ZATERDAG 15 JULI 1933 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAa 8 CORRESPONDENTIE. WIE DEDEN MEE? Voor ik aan hof. beantwoorden ga van eenige brieven, wil ik eerst vertellen, wie mijner nichtjes meedongen aan de prijs vraag om een der twaalf flaconnetjes eau de oologne, die, zooalfl ik zei, ik present kreeg voor twaalf dichteresjes die een versje van minstens twaalf regels en wel over een der vier onderwerpen, naar keuze, konden maken. Nu dan! Ik zal voor vandaag de namen der mededingers laten hooren en zal dan de volgende week de vijf beete versjes plaatsen laten, met vermelding tevens van do twaalf, die in aanmerking kwamen. Ziehier: 1 Tini Goddijn met „Naar Zee". 2 Gretha Haverkorn met „De Zee" (de vier gevraagde onderwerpen). 3 Cor van Haaster met „Naar Zee". 4 Geertje van derven met „Naar Zee". 5 Anny Kohschulte met „Aan Zee". 6 Ria Kohschulte met „Aan Zee". 7 Annie Nulkes met „Naar Zee". 8 Annie Heetveld met „Naar Zee". 9 Jo Vink met „Naar Zee". 10 Anny van Djest met „Op Zee". 11 Bep Loogman met „Naar Zee". 12 Duinroos met „In Zee". 13 Corrie Hoogeveen met „Naar Zee". 14 Bertie Fleur met „Naar Zee". 15 Lucia v. d. Vooren met „Naar Zee". 16 Agatha van Stein, met „Op Zee". 17. Hekkesluiter, met „Aan Zee". 18 Nelly Righart van Gelder met „Aan Zee' 19 Truus de Haas met „Naar Zee". 20 Marie Hoogeveen, Noordwijk met „Naar Zee". 21 Bep v. d. Geest, Warmond aan de Zijl met „De Zee". 22 Co v. d. Geest, idem met „Naar Zee". 23 Mien den Hollandear, Stompwijk met „Aan Zee". 24 Dina van Mil, Zoeter wonde met „Naar Zee". 25 Ida Stikkelman, Leiden, met „Aan Zee". 26 Cily Niekerk, Warmond met „Naar Zee". Hier heb ik nog een woord aan toe te voegen. Cadier en Oor van Diest, twee mijner vaste medewerkers, dus geen Nichtjes, heb ben met een tikje sarcasme een gedicht gel ievend, waaruit hun verholen spijt spreekt dat ik deze fleschjes eau-de-cologno alleen beschikbaar stelde voor de schrijfsters en het manlijk deel onzer medewerkers van deze prijsvraag uitsloot. Geduld dierbare Neefjes, later ral nog ■wel eens een speciale vraag tot u gericht worden. Hoort wat Cadier zegt: AAN ZEE DOOR CADIER. De zee kan mij geen zier bekoren, Alleen al om haar saai gezang. Moet ik het vijf minuten maar aanhooren Dan is 't mij al 'n kwartier te lang. Wat zie je aan dat woelig water 1 Wat zie je aan dat grauwe zand Geef mij maar 't dartel beekgeklater En 't onvolprezen, kleurrijk land. Waarom Tc de zee geen lof wil geven? Waarom 'k van 't zeeschoon gansch niet rep? Ik hoor niet tot de nichten, doch tot de neven, Waardoor 'k geen kans op „Eau de Cologne" heb! En nu onze goeie Cor! DE WEDSTRIJD ALLEEN VOOR DICHTERESSEN. Een wedstrijd alleen voor jongedames Oom Wim, dat is nu vast niet misl Allen zijn nu zeker even dankbaar In 't bijzonder zij, die nu de gelukkige i6. Maar, Oom Wim, zullen zij niet gaan krakeelen, Die nil de gelukkigen niet zullen zijn I Zoo'n heerlijk fleschje eau de cologne Vindt ieder meisjereuzenfijnl Maar neen! ik weet nu toch heusch wel beter (Anders krijg ik het met de dames aan den slag!) Die nu dezen keer een prijs mag winnen Heeft voorzeker een goeden dag! Ten slotte wil ik nog een paar brieven beantwoorden. Tonia K 1 ij n, Leimuiden. Waarom om de beurt? Neen, allemaal ge lijk meedoen, dat is beter en maakt de kans grooter. En nu tot Kerstmis! Dan zie ik jullie alle vier! Daag! Groeten aan ge ouders! Gerard v. d. Plas, N o o r d w ij k. Ik maak je mijn compliment Gerard! Net jes geschreven en zonder fout! Zoo wil ik het zienEn nu altijd meedoen, Gerard Dag jongen! Ook Bank de hand en groet. Nelly Jagers, Rijpwetering. Ja Nelly de raadsels waren ook gemakke lijk en de prijzen buitengewoon mooi! Jammer, dat die ondeugende „Blikman" onze goeie Nelly geen prijsje liet geven. Hierna beter lief Nichtje 1 Veel groeten aan vader en moeder en vooral aan Leny. Voor jou de hand en ook voor Broertje, die ook van de partij was. A a t v. d. Plas, N o o r d w ij k. „In de prullemand terecht" zeg je. Dat kan niet zijn! Dan heb je zeker niet goed ge keken of blijven kijken. Dag Neefje! Groet Lina van me en zeg haar, dat ik ook haar met Kerstmis weer hoop te zien! Dag jon gens! Veel groetjes thuis! En nu gaan we het hierbij laten. Tot Zaterdag! Dag dierbare Neven, dag lieve Nichtjes I Oom Wim. WIE ZIJN JARIG? VAN 16 JULI TOT EN MET 22 JULI. 16 Juli: Gretha Ravensberg, Nieuwstraat 41, Boskoop. 16 JuliJan van Berge Henegouwen, Wal deck Pyrmontstraat, 46, Leiden. 17 Juli: Jan Langebroek, Aloëlaan 49. 17 Juli: Lucia Bernard, Witte Singel 47. 17 Juli: Henk Ravensberg, Nieuwstraat 41, Boskoop. 18 Juli: Simon v. Schaik, Staalwijkstraat 7 18 Juli Aris v. d. Meer E 2 Oud-Ade. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien en dit vergat bij het inzenden der raadsels van den 1.1. gehou den wedstrijd, doe dit alsnog, maar dan minstens 14 dagen vóór den verjaardag. O o m Wim. DE OPLOSSINGEN VAN DE RAADSELS VAN VERLEDEN WEEK WAREN: Opl. I: Horlogekast. Opl. II: Een kruik. Opl. IIIIemand met een houten been. Opl. IVHet leven. Opl. VHaring. Opl. VI: Die wonen in de stad Weenen. Opl. VII: Zeeziekte. Opl. VIII: Schol school. Opl. IX: De Zon. Opl. X: Voorraad. NIEUWE RAADSELS ingestuurd door PIET KOELEWIJN. Raadsel I: Waarom gaat men naar bed? Raadsel II: In welke maand praten de vrouwen het minst? Raadsel III: Ik ken een land, waar des zomers het gras meer dan een meter groeit. Hoe kan dat? Raadsel IV: Wie heeft zijn vader zien slachten? Raadsel V Wat is zomers de beste manier om koe- vleesch voor het bederf te bewaren. Raadsel VI: Wie had in den tachtigjarigen oorlog de grootste hoed op? Raadsel VII: En wie in den oorlog van 1870? Raadsel VIII: Ik ben een hoofdsieraad en een lekker nij, zonder veel van gedaante te verande ren Raadsel IX: Welke neus heeft de Koning van Italië? Raadsel X: In welk land staat de maan altijd in het eerste kwartier? De oplossingen niet insturen. Deze geef ik de volgende week zelf. Wie nog een «tel goede raadsels weet, sture ze op. De oplossingen op een apart stuk papier erbij. Oom Wim. REGENDROPJE door Anna Vollebregt. Marietje wandelt naar de school, Het is al kwart voor negen. Veel droppels kletteren op haar muts Van dikke malsohe regen. Marietje lacht zoo frisch en blij: „Toe val maar kleine dropjes; Op al de kinders van de school Op al die krulle kopjes Ma zegt: van regen wordt je groot En wordt je een flink Marietje, Dus zingt ze luid en opgeruimd Een vroolijk regenliedje! En na den regen komt de zon! Ei hoor de vogels kweelen En daarom kan die regenbui Marietje heel niet schelen. VAN WRAAK EN MISDAAD door CADIER. (Voor de Grooten). I. Nadat Richard Dijkstra jjch in Neder land den grond onder zijn voeten voelde gloeien wegens eenige slordige inbraakjes, eenvoudige roofpartijt.jee en een opzienba- renden moord, door hem gepleegd, was hij door middel van een valschen pas en een uitstekende vermomming over de grenzen gevlucht. En het duurde niet eens zoo heel lang, of ook de Duitsche Justitie stelde er zeer veel prijs op eens nader met hem te mogen kennis maken. Het gelukte Richard, die van alle mark ten thuis was, als matroos aangemonsterd te worden op een koopvaardijschip. Hal verwege de reis geraakte het schip lek en de haast om te zinken was zóó groot, dat van de bemanning alleen Richard en Otto Scherwa, ©en Duitsche matroos, die door een ongeval aan boord zijn rechterhand had verspeeld en uit medelijden werkzaam mocht blijven, zich in de reddingssloep kon den begeven. Drie dagen en nachten wer den doorgebracht op een onbekend en on afzienbaar, woelig vaarwater. Richard roei de wat hij kon om zijn leven te redden. Van navigatie had hij geen kennis doch ge lukkig verstond zijn lotgenoot er de eerste beginselen van. De vierde dag bracht land in zicht. Volgens aanwijzing van het kom pas moest dit het Mountain-eiland zijn. Na een goede landing wees een onderzoek uit, dat het eiland niet door menschen bewoond werd. Ze vonden drinkwater, meeuwen eieren, vruchten en mosselen in overvloed. Die dag deed de eenlxandige matroos bijna niets anders dan eten en drinken: de vo rige dagen toch had hij zoo goed als niets van zijn zoogenaamd en redder gekregen. Otto had door deze behandeling een gron- digen afkeer tegen Richard opgevat. Hij moest toch wel een dier in menschenge- daante zijn om te kunnen eten en drin ken en een hulpeloozen lotgenoot hongerig en dorstig te laten toezien. Zijn leven, dat voelde Otto, was bij zoo'n onmenseh in gevaar De warme, maanverliohte tropennacht vond de beide schipbreukelingen liggend aan het strand. Richard sliep, doch Otto staarde pein- J zend over het zilverkleurige watervlak, j Was het de beklemmende stilte die hem de gedachte ingaf de boot met vruchten te beladen en zich liever aan het noodlot dan zich aan dien harteloozen kerel toe te vertrouwen? Doch daar hij met zijn eene hand niet roeien kon, en hij Richard, on danks zijn wantrouwen, niet hulpeloos wil de achterlaten, bleef hij. De eerste da gén beschouwde Richard zijn metgezel meer als een slaaf dan als zijn lotgenoot. Op zijn bevelen moest Otto hem drink water en voedsel verschaffen. Maar toen veranderde hij als bij tooverslag. De reden hiervan was oat hij in een oester een parel gevonden had, en hij veronderstelde dat meerdere parels hier aanwezig zouden zijn. Richard wist dat Otto een eerste klas zwemmer en duiker wa6 en daar hij dat zelf niet kon, moest Otto dat maar eens opknappen. Op een dag werd Otto door Richard bij den arm gegrepen en riep hij vriendelijk: „Nu kunnen wij rijk worden. Zie hier een parel die ik in een oester vond. Jij kunt duiken. Ik heb drie dagen voor jou moe ten roeien, anders waren wij hier nooit ge komen en nu vind ik het niet meer dan plicht dat jij naar de parels duikt, oude jongen". Kameraadschappelijk sloeg hij Otto, bij de laatste woorden, op den schouder. Otto had slechts toestemmend geknikt. De vriendelijke toon, waarop hij door Ri chard was toegesproken, behaagde hem al lerminst Het paarl-duiken had het gewenschte resultaat. Na een maand van ingespannen arbeid vertegenwoordigden de parels een fabelachtig vermogen. Op een avond zaten beiden op het strand en bespraken het probleem: hoe van het eiland weg te komen. Nauwelijks was het gesprek beëindigd, of Otto overviel eens klaps een angstaanjagend voorgevoel van dreigend gevaar. Zooeven had hij nog vol kinderlijke blijheid zijn rijkdom aan schouwd en zijn fantasie den vrijen loop gelaten over het nieuwe leven, dat hem straks wachtte, en thans dit angstgevoel. Zijn oogen zochten behoedzaam die van Richard en de blik daaruit openbaarde het ergste. Den gan6chen avond bracht Otto door met zelfkwellende vertwijfeling. Wil de Richard hem dood en met. een mes of wurgen? „God sta mij bij", bad hij dien nacht verscheidene malen. De morgen brak aan en er was niets bijzonders geschied. Na het ontwaken der schipbreukelingen bleek Richard buitenge woon goed geluimd te zijn. Op uitbundige wijze sprak hij over den heerlijken tijd dien zij met hun rijkdom zouden hebben in San Francisoo, Nog een paar dagen wil de hij hier blijven. Dan zouden ze de kans wagen om met de sloep in open zee te ko men, waar het lot hun wel eens gunstig kon zijn in den vorm van een schip, waar mede gehoopt werd Amerika te bereiken. Duidelijker dan ooit zag Otto dat Ri chard's kameraad«chappelijkheid niet het stempel der echtheid droeg. Weder werd het nacht. Toen Richard sliep, overwoog Otto nog eens ernstig zijn te nemen maatregel. (Slot volgt). MIJN PLANTJE. door OOR VAN DIEST. Bloemen en planten zijn mijn grootste vrienden en ik doe dan ook niets liever dan zaaien en planten. Nu wil ik daarmee niet zeggen, dat ik daar nu zóó in opga, dat ik voor iets anders geen tijd meer heb en mijn lessen daarvoor verwaarloos. Neen, hoor; dat gaat natuurlijk .voor, maar mijn plantjes zal ik nooit vergeten, daar is al tijd nog wel tijd voor over. Nu had Moe laatst eenige takjes van een zoogenaamd „waterplantje"', (een balse- mine) afgesneden, die mocht ik nu zelf eens opkweeken. Dat was natuurlijk, wat je noemt „een kolfje naar mijn hand". Eerst moest ik nu beginnen met wortel trekken. Wie nu hierbij aan een rekenkun dig probleem denkt, üeeft het juist mis, want bij mijn liefhebberij denk ik niet aan rekenen. En denk nu niet aan kiezen trek ken, want wie daar aan denkt (ik gun de liefhebbers die pret 1) slaat de plank heele- maal mis. Neen, dat worteltrekken is alleen op plantkundig gebied. Lk nam daarvoor een leeg, schoongemaakt jampotje, vulde dat tot den rand toe met regenwater en zette daar mijn takjes in. En nu maar rustig af wachten op de dingen die komen zouden. Ik wachtte niet tevergeefs; na eenige dagen vertoonden zich reeds witte puntjes aan de stengels; toen wist ik dat ik. wat de wortels aangaat, niet teleurgesteld zou worden. lederen morgen keek ik naar mijn stekjes en iederen dag zag ik dat de wor tels weer langer geworden waren, tot ze de vereischte lengte gekregen hadden en ik het gevalletje in de aarde zou zetten. Ik kreeg toen een rood-aard en bloempot, vulde die met goede tuinaarde, met wit zand vermengd, voegde daar nog wat van dat goedje aan toe, wat nu juist niet zoo lekker ruikt, maar voor de planten de noo- dige levensvatbaarheid inhoudt en zette daar mijn stekjes in. Nog wat wit zand daarboven toen de pot weer goed schoon gemaakt en op een schoteltje in de ka-mer. Opnieuw stuitte ik toen op het vraag stuk: „zou hij het doen, of zou hij het niet doen?" Ik telde de knoopen van mijn blouse en eindigde met „ja". Enfin, af wachten en moed houden. Er gingen verscheidene dagen voorbij en steeds zag ik mijn stekjes nog maar niet groeien. Moe zei dat het kwam omdat de wortels zich eerst nog verder moestefl ont wikkelen en vastzetten, dus nog maar wat geduld beoefenen. En ik werd niet teleur- gestled, want op een goeden morgen ont dekte ik tot mijn groote vreugde dat er groene puntjes aan mijn stengeltjes zicht baar werden, die er op duiden, dat er weer nieuwe blaadjes bij zouden komen. Nu groeit mijn plantje voorspoedig op en ik heb al ontdekt dat er zich zelfs al knop jes in vormen, die mooie bloempjes zul'.en voortbrengen. Alleen is het jammer dat die bloempjes hoogstens maar een paar dagen blijven en al gauw afvallen, maar daar tegen staat, dat niet al de bloemen gelijk komen en als er veel knopjes aan de plant komen, zullen we langen tijd van de mooie bloempjes kunnen genieten. OM TE ONTHOUDEN. HOUTSKOOL UIT KLAPPER DOPPEN. In Noord-Celebes heeft zich sedert Mei een eigenaardig „kolenbrandersbedrijf" ontwikkeld. De houtskool wordt gebrand van de klapperdoppen op een even doelmatige als primitieve wijze. Het product, de „arang tampoerang", wordt in partijen van be- teekenis opgekocht door Japanners, die het naar hun moederland exporteeren. De uit voer bedroeg in de maanden Mei, Juni, Juli en Augustus resp. 45.750 kg„ 50.250 kg., 118.775 kg. en 134.350 kg. De exporteurs geven op, dat deze fijne arangsoort gebruikt wordt voor pharma- ceutische doeleinden; mogelijk wordt ze ook gebruikt bij de fabricage van gas maskers, kruit of anderszins. De bevolking van Noord-Celebes vaart er wel bij; zij maakt prijzen van 2.50, zelfs tot 3.per picol, d.i. 1.minder dan voor de oopra en dat voor een bij product, dat vroeger werd weggeworpen. De kosten van bereiding en transport tot Menado kunnen worden gerekend op 1.50 per picol, zoodat er in elk geval weer wat extra's kan worden verdiend. EEN VERHAAL UIT DEN RIDDERTIJD door ANT. OLDE KALTER. XVTL Nauwelijks zaten allen te paard, of Per ceval blies wederom driemaal achtereen op zijn horn, ten te eken, dat de stoet kon vertrekken. Op den terugtocht naar Koning Ar thurs Burcht werd dezelfde weg genom3n als 's morgens; gedurende den terugweg, vielen geen bijzonderheden voor. Ongeveer een uur later kwam de stoet bij Arthurs burcht aan. Koningin Genevere kwam de stoet op de binnenplaats tegemoet. De edele vrou we verwonderde zich ten hoogste over den rijken jachtbuit, welke de jagers met zioh voerden. Zoodra de edelen afgestegen waren, schoten slaven toe om de paarden naar de stallen te leiden. Allen betraden daarna den burcht en gingen naar de ridderzaal. De Koning begaf zich terstond naar zijn zetel, terwijl hij de overigen verzocht ook plaats te nemen. Onmiddellijk schoten dienaren toe om de ledige bekers te vullen en stoelen aan te schuiven. Zoodra allen waren gezeten, stond de Koning op, hief zijn beker op en sprak: „Edele Heerenl, Deze dag is voor Ons een zeer gelukkige geweest; hij heeft Ons zeer veel wild bezorgd; willen Wij hopen, dat allen op de eerstvolgende jachtpartij wederom aanwezig zijn; op de zen wens oh willen Wij dezen beker ledi gen!" Allen volgden zijn voorbeeld; meer dan eens zelfs. Met het oog op den aanstaanden on derzoekingstocht naar Koning Arthurs schaakbord door Walewein, gingen de ge sprekken nu meere>ndeels over dit onder werp; verschillende vragen werden den ridder gesteld. De abt, welke vlak naast Walewein had plaats genomen, sprak juist tot dezen: ziet Gij niet tegen den tocht op, heer Wa lewein?" „Geenszins, heer prior; integendeel ver heugt het mij, dat het lot mij heeft aan gewezen als zoodanig^', antwoordde Wale wein. „Toch heer ridder", mengde zich nu Hugo den Leefterick-Bon in het gesprek, „zult Ge wellicht veel last ondervinden, voor het schaakbord in uw bezit is; niette min is zoo'n tocht zeer interessant." „Hoe het ook moge gaan, heer Hugo", antwoordde Walewein, „ik keer niet op dezen burcht terug, voor ik het schaakbord onder mijn berusting heb". Een weinig later sprak de Koning tot Walewein: „Ons besluit is genomen ten aanzien van uwen tocht, heer Walewein; Wij verzoeken U mitsdien den komen den dag ten negenden ure met uwen sohildknaap Adel'brecht- te vertrekken en zoo mogelijk rechtstreeks den weg te kie zen, die leidt naar den burcht van Ko ning Wonder!" Walewein maakte een diepe buiging, terwijl hij antwoordde: „Ik zal uwen wensoh met nauwgezetheid vervullen, Heer Koning!" Nogmaals stond Arthur op, hief zijn be ker, en sprak: „Dan willen Wij ten slotte dezen beker ledigen op het welzijn van ridder Walewein; heil zij hem!" „Heil!" antwoordden allen. Zeer tijdig maakte de Koning dezen avond aan het feest een einde; reeds een half uur later zochten allen hunne slaap plaatsen op, om een welverdienden slaap te genieten. In prachtvolle morgenschoonheid goot de zon hare zacht^gouden stralen uit over de aarde, welke zich in de heerlijke voor- j aars warm te baadde; geen wolkje bedekte den blauwen hemel; de vijfde maand had voor eenige dagen terug hare intrede in de Natuur gedaan. Het liep tegen het negende uur in den morgen, op dit oogenblik weerklonk vanaf den toren van Koning Arthurs burscht voor de derde maal een luid trompetge schal. Op de binnenplaats heerschte een ge weldige drukte. Krijgslieden te paard draafden op en neer; schildknapen stonden in lange rijen opgesteld. Daar werd de zware ijzeren deur, welke toegang tot den burcht verschafte. door drie in volle wapenrustinc uitgedoste rid ders geopend en trad Walewein, op den voet gevolgd door zijn schildknaap, naar buiten. Achter hem volgde de Koning en zijn Gemalin; terstond hieven allen, wel ke op de binnenplaats aanwezig waren, hun lansen. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 8