eens op onderzoek te gaan; en zoo ging ik dan met die familie mee. En ja hoor, verscholen tusschen 't groen stond ook daar iets dergelijks, maar 't kon nieu halen bij mijn lievelingsplekje; hoewel 't tooh ook daar prettig was; en dat vonden die lui ook toen ze den daaropvolgenden keer met me meegingen. Zoo vindt men telkens daar weer nieuwe, mooie plaatsen en is 't wondelen in de boschjes steeds opnieuw weer een genot. Maar we zullen nu ook weer eens wat gaan tippelen be sloot Moe, „want 't is zoo zoetjes aan laat geworden". We waren volkomen uitgerust en gingen weer naar huis toe; en ook wa ren we prettig gestemd doordat we weer eens iets uit de jeugddagen van Moe ge hoord hadden. DE ZEE. door BEP v. d. GEEST. Gij groote zee, gij wijde plas Wat hebt gij in uw golven Al menig schip met kostb're last Wreedaardig reeds verzwolgen. En liet gij 't nog maar bij 't schip En bij de kostbare lading Maar grooter offers vraagt gij nog Soms een vader, zoon of gade. Uw stormen jagen ons angstig aan Uw woest gehuil doet on6 beven Dan bidden wij den lieven Heer Spaar den zeeman, spaar zijn leven 1 (Voor de grooten). DE MASCOTTE. door GERARD KEIZER. „Neen, zei bij lachend, morgen mis schien, maar nu nog niet, maar dan in m'n ma chine." Een wolkje trok over z'n Moeder's voorhoofd, toen zij er ineens weer aan dacht, welk een gevaarlijk beroep haar zoon toch gekozen had. „Jongen, wees toch voorzichtig", waar schuwde zij nog, „bedenk, dat er men- schenlevens zijn die hun lot in 'jouw han den leggen, en op jouw kennis vertrou wen." ,^Wees maar niet bang Moeder, ik ben steeds, al zeg ik het zelf, uiterst voorzich tig als ik in de lucht ben, en ik heb nog nooit m'n leven gewaagd, met het doen van gevaarlijke evoluties en het vertoo- nen van experimenten." „En daarbij Moeder, en meteen haalde Herman een zilveren kruisje uit z'n vest zak, en daarbij heb ik altijd toch nog mijn mascotte bij me „Ja, jongen, zei Moeder gerust gesteld, en dit is een mascotte waar je wèl op kunt vertrouwen, beter dan die duiveltjes en andere rare wezentjes, die de mensohen tegenwoordig in hun auto's hebben han gen Den volgenden morgen was Herman dus op z'n nieuwe betrekking begonnen, en, 't moet gezegd worden, hij had er heel veel schik in, ofschoon hij dien morgen toch nog niet de wolken in ging. Alleen werd hij door de bureauchef van het een en ander op de hoogte gebracht, met ieder lid van het personeel, die hier bij de E. R. -V. hun werk deden. De bureauchef slelde hem achtereen volgens voor aan het kantoorpersoneel en nog vier andere piloten, die hoogstwaar schijnlijk, dacht Herman, geen buiten dienst momenteel hadden. Toen de chef hem had voorgesteld, drukten de andere piloten Herman de hand, en toen ging hij, met de chef, naar de groote vliegloods, waar de machines, die geen enkel smetje vertoonden, waren ondergebracht. Als wonderlijke groote vlinders stonden zij daar, werkloos en het scheen, alsof er nooit geen leven in zou kunnen komen. Dat wist Herman echter wel beter. De chef ging hem voor, en terwijl hij op een groote machine wees, die een eind verder in de loods stond, zei hij „Dit is nu uw machine, daar zult u mee vliegen, het is de R 307, besloot de chef en eenslaps loosde hij een diepe zucht. Verwonderd keek Herman hem aan. „Ja, begon de chef zich met moeite be- heerschend, ja dit is de machine waar mijn zoon mee gevlogen heeft toen het verschrikkelijke ongeluk gebeurde „Als het niet te onbescheiden is, vroeg Herman, wilde ik vragen, of het misschien het vliegongeluk is van piloot Peterson, dat- ik onlangs in de krant heb gelezen?" „Ja, zuchtte de chef, dat was mijn zoort, mijn trots, en nunuis hij niet meer Herman zweeg kieschheidshalve en be gon maar spoedig over iets anders te spre ken. „Ziezoo, zei de chef ten laatste, die nu al-weer over z'n ontroering heen was, zie zoo, en nu moet ik u nog even vertellen, dat u deze dag nog geen buitendienst hebt en u dus deze dag benutten kunt, zooals trouwens alle hier werkende piloten doen, om uw machine eens grondig na te kijken en schoon te maken." „Morgen vroeg vangt uw dienst aan, precies om 7 uur komt hier één passagier, die vooruit al gezegd heeft, dat hij, kost wat kost, om 12 uur in H. wil zijn „Uitstekend ohef, zei Herman, als de machine goed is zal ik wel zorgen, dat u over mij niet 'te klagen hebt Na hem nog een paar nuttige wenken en raadgevingen te hebben gegeven, ver liet de chef de vliegloods en Herman ving met zijn werk aan. Al een half jaar was na het bovenver- haalde vervlogen en Herman beviel het best in zijn betrekking. Met de piloten van de maatschappij was hij al spoedig de beste maatjes en hij was ook zeer gezien bij z'n superieuren. (Wordt vervolgd). ONS BROERTJE. door CISCA en KEES ALKEMADE. Wij hebben 'n lief klein broertje. Het is pas één jaar oud Hij kan een beetje loopen En is ook wel eens 6 tout. Laatst ging hij met zijn moeder Op reis en met den trein Dat vond hij toch zoo heerlijk Hoe zou het anders zijn! Hij huilt ook wel eens even, Maar dat is gauw voorbij. Hij lacht meest en hij schatert En doet zoo net als wjj. WALEWEIN EEN VERHAAL UIT DEN RIDDERTIJD door ANT. OLDE KALTER. XXIII. Binnen weinige oogenblikken waren alle priester® gebonden, terwijl de aanvallers een twist begonnen over het verdeelen der goederen. Plots weerklonk een schreeuw; een der monniken had zich weten los te rukken. Als de weerga schoten twee Sak- sers toe, dooh de monnik was reeds het bosch in gevlucht. Dit feit leidde er toe, dat de overige priesters nog zwaarder werden gekneveld. Een weinig later werd den monniken door den aanvoerder der Saksers bevolen, voor dezen uit te loopen naar een bepaal de plaats. N» een kwartier gaans, kwamen zij op een open plaats aan, welke zeer waarschijn lijk aan de Saksers bekend was. Spottend vroeg nu Odgar aan den abt Gallinus„Zeer gaarne, heer monnik, zou- I den wij eens een mis zien opdragen door u of uw© onderhoorigen; zoudt gij zulks eens niet voor ons plezier willen doen?" [f Gallinus behoorde niet, zooals de meeste priesters uit dien tijd, tot de onwaardige dienaren der Kerk; hij was een vroom en edelmoedig priester, zooals wel mag blij- ken uit de woorden, welke hij Odgar tea antwoord gaf. „Wel ligt het in uwe macht, om op dit I oogenblik tien kloosterlingen benevens I twee abten het leven te ontnemen, doch I daarvoor schrikken wij geenszins terug: f liever sterven wij den marteldood dan ter F wille van uwe spotzuoht het heilig Misof fer op te dragen!" Hierop begonnen de Saksers luid te f' lachen. Spottend riep Odgar uit: „Bij Do- nar en den hamer van zijn vuur, heer mon nik, uwe woorden zijn die van een stout moedig man!" Vloekend traden nu de twee mannen die I den ontvluchten monnik waren gevolgd, uit het kreupelhout te voorechijn. Zoodra zij het verwonderde gezicht van hunnen aanvoerder zagen, schreeuwden zij: „Bij Wodan en het vuurgevecht, de kaalkop is den dans ontsprongen!" Toen de edelmoedige abt Gallinus deze woorden hoorde, versoheen er een tevreden I glimlach op zijn gelaat; zacht sprak hij: I „De Heilige Maagd zij dank; wellicht haalt Paulus hulp; heilige Benedictus, sta ons K ibii" i Een weinig later werd den monnikken in een vurig gebed; ook de andere pries- K ters volgden zijn voorbeeld. Wel stonden zij nu bloot aan den spot I der Saksers, doch dit prikkelde juist tot I inniger en vuriger gebed. Eenige mannen, welke voor ©enigen tijd waren weggereden, keerden nu met het F geroosterde wild terug, wat bij het vuur was blijven liggen; een oogenblik later be- f gonnen de wraakzuchtige Saksers wederom met den gestaakten maaltijd. Plots sprak Odgar tot den abt Gallinus: E „Zoudt gij n'et voor een flink losgeld uwe vrijheid willen, heer monnik?" De aangesprokene .gaf echter dit ant- woord: „Voor dezen dag ten einde is zul- len wij in vrijheid gesteld en gij en uwo F manschappen in boeien geslagen zijn-" „Voor den duivel, zoo hii er is, gij spreekt I in raadselen, eerwaarde heer; mag ik een 1 nadere verklaring van uwe onduidelijke f woorden?" „Zoodra de tijd daar is. zal ik uwe vra- 8 gen beantwoorden; tot zoolang geduld, heer Sakser!" antwoordde de abt lang- g zaam. „Bij de geit van de godin Orsinia, de kaalkop wordt gevaarlijk; mannen, houdt hem in't oog!" riep Odgar uit, terwijl hij zijn tanden in een slechts half gebraden stuk vleesch zette. Na dit gesprek werd er geen woord van j beteekenis meer tusschen de beide partijen I gewisseld. Terwijl de monniken den tijd doorbrachten met bidden, wierpen de Sak- I sers zich behoudens vijf wachters, op den grond om uit te rusten, niet het minst be- i zorgd, dat er eventueele hulp zou kun- nen opdagen. Bijna drie uren verliepen, zonder dat er iets voorviel, dat noemenswaardig is; de mannen overlegden reeds wat zij met de i monniken zouden uitvoeren: hen na een geduchte aframmeling het bosch injagen? I Hen ophangen?; touwen waren genoeg I aanwezig. Of hen medevoeren om hen zoo- I doende een flink losgeld af te persen? I Maar dit laatste had vele bezwaren; mochfc I hen eens een Keltisohe krijgsbende ontmoe- ten, dan zou het er slecht met hen voor- f staan. Ten laatste kwamen de vrijbuiters over- I een, dat zij de monniken een geduchte af- f rammeling zouden geven, en hen daarna, zonder hen iets van waarde te laten, het r bosch in te jagen. De aanvoerder stond op en riep luid I tot zijn makkers: Mannen, vat ze en geef ze 'n geducht pak slaag, waarna ge zeestuk voor stuk het bosch kunt injagenzorg j echter vooral dat de rakkers geen wapens I of andere voorwerpen van nut behouden; - grijpt ze!" (Wordt vervolgd). I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 8