Jt
Zaterdag 22 juli 1933 de leidsche courant tweede blad pag. s
ONZE PRIJSVRAAG.
26 Nichtjes gaven aan mijn roepstem
gehoor.
Ik dank ze allen voor hare medewer
king.
Ik zei verleden week, dat ik de vijf bes
te versjes zou laten afdrukken. Deze ont
vangen dan ook een flesohje eau-de-colog-
ne vooraf en dan laat ik de zeven overige
flaconnetjes verloten onder de 21 over-
blijvenden. Do prijsjes worden thuisbe
zorgd.
HET RESULTAAT?
De volgende namen der gelukkige Nicht
jes laat ik hier volgen, terwijl hieronder
in dezelfde volgorde haar versjes worden
geplaatst.
1 Nelly Righart van Gelder, Leiden.
2 Gretha Haverkorn, Leiden.
3 Anny van Diest, Sassenheim.
4 Bertie Fleur, Leiden.
5 Hekkesluiter, Leiden.
6 Duinroosje, Leiden.
7 Tina Goddijn, Leiden.
8 Annie Heetveld, Leiden.
9 Ria Kcbschulte, H. de Grootstraat 3.
10 Truus de Haas, Leiden.
11 Geertje v. Gerven, Schenikelweg, Zoe
ter w oude.
12 Nelly Niekerk, Warmond.
Zietdaar de uitslag van onze prijsvraag.
Wat rost me nu nog te zeggen? Ik dank
u allen, die meededen en die nu zoo onge
lukkig zijn geweest en bij loting geen prijs
verdienden mogen bedenken, dat bij lo
ting altijd een groote meerderheid is, die
niets ontvangen. Denk nu niet, dat on
der de 21 verzen, die ik niet tot het eerste
vijftal rekende, er geen enkele meer
waard was, om in ons Hoekje een plaats
te vinden.
Neen, dat is niet het geval geweest. Ik
wil hieronder er eens een paar laten hoo-
ren van een Nichtje van zeven en acht
jaar.
AAN ZEE
door RIA KÖHSCHULTE
't Is zoo heerlijk in de zee,
Jongens, meisjes ga je mee?
Het leeren is nu tijdelijk gedaan,
Haast je wat, doe je badpak aan!
Jongens, meisjes, ga je mee,
Heerlijk baden in de zee?
Eerst wat zwemmen, dan wat stoeien,
Dan verder met een boot gaan roeien,
En zijn wij uitgespeeld en moe
Gaan wij gauw naar de duinen toe.
Wie wil dus met ons mee
Fijn een dagje naar de zee?
En nu wil ik ook Anty Kohschulte eens
la/ten zeggen, hoe zij „Aan Zee" beschrijft.
AAN ZEE
door ANTY KOHSCHULTE.
Heerlijk spelen aan de zee
Kom wie doet 'er met ons mee?
De zon schijnt nu zoo fijn
Wie zou er nu nog binnen zijn?
Bergen scheppen aan het strand,
Tot de zee komt aan de rand.
Dan de vlag geheschen op de top,
En wij met ons drieëën er bovenop.
„Kom zei moes, 't is nu gedaan.
Nu moeten wij weer naar huis toe gaan.
't Was juist op tijd, want de zee,
Nam onze mooie berg mee.
En nu tit slot wil ik nog een zevenjarig
Nichtje aan 't woord laten, die een heel
aardig versje instuurde over:
DE ZEE IN VIER VORMEN
door GRETHA HAVERKORN.
Naar zee, naar zee, daar gaan we heen!
Naar zee, naar duin en strand;
Naar zee, waar frissche zeewind waait,
Naar zee, waar zonne brandt!
Aan zee, voelt men zich daad'lijk tih-uis,
Aan zee, bruischt 't Hollandsch bloed;
Aan zee, geniet je en je droomt,
Aan zee, nu eb, dan vloed!
In zee, vermaakt zich iedereen,
In zee, is groot en klein;
In zee, moesten geen kwallen zijn,
In zee, daar is het fijnl
Op zee, het groote watervlak,
Op zee, op 't zilte nat;
Op zee, te dobb'ren in een boot,
Op zee, door 't schuim bespat!
Naar zee, aan zee, in zee, op zee
Is 't fijn, dus roep ik luid
Naar zee, aan zee, in zee, op zee,
Neemt daartoe het besluit!
NAAR ZEE
door ANNIE HEETVELT.
Wanneer het weer vacantie ie,
Dan gaan wij fijn naar zee,
Wij nemen ballen, emmertjes
En ook de schoppen mee.
Dan zetten wij voor een tijd
Het leeren aan de kant
En spelen nu naar hartelust
Met water en met zand.
En zijn wij van het spelen moe
En is de dag voorbij,
Dan gaan wij vlug weer huiswaarts toe,
Wel moe gespeeld, maar blij.
Nu zal ik laten volgen de vijf versjes,
die voor een prijs in aanmerking kwamen.
NAAR ZEE
door BERTIE FLEUR.
Wat is er heerlijker te denken
Vacantie, en 'dan naar de zee
Het strandbezoek kan pret slechts
schenken,
Wij nemen schep en emmer mee.
We gaan in zee zoo heerlijk plassen
Maar niet te ver, dat mag niet, neen,
Want golven kunnen je verrassen:
Maar fijn, dat is 't aan de zee.
Dus komt eerdaagsch weer de vacantie
Dan 6taat er vast op ons program,
Een tocht naar zee en strand en duinen
Natuurlijk met de Blauwe Tram.
Ziedaar Oom Wim, onze gedachten,
Toen U een vers vroeg van de zee,
Wij zenden 't u, terwijl wij wachten
Of U soms zegt: ,,'t valt me mee!"
AAN ZEE
door HEKKESLUITER.
Een gedicht uit plicht
Gelakt niet licht.
Maar een geurig prijsje,
Doet kweelen een wijsje.
En dan over de zee,
Daar doe ik aan mee.
Aan de zee is 't zoo fijn,
Als het nergens kan zijn.
Je doet wat je wil
Eerst lig je heel stil:
Bewonder het prachtig gezicht op de zee
Dan neem je een bal en je speelt er
wat mee.
En dan in het nat,
Hoe heerlijk zoo'n bad!
Je danst hand aan hand
Maar blijf aan de kant
Want jammer van die heerlijke zee:
Zij nam er zoo velen verraderlijk mee.
Met vacantie in zicht,
Nu het schoolwerk verricht,
En al is het wat zwaar,
We komen wel klaar.
Je zorgen op zij, en je boeken aan kant
En heerlijk als echt Hollandsch kind,
naar het strand.
OP ZEE
door ANNIE VAN DIEST.
Schoon is de zee met haar eindloos
golfgeklots;
Met haar zilte nat, begroetend de
vlakke kust;
Met haar bruisende, schuimende
baren, hoog opspattend
Om dan aan der duinenvoet te vinden
de zoete rust.
En telkens weer ruisdhen en bruischen
de golven
Zich verheffend, dan weer dalend,
rustloos al voort.
Weerspieglend het blauw azuur van
den horizon....
Schitt'rend in blijden zonnegloed,
zingend in afwisselend acooord
De zee! Eerst daar gevoelt de
visscher zich thuis!
In 't joelende, ruime sop daar is ie
tevrèe!
En na lange maanden ver van vrouw
en van kind,
Brengt hij zijn buit, zijn gevulde
manden, te rêe.
Maar komen de stormvlagen; breekt
't noodweer dan los,
Buldert luid en wild de woedende orkaan;
Dan., onverschrokken worstelt de
stoere held van de zee,
En bidt den strijd aan om het bestaan.
Zwaar is de strijd vaak met de woeste
elementen
En vol vertrouwen richt hij, om
bijstand, zijn bêe:
„Maria, Moeder, leid ons en bescherm
ons in 't gevaar",
„Breng ons behouden in veil'ge haven,
o Öterre der zee"l
AAN' ZEE
door NELLY RIGHART v. GELDER.
'k Lig onbeweeglijk in 't goudgelig zand,
Van 't onvolprezen Noordzeestrand.
Ik staar, al droomend, in het rond,
Met dank voor 't schoon, dat ik
hier vond.
Omhoog zie k wolken, wit als wol,
En voor mij uit, mysterievol
Het altoos durend golvenspel
Van eb en vloed; óf kalm óf fel.
Vol aandacht luister ik naar 't lied
Der zee, waarvan i'k blij geniet.
Brengt iets wel klaarder schoonheid
mee,
Dan wel de zonbeschenen zee?
k Lig onbeweeg'lijk in 't goudgelig zand,
En weet, ik heb de zee m'n hart verpand
DE OPLOSSINGEN VAN DE RAADSELS
VAN VERLEDEN WEEK WAREN:
Opl. I: Omdat het bed niet naar ons
toekomt.
Opl. H: Februari, want dat is de kort
ste maand.
Opl. III: De meter groeit niet en het
gras wel.
Opl. IVDe zoon van den slager.
Opl. VDoor de koeien niet te slachten.
Opl. VI: Wie het grootste hoofd had.
Opl. VII: Een ander.
Opl. VIII: Tulband.
Opl. IX: Een mensohenneus.
Opl. X: Turkije.
WIE ZIJN JARIG?
VAN 23 TOT EN MET 29 JULI.
24 Juli: Truus v. d. Berg, Hoofdstraat 78
Noodrwijk aan Zee.
25 Juli: Bernard Kiewe, Buitenruststraat
2a, Leiden.
25 Juli: Annie Borstje, H. Rijndijk.
25 Juli: Piet Schamper, Schelpenkade.
26 Juli: Kees Langezaal, Heerenstraat 89
27 Juli: Jan Bots, Lammerschansweg.
28 Juli: Co-ba van Haarlem, Resedastr. 37
28 Juli: Bernard Droge, Rijnsb.weg 9.
29 Juli: Wim Bertels, Heerenstr. 118.
29 Juli: Paultje Fleur, H. Rijndijk
29 Juli: Nol Jongenelen Weth. Juffermans
Laan 26, Leiden.
29 Juli: Aletta Verbij Rietveld, H'woud.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten
wil opgenomen zien, en den naam vergat
bij het inzenden der raadsels, doe dit als
nog, maar dan minstens veertien dagen
vóór den verjaardag.
Paulke Fleur, vestigt de aandacht op
zijn verjaardag volgender wijze:
Op negen en twintig Juli,
Die dag is spoedig daar
Oom Wim, dan ben ik jarig:
Eén van uw Neefjes-schaar.
Ik meld dat beste Oompje
Aan U heel gaarne, want
Dan weet ik vast en zeker
M'n naam komt in de krant.
Voor de correspondentie was vandaag
geen plaats.
De volgende week ga ik door met het
beantwoorden der brieven.
En nu zijn de vacanties begonnen.
Ik wensch u allen een pret
tige, heerlijke en aangename
vacantie.
Ik hoop na de vacantie van velen uwer
een bijdrage te ontvangen over „Hoe ik
mijn Vacantie doorbracht."
Wat goed is, wordt geplaatst.
En nu de hand voor U allen,
Jullie Oom Wim.
MIJMERINGEN
door COR VAN DIEST.
't Is Zondagmiddag. We hebben thee
gedronken; een gewoon alledaagsoh ver
schijnsel; ofschoon op den Zondag altijd:
er wel een feestelijker tintje aan is. Ja,
dat is nu juist als met een vaas bloemen;
dat is wel een beetje vreemde vergelijking
maar toch is dat nu eenmaal zoo! Een
vaa6 bloemen in de kamer geeft altijd een
gezelligen aanblik; maar als er dan nog
een lint met mooien strik om de vaas
bevestigd is, geeft dat meer cachet. Pre
cies zoo is dat met het Zondagsch thee
uurtje. Maar genoeg daarover, anders heb
ik nog kan6 een oude theetante genoemd;
te worden en daar komt mijn jongensna
tuur tegen op! Ik sta nu zoo'n beetje voor
het raam naar buiten te turen. Of ik veel
zie? Och, ik sta in gedachten, waarover ik
nu eens zal gaan vertellen om met goed
fatsoen een schets te maken voor ons
Hoekje. Zou ik schrijven over de dagen,
die nu weer gaan lengen, terwijl de nach
ten korter worden. Nu hoor ik al zeggen,
dat is logica; als het één langer wordt
moet het ander korter worden; e>en dag
blijft toch per slot van rekening 24 uur.
Maar wat dan? Een beschrijving over den
stroomenden regen, die zoo mild over het
aardrijk neerplast, alsof het water bij em
mers tegelijk naar beneden gestort wordt;
en die de ruiten zoo overvloedig afspoelt,
dat het uitzicht naar buiten er geheel
door belemmerd wordt? Jammer, dat het
zoo lang duurt eer het weer Zaterdag is,
het zou anders het werk van ramen zee-
men aan den buitenkant wel besparen.
Gestadig tikt de regen tegen de ruiten;
het begint nu flinker te waaien. De tak
ken der boom-en zwiepen van links naar
rechts; de bloemen staan te trillen en
beven op hun lange stelen. Het water in
de vaart wordt wild opgestuwd en klotst
tegen de in de vaart liggende schuit. Er
is niemand buiten te zien, wie niet hoog-
noodig naar buiten moet blijft thuis, ge
nietende van een heerlijk kopje thee en
wat mooie lectuur; of ook wel misschien
etarende naar de neerplassende regen,
zooals ik nu doe! Daar rijdt nu juist de
autobus voorbij, die van Noord-wijk af
komt; de chauffeur heeft alle ruimte al
leen! Ginds in de verte komt ook de elec-
trische tram aan; het nieuwe vervoermid
del waar, niet alleen ons geliefd dorp, doöh
alle dorpen hier in de streek trotsch op
zijn. Terwijl ik nu hier zoo sta te turen en
mijmeren weet ik nog niet over welk on
derwerp ik nu een schets zal schrijven. Ik
zal nu mijn pen maar ter hand nemen en
over het papier laten glijden; in de hoop,
dat dit nuttig schrijfgereedschap er iets
behoorlijks op zal voortbrengen.
VACANTIE!
door GRETHA HAVERKORN.
VaoantiepretVacantie vreugd
Hoera, zij breekt weer aan!
De tijd van leeren is voorbij,
Men kan genieten gaan.
Vacantietijd, zoo heerlijk schoon,
Wat maakt gij ons verblijdt;
Als nu het weer maar medewerkt,
Door velen zoo verbeid.
Veel plannen zijn daarvoor gemaakt:
Men reist per bus of spoor;
Ofwel met auto of per fiets,
Wij gaan er dan vandoor.
Wij gaan kampeeren in het duin
Dit leven staat ons aan,
Wij stoeien en ravotten daar,
Zijn moe bij 't huistoe gaan.
Of gaat men naar een dorp of stad.
Waar heel wat is te zien;
Dan zijt gij daarvoor dankbaar toch
En., 't komt te pas misschien!
Augustusmaand, ons ideaal
Oh blije, vrije tijd!
Geen zuur gezicht van meester nu!
Slechts leute en jolijt!
En is vacantie weer voorbij,
Breekt weer de schooltijd aan,
Dan zullen wij met frisschen moed
Weer aan het leeren gaan!
VAN JANNEN GESPROKEN.
Er zijn op aarde heel wat mannen,
en daartusschen ook veel „Jannen".
Ik wijs er maar 'n paar soorten aan,
hoewel er nog veel meer bestaan.
Primo: „Jantje laoht en Jantje huilt"
is een, die om 'n wissewasje pruilt.
Geen greintje beter is „Jan Vlegel",
die maakt de kalmste menschen kregel.
Ook 'n nummer is „Jan Publiek"
die zwamt steeds over politiek.
En wie kent niet „Jan Potverdorie",
z'n groote mond eischt steeds victorie.
Een eeuwige sammel blijft „Jan Salie",
al krijgt hij nog zoo op z'n falie!
Daar hebt ge a-1 even weinig &n
als aan m'n laatste: „Jan
Contrarie", van wie je nooit weet
of je visch of vleesch met hem eet!
Als de „uwe" soms 'n Jan mocht zijn,
Dat U er dan een reste,
Die Jan, maar zonder bijnaam is,
Dat is, geloof me heusch, 't beste!
Genoeg, maar nu onze echte flinke Jan,
Zonder bijnaam, is alleen maar een
echte man.
WALEWEIN.
EEN VERHAAL UIT DEN RÏDDBKttTJID
door Ant. Oldekallei.
XVHL
Ridder Walewein begaf zich naar het
midden der binnenplaats, alwaar dirie
krijgslieden wachtten met zijn strijdros
Mirjam; de ridder was geheel geharnast;
geen spoor van weelde, behoudens den
witten vederbos op zijn helm, vertoonde
zich bij hem; achter zijn open vizier fon
kelden zijn blauwe oogen; fier was zijn
gang; moeder zijn woorden, welke hij tot
den schildknaap sprak!
Niet minder fier was zijn verschijning
te paard; eerbiedig zagen allen naar hem
op; over weinig oogen'blikken was zijn ver
trek daa! Reeds werd de burchtpoort door
tien sohildknapen geopend; in de ridder
zaal had hij het korte afscheid genomen.
Daar galmden plotseling de zilveren
klanken der bazuinen, trompetten en
van den toren.
Luid riep nu de Koning, zoodat allen
het konden verstaan: „Heil ridder Wale
wein en zijn schildknaap Adelbrecht!"
Een luid „Heil zij beiden!" was het ant.
woord van de overige aanwezigen
Langzaam reden Walewein en zijn
schildknaap de poort uit, toegejuicht door
Koning Arthur en zijn gevolg.
De teerling was geworpen; Walewein
stond aan het begin van zijn later beroemd
geworden daden, welke tot op den dag van
heden nog onder de menschen worden ver
teld.
„Waarschijnlijk zullen vele dagen ver-
loopen, heer Walewein, voor wij dezen
burcht terug zullen zien; ik verheug mij
reeds, als ik denk aan de vele avonturen,
welke wij in de komende dagen zullen be
leven''.
„Wij zullen zien, wat die dagen ons
schenken Adelbrecht, doch wederkeeren
zonder het schaakbord doen wij niet!"
„Welken weg kiezen wij nu?"
„Den weg, die loopt langs den burcht
van den geduchten ridder Tïonkal den
Lomelinge''.
„Ha, hij die ons heeft bijgestaan in den
strijd tegen de troepen van Tarkwelt, den
vrijbuiter
„Juist Adelbrecht, langs diens burcht zal
onze weg voeren".
Na dit gesprek verzonk Walewein in een
diep stilzwijgen; de ridder dacht na wat
de komende dagen hem zouden brengen;
door het schaakbord te bemachtigen zou
hij zijn naam voorgoed vestigen. Wellicht
brachten de uren, die voor hem lagen, hem
eer, rijkdom, liefde en geluk?
Achter hem lag de burcht, als ware het
een groot grijs steenblok, dat eenzaam op
den groenen berg lag.
Een half uur verliep, zonder dat er eeii
woord tusschen den ridder en zijn schild
knaap werd gesproken.
De reizigers waren intusschen reeds vrij
ver gevorderd; voor hen lag het westelijke
deel va-n het groote Marewoud; de weg,
welke tot dusverre goed was geweest, werd
nu veel smaller en ook moeilijker berijd
baar; hij begon op een soort boschpad te
lijken.
Vroolijk met elkander schertsend, ver
volgden de beide reizigers hun weg; het
woud bestond aan dezen kant meerendeeU
uit grove dennen, terwijl hier en daar de
takken van hooge eiken hun weg zochten
door de kruinen der dennen heen.
„Is U nog van plan een bezoek te bren
gen aa-n den burcht van Fionkal den Lome
linge, heer Walewein?*'
„Dat, Adelbrecht, is er geheel naar, hoe
de gelegenheid zich voordoet".
„Naar ik hoorde vertellen, moet Fion
kal een gul gastheer zijn".
„Uwe woorden zijn zeer juist Adel-
becht; de Lomelinge is een gal gastheer,
vooral wanneer hij vrienden op bezoek
heeft
Hier werd hun gesprek onderbroken,
doordat een voetganger, welke er uit zag,
alsof hij juist in een heet geveoht was ge
wikkeld geweest, naderde; de man was
gekleed in een kloosterpij, welke aan flar
den om zijn mager lichaam hing; de kap
was er afgetrokken.
(Wordt vervolgd).
VAN DRIE KLEINE KIKKERTJES
door PLOON OTTEN.
Drie kikkertjes zaten in 't groene gras,
Van kwek, kwek, kwek,
Ze deden samen een gesprek
Van kwek, kwek, kwek,
Opeens daar kwam de ooievaar
Van kwek, kwek, kwek,
Die stoorde 't trio in 't gesprek.
Van kwek, kwek, kwek,
De ooievaar, die pakte er een
Van kwek, kwek, kwek,
De anderen gingen fluks maar heen
Van kwek, kwek, kwek,
Zoo kwam er een einde aan 't gesprek
Van kwek, kwek, kwek,