DG BLÏJDG
paasGpraoRGen
Kd*
DE VERRIJZENIS VAN CHRISTUS.
(van Davide en Benedetto Ghirlandajo.)
De naam Paschen komt van een He-
breeuwsch woord „pesach", dat in het Ar
meensch, de taal, die de Joden spraken ten
tijde van Christus ..pascha" werd. Het be-
teekent voorbijgang.
Het was voor de Joden het gedachtenis-
Feest van hun verlossing. Het is niet doen
lijk omtrent den oorsprong en de geschie
denis van dat Oud-Joodsche Paaschfeest
hier een volledige verhandeling te geven.
Men zou dan trouwens ook nauwkeurig
onderscheid moeten maken tusschen de
eerste Paaschviering in Egypte en alle
latere vieringen, om reden, dat niet alleen
de viering in den nacht van den uittocht
reeds eenigszins verschillend was van die
In de jaren der omzwerving, maar vooral
omdat in Christus' dagen het Paaschfeest
gehouden werd volgens een na de balling
schap samengesteld ritueel, dat aanmerke
lijk van het oorspronkelijk afweek.
Het Joodsche Paaschfeest.
Herinneren we ons slechts dat het Pa
schen der Joden bestond in het vieren der
bevrijding van Israël uit de slavernij van
Egypte. In den nacht, dat God zijn volk uit
Egypte voerde, en het den weg deed ne
men naar het beloofde land. ging de ver
derfengel rond en doodde alle eerstgebo
renen der Egyptenaren, zoowel ondër de
dieren als van de menschen. Alleen de hui
zen der Joden, die hunne deurposten met
het bloed van een lam hadden besprenkeld,
ging hij voorbij. En zoo geschiedde het, dat
de Joden, na een slavernij van bijna vier
honderd jaren in een vreemd land, plot
seling daaruit vertrokken, jubelend en God
lovend om Zijn zichtbare hulp.
Telken jare daarna moesten daarom zij
67i hun nazaten, dien geheimzinnigen voor
bijgang en wonderbare bevrijding dankbaar
gedenken door het nuttigen van den plech-
tigen Paaschmaaltijd. Wederom moest een
!am geslacht worden, eenjarig en zonder
vlek, en, gelijk de eerste maal, moesten zij
het staande eten, want ook toen hadden zij
zich moeten haasten om aan de mogelijke
achtervolging der vijanden te ontkomen.
Ook Jezus vierde met Zijn leerlingen het
Paaschfeest en nuttigde met hen den plech-
tigen Paaschmaaltijd en men kan aanne
men, dat Hij daarbij het ..Alleluia" gezon
gen heeft, dat de Kerk thans voortdurend
in onze ooren doet klinken. Het is onver
taald uit het Hebreeuwsch tot ons gekomen
en beteekent„Looft God". Men treft het in
het boek der psalmen dikwijls aan, hetzij
bij het begin hetzij aan het einde van een
psalm.
Bij de Joodsche Paaschviering werden vijf
psalmen gezongen, welke allen met „alle
luja" beginnen, en die daarom tezamen het
„groote Hallel" genoemd zijn. Twee dezer
psalmen werden gezongen voor het rond
gaan van den tweeden beker; de drie an
deren tegen het einde van den maaltijd. Wij
kunnen aannemen, dat ook Jezus deze „alle
luja" psalmen met Zijne leerlingen gezongen
heeft.
De voorafbeelding.
Deze Paaschviering van het Oude Ver
bond, was de voorafbeelding van wat ging
geschieden in de tijden van den Messias. De
slavernij van Egypte beteekende de slaver-
nu des duivels, waarin het menschdom
zuchtte sinds de zonde van Adam. En, gelijk
niemand in staat was het volk van Israël uit
zijn ellende en knechtschap te verlossen,
tenzij de God hunner vaderen, zoo kon ook
niemand anders dan God zelf de banden sla
ken der kinderen Adams. En evenals daar
zou ook hier het bloed van een lam de los
prijs zijn en het teeken der verzoening.
Ons Paaschlam, Christus is geslacht, Zijn
bloed heeft ons bevrijd en wie daarmee ge-
teekend is, kan uitgaan en den weg aan
vaarden naar het beloofde land, naar het
hemelsche Jeruzalem. En daarom is ook ons
Paaschfeest het feest der bevrijding, het
feest van den uittocht, het feest, waarop
eenieder van ons het gezegende uur moet
gedenken, waarop hij, door de verdiensten
van het Lam, verlost werd.
Oorspronkelijk vierden de Christenen in
Klein-Azië het sterven en de verrijzenis van
den Heiland op één dag, later werd de
Paaschzondag de dag der vreugdevolle her
denking van Jezus' opstanding uit den
dood, zooals de Goede Vrijdag, de herden
kingsdag is van het lijden en sterven van
onzen Heer.
Het Graf.
De terreinverheffing die Golgotha heette
lag zeer dicht bij de stad. De eerste tuin
daar voorbij was die van Joseph van Arima-
thea. Daar bevond zich het graf van Chris
tus. Omtrent den vorm van dit graf weten
wij uit het Evangelie weinig, doch men heeft
eenige jaren geleden nog zulke graven
ontdekt en weet dus precies hoe ze er
uit zagen.
Door een zeer lagen en betrekkelijk nau-
wen ingang, die met 'n rolsteen gesloten
wordt, komt men eerst in het voorvertrek,
van waaruit men weer door een lage ope
ning het eigenlijke graf of de eigenlijke
graven bereikt. Het lichaam of de lichamen
lagen daar elk in een in den wand gehou
wen nis. Voor de begrafenis werden ze ge
balsemd en in windels 0ewikkeld. Deze bal
seming was echter niet, evenals bij de
Egyptenaren, van dien aard, dat het lichaam
voor ontbinding gevrijwaard bleef. Als de
minder stevige deelen vergaan waren, leg
de men de beenderen in daarvoor bestemde
steenen kistjes en kon men de nis weer op
nieuw gebruiken. Het lichaam van Christus
echter lag in een nieuw graf. Wijl de sluit-
steenen dier graven over het algemeen rog
al dik en zwaar zijn en die van Christus'
graf daarenboven nog groot van afmeting
was, begrijpt men het gesprek der drie
vrouwen, die op Paaschmorgen daarheen
gingen om haar balsem te voegen bij die
van Nicodemus en Joseph van Arimathea.
De blijde Paaschmorgen.
De drie vrouwen die het lichaam van Je
zus wilden balsemen waren Maria Magda-
lena, Maria van Jacobus en Salome. Zij
praatten er over, wie hen den zwaren steen
zou afwentelen van den ingang van het
graf, maar hun zorg is overbodig. Zij be
vinden het graf ledig en den steen wegge
rold. De wachters zijn al weg, gevlucht om
te verkondigen, dat de Gallileeër uit zijn
graf is opgestaan.
En de engel zegt aan de vrouwen dat
Jezus niet meer daar is. Zij blijde ontroerd
spoeden zich naar Petrus en Johannes, die
zoo snel zij kunnen naar het graf gaan.
Het is waar, het graf is leeg en de netjes
opgerolde windselen wijzen er op, dat men
niet met grafschennis te doen heeft.
Johannes is overtuigd, hij gelooft dat Je
zus is opgestaan en blijdschap vervult hem.
Maar er zijn er no gdie twijfelen.
Dan volgen de verschijningen, eerst aan
Magdalena en aan Petrus en als een loo
pend vuurtje gaat het rond onder de leer
lingen. „Hij is werkelijk verrezen en aan
Simon verschenen". En na meerdere ver
schijningen dringt het tot hen door: ze zijn
de getuigen van Christus grootste wonder,
Zijn overwinning van den dood, Zijn Verrij
zenis uit het graf, hun geloof is niet ijdel,
Christus is verrezen.
Oh, de blijheid van dien Paaschmorgen,
na de droefheid over Jezus' dood en den
angstigen twijfel.
De vijanden van Jezus hadden Zijn ver
rijzenis gevreesd. Opmerkelijk is het, dat zij
de woorden van Jezus, dat Hij zou verrij
zen beter blijken verstaan te hebben, dan de
treurende leerlingen. Daarom hadden zij alle
maatregelen om bedrog uit te sluiten ge
nomen. De leerlingen daarentegen hadden
de belofte des Heeren óf niet voldoende
verstaan óf in hun eigen rouw vergeten. En
wat gebeurt er nu. Als de Heiland werke
lijk uit zijn gesloten en bewaakt graf op
staat, wordt deze opstanding mede door de
maatregelen van Zijn vijanden als histo
risch feit onbetwistbaar.
Nieuwe reden van haat en spijt voor Zijn
vijanden, voor Zijn vrienden en volgelingen
is de Verrijzenis het machtigste motief om
in Zijn leer te gelooven.
Paaschvreugde.
Het Paaschfeest met zijn Alleluja is het
feest, waarmede de zegen van het Chris
tendom een aanvang neemt. Geen feest is
er waarvoor wij ons ernstiger voorbereiden,
geen feest ook dat met juichender vreugde
in onze kerken wordt gevierd.
Maar de vreugde slaat ook naar buiten.
Ook de natuur predikt opstanding, nieuw
leven. Daarom is het, dat ook de niet-ge-
loovige, de heiden een Paaschfeest viert, het
weer ontwaken der natuur, het lentefeest.
Maar hoe geheel anders is dat dan het
Paaschfeest, dat wij vieren, al wordt onze
viering wel eens zoo dat men zou meenen,
dat we dit verschil niet meer weten.
Vreugde is de hoofdtoon van het Paasch
feest. In den eersten tijd rustte met Paschen
alle arbeid, slaven werden vrijgelaten, de
rechtspraak ongeschort en lichte vergrijpen
begenadigd. De christenen begroetten el
kander met de woorden: „Chrstus is ver
rezen 1" waarop de wedergroet klorlk: „Ja,
Hij is waarlijk opgestaan!"
Maar waarom vroeger de vreugde zich
ook duidelijker uitte? Wel de tegenstelling
was grooter, men deed te voren sterker
boete.
In den ouden tijd ging er een veel warmer
trilling door de zielen en hamen van de
krachtige vasters, die het groote Paasch
feest vierden vuriger van gemoed en blijder
dan wij kunnen zijn, dat de tijd der kastij
ding voorbij was.
Paaschliedjes.
Van deze echte juichstemming getuigen
ook zoo naïef en zoo blijde de Oud-Neder-
landsche liedjes, waarvan de oude boekjes
vol zijn gedrukt en herdrukt in een tijd, toen
ons volk nog niet in zijn zangen laffe en
vaak smakcloozc cabaretzang°rs als voor
gangers had, maar de gezongen strofen
deels van uit de kerken onder het volk wer
den verspreid, dels uit eigen gezonde vroo-
lijkheid de melodieën waren ontstaan, waar
op vroomgestemde poëten iji woorden alle
kerkelijke feestvreugden vastlegden.
„Want die met Christus levendigh zyn,
Sullen hem sjen in Goddelyck schyn:
Het Hemelsche Licht zal haer omringen
Wilt dus bly Alleluia singhen."
Van dit groote geluk getuigt ook het vol
gende volksliedje:
„Komt nu blylyck te gaere,
Den schoonene hemel siet,
O Christen schaere.
Ick brengh u nieuwe maere,
Wilt staken u verdriet
Maeckt vreughd eenpaere:
De son was ghedaelde
Maer nu weerom straelde:
Christus is verrezen
Christus is verrezen."
Stalpaert van der Wielen, de bekende
pastoor van het Delftsche begijnhof, heeft in
zijn zangboek „Gulden 'aer", evenals aan
de meeste kerkelijke feestdagen, ook aan
het Paaschfeest een welluidend lied gewijd,
het heet: „De blijde morgen, Paeschlied".
„Welkom blijde morgen
Vrij van alle sorgen
Vrij van sonden, vrij van piinen
Die met lief den Hemel verschijnen
Ons op huyden doet:
Christus is verresen!
Laet ons vrolyck wesen;
Want syn goedtheid ons verloste
Met cle alderwaerdighste kosten
Van Syn heiligh Bloedt.
Een ander uit een oud Roomsch liedboekje.
„Christus ls opgestanden,
Gebrooken door doods banden;
Dus zingt den Heer met Lofzang soct,
Die nu bedwingt het hels gebroet
Alleluja.
Als Christus had gestreden,
Aen 't Kruys de doodt geleden;
Verwint hij wederom de doodt
En helpt ons allen uyt de noot.
Alleluja.
Die oude liedjes en gezangen wekken op
tot vreugde.
Door Christus' doodt ghepresen,
„Ghij die nu zijt bevrijdt
Maeckt vreugd' en groot jolijt,
En looft den Heer met vlijt,
Benomen is 't verwijt,
Al tot des vijandto spijt:
Want Christus is verresen".
Hoe komt het nu, vraagt dr. J. F. M. Sterck,
dat van al de voIks-Paaschliederen zooveel
minder in ons land is overgebleven dan van
de Kerstliederen. Ook dit weer hebben we
te danken aan den tegenzin der Oud-Cal
vinisten tegen het echt vieren van kerkelijke
feesten. Kerk en vreugde waren bij hen an
tipoden, dus richtte hun afkeer zich in het
bijzonder tegen het vroolijkste aller kerke
lijke feesten, het Paaschfeest. Lijnrecht daar
tegenover staat Het Middeleuwsche gebruik
dat met Paschen in de kerken, vroolijke,
ja zelfs echt jolige precken gehouden wer
den en in grappige aankleeding de Paasch-
verhalen werden weergegeven.
Al die uitbundigheid moest wel den
strengen Calvinisten een gruwel zijn en
zoo moest bij het project voor een Gods
dienstvrede in ons land van 1577, Willem
van Oranje zelfs voor de viering van het
Paaschfeest op de bres komen: omdat de
Calvinisten dit al bijzonder vroolijke kerke
lijke feest eenvoudig wilden schrappen van
de vierdagen. Maar het echt christelijk
Paaschgeluk was in hun eiger gelederen
zelfs niet te smoren al missen de Hervorm
den ook onzen blijden, alles-insluitenden
kreet, Alleluja ter eere van onzen zegepra-
lenden Koning Christus. Of zooals het oude
volksliedje zong:
„Alleluja den blyden Toon,
Word nu gesongen zoet en schoon;
Waar dat ik ben, of waar ik ga,
Myn ziel die zingt Alleluia."
E. W.
(Nadruk verboden).