CORRESPONDENTIE. Jo Hoogervorst, Ter-Aar. Ik dank je wel Neefje, voor je goeie be doelingen, maar wacht nog een paar jaar tje*, dan zal het rijmen beter gaan. Dag Joke. Groeten aan vader en moeder 1 Bia Kohechulte, Leiden. Je zegt „Ik heb nu goede moed gevat, om met versje* door te gaan, hoe vindt u dat?" Ja, wat zal ik hierop antwoorden. Diohton is moeilijk. Kost veel tijd en voorbereiding en daarenboven is noodig: „Aanleg". Zonder die gave helpt zelfs geen oefening. „Oefening baart kunst", zegt men, maar om te dichten (niet rijmen) is meer noodig. Ik ben nu reeds heel blij, met jouw goeie wil. Dat is al heel veel. Dag lief Nichtje! Groeten aan vader en moeder en Anty! Maak eens een verhaal tje in de vacantiel Nel v. cL Hoorn, Langeraar. ls nu de photo-album in je bezit? Wat heeft dat lang geduurd 1 Dag Nelleke! Groet vader en moeder, Lena en Jo en de grooto Adriaan! Otto R ij 8d ij k, Voorschoten. Wie is de dichter van „Nieuwjaarsprins je Al* jij dat was, kwam ik een* kijken naar dat wereldwonder 1 Dag Ottol Nelly Mooyekind, R'veen. Foei Nelly, durf jij te zeggen, dat je nog nooit hebt meegedaan. Dat i« toch zeker niet aardig van je! Je moet altijd mee doen? De prijzen zijn altijd waard een kansje te wagen, zou ik zoo zeggen. Dag Nelly! Met Kerstmis zie ik je weer?? Johanna en Theo Zevenho ven, Boskoop. Ja jongens, ik was blij jullie te zien. Het. prijsje komt zeker den volgenden keer. Blijven volhouden! Een* moet het lukken. Het opstelletje van Johanna zal ik bewaren tot later, als de kalender weer „Herfst" wijst. Dag Jo en Theo! Veel groeten aan vader, moeder en alle broertjes en zusjes en nutot Kerstmi* I Nanda en Sjaantje Bontje, B v e e n. Ik zou het ook le\ik gevon den hebben, als ik jullie beide een prijs had kunnen laten bezorgen. Jullie had een prijs verdiend, en ik laat uit waardee ring voor alle moeite de opstelletjes plaatsen. Dag lieve Nichtje*! Ploontje Walraven, Bode graven. Dat versje over de „Octo- bermaand" is een plaatsje waard, als ik hier en daar een woordje in het gelid zet. Zoo zullen we doen Ploontje en het bewa ren voor „October". Zie dan eens! Dag lief Nichtje! Groetjes thuie! Anna van Teyllingen, Zoeter- w o u d e. Een versje maken valt niet mee, hé Anna! Je moet maar goed de versje* lezen van de andere Nichtjes en dan deze de kunst afkijken. Zul je? Dag Anna! Veel pleizier in de vacantie. Antoon Peerdeman, Woerden „Een bange Droom" wordt geplaatst. Zie de volgende week eens! En zie ik je ook bij den volgenden wedstrijd Antoon! Ik zal eens goed toekijken. Por je vrien den eens aan, die ook de L. Courant heb ben. Dag Neesje! Groeten thuis. Hierbij zullen we het voor vandaag la- ton. De volgende week ga ik door met het beantwoorden der brieven. Prettige vacantie! Voor U allen Je hand! O o ra Wim. RECTIFICATIE. Jullie hebt zeker wel bemerkt, bij het lozen der versjes over „De Zee" dat de plaatsing niet in orde was. Zoo zagen we een zevenjarig Nichtje met „De Zee in vier vormen". Hier wa* de maakster Gretha Haverkorn, maar op de- zo plaat* had Annic Heetveld moeten ■taan met „Naar Zee'. Dan had de opvolging der verzon, dje voor een prijs in aanmerking kwamen moe ten zijn, zooals ik zei verleden week on der: „Het resultaat?' Dus: No. 1 Nelly Righart van Gelder. No. 2. Gretha Haverkorn. No. 3. Anny van Diest. No. 4. Bertie Fleur. No. 5. Hekkesluiter. Dit wou ik nog even zeggen! Oom Wim. WIE ZIJN JARIG? VAN 30 JULI TOT 5 AUG. 30 Juli: Rika Vollebregt, Zegw. weg H 35 Zeg waart- 30 Juli: Koosje v. d. Wiel, Meidoomstr. 32, Leiden. 31 Juli: Johanna Rutten, Bleijswijk 62. 31 Juli: Joop de Koning, Hugo de Groot straat 12, Leiden. 1 Aug.: Trina v. d. Hoeven, Schenkelw. 0 83 Zoeterwoude. 2 Aug.: Tinus Heemskerk, F SO idem. 2 Aug.: Nelly Bronsgeest, Koninginnel. 3 Aug.: Jan de Does, Geeregr. 38. 4 Aug.: Adrie Grimbergen, Voorstr. 41, Katwijk aan Zee. 4 Aug.: Adriaan v. d. Voet, Boerhaave- straat 17, Voorhout. 5 Aug.: Bep de Groot, Bloemisten!. 24. 5 Aug.: Albert Boots, Kerkstraat 70 te N oord w i j ke rhou t. 5 Aug.: Freek Friesema, Levendaal 26. 5 Aug.: Tieneke Plouvier, H. Rijndijk 35 Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien, maar dien dag ver gat bij de raadsels in te sturen, doe dit alsnog. Oom Wim. VAN ALLES WAT. VACANTIEWERK. Een vraag: Wie zou kans zien, een zin te maken, waarin acht w. w. voorkomen, waarvan er zeven in den Onbepaalden Wijs voorko men, zooals in de volgende zin: Ik had nooit gedacht, dat je mij zoolang zou hebben kunnen durven blijven zitten laten wachten. En wie kan zinnen als de volgende ma ken, waarin twee dezelfde woorden naast el kaan staan, al is het dan ook met an dere beteekenis. Moet je in het magazijn zijn? En nog wel met je goed goed aan. Wat 'n weer weer is het vandaag? Ga je naar Hindeloopen loopen. Cf liever te Knocke knokken. Ik zag veel vliegen vliegen. En daar was geen enkele bij bij. Ga naar huis, want je waait zoo dade lijk van den weg weg. Hij kijkt onder de deur deur. Of zooals de dichter weleer zong: Ik zal mij op deez' wagen wagen, Die mij zal naar Leiden leiden. God zal hem met plagen plagen, Die in andermans weiden weiden. Hoe verstaan wij dat? De heeren van Slooten, die gToeven om hun sloten slooten en sloten de sloten met ijzeren sloten. Hoe heet-en deze 5 Europeesche hoofd steden? Damamster Holmstok Hagenkopen Bijspa Lijnber Om te weten welk cijfer beneden 10 men bedacht heeft: Verm. het gedachtegetal met 3 Deel' het door 2. Verm. de uitkomst met 3 Deel het door 9. Vermenigvuldig dit met 2 En het getal is gevonden. Oom Wim. OPEN BRIEF AAN 00M WIM door AL YD A AGTERBERG. Waarde Oom, U vroegt mij laatst in onze krant een versje over zee of strand. Nu vraagt men mij uit Boskoop weer: „waarom zie ik geen verzen meer?" gij koost altijd een goede stof maar nu, nu zwijgt gij als een Ik stel uw achting zeer op prijs maar_ raakt een beetje van de wijs; mijn leerstof wordt zoo uitgebreid, dat ik voor dichten heb geen tijd. Mijn vakken zijn er meer dan tien gelooft ge niet? gij zult het zien: 'k Leer Meetkunde en Algabra daarbij de leer der Logica bij Polen, zeeën, landen grens, leer 'k ook het lichaam van den mensch ook vele talen, nieuw en klassiek en doe dan ook nog aan muziek. Ik naai, ik maas, ik stop, borduur voegt daarbij kennis der natuur, 'k leer zinsverband en Belletrie en evengoed de Botanie, dat ik al zoo geen kniesoor word, daarom beoefen ik de Sport. Op al die vakken, 't is geen bluf, peins ik mij alle dagen suf en 'k heb er nog een aantal meer genoeg. Gij ziet wat 'k zoo al leer, als gij daarom geen verzen ziet wees lief, veroordeel mij dan niet. Maar later, op een and'ren keer dan dicht ik zeker nog eens weer Ons Jeugdblad heeft mijn sympathie maar tijd, och neen. die heb ik nie nu roept de studie mij alweer de groeten dus, ik heb de eer. Ten slotte dit nog even., weet dat ik: ons Jeugdfblad nooit vergeet. 0, DIE SNELTAX door GRETHA HAVERKORN. Wijze: „O, die K. R. O.-Boys." Wat gaan de tijden toch vooruit, in Leiden Het kost je bijna haast geen duit, in Leiden Want kom je daar dan aan per trein, in Leiden Dan loop je niet maar rijdt heel fijn, in Leiden Refrein: O, die sneltax, o, die sneltax Bijden moet je maar; O, die sneltax, o, die sneltax En 'n duppie kost het maar! En moet je naar den dokter toe, in Leiden Maak je dan maar volstrekt niet moe, in Leiden Neem dan de telefoon te btfat, in Leiden De sneltax is hier steeds paraat, in Leiden Refrein: (alsvoren). Waar men ook is, waar men verkeert, in Leiden Men doet voornaam en heel geleerd, in Leiden Want heusch je steekt je hand maar op, in Leiden En daad'lijk staat je auto stop. in Leiden Refrein: (alsvoren). En daarom allen, groot en klein, in Leiden Gaat nu uit rijden, het is fijn, in Leiden Al doe je het maar voor de mop, 1 in Leiden Je hebt pleizier en vast geen strop, in Leiden Refrein: (alsvoren). Hetzij bij dag, hetzij bij nacht, ia Leiden Bij zonneschijn en maanliohtpracht, in Leiden Het leven gaat er snel voorbij, in Leiden En daarom zingen wij thans blij, in Leiden Refrein: (alsvoren). AAN ZEE door MIEN DEN HOLLANDER? De zee zingt zacht een liedeke Op zoete melodie, De golven fluist'ren woordekens In zuivere harmonie. Ze buitlen op en door elkaar, Een dartel, lustig spel, Fonteinen spuiten, ijl en fijn En dalen wondersnel. Om uit te loopen aan 't strand, Tot bruisend, helwit schuim, De watermassa's heffen zich Omhoog, vol scherts en luim. NAAR ZEE door BEP LOOGMAN. Komt knapen en meisjes, we gaan naar zee, Falderire, Faldera! We nemen vormpjes en echepjes mee, Falderire. Faldera! We maken een zandtaart kant en klaar En wie ze lust, die eet ze maar. We bouwen ook een zandkasteel Falderire, Faldera! Met torens en vensters hoog en veel, Falderire, Faldera! Ik hoop, als de'vloed aan 't komen gaat, Dat ze ons kasteel met vrede laat. NAAR ZEE door LUCIA v. d. VOOREN Als het weer vacantie is Dan gaan wij weer naar zee, Wij nemen brood en zuurtjes mee Wie gaat er met ons mee. Als wij aan zee gekomen zijn Dan spelen we in het zand. En bouwen dan een fort zoo groot, Dat je er in wonen kan. En als wij 'e avonds moegespeeld Weer naar cm* huis toe gaan, Vertellen wij de pret aan Pa, Die niet is meegegaan. NAAR ZEE door JO VINK. Hoezee! hoezee! we gaan naar zee Met heele vlugge passen; We nemen schep en emmer mee En gaan dan heerlijk piassen. Daar in dat heerlijk mulle zand, Daar kun je pas, fijn spelen. De kousen, schoenen aan de kant, Wie zou zich nog vervelen? En dan maar vlug het water in, De druppels spatten rond, We hebben het goed naar onzen zin: 't Water is gezond! NAAR ZEE door TINT GODDIJN. Het is heel mooi weer vandaag! Wie gaat er met ons mee? Waar gaan jelui dan wel naar toe? Wel, wij gaan naar zee! Naar zee! Men hoort niets anders meer En alles helpt mee. De zon zegt: „Ik moet schijnen, hoor, Want ieder wil naar zeel" Naar zee! dat woord kent iedereen, Tot zelfs de baby mee: Die brabbelt in zijn eigen taal „Na zee, na zee, na zee!" NAAR ZEE door GEERTJE VAN GERVEN. 't Is gauw weer vacantie, 'k ben zoo verblijd, Uit is 't dan met leeren voor 'n heel langen tijd, Dan kunnen wij spelen en zijn heel tevreê Maar 't mooiste van alles is, we mogen naar zee. De mooiste idealen verzinnen wij thans: Moe zegt, als jullie dat doen, dan ben je wat mans, Wij tellen de dagen en eindelijk, o jé! Daar is de dag van ons vertrek naar de zee. Eerst 's morgens vroeg wakker en vlug uit 't bed, Dan keurig gebeden, gewassohen, heel net, De boterham was nooit zoo vlug er ooit in, Heel netjes, en zeker naar Moeder* zin. Dan gaan we te samen, heel fijn met een boot, We genieten zoo heerlijk en voelen ons groot, We zien in de verte de duinen reeds staan, En juichen zoo vroolijk. Men laat ons be ja an En eindelijk daar ligt de boot stil en aan, En kunnen wij vroolijk naar zee samen gaan. AA ZEE Nu ga ik vertellen, ik hoop dat gij allen Mn niet in de reden zult vallen, Waht ach, ja, warempel mijn gemoed is zoo vol Wij hebben genoten, geschaterd van lol Ja, toen wij daar kwamen zoo heel blij van zin, Zei Moeder, toe kinders, het water maar in!" Dat- kunt u begrijpen! We waren er bij als de kippen, Om in een minuut in het water te wippen, We spartelden en dartelden als visschen in 't rond Het ie voor ons allen zoo frisoh en gezond. Ook bouwden we kasteelen met grachten er omheen En rolden van den hoogsten duin naar beneên. We genoten zoo heerlijk, zoo veel al* 't kan, Toen kwam tot ons blijdschap een echte pindaman We kregen elk een pakje, dat vonden we fijn, Want t is heel natuurlijk dat dit er moet zijn, Wij zongen zoo vroolijk, zoo lustig, content, Pinda Pinda, lekka, lekka, vijf cent- Maar ben ik gelukkig en win ik een prijsje, Dan zing ik nog vroolijker, want ik ben heusch een meisje Want ik ruik ook zoo graag aan een fleschje odeur Dan krijg ik van louter blijdschap een kleur, Bij de volgende zeereis don ruik ik zoo fijn, En zal er toch zeker heel dankbaar voor zijn. Want bet verhoogt toch de vreugde; gelooft u dat wel, Dat ik nu reeds de uren al tel? Ik verlang naar den uitslag en sluit heel geleerd, Met de hartelijkste groeten van uw nichtje Geeri. WALEWEIN EEN VERHAAL UIT DEN RIDDERTIJD door ANT. OLDE KALTER. XIX. De vreemdeling stak, zoodra hij onze reizigers bemerkte, zegenend zijn rechter hand omhoog, terwijl hij langzaam sprak: De vrede Gods vergezelle U op Uwen tocht edele heeren, doch zoo ik zie voert Gij het wapen der Kelten op Uw schild; zoo juist werden wij, dat wil zeggen, onze eerwaarde prior Gallinus met zijn mede broeder de onderabt Coponus en tie» on- derhoorige kloosterbroeders, door wraak zuchtige Saksers overvallen; allen werden gevangen genomen en naar hunne geheime legerplaats overgebracht; slechts mij ge lukte het te ontkomen, en zoo Gij goede Christenen zijt, gebiedt de ridderplicht U ons te helpen; gaat dus met mij om mijn eerwaarde medebroeders en vaders uit de handen der spotzuchtige Saksische boeren te bevrijden". „Dezelfde vrede, vriend monnik, zij even eens met U, hoewel zij het dezen dag tot dusverre schijnbaar niet wae, doch Gij spreekt van een overval door Saksers op Uw gezelschap; hoe groot wa* het getal dier Saksische lummels?" sprak Walewein tot den onthutsten monnik. „Hun getal, edele ridder, bleef gewi* niet ver van de twintig'1. „Dan zult Ge gaarne toegeven, eerwaar de heer, dat wij gedieën, U medegerekend, het onmogelijk kunnen opnemen tegen die Saksische vrijbuiters, tenzij we de hulp in roepen van den geduchten ridder Fionkal den Zomelinge". „Tegen Uw laatste woorden rijzen vrij groote beswaren, want de lummels bewaken de wegen, die derwaarts leiden". „Dan zie ik helaas geen middel om U te redden, heer monnik, weshalve ik U voor stel Uwe vragen elders te stellen „Edele heeren", kermde nu de monnik, weshalve ik U voorstel Uwe vragen elders te stellen „Edele heeren'1, kermd enu de monnik, „helpt mij in den naam van alle heiligen en van de Maagd Maria, want indien Gij zulks niet doet, zullen mijn medebroeder* gewis den marteldood sterven''. „Staak je geschreeuw, dwaze monnik, dat helpt je immers niets; verklaar mij eerst eens hoe je gezelschap met die Sak sische boeren in aanraking kwam Och. heer Ridder, wij waren op weg naar Londen, waar de groote bidweek dit jaar zal worden gehouden; de overval ge schiedde ongeveer een uur ten Zuiden van den burcht van Fionkalden Lomelinge en deed zich al* volgt voor: plotseling sprong de geheele troep Saksische vrijbuiters vanuit het struikgewas te voorschijn, en, zonder dat wij in staat waren eenigen te genstand van beteekenis te bieden, waren allen behalve ik gebonden; het gelukte mij, me los te rukken en het bosch in te vluchten; wel werd ik door eenigen ach tervolgd, doch ik kon me, door me in het struikgewa6 te verbergen, redden; toen de mannen eenigen tijd later terugkeerden naar hun overige kameraden, ben ik naar hier gevlucht". „Ik wil gaarne trachten, U en de overig© priesters te helpen, maar de eenigste ma nier, die tot dit doel kan leiden, is de hulp in te roepen van Lomelinge; plaats u bij Adelbrecht op het paard, dan zal ik probeeren den burcht te bereiken. Adelbrecht sprong van zijn paard, ten einde de monnik behulpzaam te zijn bij het opstijgen. Zoodra beiden gezeten waren, sprak Wa lewein tot. den monnik: „hoe is uw naam eerwaarde vriend?" „Bij het afleggen mijner kloostergelof ten schonk men mij den naam Paulus edele ridder; indien Gij echter tegen het zeggen van uwen naam geen bezwaar hebt, zou ik ook dezen gaarne vernemen!" „Ik ben geheeten Walewein en mijn schildknaap doopte men Adelbrecht, vriend monnik". In gestrekten galop reden zij ondertus- 6ohen voort in Noordelijke richting: elk moment wa* kostbaar; de monnik, die niet gewend was paard te rijden, schom melde van de eene zijde naar de andere: krampachtig hield hij zich aan het zadel vast» Een kwartier hadden zij ongeveer zoo gereden, toen plotseling van achter een boom drie welgewapende mannen te voor schijn sprongen en hen toeschreeuwden: Geeft u allen terstond over, zoo uw leven u lief is, want bij den duivel, die ons goed gezind is, indien Ge zulks niet doet, zult Ge uwe stoutmoedigheid met den dood bekoopen Walewein dacht er echter in 't geheel niet aan zulks te doenintegendeel, zijn paard de sporen gevende reed hij op d© aanvaller* in onder den uitroep: „Uit den weg, schurken, of ik zal u onder de hoe ven van mijn paard verpletteren!" i (Wordt vervolg*?).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 8