BRIEVEN OVER ONS GELOOF HONGAARSCH LEVEN. WOENSDAG 14 JUNI 1933 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 5 HET BESTAAN VAN GOD. 1. Alle volkeren, alle menschenras- sen zijn altijd overtuigd geweest van het bestaan van een onzicht baar Wezen, dat de zichtbare we reld regelt en bestuurt. Dat „de Wetenschap" God loochent is een ontstellende leugen. Wij zullen dan beginnen, Paul, met de groote A van elke godsdienstleer: het bestaan van God. Je begrijpt, dat het practisch onmogelijk is, om de talrijke deugdelijke bewijzen voor het Godsbestaan in onze briefwisseling alle te behandelen. Ik zal je er enkele geven in een paar brieven die, meen ik, het meest „spre ken'' tot verstand en hart, ook van hen die, om 't eens deftig te zeggen, niet „wijsgeerig geschoold'' zijn. Daarbij zal ik mij vooral instellen op de aanvallen van jullie twee den boekhouder, den geachten heer Basil Basman, die zich, zooals je schreef, nu eens beslist „atheist" noemt en dan weer zegt, dat God misschien wel bestaat, maar dat je 't niet bewijzen kunt „Indien ge de aarde doorreist, kunt ge misschien steden vinden zonder muren, zonder wetten, zonder geld, zonder weten schap, ma ar een volk zonder God, zonder gebed, zonder eeredienst en offer heeft niemand ooit g e z i e n". Dit schreef bijna negentienhonderd jaar geleden de heidensche Grieksche geschied schrijver Plutarchus. En de Romeinsche wijsgeer-redenaar Cicero ik noem nu maar eens een paar namen uit de oudheid, die iedereen kent had honderd jaar te voren al geleerd: „Onder de menschen is geen volk, beschaafd of onbeschaafd, datnietinziet, dat meneen God moetaann em e n, al verkeert het dan ook in onzekerheid omtrent de natuur van God". Nu zal je vriend Basil misschien zeggen: wat wisten die oude heeren nou van de wereld af, tegenwoordig zijn de ontdek kingsreizigers veel verder, bijna overal, doorgedrongen. Ja, wij weten nü héél wat meer, dan negentienhonderd jaar geleden en nu is het juist zoo aardig, dat de ethnolo- gie, de volkenkunde van onzen tijd thans onvoorwaardelijk tot de conclu-v sie is gekomen, dat Plutarchus en Cicero op 't oogenblik nóg gelijk hebben Een beroemd professor van onze goede •stad Leiden (C. P. Tiele) schreef dan ook letterlijk, dat de bewering, dat er volken of stammen zonder godsdienst bestaan, be rust op onnauwkeurige waarneming of be gripsverwarring en dat men nog ner- genseenstamofeenvolkheeft aangetroffen, dat aan geen hooger wezen g e 1 o o f d e en dat reizigers, die dit beweerden, spoedig door de feiten zijn weerlegd.... Maar er zijn toch ook heel wat god loochenaars op de wereldJa, die zijn er, maar Paul, onthoud dit eens goed: de luidruchtige atheïstische propaganda schrijft en betoogt aanhoudend, dat de menschen der „Wetenschap" (met.een ko lossale Wde „geleerden" in 't alge meen God loochenen. Dat is een van de grootste geestelijke oplichterijen, ooit gelanceerdHet is een onbeschaamde leugen, ik word vurig, maar ik kan er niets aan doen, dat de meeste en grootste geleerden het bestaan van God ontkenden. Integendeel: „alle wijzen stemmen hierin overeen, dat een denkend wezen de Heer is van hemel en aarde" schreef de heidensche wijsgeer Plato vierhonderd jaar vóór Christus en Darwin (ja, dezelfde Dar- wm, die door de „vrijdenkers"' en „godde- loozen" bij hun propaganda zoo wordt uit gebuit) beleed in de vorige eeuw (1859): „De vraag, of er een Schepper en Bestuur der van het heelal bestaat, is bevestigend beantwoord door de grootste geesten, die ooit hebben geleefd". Als je wilt. Paul, kan ik je een wa-sch- ïijstje van geleerden geven, bijvoorbeeld van de allergrootste natuurkundi gen der laatste drie eeuwen (de natuur kunde, notabene, is volgens de atheïsten d e wetenschap die God loochent, die open lijk het bestaan van God hebben erkend. Wij zijn op dit punt ingelicht door een zekeren Dr. Dennert. Deze man heeft n.l. onderzocht welken godsdienst de driehonderd grootste natuurkundigen wit de 17e, 18e en 19e eeuw beleden. Bij 38 ven de 300 is zijn onderzoek op niets uitgeloopen, van hen heeft hij niet kunnen achterhalen of ze geloovig waren of niet. Maar van de 362 overigen waren er 242 dlie »ieh overtuigde Godsgeloovigen be kenden, terwijl in die zoogenaamde onge- loovige 19e eeuw (de eeuw der „verlichte" wetenschap, volgens de godloochenaars-* ruim 94% dier geleerden het bestaan van een persoonlijken God onvoorwaardelijk verdedigden! Goddank, het getal der godloochenaars op de wereld is betrekkelijk gering; zeker, de afschuwelijke „godloozenbond''- propaganda in Rusland en ook elders heeft misschien millioenen menschen mede- gesleept, maar als men hierbij bedenkt, dat Eu rope each Rusland 130 millioen in woners t-ett, dan kan men de zeven mil lioen Russen, die met groote inspanning trachten, God uit de harten hunner land- genooten te rukken, toch niet „het Rus sische volk" noemen; het Russische volk, ook het Slavische ras als zoodanig, ge looft met een heilige hardnekkigheid aan God. Ja, er zijn godloochenaars op de wereld, maar hun aantal is in verhouding tot de geheele menschheid dusdanig, dat men g e- heel naar de waarheid k a n b e- werendat met inachtneming van de weinige afwijkingen, die door de mo gelijkheid van dwaling van 't menschelijk verstand en van misbruik van 's menschen II vrijen wil tenslotte practisch onvermijde lijk blijven onder het geheele menschel ij kegeslacht alt ij d en overal eenstemmigheid heerschte over het bestaan v a n G o d. Je moet me goed begrijpen, Paul, ik be weer niet evenmin als Cicero!! dat alle volkeren ter wereld ten allen tijde een zuiver godsbegrip hebben gehad. Zulk een bewering zou, in het licht der droevige historie van de tallooze afgode rijen, waanzinnig zijn, maar ik beweer dat de ethnologen, de volkkundigen, weten en leeren dat, hoezeer de volken ook afwijken in hun meening over de natuur, de eigen schappen en het aantal der godheden, zij het practisch alle toch hierover eens zijn, dat er boven deze zichtbare wereld een onzicht- baarwezenis, dat deze wereld regelt en bestuurt. Het al- of niet bestaan van God is een kwestie, welke ook boekhouder Basman zal dit moeten toegeven, van het aller grootste belang is zoowel voor ieder mensch persoonlijk als voor de geheele menschheid. Het is niet iets, dat maar bij tijd en wijle de belangstelling heeft, maar iets waarover natuurlijk alle menschen, die het gebruik van hun verstand hebben, hebben nagedacht en blijven nadenken. Zouden al die menschen in deze allerbelangrijkste zaak nu dwalen? Zou den al die menschen hierin nu overal en altijd gedwaald hebben? Het menschelijk verstand kan dwalen uit verschillende oor zaken o.a. uit zinsbedrog: zoo heb ben de menschen, in de war gebracht door de schijnbare beweging van de zon om de aarde langen tijd verkeerd gedacht, dat de aarde stil stond en de zon draaide, terwijl het juist andersom is. Maar in de vraag over het godsbestaan gaat het over een véél ingrijpender kwestie, over God, een Wezen dat 's menschen leven be- heerscht, een Wezen dat wij met onze zin nen (gezicht, gehoor enz.) niet kunnen waarnemen, over een bovenzinne- 1 ij k wezen waaromtrent onze zinnen ons dus niet kunnen bedriegen. Het menschelijk verstand kan ook dwa len wanneer het overheerscht wordt door hartstochten. Zoo kan b.v. een alles- overheerschende hebzucht ons verstand zóó verblinden, dat wij zonder reden oordeelen, dat een rechtmatig bezit van een ander óns toekomt. Maar, welke hartstocht zou het verstand van al die menschen altijd en overal hebben verblind om een God te aan vaarden, een wezen dus dat hun kan gebie den juist hunne hartstochten te beheer- schen? De hartstocht om teugelloos „vrij" te zijn heeft, juist ten allen tijde het ver stand van enkelingen verblindt om het be staan van een over hen heerschende god heid te verwerpen! Neen, als wij tot de conclusie zouden moeten komen, dat al die menschen, ras sen en volken al die redelijke wezens zich eeuwenlang hebben vergist...., beste Paul dan kunnen we, om 't maar eens op z'n Hollandsch te zeggen, allemaal wel naar huis gaan, dan kan je veilig beweren: 't menschelijk verstand beteekent ni e t s. dan moet je ook alle wetenschap over boord gooien. Want dan zou je tot 't besluit moeten komen, dat ons verstand van na ture eenvoudig niet in staat is, om de waarheid te kennen Onze wederzijdsche vriend Basil Bas man zei je, dat het idee dat er over de zichtbare wereld een onzichtbare God heerscht een uitvindsel is van al d i e soorten priesters om tot hun eigen voordeel het menschdom te bedrie gen. Die zijn de oorzaak, dat zich dat sprookje van een Godsbestaan zoo alge meen verbreidde! Weet je wat het gekke is van die bewe ring? Daarin wordt verondersteld, dat er over al priesters d.i. aan den dienst van een godheidgewijdepersonen wa ren, vóór nog een mensch er aan gedacht had, dat er een godheid bestond Want an ders hadden die priesters God toch niet kunnen „uitvinden" En hebben priesters God niet uitgevon den, dan hebben de wetgevers het ge daan, zei Basil je. Want die slimmelingen hebben ingezien, dat de volkeren niet nauwgezet aan hun wetgeving zouden ge hoorzamen, als zij niet aan een God ge loofden, die alle overtredingen ziet en straffen zal. Ja, gelijk hééft Basil Basman: een volk zonder Godsgeloof, zal ook geen volk zijn, dat op den duur gehoorzaamt aan de wet ten. Maar denkt hij, dat onbewezen woor den van een wetgever een geheel volk van het bestaan van een godheid zou kunnen overtuigen, als het nooit tevoren over een God gedacht had? Zéér merkwaardig, vindt je ook niet Paul, dat alle wetgevers van alle volken in alle tijden op datzelfde listige denkbeeld zouden zijn gekomen en nóg merkwaardiger, dat alle volken die uit vinding als waarheid aanvaard zouden heb ben, indien het idee va-n het Godsbestaan niet in het menschelijk verstand geworteld ware geweestOok weten wij uit de ge schiedenis der menschheid, dat het geloof aan God al bestond, lang vóór er staten en wetgevers waren. Maar, onze hardnekkige Basman zal zoo gauw niet tevreden zijn. De „atheïstische" boekjes gaven hem vast nog méér pijlen in zijn koker! Kijk eens, zeggen ze, als het buiten dondert en bliksemt, als de storm loeit en de zee „huizenhoog" opraast tegen de kust, dan wordt het den mensch bang om 't hart; dat is nü zoo. en dat was vroe ger natuurlijk ook zoo. En nu wisten die menschen van vroeger geen klap van de natuurwetten af en daarom schreven ze die angstwekkende dingen maar toe aan een verstandelijk, onzichtbaar, wezen dat ze „God" noemden. Daarom geloofde men oor spronkelijk ook aan vele goden: iedere god nam een speciaal natuurverschijnsel voor Het verdrag van Trianon EEN SPORTUITVOERING IN HET LABRIOLA-THEATER De hoop, die leven doet.... (Van onzen eigen redacteur). Terloops heb ik U reeds medegedeeld wat de oorzaak is van Hongarije's armoede en hiermede komen wij in onze beschou wingen over het land der Hongaren tot de kern der kwestie: het verdrag van Trianon. Want al weet U nu, dat wij zwierven door Hongarije's steden en land, wij ver telden U niet de aanleiding van deze reis. En deze aanleiding ligt in Hongarije zelf. Het was een vriendelijke uitnoodiging van de „Pesti Hirlap" die ons vroeg naar Hon garije te komen. Maar de directeur van dien Budapesier courant is tevens president van de Hon- gaarsche Revizionsliga, die door heel Hon garije verspreid is en beoogt 't herstel van Hongarije's oude grenzen. Het was dus een invitatie van de di rectie der „Pesti Hirlap", want wij moes ten Hongarije zien en Hongarije had Ne derland te danken, wat het voor zijn kin deren gedaan heeft. Maar in Hongarije werd het ons spoedig duidelijk, dat de uitnoodiging gedaan was door den presi dent der Revizionsliga, het was dus oen politieke reis. die ons intusschen van Hon garije's recht en onrecht ten volle over tuigd heeft. Ware de uitnoodiging uitgegaan van den president der Liga, wellicht waren wij niet gekomen, omdat wij ons niet in een poli tieke kwestie zouden hebben willen men gen. Daarom dus was het de directie der „Pesti Hirlap" die ons vroeg naar Hon garije te komen. Intusschen moeten wij met lof getuigen, dat met. het een het ander niet is verwaar loosd en dat onze politieke gastheeren zeer hartelijk zijn geweest. Zij hebben bij hun ijver ons te overtuigen van het onrecht Hongarije aangedaa^, niet vergeten ons ook de schoonheden,' in natuur, cu'tuur en kunst van hun land te laten zien. En hier van heb ik U reeds uitvoerig verteld. Het onrecht, dat Hongarije is aange daan, culmineert in het verdrag van Tria- zijn rekening: je had een god van den don der, van den storm zooals je er een had van de lente en de plantengroei. Ja, beste Paul, dat die menschen de ver schillende natuurverschijnselen met hun wijze doelmatigheid aan de wer king van een verstandelijk wezen toe schreven was beslist redelijk gedacht. Op onverstand berustte alleen hun meening, dat elk natuurverschijnsel speciaal en onmiddellijk door een apart ver standelijk wezen werd veroorzaakt en niet door algemeene, door één verstandelijk we zen wijs-ingestelde natuurwetten, door één God. Daarenboven is het heelemaal niet waar, dat die onjuiste meening (en het daarmede verbonden geloof aan vele goden) oorspronkelijk de eenige was. De geschiedenis getuigt, dat men oorspronkelijk maar aan één God ge loofde, en dat de veel-goderij eerst lang zamerhand is ontstaan. Ook kan kameraad Basil niet bewijzen, dat de vrees voor donder, bliksem etc. in de „nog wilde oer- menscUen" het geloof aan God heeft ver wekt. want: Vooreerst weet de oudste geschiedenis der menschheid er niets van, dat de „oer- menschen" wild waren; veeleer toont zij aan dat die menschen op een hooge trap van geestelijke beschaving stonden, waar van zij eerst later afzakten. Ten tweede golden zelfs nog ten tijde van het heiden dom met zijn veel-goderij de hoogste goden als goede, weldadige wezens, van wie men meer goed hoopte, dan kwaad vreesde. Het godsgeloof kan dus niet de vrees tot eenige oorzaak hebben. Heel wat juister is de door de ervaring bevestigde uitspraak van den H. Augustinus, dat de vr e e s juist de godloochenaars heeft verwekt; de vrees voor een God, die het kwaad straft, doet hen, die maar 't liefst aan hun lagere hartstochten den teugel vieren, wenschen, dat er geen God bestaat en de wensch is de va der der gedachte Ja, toen God aan de eerste menschen in het paradijs Zijn bestaan persoonlijk open- 1 baarde, deed Hij in Zijn goedheid feitelijk iets overvloedigs. Want ook waar de over levering van die oorspronkelijke openba ring aan Adam en Eva, in de verwildering van latere geslachten zou verloren gaan, daar zouden de menschen, tot welk laag peil van beschaving ook gezonken, toch met hun verstand de overtuiging blijven vormen, dat er een God bestaat. En zoo bleef die overtuiging het deel der menschheid alle eeuwen door. Want i die overtuiging berust inderdaad op dege lijke zuiver verstande 1 q ke gron- den namelijk èn op de ervaring van de stem van het geweten, de z e d e- w e t (welke om een oorzaak een wetgever vraagt) èn op de aanwijsbare gegevens van de zichtbare schep p i n g, de ge heele „natuur'' rondom ons. Over deze beide gronden van de over tuiging van het bestaan van God hoop ik je te schrijven, Paul, in een paar volgende brieven. Inmiddels kan je Basil Basman over het bovenstaande al eens aanpompen! non, het verdrag, dat in Versailles den grooten wereldoorlog besloot. Hongarije, dat tegen zijn wil ten oorlog werd gevoerd, verloor tweederden van zijn duizendjarig Rijk, dat verdeeld werd onder Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije, Roe menië en Servië. Het ging z.g. orn^de kwes tie der minderheden, dat waren de niet- Hongaarsche volken, die vóór het verdrag van Trianon behoorden tot groot-Honga- rije, maar in ieder geval in al die jaren in Hongarije hun eigen taal, hun eigen zeden en gewoonten konden bewaren. Nu is door dit verdrag de zaak omgedraaid.Nu zijn er de Hongaarsche minderheden in omlig gende landen, die daar niet op dezelfde humane wijze behandeld worden als Hon garije eens deed. Maar daar is meer. Het. is niet louter het verlies van zooveel grondgebied, het is niet louter het verlies van 13.000.000 in woners, dat Hongarije heeft doen opsprin gen. Het is het feit, dat alle rijkdommen van Hongarije, zout, petroleum, goud en zilver, bosschen enz. met het verloren ge bied uit Hongarije verdwenen. De Honga ren werden arm. En daarom treft hun zoo fel het verlies en de verminking van hun land, dat eerst door natuurlijke grenzen omsloten, nu aan de gezamenlijke macht van drie randstaten is overgeleverd. Daarover heerscht verbittering in Hon garije van jong tot oud, van hoog tot laag, van rijk tot arm, van geleerd tot ongelet terd. Er is geen geld meer en geen wel vaart, er is alleen voor deze menschen het arme, naakte leven. Hongarije werd een agrarisch land. Het moest alles wat het tot 1918 zelf aan grondstoffen had, gaan importeeren en kon tegelijk zijn overschot aan landbouw- en veeteeltproducten, door de steeds hooger wordende tarieven, niet uitvoeren. Hongarije verarmde. En zoo leeft het vredesverdrag van 1918 in de harten en hoofden van alle Hongaren als de vernietiger van hun land en de ver woester van hun welvaart. De kleinste jongen, de eenvoudigste mensch heeft de haat in zijn oogen, als men spreekt over het verdrag van Trianon. En het is geen wonder, dat er in vele tafelredevoeringen, wanneer het verdrag van Trianon ter sprake kwam en wanneer geschiedde dit niet gerechtigheid geëischt werd voor Hongarije met de toevoeging, zoo niet op vredelievende wijze, dan maar te vuur en te zwaard. Het bruischt en kookt in de harten der Hongaren en in dit opzicht is het misschien maar goed, dat huidig Hongarije omgeven is door drie tot de tanden gewapende rand staten, die tesamen een weermacht hebben, 16 maal sterker dan Hongarije en aldus, zij het dan ook op voor Hongarije onaan gename wijze, een dreigende uitbarsting van opstand tegen dit onrecht verhinde ren. f Maar nu is daar de Revizionsliga, door het heele land vertakt en die er met succes dag in dag uit op uit is om alle Hongaren van dit onrecht te doordringen. Hoe dit geschiedt? Kort na onze aankomst in Budapest woonden wij een spor tuit voering bij in het Labriola-theater. Het was een uitvoering van de Hoch- schüle fiir Leibesübungen. Deze benaming geeft het beste de vorm van deze alge meene Hongaarsche sportorganisatie weer. Het was e«n lang en overladen pro gramma, zooals alle programma's van welke uitvoeringen ook in Hongarije zeer langdurig zijn. Men krijgt waar voor zijn geld. Het was een driedeelig programma, zoodat er twee keer gepauzeerd werd.... om even op adem te komen. In de groote hal verdrong zich dan het publick om een glas bier, een broodje, heete worstjes of iets anders, te bemachti gen. Ook Horthy, de rijksbestuurder, Gömbös, de minister-president en andore hooge autoriteiten waren aanwezig. Het vertoonde was af. Men zag boks- en worstelwedstrijden van Olympische kam pioenen, gymnastiek- en schermwedstrij- den, kortom alle sporten, die op een groot tooneel konden worden beoefend. En allen van prima krachten. Maar daar waren ook jongens en meis jes uit de provincie, die enkele goede gym- nastieknummers lieten zien. In een van die nummers voor jongens en meisjes tesamen werd een bord meege voerd, waarop stond „Trianon". Aan het einde moesten de jongens dit bord niet stokken stuk slaan, waarna als symbool van hereeniging der nu afgescheiden Hon garen de meisjes met bloemkransen werden getooid. Zoo wordt zelfs de sport gebruikt om tot de jeugd de beteekenis van het verdrag van Trianon te doen doordringen. Voor ons, voor wie sport sport is en die daarbij geen andere omstandigheden ken nen, lijkt dit afkeurenswaardig, maar men moet kennis genomen hebben van Honga rije's armoede, die geworteld ligt in het verdrag van Trianon om dit en nog veel meer te kunnen begrijpen. Tout savoir c'est tout pardonner. Men moet eerst aan den lijve ondervonden heb ben, wat armoede beteekent. men moet daarbij eerst gevoeld hebben, dat men deze armoede, achteruitgang in zaken, ver lies van positie aan zulk een verdrag te danken heeft, om te kunnen begrijpen, dat men bij gebrek aan weermacht het eenig- ste middel aangrijpt, dat rest, het warm houden van het volk tegen zulk een on rechtvaardigheid, het blijvend roepen om gerechtigheid, omdat het niet mag gebeu ren, dat dit volk moedeloos zou worden on der deze kwelling en den moed zou gaan opgeven en inslapen.... om nimmer meer te ontwaken. Indien er hoop is op gerechtigheid, dan moet die hoop worden aangewakkerd en levendig gehouden in heel het volk. Dan moet het blijven roepen, tot het klinkt over heel de wereld. En de hoop leeft nog in de harten van deze menschen, die, zooals zij zelf getui gen, weten, dat er een God bestaat. Het is de hoop, alleen nog maar de hoop, die Hongarije leven doet. DE KRONINGSKERK DER HONGAAR l HE KONINGEN. DE SCHOONSTE SCHEPPING DER MIDDELEEUW SCHE HONGAARSCHE GOTHIEK.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 5