<2
DE LEIDSCHE COURANT
AAN MIJN TROUWE LEZERS EN
LEZERESSEN.
En voor de correspondentie, èn voor de
I raadsels, is vandaag geen ruimte. Ik geef
i in de plaats hiervoor ter lezing en leering
iets over:
De INKTVISCH.
Een van de merkwaardigste diepzeebe-
woners is de inktvisch en hij is tevens de
gevaarlijkste. Dit griezelig monster heeft
acht grijparmen, die om den verscthrikke-
lijksten muil heen kronkelen en in verge
lijking tot de rest van het lichaam buiten
gewoon lang zijn. Het lijken acht reuzen
slangen, die zich rnet een groote snelheid
gelijktijdig bewegen. Als het beest zich
opricht en zich verplaatst, zijn tevens de
slangenarmen alle in beweging. Wanneer
hij op een rots klautert met een bewonde
renswaardige snelheid, dan zijn tegelijker
tijd alle leden van die grijparmen in be
weging. Hij is van de griezelige behendig
heid, een reuzespin gelijk. Maar ineens
houdt hij zich stil. verandert zijn kleur om
zich aan den achtergrond aan te passen,
neemt de vormen van zijn omgeving aan
en gaat op buit liggen loeren. Zulke kleur
veranderingen komen veelvuldig voor op
den bodem der zee, maar zooals de inkt
visch het doet, doet geen ander monster
het hem na. Hij imiteert de kleuren rood,
lila, rose, purper en blauw met hetzelfde
gemak als groen en het lijkt wel of de
Schepper den inktvisoh alle mogelijke fa
ciliteiten heeft verleend. Aan den binnen
kant van de armen zijn tallooze zuignap
pen, waarin luchtledige ruimten zijn, waar
mede hij zich onweerstaanbaar aan voor
werpen vasthecht. Iedere prooi, die met
deze zuignappen in aanraking komt, is
verloren en wordt verder bewerkt door 'n
reusachtigen snavel, die uit den angstaan-
jagenden muil te voorschijn komt. Deze
hoornachtige snavel snijdt en kerft het
vleesch van de prooi aan stukken, zij ver-
I breekt gemakkelijk de harde schaal van
1 de kreeft, die zijn geliefkoosd voedsel is.
Achter dit ontzaglijk mechanisme schuilt
een enorme kracht. De inktvisch verslindt
groote en sterke lichamen en ontziet zelfs
in vele gevallen de beenderen niet. Hij is
als een cementmolen, die alles stukmaalt.
wat hem tusschen de raderen komt. of
liever als een molen, die in zijn binnenste
de raderen beweegt temidden van de bij-
tendste zuren.
En dan zijn oogen! De inktvisch gaat
gewoonlijk des nachts op jacht en de oogen
hebben een felheid, die men bij geen en
kelen visch aantreft.
Visschenoogen zijn meestal dof en zon
der licht, maar de oogen van den inkt
visch vlammen als de hel. Wie de ver
schrikking van deze oogen niet heeft ge
zien, kan er zich onmogelijk een voorstel
ling van vormen. Zij zijn ovaal en klein,
hoosaardig en duivelsch en hun uitdruk
king lijkt op de uitdrukking in de oogen
van den neushoorn. Zelfs de haai, die
voor het menseheliik gevoel wel een van
de verschrikkelijkste visschen is, maakt
een tammen indruk, als men hem met den
inktvisch vergelijkt.
En nu spreken we nog niet van de
i eigenaardigheden van zijn afschuwelijk
'lichaam. Zijn vies en afstootend lijf heeft
een trechtervormige holte, die in een buis
in den muil uitloopt, een paar kieuwen,
waardoor hij ademt en een ventiel, die
hem dienstbaar is bij het duiken. Deze
ventiel kan hij naar believen openen en
sluiten. Door de buis neemt hij water naar
binnen, haalt de zuurstof eruit en spuit
de rest langs den trechter weg. Zijn ade
men kan men opmerken aan de deininc
van het water. Het werkt precies als bij
een pomp. Het dier heeft drie verschillen
de bewegingsrichtingen. Het kan zwem
men met groote snelheid, maar het kan
even snel over den bodem van de zee loo-
pen en als een soort roeiboot door het
water schieten en tenslotte kan hij door
zijn trechter zoodanig het water zuigen,
dat hij door uitstooting van het water den
druk verhoogt cn zich als het ware als
een stuk laat wegslingeren.
Zoo schiet hij soms met de snelheid van
een raket vijftig a honderd meter weg en
geen oog, dat Hem volgen kan. In dat ge
val plakt hij zijn lange armen vast tegen
het lijf en op het oogenblik, dat hij zijn
prooi bereikt, slingert hij zijn armen erom
heen. plaatst zijn znienappen en trekt zijn
prooi in de diepte. Is de prooi groot en
sterk, dan moet hij een paar armen ge
bruiken om zich aan een steunpunt vast
te klampen. Wie het niet gezien heeft,
kan eenvoudig niet gelooven, hoe katach
tig snel en wild de inktvisch op groote af
standen aanvalt.
Tot overmaat van ramp beeft de inkt
visch nog een inllzak. Wanneer hij zijn
terugtocht wil degken cn een nieuwen
aanval voorbereidt, dan kan hij uit zijn
inktzak een blauw-zwarte vloeistof spui
ten, die zich als een beschermende wolk
om hem heen legt. Dan kruipt hij tussehen
de rotsen, om vanuit een nieuwe plaats
zijn aanval te herhalen.
Oom Wim.
OM TE ONTHOUDEN.
De langste baard ter wereld.
Den langsten baard ter wereld bezit on
getwijfeld de Noor Langsetti, daar deze
zeven meter lang is. Het spreekt vanzelf,
dat de man zijn baard niet ten voeten uit
kan laten hangen, daar hij er anders op
trappen zou en er in verward zou raken.
Het grootste gedeelte van zijn baard
draagt deze zonderling dan ook in een zij
den zak, dien hij onder zijn vest draagt.
,.In zijn baard lachen'', „likkebaarden" e.
d. is hem wel toevertrouwd!....
De eerste spoorweg.
In November 1927 hechtte het IJsland-
sche parlement zijn goedkeuring aan het
eerste voorstel inzake den aanleg van den
eersten spoorweg op het eiland!
Japansche wijsheid.
Wie rechtvaardigheid pleegt, ontvangt
zegen dat is even zeker als dat de
schaduw den mensch volgt.
Is een onbedacht woord eenmaal uitge
sproken, dan is een met vier paarden be
spannen wagen, die het najaagt, niet meer
in staat het terug te brengen.
Kostbare handschriften.
Ern schooljongen moet zich wel sterk
benadeeld voelen, als hij weet, dat hij
hoogstens een vrij voldoende cijfer op z'n
rapport kan behalen, wanneer hij keurig
schrijft, terwijl handschriften (en zeker
niet van de fraaiste!) van verschillende
bekendheden voor hoogen prijs van de
hand gaan. Zoo werd het manuscript van
Gluck's „I lamenti d'amore" voor de som
van 10.500 gulden verkocht! Een hand
schrift van Josef Haydn ging voor 15.000
gulden, een brief van Mozart aan zijn va
der voor 900 gulden van de hand
WIE ZIJN JARIG?
Van 8 tot en met 15 April.
9 April: Joke Nagel, Volmolengr. 6.
9 April: Elie Jongmans, Hugo de Groot
straat 10, Leiden.
10 April: Piet Mulder, Timorstraat 4,
Leiden.
10 April: Koos Heemskerk, Zevenhuizen,
Oud-Ade.
10 April: Kitty de Koning, Hugo de Groot
straat 12, Leiden.
11 April: Kitty de Koning, Hugo de Groot
straat 12, Leiden.
11 April Piet v. d. Burg, Geerengracht 9,
Leiden.
11 April Joosje v. d. Hulst, Bijndijk 158 E
Voorschoten.
11 April Jan Vollebregt, Zegwaartscheweg
H 35, Zegwaart.
11 April: Pietje v. d. Salm, Zoeterwoud-
scheweg A 29, Leiden.
12 April: Gerrit Nipper, Rijnsburgerweg
9, Leiden.
13 April: Tinie van Bergen Henegouwen,
Schelpenkade 47, Leiden.
13 April: Bep van Hamersveld, Papengr.
30, Leiden.
15 April: Henk v. d. Steen, Heerengracht
52, Leiden.
15 April: Marietje Angevaere, Zevenhoven
Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar
naam (dit geldt uitsluitend voor school
gaande kinderen) in deze lijsten wil opge
nomen zien, moet dit minstens veertien
dagen voor het feest mij melden.
Oom Wim.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
VAN VERLEDEN WEEK ZATERDAG.
ingestuurd door Alie Werkhoven.
Opl. I: Een ongeluksvogel.
Opl. II: De Godslamp.
Opl. III: Een vingerhoed.
Opl. IVEen schaar.
Opl. V: Een borsteL
Opl. VI: Een klok.
Opl. VIIEen pluisje.
Opl. VIII. Een vork.
Opl. IX: Een dubbeltje.
Opl. XEen blinde.
Opl. XI: Herbergen.
Opl. XII: Handschoenen.
REGEN
door Marietje van Tol.
Regen, regen ruisch,
In ons tuintje vóór het huis,
Dat de plantjes grofien,
En de bloempjes bloeien.
Regen, regen ruisch
Op de pannen van het huis.
Wil je mij doopen
'k Ga voor jou niet loopen!
Regen, regen ruisch,
Na een stapje ben ik thuis.
Waar ik mij lekker drogen kan,
Dat staat mij zoo wel an.
TOEN DE AVOND VAN DE T00NEEL-
CLUB KWAM
door Truus de Haas.
Nee meer, dat was nu nog eens een reu
ze leuke club. Er waren 7 meisjes op uit
de 7de Idas. Dora, Nora, Stien, Bets, Cora,
Mien en Biempje. Vooral voor het tooneel
voelden ze veel! En over 7 weken zouden
de meisjes van de school afgaan. En daar
voor waren ze tooneelstukjes aan 't lee-
ren. Want de laatste dag dat ze op school
waren, zou zeer feestelijk gevierd worden.
En zij zouden er ook meewerken om dezen
dag zoo prettig mogelijk te maken. Des
avonds om 7 uur zouden ze beginnen in
het groote gymnastieklokaal. Zelf zouden
ze programma's schrijven en entree plus
programma zou kosten één kwartje. Ze
repeteerden bij Cora. Haar vader was een
rijke fabrikant en bewoonde een groot
en prachtig huis. Het ging daar altijd zeer
gezellig naar toe. Uit Cora's kamer sleep
ten ze stoelen en kussens aan. En zoo
maakten het allen zich zeer gemakkelijk.
Het stuk dat ze zouden opvoeren heette:
„De betooverde Prins".
Nora, met haar donkere oogen en ha
ren, leende zich er goed voor; Prins Cora
slank en lenig, met levendige blauwe oogen
en blonde haren zou zijn gemalin zijn.
Bets, huisknecht; Stien, Dienstmeisje, een
heks was Dora, 't Ging goed en over een
week zou de groote repetitie plaats heb
ben. De costuums huurden ze. Ze waren
erg naa.r haar zin! Toen kwam de groote
repetitie. Deze verliep slecht. Allen
waren nogal zenuwachtig! „Plankenkoorts"
Maar zij troostten zich met de gedachte
een slechte generale repetitie is een suc
cesvolle avond. Ze gingen naar huis iets
ontmoedigd. Ze sliepen gauw en droom
den!?
En toen kwam die bewuste avond, 't
Was vroeg donker geweest dien dag; de
sterren flikkerden hoog aan 't firmanent
en de maan lachte het groepje dat belast
en beladen was vroolijk toe. 't Vroor dat
het kraakte! Het was bitter koud. Doch
de meisjes diep in de jassen gedoken en
de pakken kleeren torsende schenen hier
van niets te merken. Dan waren ze de
school genaderd. Vlug naar binnen. Reeds
waren ze in de gymnastiekzaal. Vlaggen
en slingers gaven 't geheel een heel fees
telijk aanzien, 't Kleine tooneel, en de ze
tel voor den prins en een kleinere voor
die van de gemalin, waren reuze mooi uit
gevallen. 'n Oude tafel bij Bets thuis uit
de schuur gehaald, deed goed dienst, een
mooi tafelkleed, die Cora uit haar eigen
kamertje van tafel had genomen, hingen
er sierlijk over, 'n mooi kleedje er op een
vaas, mooie kunstbloemen, was alles in
orde.
Daar werd de zaal geopend door Mien
en deze liet Zuster binnen. Aldra kwam
mijnheer Pastoor en ouders en kennisjes
der menschen binnen.
De zaal liep overvol, wat Cora deed uit
roepen. enorm, jongens! 't Loopt compleet
boordevol.
(Slot volgt).
EEN WOORDJE OVER DE
ZESDAAGSCHE VAN VERLEDEN
JAAR.
door Barend Ouwerkerk.
In Rai-gebouw te Amsterdam
Daar gaat iets groots gebeuren.
Het is de Zesdaagsche Wielerbaan
Die gaan elkaar verscheuren.
De renners komen op de baan.
Wie zal die strijd toch winnen?
Geen mensch die het je zeggen kan
Want ze gaan nu pas beginnen.
De sprinters staan nu opgesteld,
Want heb zal niet lang meer duren
Of plots daar komt de starter aan
Het publiek zit al te gluren.
En plotseling valt het startschot
Zij schieten nu vooruit,
Als ging 't om d'r leven,
Qf om 'n groote buit.
Wie is nu toch die voorste
Die rent al met zoo'n vaart
Hij is zeker voor 't goeie
Zijn plaatsje heusch wel waard.
't Publiek wordt al onrustig
Want de eerste sprint begint,
Het geld wordt op de baan gegooid
En Pijntje wint den sprint.
Nu is van Kempen aan de beurt,
Hij kijkt al naar zijn maat
Die juist de Laatste ronde maakt
En Pietje weet geen raad.
En Piet neemt al direct de kop
Maar Wals laat dat niet toe,
Hij schiet Van Kempen heel leuk voor
Doch Pietje is niet moe.
Zoo gaat het nu ene poosje door
Tot een heertje uit 't publiek,
Een gouden uurwerk beschikbaar stelt
Is dat niet magnifique.
De strijd begint en voor men weet
Ja Jan van Kempen 'n ronde voor
Maar Pietje geeft den strijd niet op
En zet geweldig door.
De laalste ronde gaat nu in,
En Piet zit aan den kop,
Zijn tegenstander kan niet meer
En Pietje wint de klok.
Dit is een klein verslag op rijm
Van Pietje en van Pijn,
Die samen 't overwinnend span
Ook elders zullen zijn.
VOORJAAR, SCHOONMAAK!
door Gretha Haverkorn.
Voorjaar, schoonmaak, zijn twee woorden,
Waarmee heel veel wordt gezegd:
Voorjaar, mooi, met veel accoorden;
Schonmaak, vreugd' word je ontzegd.
Want als Moeder, met veel drukte,
't Heele huis zet op z'n kop.
Als haar dan maar iets niet lukte,
Is 't voor ons een reuzestrop!
Ja, dan moeten wij 't ontgelden,
Broer en Zus, en ook de kat,
Maar als wij 't aan Pa vertellen
Zegt hij niets, doch moppert wat.
En voor 't eten of middagmalen,
Is er heelemaal geen tijd;
Moeder spreekt in alle talen:
„Behelp je maar in schoonmaaktijd!"
Doch als zeemlap, spons en stoffer,
Boenlap hebben afgedaan;
Is 't voor Pa en ons 'n boffer,
Moeder is dan ook voldaan!
't Huis is schoon; de natuur is heerlijk!
Voorjaar! Heerlijk schijnt de zon,
Die 't ontluikend leven laven zal.
Als aan 'n held're, frissche bron.
DE MAANDEN VAN T JAAR.
door Anny van Diest.
Allen zult ge de namen der maanden
kunnen noemen
Hier vertel ik de eigenschapen,
waarop de zusters zich kunnen beroemen
Januari, Louwmaand, aan het begin
van 't jaar,
Februari, Sprokkelmaand, 28 dagen
maar,
Afgewisseld met 29 dagen (voor de leus?)
Wie op die dag jarig is, is 't maar om
de 4 jaar, heusch!
Maart Lentemaand, maar geloof
me gewis
't Gezegde: „Maart roert z'n staart",
't is ook van beteekenis.
April, Grasmaand, de zon krijgt meer
gloed,
Maar vergeet niet: „Aprilletje zoet,
geeft nog een witten hoed.
Mei, Bloeimaand, stemt ons weer
vroolijk en blij,
Onk: „In .Mei, leggen alle vogels een ei!"
Juni, Zomermaand, brengt ook den
langsten dag
Juli, die men Hooimaand, noemen mag.
Augustus, Oogstmaand en daarbij
hoezee
Deze brengt, de heerlijke vacantie
weer mee.
Tevens in deze maand (ons zoo naar
den zin)
Vieren we den verjaardag van onze
geëerbiedigde Landsvorstin.
September Herfstmaand, we gaan
weer naar school,
„Flink aanpakken!" luidt thans ons
parool.
October, Wijnmaand, de druiven zijn
blauw,
Rozenkransmaand, toegewijd aan Onze
Lieve Vrouw.
November, Slachtmaand, guur en koud,
't Is alsof Moeder natuur ook rouwt.
Ook, Doodenmaand, wordt deze wel
geheeten,
Laat ons d'afgestorvenen dan niet
vergeten.
December, Wintermaand, op 't end.
Met zijn feesten, aan allen welbekend.
Sint Nicolaas, Kerstmis, Oudejaarsdag,
Daarbij de lange avonden, met
vroolijken kout en lach.
En nu heb ik iedere maand met
eigenschappen bedeeld,
Nu blijft me alleen de hoop, dat ik u
niet heb verveeld.
WALEWEIN
Een verhaal uit den Riddertijd door
Ant. 01de Ka|ter.
IV.
De meesten droegen over hunne wapen
rusting een korte tunica; behalve zes
Britsche schildknapen, welke de adelaars
droegen, voerden allen den zwarten leeuw
op hunne schilden.
De stoet was nu de burchtpoort gena
derd. De Graalkoning zelf blies driemaal
achtereen op zijnen zilveren hoorn, wat
met een luid bazuingeschal vanaf den to
ren werd beantwoord.
Een weinig later werd de poort aan de
binnenzijde door zes in volle wapenrusting
uitgedoste schildknapen geopend. Op het
binnenplein van de poort af tot aan den
ingang van den burcht, stonden krijgslie
den geschaard, allen zwaar geharnast en
met opgeheven lans.
Op ongeveer twintig schreden afstand'
van de poort, op een gitzwart strijdros ge
zeten, dat met een wit-zijden kleed, waar
op aan iederen krant een zwarten leeuw-
was geborduurd, was omhangen, kwam Ko
ning Arthur den stoet tegemoet rijden.
Zeer eenvoudig was hij gekleed; een rood
zijden mantel, welke op den rug van zijn
paard neerhing, bedekte nagenoeg zijn
geheele lichaam; blootshoofds zijn blonde
haren door een gouden hoofdband bijeen
gehouden, terwijl zijn voeten in half sta
len schoenen, met zilver beslagen, waren
gestoken. Achter hem volgden zijn krijgs
lieden en "schildknapen, allen met opgehe
ven lans.
Toen Perceval den Koning tot op tien
schreden was genaderd, sprong hij, door
een schildknaap geholpen, van zijn paard;
zacht naderde hij Arthur, boog diep, kniel
de, en kuste daarna de hem door den Ko
ning toegestoken hand, waarna hij, de lin
kerhand aan zijn zwaard geslagen, staan
bleef.
De Koning sprak nu met luider stemme,
zoodat allen, hier aanwezig, het konden
verstaan: „Wij, Arthur, roepen Perceval,
den Graalkoning, op onzen burcht een
hartelijk welkom toe; te zijner eere heb
ben wij hedenavond een feestmaal aange
richt, en verzoeken wij hem voortaan, als
ridder van Onze Tafelronde, op Onzen
burcht te blijven. Heil, Perceval, den
Graalkoning
„Heilantwoordden alle aanwezigen.
Een schildknaap, die tot nu toe terzij
de had gestaan, kwam nu nader, vatte Ar
thurs hand, ten einde hem behulpzaam te
zijn bij het afsteigen, en leidde daarna het
strijdros weg. De Koning reikte Parceval
de hand, en leidde hem door de zware
ijzeren deur den burcht binnen; ook de
andere ridders, monniken en schildkna
pen volgden hen op den voet. Aan het
einde van den langen gang bevond zich
de ridderzaal. Hier getuigde alles van
weelde. De kostbaarste tapijten bedekten
den vloer. De kandelaars, welke overal aan
de muren waren bevestigd, waren vervaar
digd uit het zuiverste goudhet licht, dat
door kaarsen werd verzorgd, was reeds
ontstoken. Hier en daar bedekten eenige
portretten, geteekend door ervaren schil
ders den wand. Drie groote deuren, behal
ve de deur, welke op den gang uitkwam,
verschaften toegang tot andere vertrek
ken. Aan de linkerzijde zag een vrij groot
raam, hetwelk aan den buitenkant was
betralied, uit op de daaronderliggende rivier
en over de geheele vlakte, welke zich aan
de rivierzijde uitstrekte.
Een zeer lange tafel, waarvan het blad
bedekt werd door een wit-zijden kleed,
omzoomd door gouden versierselen, be
sloeg een groot deel der ruimte; gedeel
telijk was zij reeds gedekt. Lage stoelen,
bedekt met fluweelen kussens, welke zeer
van kleur verschilden, omringden haar;
aan het boveneinde der tafel stond Ar
thurs zetel, een hoog gestoelte, met rug-
en armleuningen, bezet met diamanten,
ingesneden slangen, vogels bloemen, en
bedekt met rood-zijden kussens; op de
rugleuning prijkte een zwrartgekroonde
leeuw. Aan weerszijden van den zetel stond
een kleine stoel zondr armleuningen, niet
minder weelderig bewerkt dan Arthurs
stoel, eveneens met een roodzijden kussen
bedekt.
De Koning ging nu met Perceval de zaal
binnen en leidde hem naar zijn zetel, wel
ke zich aan den rechterkant van Arthurs
zetel bevond; hoewel deze plaats anders
door 's Konings Gemalin Genovere inge
nomen werd, werd ze dezen avond afge
staan aan den Graalkoning. Nu was het
Perceval, die sprak: „Heer Koning, ik
dank U. voor al hetgeen gij reeds voor mij
hebt gedaan, en in de toekomst nog voor
mij zult deen". Glimlachend maakte Ar
thur met zijn linkerhand een afwerend ge
baar en antwoordde: „In den vervolge
kunnen wij trotsch zijn, omdat een Onzer
Keltische ridders den Heiligen Schotel
heeft gevonden en zouden wij u dan geen
dank verschuldigd zijn?
(Wordt vervolgd).