DE LEIDSCHE COURANT
ZIJ WAS TE OUDER-
WETSCH
Josette, aardig en frisch buitenmeisje, de
spruit van gezonde en brave ouders, ging, toen
zij 17 jaar was geworden, dagelijks met het
lokaaltreintje naar een atelier in de hoofdstad,
om het modevak te leeren.
Haar vader was hoofdbesteller bij de pos
terijen. Nauwgezet en plichtgetrouw beambte
als hij was, had hij in zijn dienstboekje geen
enkele slechte vermelding opgeloopen. Zes jaar
lang was hij „waarnemend" geweest. Daarna
werd hij aangesteld bij „drukwerken" en ge
durende tien jaar had hij heel wat lichte en
zware pakken rondgebracht. Eindelijk kwam
de plaatsing bij de brieven-afdeeling.
Om de stiptheid en voorkomendheid zeer
gezien in zijn wijk, deed hij menig fooitje op
en als hij dan 's avonds, na den dagarbeid, zijn
kleingeld natelde, zei hij altijd:
Dat is voor den uitzet van mijn kleine
Josette.
Hij hield dol veel van zijn blond, lieftallig
dochtertje.
Haar moeder ook, maar weer op een andere
manier. Zij toonde het kind haar liefde door
het een gezellig en gelukkig tehuis te bereiden.
Niets was haar te teveel in de verzorging van
man en kind. Voor Josette kookte zij 's mor
gens vroeg een kop chocolade met dikken
room. Des avonds, als het jonge meisje terug
kwam van haar mode-atelier, vond zij haar
warme pantoffels bij den haard en de voed-
lame groentensoep geurde en dampte in de
gebloemde terrien.
Josette kende geen migraine, geen verkoud
heid.... Zij blaakt van gezondheid! sprak de
gelukkige moeder, dankbaar de handen vou
wend.
Wanneer de ouders samen waren, bij afwe
zigheid van hun lieveling, droomden zij een
zoeten droom. Zij zagen hun dochter de vrouw
van een ernstig en oppassend jonkman, aan
wien zij hare toekomst in alle gerustheid kon
den toevertrouwen. Gezonde, flinke kleinkin
deren waren de hoop en troost van hun ouder
dom.
Het stond bij hen vast, dat Josette jong zou i
huwen. Hoe gunstig stak zij af, met haar frisch.
blozend uiterlijk, als een perzik in bloei, bij al
die bleeke, gepoederde, over-slanke meisjes van
den tegenwoordigen tijd.
Tot op zekeren dag, gelijk een wormsteek in
de rijpende vrucht, de jaloerschheid met
scherpen prikkel het hart van Josette aan
tastte.
De werkstertjes, die met haar arbeidden,
ergerden zich over de ontluikende, ongekun
stelde, landelijke schoonheid, die niet' in het
minst geleek op haar kunstmatig schoon, en
begonnen den spot met haar te drijven: Jo
sette was niet van haar tijd.... niet volgens
de mode. Zoo iets was een misdaad op een
mode-atelier! De mode wil den hoed om het
afgeknipte haar gekneld, zij eischt ie slanke
lijn, den triomf van den rechten hoek en de
broodplank.
Josette met haar ronde vormen, haar ronde
taille scheen de godin der ijdelheid uit te
dagen, wier bescheiden dienares zij behoorde te
wezen in dit groote modehuis! Zij tartte de
dwang, die men de gewillige klanten voort
durend hier oplegde.... Zij was ouderwetsch!
Ouderwetsch!.... Een klap in haar gezicht!
een ruwe tik op haar perzik-wangen! Zij kon
er niet van slapen. Zij bladerde in de mode
tijdschriften; ja, waarlijk, alle dames stonden
daar als lange houten stengels en bleek als
Zij bekeek zich in den spiegel, vergeleek, be
vond zich achterlijk en besloot aan het her
vormen te gaan. Haar natuurlijke blos ver
dween onder de poudre de riz en een plekje
„rouge". De blonde haren werden afgeknipt.
Zij was beslist te zwaar, te dik.... Wacht
maar!Mode! zij, die vermageren gaat,
groet u!
Van stonde af aan bezocht het ongeluk het
gelukkig tehuis. Geen chocolade meer 's mor
gens, geen melk, geen vette room, geen boter.
een kopje thee!
De arme moeder verwonderd en bedroefd:
Maar kind!
Het kind verloor met haar frissche kleur
haar goed humeur en lieftalligheid. Haar stem
klonk bijtend, vastbesloten tegen alle verwijt
en kommer in:
Ik ben te belachelijk dik!
Wel neen, kleine Josette.
Toch, toch!.... Zij zeggen het!
Kind, zij zijn jaloersch.
Josette wilde niet luisteren. Zij nam tot al
lerlei listen en kunstmiddeltjes haar toevlucht,
's Middags om twaalf uur, buiten bereik van
moeder, at zij in het geheel niet meer, om vier
uur nam zij thee met een beschuit. .Des avonds
kwam zij onder een of ander voorwendsel la
ter naar huis en beweerde, dat zij in de zaak
haar hoofdmaaltijd had genoten.
De jeugdige slavin der Mode beleefde suc
ces van haar vermageringskuur, vooral de
laatste maanden. Vol hoop bekeek zij zich weer
in den spiegei. De gezonde blos was wegge
vaagd!... Bleek en slanker.... De gezellin
nen onthielden hare goedkeuring niet aan 't
wit en rouge, aan de modieuze lijn! Bravo?
Josete vatte koude, wat haar bijna genoegen
deed, want het bevrijdde haar van de overtol
lige kilo's, die zij nog te zwaar woog.
De oude brievenbesteller aanschouwde met
leedwezen de verandering in zijn geliefd kind:
Gevoel je je ziek?
Volstrekt niet.
Maar je eet haast niet meer!
Ik heb geen honger. Dat is uit de mode.
Je bent zoo dun gekleed.
Dat is mode.
Maar nu in November?
Ik heb het niet koud.
Alle dieren heeft God hun wintervacht
geschonken
Welik ben geen dier.
Je hoest zoo!
Een kleine krieweling in de keel, anders
Het onvermijdelijke gebeurde. De natuur
wreekt zich immers op een inbreuk harer wet-
Het duurde zoolang totdat de kleine Ja-
selte het bed moest houden. De geneesheer, die
haar onderzocht, ging heen, bedenkelijk het
hoofd schuddend.
Wat scheelt haar? vroeg de portierster
DE BLAUWE BRIEF
Een Russische vertelling.
Pawel Iwanowitsch, een vijftiger, zat
juist in de waranda van zijn woning eu
keek de morgenpost door, die men juist
had binnengebracht. Er waren 'n paar re
keningen, eenige onbelangrijke drukwer
ken en een kleine geparfumeerde brief in
een matbiauw couvert, waarop zijn per
soonlijk adres.
"Pawel Iwanowitsch opende het schrijven
en las:
„Zeer geachte Heer! Excuseer me, dat
ik zoo vrij ben u te schrijven en u een
bekentenis te doenmaar ik voel me
niet sterk genoeg meer, om het nog lan
ger te verzwijgen. Want ik heb u lief,
Pawel Iwanowitsch!
U zult zich wel afvragen, wie u dit
schrijft, en daar ik u mijn naam niet
noem, misschien aan een grap denken.
Het is echter de waarheid! Overtuig u
persoonlijk hiervan en komt u morgen,
Woensdag, om 7 uur 's avonds in het
„Oude Paviljoen". Dit voor vandaag. Ik
ben jong en knap. Vindt u dat voldoen
de....!"
„Wat een onzin!" zei Pawel Iwanowitsch
hoofdschuddend. „Een 52-jarige, trouwe
echtgenoot zooiets te schrijven.Zou deze
dame dan werkelijk gelooven, dat ik op
haar dwaasheden inga!Zij kan nog
lang in het paviljoen wachten
Een uur daarna zat Pawel Iwanowitsch
nog steeds in den fauteuil en dacht na over
den brief. „Natuurlijk", herhaalde hij, „ga
ik niet naar het paviljoen. Maar het was
toch wel eens interessant te weten, wie de
zen dwazen brief heeft opgestuurd. Zeker
een hysterisch schepseltje...."
Na lang denken en zoeken viel zijn ver
denking op een jonge blondine, die hem al
meermalen op de wandeling opgevallen
was en die kortgeleden nog bij hem op de
bank kwam zitten zonder evenwel iets te
zeggen. „Zou zij het zijn!" vroeg hij zich
nogmaals af. „Zou dit bekoorlijk schepsel
juist op mij verliefd geworden zijn!....
Neen, dat is toch onmogelijk!"
Het uur van het middagmaal kwam.
Pawel Iwanowitsch staarde nadenkend
in zijn soepbord en zocht nog altijd naar
iemand, die de schrijfster van dezen brief
kon zijn. Nu moest hij zich zelf reeds be
kennen, dat het toch eigenlijk niet zoo'n on
mogelijkheid was. Hij zag er immers flink
en degelijk uit
Na het diner ging hij naar zijn kamer en
wilde slapen; maar de gedachte aan de
vreemde liet hem niet los. Zou het werkelijk
die slanke blonde zijn!*
„Haha!" lachte hij. „Dat kan een prach
tige teleurstelling worden als ik niet kom.
Ik kan me voorstellen hoe nerveus dat
dwaas schepsel daar wachten aal.... Maar
ik ga niet geen tien paarden krijgen me
er heen
Om 4 uur na de koffie, was zijn besluit
nog altijd rotsvast, n.l. het voornemen om
het paviljoen onder geen voorwaarde te be
treden. Alleen van buiten uit wilde hij er
even een blik in werpen, om zich te over
tuigen, wie eigenlijk die domme gans was,
die hem zoon brief geschreven had.
Een uur later stond Pawel Iwanowitsch
in zijn elegantste costuum voor den spiegel
en deed een spiksplinternieuwe zijden das
om. Toen hij met zijn toilet klaar was,
dronk hij nog een glaasje likeur om zich
moed in te storten en verliet toen de wo
ning.
Binnen 10 minuten ongeveer was hij in
de wandellaan: een zijpad voerde naar het
„oude Paviljoen". Behoedzaam en met een
kloppend hart naderde hij de uitspanning.
Met ingehouden adem trad Powel Iwa-
nawitsoh het paviljoen binnen en wierp een
blik in het rond. In een der hoeken ont
dekte hij de gestalte van een man. Bij na
der toezien, bemerkte hij. dat het Dmitry
was, zijn jonge zwager, die bij hem
woonde.
„Wat doe jij hier?" vroeg de aangeko
mene verbaasd.
„Zooals je ziet, lees ik", antwoordde
Dmitry knorrig.
Een verlegen zwijgen volgde.
„Pardon", zei de student na een poosje.
„Kun je me niet alleen laten? Ik moet im-
van het huis nieuwsgierig.
Zij heeft vocht in het buikvlies.
Dat wil zeggen?
Tuberculose van de ingewanden en haar
longen zijn er niet veel beter aan toe.
Dus?
Geen beterschap voor haar....
Toen de portierster van schrik de handen in
eensloeg, vervolgde de dokter:
Geen beterschap voor haar zoomin als
voor zooveel andere jonge levens!.... Van
typhus zijn ze doodsbenauwd, maar de hooge
hakken, de fijne schoentjes op de modderwe
gen, de doorschijnende zijden kousen midden
in den winter maken veel meer slachtoffers en
dan daarbij die jurken als een ui-schilletje
zoo dun, waarmee ze in tocht en wind op den
hoek der straten de de tram staan te wachten.
Arme ouders, met hen heb ik medelijden;
zij leven voor haar....
Vader? Moeder? Het verleden van toe
wijding en zorg? De toekomst? Niets telt
meer mee! Die ellendige mode.... Niet gering
is de verantwoordelijkheid dergenen, die haar
verspreiding bevorderen.
De geneesheer verwijderde zich, zorgvuldig
zijn bontjas toeknoopend.
Dezer dagen is de kleine Josette begraven.
De meisjes van het atelier stuurden een
grooten krans. Wèl het minst wat zij doen
konden, na haar den dood te hebben inge-
Vader en moeder volgden den treurigen
stoet, overweldigd van droefheid.
Zij waren zoo weinig voorbereid geweest op
d>en ontzettenden slag.
Want hun dierbare kleine Josette was zoo'n
frisch, knap, gezond kind van gezonde, brave
ouders!.
Pierre l'Ermite.
ROZENLEGENDE
Uit een grijze kruik verhief zich een pur
peren roos. Zij verspreide haar heerlijken
geur in een kale, wit-groene gekalkte cel.
Zij bracht hier een vriendelijke voorjaars-
groet.
Enkele gouden straaltjes huppelden door
het venster op den vloer. Zij schenen weg
geglipt van den stralenbundel, die zieb
over de verre Apennijnen uitgoot.
Doodsche stilte heersche in het vertrek
waar aan een der wanden een groot primi
tief gesneden houten kruis met den ster
venden Heiland hing, wiens van smart ver
wrongen gelaat zich naar den schouder
neigde.
De eerste blik van hen, die in de tegen
overstaande harde legerstede ontwaakte,
moest wel iederen morgen op de ontroe
rende beeltenis vallen en uit zijn ziel de
woorden op zijn lippen liggen: „Gij, die
uw kostbaar Bloed, voor ons, arme zon
daars vergoten hebt, vergeef ons onze
schuld!"
Waar was de bewoner der cel, de eigo-
naar der armzalige meubileering en van die
heerlijke roos, die op de groote tafel aan
de voeten van den gekruisgde geurde en
die, ais dankoffer van kinderlijk gemoed,
thans in een gewijde altaarbloem veranderd
was?
Hij wandelde in den tuin, of was op het
stuk laijd, dat men op de helling van den
berg ontgonnen had. Allerlei geneeskrach
tige kruiden voor hulpbehoevenden, groei
den hier vreedzaam naast blauwe gientiaar,
wilde orchideeën, bergaurikel en hertshooi,
die de kloosterbroeders med naar huis
brachten voor hun beminden Overste, wan
neer zij voor boodschappen naar het dal
moesten.
Abt Benedictus was een groote bloemen
vriend. De roos echter was zijn lievelings
bloem.
De heele lengte van den Zuidelijken
kloostermuur was begroeid met rozen,
hoog, tot ver over de zware tralies der
vensters. De slanke gestalte van Benedic
tus wandelde langs den rozenmuur heen en
weer.... Overal knoppen die spoedig hun
bloemen zouden ontvouwenzijn heerlijke
lievelingen
Hij werd in zijn overwegingen gestoord
door een jongen van ongeveer 10 jaar die
over het kloosterplein kwam en lang9 den
hoek van den muur wilde gaan. Op zijn
roepen bleef de knaap staan. Op de vraag
van den abt hoe het met Arrigo was,
juiohte de knaap, na een eerbiedigen hand
kus „O, Pater, mijn broertje is al heele-
maal beter", en zijn gezichtje vol geest
drift naar het goedig geestelijk gelaat op
heffend, vertelde de kleine: „Toen ik eer
gisteren mijn moeder zoo heftig weenen
zag zei ik haar, dat ik den hoogeerwaarden
abt zou vragen, de koorts van onzen Arrigo
weg te nemen. Moedertje zei: „Je zult toch
zoo brutaal niet zijn. Dat zou ik wel wat
al te brutaal vindenMaar ik was
het. Nauwolijks had ik het verzoek ge
daan of ik moest den heer naar onze hut
en aan het ziekbed brengen. Moeder en
ik keken vol verwachting toe, hoe U Eer
waarde de hand op het voorhoofd van den
kleine legde.... wij wisten immers dat u
het wonder kon laten geschieden".
„Kind, ik heb daar de macht niet toe,
die bezit God alleen. Maar hij heeft me
meermalen tot zijn werktuig uitverkoren
om Zijn wonderen door mij te laten ver
richten, wanneer de évenmensch zich in
nood bevond. Alleen ^an Hem, den algoe-
den Vader, hebt gij het te danken: al.e
mers leeren en het hindert me, als er
iemand bij is.
„Dan zal 't be-ste zijn, dat je in de laan
wat gaat zitten", antwoordde Pawel. „Daar
is het prettiger. Ik zou hier graag wat sla
pen
„Wat? Is jou slaap dan van meer be
lang daij mijn examen viel de student
hem geprikkeld in de rede.
En weer werd het stil. Pawel Iwano
witsch die in zijn opwinding reeds voet
stappen meende te hooren, sprong op en
riep met gevouwen handen:
„Dmitry, ik smeek je, ga toch naar de
laan. Ik voel me niet in orde en wil nu
slapen".
„Juist hier?" snauwde de student heiu
toe. „Maar nu niet!"
Op dit oogenblik gleed een vrouw voorbij
het paviljoen, keek nieuwsgierig binnen en
verdween weer....
„Nu was ze er en nu is ze weggegaan!"
dacht Pawel Iwanowitsch en wierp zijn
zwager een woedenden blik toe.
„Ze heeft gezien, dat ik niet alleen ben
en is daarom heen gegaan!"
Een poosje wachtte hij nog, toen pakte
hij hoed en stok en met een verachtelijk:
„Je bent een vlegel 1 lk wil niets meer met
je te maken hebben!" verwijderde hij zich
en ging naar huis.
Bij het souper zaten Pawel en Dmitry
tegenover elkander en spraken geen woord.
Maar in hun trekken kon men lezen hoe
zeer zij elkander thans haatten. Alleen
de vrouw des huizes lachte.
„Pawel", zei ze tenslotte, „wat heb je
vandaag voor een minnebrief ontvangen?"
„Ik? Een liefdesbrief? Je bent niet goed
wijs!"
„Nu, nu!" lachte de vrouw nog altijd ,Je
zult hem toch wel gekregen hebben, want
ik heb hem zelf in de bus gestept. Of ge
loof je het niet?"
Het gezicht van den schuldige werd met
een vuurrooden blos overtrokken en hij
staarde krampachtig op zijn bord.
„Onzin", mompelde hij onwillig.
„Nu ja", vervolgde de vrouw, „je hebt
er je onlangs immers zoo op beroemd, dat
alle vrouwen je absoluut onverschillig wa
ren; niet? Ik wilde je nu eens op de proef
stellen en schreef je dezen brief. En opdat
het niet al te vervelend zou zijn in het pa
viljoen stuurde ik Dmitry hetzelfde schrij
ven. Komt het uit, Dmitry?"
De student wierp tersluiks een blik op
zijn zwager, deze op hem en alle twee scho
ten eensklaps in een luiden lach.
genaden en wonderen komen van Hem. Ik
tracht zooveel mogelijk een schepsel te
worden, dat op God gelijkt en.... ik wil
op opzen geliefden heer abt gelijken. O,
dat is al zeer veel!"
Lachend weerde Benedictus den vuri-
gen ijver van het knaapje af. Dan vroeg
hij Pio wie hem de heerlijke roos gegeven
had die hij gisteren door den portier in
zijn cel liet brengen.
„Dit gaf de edele van Bingheim mij.
„Ik weet dat bij hem altijd de eerste ro
zen bloeien, want de zon beschijnt bijna
den heelen dag de helling, waarop hij ze
kweekt.
„Maar mijn lieve Pio, dan heb je er een
lange inarsch voor gemaakt".
„O ja, drie kwartier heb ik hard geloo-
pen. Daar mijnheer von Ringheim u en
uwe voorliefde voor rozen kent behoefde ik
niet lang te bedelen. Juist de mooiste
sneed hij voor me af".
„Lief kind". Liefkozend streek de pries
terhand over den bruinen krullenbol. E;n
onderdrukte snik van geluk benam dezen
hem den adem.
Er werden jongensstemmen uit de bo
venverdieping gehoord.
„Ga naar de andere jongens van hot
zangkoor, Pio en loof God in het lied".
Na een hartelijken kus op de „wonder
hand" volgde de knaap het bevel op.
„Dat wordt eenmaal een der onzen en
bovendien een brave", dacht do achter
blijvende abt. Hij ging op de bank zitten,
schoof de perkamenten rollen, waarin
hij had zitten lezen, terzijde en verdiepte
zich in herinneringen aan het verleden.
Hij was nog maar zou oud als Pio toen
hij reeds den drang in zich voelde om zich
aan God den Heer op te offeren. Geen we-
reldsche genoegens lokten hem. Nog zeer
jong verliet hij het ouderlijk huis in Nur-
sig. In een woest gedeelte van het woud,
dicht bij Öubiaco vond hij een grot. Daar
verborg hij zich jaren lang. Toen men
hem eindelijk ontdekte beschouwde men
hem als een wonder van God.
Een schaar monniken boden hem de
plaats van overste in het klooster te Vico-
varo aan. Hij deed het. Maar kort daarna
reeds stonden eenige monniken tegen
hem op. Zij vonden zijn kloosterregel te
streng.
Het vele vasten en kastijden beviel nen
niet meer, vooral de jonge monniken die
niet sterk van gestel waren.
Een schaduw vertoonde zich op het
peinzend gezicht. Ja, nu begreep hij 'iet,
nu, na jaren was hij tot de overtuiging
gekomen dat hij te streng geregeerd nad.
Mochten de ontevredenen daar echter tiet
recht uit afleiden hem naar het .leven te
staan?Weer was het de wildernis,
waarin hij zich begroef. Hij verborg zjcii
in een rotsspelonk. Hier wilde hij zich
voor zijn geheeie leven als kluizenaar aan
den algoeden Vader wijden. De booze
monnikken volgden echter zijn spoor, zij
wilden hun wraakzucht bevredigen.
Op zekeren dag, tóen de Lente met al
z'n belooning reeds in het land was, von
den zij hem, terwijl hij op de knieën voor
de grot lag en zijn meditatie verricht; e.
Juichend wilde de aanvoerder der ben
de op de rotsen stormenDoch zie!
op het zelfde oogenblik rees voor hem een
scheidsmuur op van doornenstruiken,
bloeiende rozenstruikenDiohter en
diohter werden zijHooger en hooger
wies zij op tot een biddende monnik. Zijn
lievelingen redden hem, betuigden h.ein
dank voor zijn voorliefde jegens hem, de
Heer der heerscharen gaf hun de macht
daartoe.
En ginds, boven, wierp Benedictus zich,
God lovend en prijzend, in de rozenstrui
ken. Geen doorn kwetste hem. Als zachte
handen legden de bloemen zich op zijn
voorhoofd en wangen.... streelden zi,n
gevouwen handenEn uit de hooge
toppen der dennenboomen straalde bet
vurige zonnegoud op zijn 'tonsuur, zoodat
hij met een heiligen schijn omkransd
scheen.
Een openbaring van God!
Toen bogen de verblinde opstandelin
gen hun hoofd in berouw en schaamte ter
aarde, want een levendig bewustzijn van
Gods tegenwoordigheid ontroerde oen
heftig. Gebogen en doodstil keerden zij in
hun klooster naar Vicavaro terug. Toen
zij daar vertelden wat zij gezien en be
leefd hadden werd de door God zoo zicht
bare begenadigde monnik in wijden om
trek het voorwerp van de diepste ver
eering. Zij, die met oprecht hart hun
ideaal in een zuiver ascetisch leven zoch
ten, bestormden hem en het was een
aanzienlijk getal om hem tot bun
Overste te maken. Hij gaf gehoor aan bun
bede en vestigde zich op den berg Casinus
waar hij het eerste Benedictijner kloosr.er
stichtte.
Nu waren het niet meer de harde dog
ma's van een fanatiekeling, die hij hier
veroverde, maar een mildere kloostertucht,
een wijze kloosterregel, die ondanks de
nog altijd strenge godsdienstige voor
schriften blijk gaven van zijn Godsgeloof
en de grootheid van zijn geest en verstand.
Hij stond zijn ondergeschikten wat meer
bewegingsvrijheid toe, waarom hij door de
zen verafgood werd.
Monte (Jasinus werd de verblijfplaats van
gelukkige en geluk brengende navolgers
van Christus, die hun taak vol plichtge
trouwen ijver vervulden.
En daar hij met Gods genade reeds meer
malen het lijden der hulpbehoevenden ge
nezen had, werd hij reeds tijdens zijn leven
door het volk met een aureool van heilig
heid omgeven, wat zijn nederigheid echter
niet duldde.
Een zachte weemoedige goedheid kwam
op het gelaat van Abt Benedictus, terwijl
al deze dingen uit het verleden zich als een
panorama zijn geest voorbij gleden.
Ja, bij voelde zich ais een door God be
genadigde, overgelukkig.
De heldere kinderstemmen kwamen als
het gezang van Cherubijnen tot hem. Hij
verheugde zich over het besluit, dat hij ge
nomen en doorgevoerd had: een dozijn kna
pen iederen dag een uur in het klooster te
OP ZOEK NAAR PLATINA
Drie naties koesteren slechts één wcnsch:
het rijke Abessynië te annexeeren.
Het rijk van den Negus Xegesti, van
Abessynië, dat reeds in het voorjaar door
het optreden van den troonpretendent Lieg
Jasu de belangstelling der Afrikaanschc ko
loniale machten op zich trok. keert den
laatsten tijd onder andere gezichtspunten
in de nooit verflauwende debatten der lt-a-
liaansch Fransche koloniale-bladen en tijd
schriften weer Het legendarisch land van
den Boven Nijl, de laatste uitlooper dor
Noord-Afrikaansche christelijke civilisatie,
is met zijn oppervlakte van 1.120.400 Iv.M.2
en zijn rijkdom aan katoen en caoutchouc
en zijn verborgen schatten aan goud. koper,
platina en zwavel, een object waarop zijn
koloniale buren Groot-Br;ttanië, Italië en
Frankrijk met bcgeerige belangstelling het
oog gevestigd houden.
Het Parijscho blad „Petit Bleu'' wijdde
onlangs een pessimistisch en juist daarom
een alarmeerend artikel over den invloed,
dien Frankrijk tegenwoordig nog in Abes
synië uitoefent. In tegenstelling tot vroege
re jaren is er momenteel geen Fransche
raadgever aan het hof van den Negus in
Addis Abeba. De Amerikanen hadden daar
een comité ter controleering dor Abessyni-
scho fiinantiën samengesteld, dat. zekere
economische voorrechten voor zich eischte
en vreemde handelsmaatschappijen met
succes benadeelde.
Instructeurs bij het Abessynische leger
zijn Belgische officieren.
Twee geheimzinnige schoone Duitscho
vrouwen, een moeder met haar dochter,
hadden als „dames de Palais" der keizerin in
de Abessynische hoofdstad onbetwistbaar
een ontzaglijken invloed en beijverden zich
alles wat Fransch was van het hof verwij
derd te houden. De verhouding van den
Negus Haile Selanie I tot de Franschen
was door het bekende incident van den
spoorweg-employé Fabré die door de in
boorlingen zwaar mishandeld was en de
daarop volgende stappen van Frankrijk
verre van verbeterd.
De Franschen bereikten wel, dat hun
eisohen door den Abessynischen heerscher
vervuld werden, maar deze verlangde de
terugroeping van den Franschen gezant.
Dan laat Petit Bleu een smartelijk klaag
lied over de sterkte der Italiaanscho kolo
niale macht in de aangrenzende koloniale
macht der aangrenzende kolonie Erythrea
weerklinken, waar de Italianen 30.000 man
aan troepen, 5 vliegtuig-eskaders en veel
geld bezaten. Daartegenover stond, dat het
we| noodig was, dat Frankrijk geheel an
ders dan tot nu toe zijn strijdkrachten in
de kolonie aan de Somali-kust die do
Straat van Bab-el-Mandeb beheerscht, ver
meerderde. Op de eerste plaats moest de
havenstad Dschibuti, die geen enkel vlieg
tuig en slechts een gewapende troep als
garnizoen bezat, versterkt worden. Op hot
oogenblik waren 10.000 inboorlingen vol
doende om de Franschen in zee te jagen.
Daarb'j is Dschibuti vooral afhankelijk van
den doorvoerhandel met Abessynic. Wan
neer in Abessynië de invloed oener vreem
de macht do overhand krijgt, kan Dschi-
butie als handelsplaats door een spoorweg
verbinding naar de Italiaansohe koloniale
haven Assab of naar Barbera in Britsch-
Somaliland gerust uitgeschakeld worden.
De klachten van de Petit Bleu worden in
de Italiaanscho koloniale bladen als sterk
overdreven gedoodverfd, vooral omdat dc
Abessynische kroonprins bij zijn reis naar
Parijs z'n groote sympathie voor Frankrijk
uitsprak. Hij huldigde Frankrijk als eultu-
reele leermeester van Abessynië.
Ook momenteel rumoert het nog in liet
land van Etluophië. Onlangs heeft zich een
der vorsten in Goggiam na lange wedcr-
zijdsche onderhandelingen zich eindelijk tot
onderwerping aan Haikc Selassie bereid
verklaard. Het in Addis Abeba verschijnen
de Fransch propaganda-weekblad Courier
d'Ethiopië eischte echter kortgeleden ook
versterking van de havenstad.
Dschibuti, natuurlijk met de motivccring
dat dit ook voor Abessynië van groot be
lang was. Frankrijk moest een bepaa'd aan
tal Oorlogsschepen daar stationnecren en
Abessynië „een nieuw bewijs van Franscho
bescherming'' leveren.
Volgens Parijsche mededeelingen heeft
de gouverneur van het Fransche koloniaal
gebied Somaliland van het Ministerie van
Oorlog reeds een machtiging ontvangen,
om in Dschibuti en andore plaatsen der ko
lonie recruten-depots te vestigen benevens
in deze streken eenige kazernes aan te leg
gen. Behalve het, leger van inboorlingen
heeft men ook nog een bataillon Scncgal-
negers in dc kolonie gebracht. Vliegtuig-
havens zijn er in aanbouw.
laten komon om ze te onderrichten in do
leer van Christus en het koorgezang.
Dat was het begin van de later systema
tisch opgerichte kloosterscholen, die een
plaats van hoogere cultuur werden.
Doordrongen van zijn heilige zending
was de Abt voor zijn monniken een lange
reeds van jaren een voorbeeld van vroom
heid en edel gemoed
Toen hij dan 111 zijn graf uitrusito van
zijn taak hier op de wereld, plantte men er
een krans van rozen om heen die. wee.de-
rig bloeiend, een ondoordringbare haag
vormden.
Nog eeuwen later zouden de rozen van
den H. Benedictus het eerst hun rijkdom
in de Lente ontplooien bij Subiaeo \oor de
grot, waar hij als kluizenaar gewoond
heeft. Maar evenals alles op aarde vergaat
en verzwakt, zoo verloren ook zij eindelijk
hun kracht om verder te groeien. Alleen
de herinnering kan niet vedwijuen, daar
alles zoo nauw samen geweven is met de
heerlijke figuur van den H. Benedictus,
den stichter der Benedictijnerkloosters, die
in alle landen gebouwd werden en waarin
nog tegenwoordig de leer en de voorschrif
ten van den Heilige nagekomen worden.