500 gedeponeerde
RIJWIE
P. Nederlof, Leiden
21 Gulden
Hartevellf'&Brandewijii
worden door ons
JANVOSSENSTEEG 35-37-39 TELEFOON 1344
MAAKT THANS ZELF ADVOCAAT, NU DE EIEREN GOEDKOOP ZIJN
houtstraaIj l> GEBRS. SMIT
DINSDAG 11 APRIL 1933
DE LEIDSCHE COÜRAN\
VIERDE BLAD PAG. 14
DE GEVANGENE.
ZOOWEL DAMES- ALS
HEERENRIJW ELEN
Ze zijn gemaakt door Nederland jche monteurs, van goed
materiaal en worden geleverd met terugtrapremnaaf,
reflector, bel, bagagedrager en kettingkast. Met garantie!
HAAST U, VOOR ZE UITVERKOCHT ZIJN!
De bewaker had den gevangene gevraagd
of hij naar de godsdienstoefening wilde
gaan, maar slechts een heftig hoofdschud
den als antwoord gekregen. Misschien had
de geestelijke, die vandaag in het heele
huis de goddelijke genade verkondigen zou,
nooit zoo vurig met God's genade gewors
teld dan om den gevangene in cel 123. Maar
altijd nog had de bewaker, wanneer hij den
zwijgzamen man vroeg of hij naar de gods
dienstoefening wilde gaan, een heftig
hoofdschudden als antwoord gekregen.
Vandaag echter meende de bewaker op dit
antwoord iets te moeten zeggen.
„Ronneberg" zei hij waarschuwend en de
sleutels in zijn hand rinkelden zachtjes,
vandaag is het.... Paschen!"
Toen was de gevangene van zijn houten
brits opgesprongen was een paar maal op
gewonden de cel heen en weer geloopen en
tenslotte voor het getraliede venster blij
ven staan, tot de opzichter de celdeur weer
afsloot, zacht en aarzelend, als wilde hij den
gevamgene goedmoedig te kennen geven:
„Nog is het tijd!" dan ergerlijk en beslo
ten: „met jou is niets aan te vangen!"
Op de gangen was het'mtusschen leven
dig geworden. Deuren werden geopend en
weer dichtgeslagen, klompen klepperden
over ijzeren trappenuit vier zijvleugels
stroomde de zwijgende schaar gevangenen
in de kapel.
Daar kwamen mannen die tienmaal ge
stoleneen moord op hun geweten had
den. Maar al deze vertrokken, versomberde
gezichten, waren op dezen Paaschmorgen
verlicht als door een blijde verwachting.
een herinnering
„Paschen? Is het mogelijk? Wij hebben
eens wilgenkatjes aan de beek gesneden,
Paaschcieren gezocht en Lenteliedjes ge
zongen?"
De priester die dienst deed, kon toen hij
de maskers voor de starre gezichten lang
zaam vallen zag, gelooven, dat zijn woorden
de harten verteederden, dat hij ze nader
tot God had gebracht; misschien echter
had hij slechts een herinnering in hen kun
nen wakker roepen; 't was voor deze man
nen die van diefstal geleefd en hunne han
den in bloed gedoopt hadden, als kwam de
stem van den priester uit een heerlijk Len
teland hunner jeugd, over groene planten en
weiden, klagend en eenigszins weemoedig:
„Er was een tijd, dat gij wilgenkatjes aan
de beek gesneden hebt
Luid en dringend sprak de priester, als
wist hij, dat er nog één. één enkele maar
ontbrak en als moesten zijn woorden ook in
diens cel doordringen: „Hij leeft! Ook
voor U
In cel 123 trok de gevangene aan de ijze
ren staven van het venster. „Er is geen
God! Er is geen God!" Maar zijn flikke
rende oogen zochten toch iets van den Len
tedag te ontdekken, een stuk blauwe hemel,
den bloeienden tak, die boven den muur uit
stakKon er voor 'FAmneberg nog wel
een God zijn, wanneer hij had moeten ste
len om zijn honger te stillen? Of had hi,
moeten verhongeren?
„Bestaat er een God?" vroeg de een
zame in de cel en hij sidderde, toen de
klokken van de dichtbijliggende Kruiskerk
begonnen te luidenharder, jubelender
dan andere dagen, „bestaat er toch een
God en had ik mijn honger niet op een
andere manier moeten stillen?"
Hij luisterde aan de deur en hoorde het
gedempt, ernstige gezang der gevangenen.
Vreemd veranderd schenen hem die stem
men. Hij had ze anders hooren vloeken en
spotten.... thans klonken ze hem toe als
uit een schoone en rustige verte, die hem
plotseling lokte.... Hij hongerde er naar
en dat was een veel grootere honger dan
die welke hem tot een dief gemaakt had.
Hij begon tegen de gesloten deur te hame
ren
„Laat mij er heen gaanlaat mij oak
weer leeren gelooven!!!"
Met wanhopige stem riep hij het uit,
maar niemand hoorde hem. Allen waren ge
gaan om hun honger te stillen
Orgelklanken weergalmden over de gan
gen. Weer klepperden klompen over ijzeren
trappen, deuren werden geopend en dicht
geslagen, de gevangenen keerden in hun cel
len terug met verhelderde gezichten, als
was een zonnestraal van den Paaschmorgen
op hen gevallen.
In cel 123 echter lag er een die zich een
verworpeling voeldeen de meest ver-
stooten mensch in dit sombere huis.... en
hij weende: vermorzeld door berouw, als
had hij in dit nieuwe uur honderd diefstal
len begaan en 10 moorden op zijn geweten
geladen. Het was hem als had een goedige
hand hem een gave willen reiken om zijn
honger te stellen en hij ze teruggestooten
had
Lang stond hij aan het getraliede vens
ter van zijn cel en zocht met wijde open
oogen en verteederd hart, wat hem den
Paa-schdag nog schenken kan: een stukje
blauwe hemel, een bloeiende tak. die boven
den grijzen muur uitstak en het luiden der
klokken.... Toen werd hij langzamerhand
rustigen hij verlangde vurig naar den
volgenden Zondag, dat de bewaker hem
weer vragen zou.
De geest van Garibaldi
Twee dagen voor Paschen zat Dr. Hill in
de kleine salon van zijn club, dronk zijn ab-
sinthglae langzaam leeg en volgde met de
oogen luchthartig de rookzuiltjes, die uit
zijn sigaar omhoog stegenHij was jd
een niet al te best humeur, een beetje prik
kelbaar en misschien ook wel wat knorrig.
Intusschen duurde het vrij lang, voordat hij
opmerkte, dat tal van heeren zich om hem
verzameld hadden.
„Wat krijgen we vandaag te hooren, beste
dokter?" vroeg Mr. Lerk belangstellend
„Hmmm", bromde Dr. Hill, „ik had hier
een beetje willen rusten. Maar daar er zoo n
groot auditorium aanwezig is, zal er van
mijn rustuurtje toch wel niets komen, tk
zal dus moeten vertellen. Daar wij binnen
enkele dagen Pasehen hebben komt een in
teressante Paasch-geschiedenis juist van
pas. Overigens heeft het bedoelde verhaal
een mysterieuzen inslag en zal het voor u,
mijne heeren, bijzonder interessant zijn'".
De aanwezigen schoven hun stoelen dich
terbij
„Ik begin dus", vervolgde Dr. Hill. „Het
gebeurde in Edinburg op het oude kasteel
van een Schotschen Lord, wiens naam niets
ter zake doet. Enkele dagen voor het
Paa-schfeest zaten wij de vrouw des hui
zes met een klein gezelschap, waartoe ook
ik behoorde voor den haard het was
nog erg koud en dronken thee. Een
bediende trad de zaal binnen en fluisterde
onze gastvrouw iets toe, wat haar schijn
baar nogal opwond. Gejaagd stond zij op, en
weldra verscheen er een nieuwe gast, een
Oosterling, die den naam van Ali Rasjid
droeg. Deze naam, heeren, was in dien tijd
in Engelsche societykringen welbekend. De
binnengekomene was groot en slank en on
der zijn wit-zijden tulband brandden een
paar vurige, koolzwarte oogen in een bleek
gezicht. Zijn bewegingen waren lenig, bijna
als die van een panter.
„Heeren", zei onze gastvrouw, „mag ik
u den beroemden occultist en fakir voorstel
len".
Ali Rasjid begroette ons op Oostersche
wijze, waarna hij op uitnoodiging van de
gastvrouw plaats nam. Na de thee, die hij
nauwelijks aanroerde, vond er een spiritis
tische zitting plaats. De geesten van Na
poleon, van Goethe en Garibaldi werden
opgeroepen. Wij hoorden de betooverende
klanken van een harp en tal van andere
geluiden. Toen het licht weer opging, be
merkte de gastvrouw echter tot haar groo-
te ontsteltenis, dat haar mooie broche, die
een kostbare brilliant bevatte, was verdwe
nen. Onze blikken richtten zich instinct
matig op Ali Rasjid. Hij zat met gesloten
oogen aan tafel, zijn hoofd rustte in de rug
kussens van den leeningstoel; zijn gezicht
was krijtwit.
„Hij is nog in trance", zei iemand van
ons gezelschap. Na een lange pauze van
stilzwijgen opende de occulist de oogen.
„Mijn broche is verdwenen", zei de vrouw
des huizes, bevend van opwinding.
„Ik weet het", zei de fakir afgemeten,
„ik heb Garibaldi te sterk gemateriali
seerd; hij heeft uw sieraad!"
„En wat moet ik nu beginnen?" snikte
de gastvrouw.
„U doet niets. Op den eersten Paasch-
nacht, precies om 12 uur, geeft hij u het
voorwerp terug. Ik zweer het u bij den
baard van Mohammed, den profeet", zei
Ali Rasjid,
„Ik drong, evenals enkele andere heeren,
die eveneens niet veel vertrouwen in den
baard van Mohammed schenen te hebben,
erop aan, dat er een detective geroepen zou
worden. Geen van allen vertrouwden wij
den fakir. Uitgezonderd de vrouw des hui
zes, die onverwaohts tegenstand bood. Zij
scheen blindelings aan de duistere macht
van Ali Rasjid te gelooven en daarenboven
vreesde zij het. gepraat en gespot van de
Engelsche society. Hoe wij ook praatten
tevergeefsAli Rasjid verdween even
gerudschloos, als hij gekomen was....
Twee dagën verstreken. Het was de aan
gekondigde avond, waarop de geest van
Garibaldi de broche zou teruggeven. Thari3
hadden wij plaats genomen in de ridder
zaal, waar eveneens een groote haard stond.
De roode vlammentongen wierpen rossige
reflexen op de oude wapenrutsingen, ter
wijl fantastische schaduwen langs de hoo-
ge, met gobelins bekleede muren flitste
Buiten floot de voorjaarsstormwind. Woe
dend drong deze door in de sohoorsteenen
_en de haarden. Het vuur laaide hoog op en
op het dak van het kasteel zwol de wiud
tot een geloei. Ten overvloede, alsof de
sfeer nog niet mysterieus genoeg ware, tik
te ergens nog een oude, staande klok. De
roestige kettingen, waaraan de gewichten
hingen, kraakten zoo nu en dan hevig, en
juist dit geluid was het meest doordringen
de en beangstigende: het geleek precies
het schorre hoesten van een ouden man
Ik moet bekennen, dat ik ondanks mijn
groote onverschilligheid tegenover al wat
naar het mystieke zweemt, een zeker gevoel
van onbehagen niet van mij af kon zelo
ten. Mijn zenuwen waren tot het uiterste
ingespannen, evenals die van de andere
heeren. Iemand keek op zijn horloge
Nog slechts weinige minuten en het zou
middernacht zijnDe gasvrouw was ver
bleekt en beefde van zenuwachtigheid. Mijn
hart klopte hoorbaar!
Alle oogen waren onafgebroken op de
groote, gesneden-eiken deur gericht. De ge
heimzinnige geluiden, het knarsen en kra
ken van de ons omringende voorwerpen
werd steeds sterker. De wind suisde en loei
de met onverminderde heftigheid. Onze on
rust werd tastbaar. Eindelijk kwam het
oude uurwerk in beweging en na lang sui
zen van de roestige kettingen klonk in het
schemerdonker van de ridderzaal de eerste
dreunende klokslag! De gastvrouw perste
haar handen tegen haar hartDe man
nen omklemden krampachtig de leuningen
van him stoelen.... De tweede slag galm
de door de zaal de hond werd onrustig
en begon langgerekt te huilenVoor de
derde maal sloeg de klok en de wind, die
met groote kracht in den schoorsteen blies,
sproeide een regen van vonken uit den
haard over het tapijt heenDan volgden
de vierde, vijfde, zesde en tenslotte de
twaalfde slag! Wij waren zoo verstijfd,
dat wij niet letten op hetgeen in de zaal
plaats vond. We zaten maar en wachten..
Dadelijk na den twaalfden slag werd er
aan de deur geklopt! Wij rekten onze hal
zen uit. Het was de oude bediende; op
een zilveren blaadje droeg hij voorzichtig
een bontgeschilderd ei.
Ongeduldig en vol verwachting sloeg de
gastvrouw het ei kapot
en vond daarin het broche natuur
lijk, nietwaar?" riepen verschillende hee
ren. die ingespannen geluisterd hadden.
„Maar beste collega's", lachte Dr. Hiil
rustig, „sedert wanneer bevatten eieren
diamanten? In het ei zat natuurlijk dat
gene, wat er in behoort, namelijk eiwit en
een dooier.... Maar jullie wilden immers
een Paasch-geschiedenis van mij hooren.
Toen moest ik natuurlijk wel op een ei af
sturen met mijn verhaal! Wel, dat is ge
beurd
„En de rest?" vroeg Mr. Lerk lachend.
„Die heb ik maar verzonnen...." ant
woordde Dr. Hill kalm en stak een nieuwe
sigaar op.
HOE HET PAASCHHAASJE ZICH
WIST TE REDDEN
Bij meester Klecks in de hazenschool
ging het er vandaag zeer levendig naar
toe: het was nl. teekenles en men was aan
het Paascheieren schilderen! Dat was een
zeer gewichtig werk en de haasjes hadden
allen reeds roode wangetjes en schitteren
de oogjes van ijver. Aan verschillende ta
feltjes zaten ze bijeen, altijd met vieren of
vijven en iedere groep had een speciaal
werk voor zich. Aan de eene tafel schilder
den zij alle eieren heelemaal bont: roode,
blauwe, groene. En evenveel kleurenbak-
jes waren er, waarin de haasjes met groote
penseeltjes werkten. Aan de andere tafel
werd echt fijn werk gemaakt, daar zaten
de kleine kunstenaars, zij hadden slechts
een fijn werkje en tooverden met hun han
dige pootjes teere teekeningen met prach
tige bonte kléuren. Hier zaten ook kleine
haasjes, die de sierlijkste schaduwbeelden
uitsneden en dan fijn op de eieren kleef
den.
Meester Kleckhaas met den grooten
bril op den neus ging van de eene tafel
naar de andere. Hier prees hij een haasje
wanneer het vlijtig en netjes zijn werk
verrichtte, daar trok hij een luierik aan de
ooren en beloofde hem een uur schoolblij
ven.
Zoo ging het ook den kleinen haas
Kortlang. Kortlang hadden hem de school
kameraadjes gedoopt, omdat hij een kort
en een lang oor had, de jagersman had
hem eens een stuk van het eene afgescho
ten.
„Kortlang wanneer je niet vlijtiger bent
moet je schoolblijven, je bent werkelijk
een geweldig luie vlegel. Je hebt toch al
het minste en gemakkelijkste werk en toch
ben je nog zoo lui? Deze eieren moeten
vandaag nog klaar komen al zou je uren
moeten nablijven.
Patsnog een klapje met het rieten stok
je en mijnheer Kleckshaas ging verder,
Kortlang zuchtte zacht. Neen, moeilijk
werk had hij inderdaad niet, maar hij vond
het zoo vervelend. Hij behoefde slechts
kleine gekleurde stippels op de eieren te
maken, zoodat ze er heelemaal bont ge
spikkeld uitzagen: blauw, groen, rood,
geel. Maar zeker, het moest toch precies
gedaan worden m dat ging niet zoo vlug.
Kortlang keek voortdurend met verlan
gende blikken naar buiten in plaats van
naar zijn werk en zoo schoot hi> slechts
langzaam op. Ach, hij zou veel liever in
veld en bosch rondloopen en zich de eerste
groene kool en sla-planten zoeken, dan
hier in de sohool te zitten en Paascheieren
te schilderen. Ja, hij was vreeselijk boos
op de kinderen die altijd gekleurde Paasch
eieren wilden hebben en daarom moest
hij nu in de bedompte school zitten en
zich zelf vervelen.
„Kortlang", riep meester Klecks, „zit je
nu weer te droomen? Over een half uur is
de school uit en dan moeten al die eieren
nog klaar zijn."
Zuchtend greep Kortlang weer naar zijn
penseel. Ach.... wat was het toch spljtia
Paaschhaas te zijn!
Boem-boem-boem-boem sloeg de groot®
schoolklok. Alle haasjes pakten hun spe
len bijeen, wasohte hun penseelen uit, en
zetten de verfpotten op hun plaats: dan
vlug de mutsen scheef op het oor gedrukt:
een diepe buiging voor Meester Kleckshaas
en allen stormden de deur uit.
Ook Kortlang ruimde vlug penseel en
verfpotten op, maar daar was de meester
al.... „Halt, m'n jongen, ben je met je
werk klaar? Neen nog lang niet, daar zie
ik nog veel witte eieren liggen, die allen
klaar moe°fpn zijn. Haal dus penseel en
werk weer maar terug en werk vlijtig ver-
el over een uur kom ik nog eens naar je
kijken."
Daarmee -"andelde meester de deur uit,
sloot ze van buiten af en onze Kortlang
zat alleen met zijn werk. Het liefst was ij
gaan schreien, maar neen, dat wilde hij
toch niet, dan r g liever flink doorge
werkt, zoodat hij vlug weg kon, want an
ders liep hij gevaar van vader ook nog
een flinke straf te krijgen als hij te laat
aan tafel kwam.
Wist ik maar een middeltje, om dit ver
velend werk wat vlugger te latén gaan,
dacht Kortlang. Opeens juichte hij echter:
„Ik heb het.ik heb het.dftt moet
gaan I"
En'wat deed hij nu?
Hij legde een partij eieren op zijn tafel,
toen de verfpotten.maar geen pen
seel, hiervoor wilde hij zijn staartje ge
bruiken. Hij legde de eieren vlak bij
elkaar, doopte zijn staartje in een verfpot*
en sprenkelde handig de verf op de eieren,
zoodat ze er allemaal ineens gespikkeld
uitzagen. „Prachtig, prachtig", riep de
kleine slimmerd vergenoegd, „nu zal ik
gauw met mijn werk klaar zijn."
Wanneer de eieren aan den eenen kant
droog waren, draaide hij ze op de andere
en deed hetzelfde. Het ging wat fijn en hij
had er pret in.
Nu kwam het laatste korfje eieren aan
de beurt, die wilde hij met groene en
zwarte stippen beschilderen, dan dachten
de kinderen later dat het kievitseieren
waren. Juist had hij zijn staartje diep in
de groene verf gedoopt toen de deur open
ging en mijnheed Kleckshaas verscheen.
„Ei, ei, wat zie ik mijn beste Kortlang..
wat ben je nu vlijtig geweest.... nu heb
je werkelijk een pluimpje verdiend en het
ziet er ook zeer aardig uit.
Nu wil ik je de laatste straftijd schen
ken, spring vlug naar huis naar moeder,"
Kortlang zette heelemaal geen verheugd
gezicht bij dit verlof, want hij vreesde, dat
de meester zijn grasgroen staartje bemer
ken zou en probeerde angstig het te ver
bergen. En hij had er geluk bijMeester
Kleckshaas bleef wel rustig in het vertrek
maar hij verdiepte zich in zijn bazenkrant
en zoo pakte Kortlang zijn sohildertuig in
en wipte vlug de deur uit. Buiten nam hij
een geweldigen sprong en floepweg
was hij. Hij wilde eerst in het bosch vlak
bij een oogenblik uitrusten, toen hij twee
kameraden uit de schilderles ontmoette,
die mos gingen halen voor den bouw der
nesten van de Paascheieren.
„Wel Kortlang, wat zie je er uit?" rie
pen zij hem verwonderd toe, „je hebt plot
seling een groen staartje gekregen", och
lieve tijd, daar herinnerde de arme schil
der zich weer zijn groen staartje, maar hij
wilde toch het geheim niet aan zijn kame
raden verraden en daarom riep hij hen
eenvoudig toe: „Dat gaat jullie geen zier
aan of ik een groen of een blauw staart
je heb", en daarmee sprong hij weg.
Bij den volgenden sloot bleef hij echter
staan en nu bekeek hij eerst eens zijn
groen hazenstaartje. O wee! wat zag dat
er bespottelijk uit! Zonder dralen sprong
hij nu in den sloot om een flink bad te
nemen, maar de verf was er heelemaal in
gedroogd en alle spoelen en wasschen bleek
vergeefs.
Daar kwamen een paar spreeuwen aan-
getippeld: zij hadden op den pas ge-
ploegden akker naar wormen gezocht en
wilden nu een koelen drank halen.
„Nu, Kortlang", vroegen zij het haasje,
wil je een bad nemen? Maar het water is
toch nog veel te koud je zult een kou
vatten."
Toen vertelde Kortlang wat er gebeurd
was en vroeg of zij hem niet konden hel
pen.
„Wij kunnen het met onze lange, scher
pe nagels wel eens probeeren." zei een
der spreeuwen, „het zal je wel wat pijn
doen, maar misschien krijgen we de verf er
toch wel uit."
Daar hoorden zij het blaffen van hon
den. Weg waren de spreeuwen. Kortlang
echter had reeds de jager met de honden
ontdekt.
Snel besloten sprong het haasje in het
groen en drukte zich plat op den grond,
alleen zijn groen staartje gluurde nieuws
gierig naar boven. En het sluwe haasje
bad geluk, de honden joegen voorbij
het staartje hadden zij zeker voor gras
aangezien
Hier was het kleine schilderspenseel nu
werkelijk een levensredder geworden, maar
toch moest het weer een echt hazenstaar
tje worden en zijn groene kleur verliezen.
„Ja", dacht Kortlang, „wist ik maar of
moeder aan de groote wasch bezig was,
dan liep ik vlug naar haar toe, zij wist ze
ker raad."
O wee, daar zwierf de booze muizenbui
zerddie echter nog veel liever haas
jes at!
HOT Gebruikt uitslui/end ONZE PRIMA KWALITEIT
VERKRIJGBAAR BIJ HET VAN OUDS BEKENDE ADRES
WIJNHANDEL EN SLIJTERIJ - TELEFOON 1207 3735
DE ZAAK IS WEER ONDER EIGEN BEHEER