DE LEIDSCHE COURANT
CORRESPONDENTIE.
Leo Plouvier, Leiden. Zoo
Leo, 'zie ik je ook weer eens! Dat doet me
pleizier. En het opstel? Kom, ik zal het
laten plaatsen, dan kun je zelf eens zien,
hoe klein het is. Dag Leo! Blijven mee
doen en vooral „Walewein" met zijn avon
turen blijven volgen. Veel groetjes thuis.
Daar is Leo en vertelt iets van:
HET NIEUWSGIERIG MUISJE
Vader Grijs, de muis, ging met zijn
zoontje wandelen.
De gangen van het huis van den heer
v. Dijk waren de straten.
De heer v. Dijk had last van die mui
zen en kocht eer paar muizenvallen.
Op den avond waarop vader Grijs met
Git die wandeling maakten, had de heer
van het huis ze neergezet.
Git wou er direct op af gaan, maar zijn
vader hield hem tegen en sprak: „Doe het
niet Git. het is een val en dat spek is er
in om ons te lokken!
„Geloof er niks van, anders zouden ze
toch geen 6pek er in hangen, jij met je
lokken", bromde Git brutaal en meteen
liep hij er naar toe en als zijn vader ook
piepte hij gaf er niks om en klap, meteen
klap zij de val en het muisje zat gevan
gen.
Vader liep vlug naar huis en kwam met
moeder en de kinderen terug.
Zij namen a scheid van Git, want die
zouden ze nooit meer zien.
Toen 's morgens de muis dood gevon
den werd, werd ze weggegooid en de eer
ste de beste poes at ze met huid en haar
op. Zoo gaat het!
Gretha Haverkorn. Leiden.
Wel Gretha. wat hoor ik daar? Als dat
zoo doorgaat, zal vader trotsch op je rijn
en moeder innig blij. Blijf maar goed je
bost doen! Geleerdheid is kapitaal! Dag
Gretha! Groet vader en moeder van me!
Theo Kramp, Leiden. Dank
voor ingezonden raadsels! Worden ge
plaatst! Nog even geduld! Dag Theo!
Marie de Jong, Oude Wetering.
Wel Marie, als dit versje inderdaad
door jou gemaakt is, wil zeggen echt ver
zonnen, dat mag je bij mij een mooi boek
komen uitzoeken. Wedden? Hier is Marie
en draagt jullie iets heel aparts en iets
heel moois voor.
MIJN EERSTE GEDICHT
Het dichten, kind! wil j' et gelooven,
Dat is geen werk voor mijn
Dat is een gaaf van boven,
Waarmee je blij mag zijn.
'k Zit uren lang te zoeken,
Om enkle woorden maar,
Fatsoenlijk neer te boeken,
En rijmen met elkaar.
Zou men niet nijdig worden
Op zoo'n gelukkig mensch,
Wien zonder hort of stooten
Het dichten gaat naar wenschl
De leeraar staat te schreeuwen,
„Toe maak ook een gedicht".
Daar helpt geen tegenstreven,
Hij zegt: „Het is je plicht."
Je zit in de poësis.
Hier niet voor niemendal,
Je moest je eigen schamen,
Je dicht in al' geval.
Al ben je nog zoo'n stommerd,
Dat helpt niet, ben je mal,"
Zoo kletst die oude brommerd,
Je moet er aan, 't zaL
Bedrukt stond k op en zeide:
,,'k Wil dichten nu mijnheer,
'k Zal alles doen heel blijde,
Onwillig zijn nooit meer."
En kijk nu eens Mijnheertjes,
Hoe of dat dichten gaat,
'k Zit hier nu al heel deftig,
Te rijmen op de maat.
Geen mensch dus mag nog zeggen,
Dat ik niet dichten kan,
Want 'k zal hem heel gauw toonen
Het tegendeel daarvan
Kees v. d. Burg, Alphen. Met
wat meer zorg werken Kees! No. 2 wordt
geplaatst! Zie volgende week. Dag Kees
Rika Romijn, Leiden. Dergel
lijke versjes niet meer opsturen! Goed ons
Hoekje blijven volgen, lief Nichtje en lee-
ren, hoe men moet schrijven en. dich
ten. Dag Rika. Dag Annie! Groet je ouders
van me! Voorloopig niets meer insturen!
Nelly Lek, Ter-Aar. Nou zul
len jullie eens wat hooren! Daar heeft me
zoowaar onze kleine Nelly geprobeerd
een versje te maken over iets, dat precies
gelegen komt en wel over ,,de Moeder
Gods". Ik zal het laten hooren. Daar
komt Nelly:
MARIA BOODSCHAP
O, hoe vurig bad Maria in haar kamerke,
Opgetogen, vroom en blij,
Want hoe graag zou ze den Verlosser,
Niet eens willen zien', als wij.
Eh zie! Een Engel kwam, heel teer en
schoon.
En zei op zachten toon:
„GegToet Maria! Gij zijt vol van genaden
En wordt Jezus' Moeder tot loon.
En Maria antwoordde:
„Zie, de dienstmaagd des Heeren
„Mij geschiede naar Uw woord,
„Dat woord van U klinkt in mijn oor,
„Als 'n hemelsch, vol accoord.
Clasine Karremans, Leiden.
Al is 19 Maart voorbij, toch wil ik jouw
versje over St Jozef plaatsen. Hier komt
Clasientje en., als ze dit zelf gemaakt
heeft, dan verwacht ik nog meer van haar.
ST- JOZEF
Wij vieren thans uw feestdag
O, Jozef goed en teer,
En knielen voor uw beeltenis
Vandaag eerbiedig neer.
Want 't is Maart, de maand van Jozef
't Is Maart, 't Is lentemaand.
St. Jozef trouwe hoeder van Jezus
onze Heer,
Wij zingen hier nu allen
Een lied te uwer eer.
Want 't is Maart, de maand van Jozef
't Is Maart, 't Is lentemaand.
Uw beeld in onze kerken.
Straalt in een zee van licht.
Gij ziet minzaam op ons neder,
Met vriendelijk aangezicht.
Want 't is Maart, de maand van Jozef
't Is Maart, 't Is lentemaand.
Gij waart hier op deez' aarde,
Een voorbeeld in de deugd,
Van eenvoud liefde en vrede
En Maria steeds tot vreugd.
Nu is 't Maart, de maand van Jozef
't Is Maart, 't Is lentemaand.
O, Groote H. Jozef,
Met leliën in de hand,
Geleid ons na dit leven
In 't eeuwig vaderland
Want 't is Maart de maand van Jozef
't Is Maart, 't Is lentemaand.
Hierbij zullen we het laten. Tot de vol
gende week!
Oom Wim.
WIE ZIJN JARIG?
Van 2 tot en met 8 April.
2 AprilBep Castelein, Oude Rijn 30,
Leiden.
2 April: Jetje Castelein, Oude Rijn 30,
Leiden.
2 April: Frans de Haas. Mecklenburgstr.
6, Leiden.
3 April: Nico Reizevoort, Haarlemmer
straat 255, Leiden.
3 April: Koos Over de Vest, Magdalena
Moonstraat 42, Leiden.
3 April: Bobbi v. d. Spek Java O.-Indië.
3 April: Dora Kniest, Abspoelweg no. 5,
Oegstgeest.
4 April: Jan van Dam, Korevaarstraat 13.
Leiden.
5 April: Corrie Nagel, Volmolengracht 6,
Leiden.
5 April: George Bokern, P. Kerkgracht 2,
Leiden.
5 April: Tnm Bailey, Groote Vink 3, Voor-
sohoten.
o April: Nelly Jagers D 16 Rijpwetering
6 April Arnold v. d. Bosch, Meerlaan 1,
Stompwijk.
6 April: Bertje Meerbeek, Mare 56 Leiden
6 April: Rinus Groenewegen, Rapenburg
55, Leiden.
Ik feliciteer de gelukkigen! Wie zijn of
haar naam van de schoolgaande jeugd in
deze lijsten wil opgenomen zien, schrijve
minstens 14 dagen vóór den verjaardag.
Wie den datum bij de raadsels 11. opstuur
de, behoeft dit niet meer te doen, diens
naam staat genoteerd.
Oom Wim.
OPLOSSINGEN VAN VERLEDEN
WEEK
ingestuurd door Cor. van Kesteren.
Opl. I: Dat zij slaat zonder iemand pijn
te doen.
Opl. II: Melk klem.
Opl. III: Rood Door.
Opl. IVAls hij iij 't ijs vast zit.
Opl. VDe zon en de tijd.
Opl. VI: Duikerklok.
Opl. VII: De kapper.
Opl. VIII: 'n T
Opl. IX: 'n S
Opl. X: 'n Haring.
NIEUWE RAADSELS.
ingestuurd door Alie Werkhoven.
Raadsel I:
Welke vogel kan niet vliegen?
Raadsel II:
Welke lamp brandt altijd?
Raadsel III:
Welken hoed zet men niet op?
Raadsel IV
Ik gooi wat op 't dak en het komt er
kruislinks af
Raadsel V
Wat heef er 'n houten rug en een han
gen buik?
Raadsel VI:
Wie slaat zonder handen?
Raadsel VII:
Wat is kleiner dan een pluis?
Raadsel VIII:
Wie heeft er alleen maar tanden en
geen kiezen?
Raadsel IX:
Het is plat en kan toch rollen.
Raadsel X:
Wie zou wenschen een goed oog te be
zitten
Raadsel XI:
Welke bergen vindt men veel in ons
land
Raadsel XII:
Welke schoenen doen nooit pijn aan de
voeten
De oplossingen niet insturen. Deze
geef ik de volgende week zelf. Wie nog
een stel raadsels weet sture ze op. De op
lossingen op een apart stukje papier erbij.
OM TE ONTHOUDEN.
Een geschenk der zee.
Een Am'erikaansche vissoher vond in
den Atlantischen Oceaan, op 15 mijlen af-
stands van de kust., een bonk amber, ter
waarde van 12.500 dollar. Amber ontstaat
in de ingewanden van een visch, een wal-
visch. en is een zeer gewild artikel voor
de fabrikatie van parfumerieën, 't Was
wel geen visch, maar de vissoher heeft het
toch maar meegenomen.
Op welke hoogte kunnen wij nog leven?
De hoogste nederzettingen, waar nog
menschen kunnen wonen, vindt men in
West-Indië. 4864 meter hoog! Toch wagen
enkele herders zich nog met hun honden
op 5000 meter. Dieren kunnen nog wel
hooger leven. In Azië klimmen steenbok
ken en wilde schapen tot 5800 meter, wol
ven tot 5600 meter. Hazen tot 550 meter.
Voor vogels, voornamelijk roofvogels als
arenden en gieren is de uiterste hoogte
7000 meter. Gaan de dieren hun uiterste
grens te boven, dan overvalt hen de zoo
genaamde ..bergziekte". De oorzaak hier
van is de vermindering van den luchtdruk
dus gebrek aan zuurstof. Enkele toeristen
die het plan hadden opgevat den Mount
Everest te beklimmen, kwamen zonder
zuurstofapparaat tot 6789 m.; en met het
gebruik van het apparaat tot 8320 meter.
Glacé-leer,
Voor het vervaardigen van glacé wor
den d huiden van katten, honden, geiten,
gemzen, herten en eenden gebruikt. De
dierenhuid moet 199 malen bewerkt wor
den alvorens ze aanspraak kan maken op
de benaming van glacé. Hiermede wordt
dan ook wel de hooge prijs verklaard, die
gewoonlijk voor die ledersoort betaald
wordt.
Grot ontdekt.
Wij vernemen, dat onder de Ruine te
Valkenburg (Limburg) een grot is ont
dekt met vele prae-historische teekenin-
gen.
VRAAG VERGEVING
Als ik 's avonds, voor 'k ga slapen,
Voor m'n bedje nederkniel,
Zeg 'k Jezus al mijp fouten
Die besmetten mijne ziel.
'k Had vanmorgen Zus doen huilen,
Ik trok haar even aan 't haar,
Zus heeft lange pijpenkrullen.
Om er aan te trekken waar?
Zoudt u mij ook wel vergeven
Lieve Meer ik smeek het U,
Ik vraag ook aan mijn Engel
Om mij te beschermen nu.
'k Ben dan weer uw kleine vriendje
Waarvan Ge zooveel houdt.
Wilt toch waken, dat uw kindje
Niet weer valt in 'n nieuwe fout.
Dan kijk ik nog eens naar buiten
Waar *n ster die mij tegenlacht,
En vraag Jezus: geef mij Uw zegen,
'k Ga nu slapen, goeden nacht!
Truus de Haas.
EEN GELUK BIJ EEN ONGELUK
door Kees v. d. Burg.
n.
Daar vlak bij was een school. Weer
vroegen we aan de schooljongens den weg
de jongens wisten ook wel wat, maar we
konden 't net zoo min verstaan. We re
den door, tot we aan 'n buisje kwamen.
Het was zoo'n boerderij van een heikneu-
ter. en ja die wisten ze te wonen.
Maar 't was niet meer aoodig, want toen
we het hekje uit reden, zagen we oom
aan komen. Die had een ander pad geno
men, dus waren we elkaar voorbij gere
den. We reden nog een kwartiertje door,
toen kwamen we op de plaats van bestem
ming. Tante en de meid stonden me. al op
te wachten. Ik zette mijn koffer tegen den
huur. En gauw de boel eens rondgeneusd.
Voor mij was er niet zooveel nieuws want
we waren toen zelf ook boer. Een ding trok
m'n aandacht. Een bijzonder voorwerp op
twee wielen, wat een kar. Ik keek verder.
Toen in huis kreeg ik een fijn glas limo
nade! 't Zag er gezellig uit, want tante
was ook een Hollandsche. 't Werd zaoht-
jes aan tijd, dat vader zou vertrekken;
eerst een fijne boterham, echte Limburg-
sohe „mik". Ik at er best van, en alles leek
me hier veel lekkerder en beter te smaken.
Na den maaltijd vertrok vader. Oom
bracht vader naar den trein. Ik ging gauw
naar bed en sliep als een roos.
Toen ik wakker werd. was tante aan het
broodbakken, want bakkers zijn hier onbe
kend. Alleen 's Zaterdags kwam de krui
denier met wat wittebrood uit Weert. Nu.
begint mijn strooptocht; alle dagen de hei
op, en pootje baden in de beek. Maar het
fijnste vertel ik den volgenden keer.
(Wordt vervolgd).
ZOEK GERAAKT
door Marie.
Het was mooi weer. Marietje, Do en
Bep waren al vroeg wakker. Fijn daohten
ze vandaag naar zee. Beppie klom uit
haar bed en liep naar het raam.
„Oh, komen jullie eens kijken wat een
mooi weer!" Nu stonden ze met z'n drieën
voor het raam. Zachtjes kwam moeder
binnen. „Zoo kindertjes, zijn jullie al wak
ker, mooi weertje hé. dan is het lekker
aan zee. Kom Bep ik zal jullie jurkjes wel
halen." Do begon van louter pret te zin
gen. „Nu Do niet doen", zei Moeder, „an
ders wordt broer wakwer". Broer dat was
de jongste van de vier, die was twee jaar
en waar ze allen dol veel vab hielden. Na
een kwartiertje waren ze klaar en gingen
ze naar benedn. Beneden zat pa al de
krant te lezen. „Komt kinderen nu vlug
eten. dan zal ik ondertusschen broer gaan
halen", zei Moeder en ze wilde de kamer
kamer uitgaan. „Ha, hier ben ikke al",
daar kwam broer heel parmantig de kamer
binnen gestapt. „Ik mag ook naar zee,
fijn", lachte ie. „O jou ondeugd", lachte
Moeder, „ben je zelf uit je bed geklom
men?" Nu ging Moeder broer gauw aan,-
kleeden, dan nog een beetje oruimen» toen
de manteltjes aan en de hoedjes op en
daarna gingen ze op stap.
„Ik durf best on groote spoor", babbel
de broer. Pa kocht de kaartjes en toen
gingen ze in het spoor. Na een half uur
waren ze al aan Scheveningen, toen nog
een eindje met de tram en ze waren er.
Broer keew zijn oogen uit. „Wat is hier
een groot water", riep ie. „Ja daar 'mogen
we nu in loopen", zei Marietje. „Nee, dat
durf ik niet", riep Bep. „Ik wel hoor", riep
Do. „Mag ik m'n kousen al uit doen? „Nee
even wachten", zei ader, „dan zal ik eerst
een tent gaan huren. Even daarna kwam
een knecht met een tent. „Pa hielp hem
mee opzetten. Toen hij klaar was betaalde
vader hem en gingen ze allen d'r in.
Marietje en Do mochten met Pa mee in
zee. Bep durfde niet. die bleef dus maar
met broer een kuil graven. Toen ze zoo
een tijdje bezig waren, ging het broer ver
velen. Wacht, dacht ie, ik ga water halen
Hij pakte z'n emmertje en ging op stap.
„O, Moe we hebben zoo heerlijk ge
baad," het was Marietje, ze waren weer
naar de tent gekomen. „Kom dan gauw
we gaan eten, kom Beppie en Broer, waar
is broer". Is broer dan niet bij jou Bep?"
zei vader. „Nee Pa, hij is met z'n emmer
tje weggegaan". „O, als hij maar niet ver
dronken is", huilde Moeder. „Gaan jullie
maar in de tent, dan zal ik broer wel
gaan zoeken", en vader liep het strand al
op. Daar kwam hij een juffrouw tegen met
broer. „O, Pa hier ben ik", huilde broer.
Pa keek de juffrouw verbaasd aan.
„Ja", zei de juffrouw. „Hij kwam mijn
tent binnen en toen riep is. kijk eens Moe
maar toen hij mij zag, begon ie te huilen.
Ik dacht, laat ik maar eens gaan kijken
waar z'n ouders zijn en nu is het al weer
klaar." Vader bedankte de juffrouw en
ging toen gauw naar Mi e Ier en vertelde
alles, toen gingen ze eeten. "s Middags
hadden ze nog veel pret, maar moest broer
toch aan een touwtje vastgebonden wor
den om hem het wegloopen onmogelijk te
WALEWEIN
Een verhaal uit den Riddertijd door
Ant 01de Kal ter.
III.
En eer men het zou denken, hadden
Balbo's waakzame oogen den luien slaaf
ontdekt, en met een paar groote stappen
was hij ter plaatse om den nietsdoener
te, straffen.
Verschrikt greep de slaaf in zijn angst
eij pot, en vlug zijn werk hervattende,
keek hij Balbo schuw aan; doch het nood
lot scheen hem te achtervolgen; de pot
viel hem uit de handen, en;brak. Uit
angst voor slaag probeerde hij zich nog te
verontschuldigen, doch reeds was Balbo's
roede met een feilen slag op zijn rug neer
gekomen, welke den slaaf van pijn ineen,
deed krimpen.
Een tweede volgde; even later regende
het slagen.
Verschrikt stoven de slaven uiteen; en
aan Balbo's voeten lag de ongelukkige die
zich gelijk een slang kronkelde'en rekte..
Van de zon was weinig meer te zien; de
laatste gouden stralen zonken al dieper en
dieper.
Op den toren stond Gijsbrecht, de wach
ter, een slank gebouwd krijgsman, met ge
spierde armen en stevige beenen, uit te
zien naar Perceval's komst.
Een wijde groen-fluweelen mantel, wel
ke hem tot op de voeten hing, om het
middel nauwer aangesloten door een lede
ren gordel, bedekte bijna zijn geheele li
chaam; ijzeren helm, aan weerszijden be
slagen met een zwarten leeuw, met op de
kruin een witten vederbos, prijkte op
zijn hoofd.
Wreed was zijn uiterlijk en zijn blik
had iets weg van dien van den adelaar.
Zijn linkerhand steunde op de heupen;
zijn rechterhand gebruikte hij juist om er
den met een zwarten leeuw beslagen hoorn
mee voor zijn mond te zetten.
Een oogenblik later klonk de zilveren
stem van den luidschallenden hoorn over
geheel den berg, tot ver in den omtrek.
Zich omdraaiende, sprak hij tot een toe
snellenden schildknaap: „Meld den Ko
ning, dat ridder Perceval met zijn .gevolg
den burcht nadert".
De schildknaap knikte, ten teeken dat
hij Gijsbrechts bevel ten uitvoer zou bren
gen, liep rond de steenen borstwering, en
verdween door een nauwe deur, vanwaar
uit een trap naar beneden voerde.
Onder aan den berg vertoonde zich nu
Percevals stoet; den dichterbij gekomen
kon men hen onderscheiden. Voorop reed
hij, de glorierijke. Onmiddellijk achter hem
reden de ridders van Arthurs tafelronde,
Lancelot en Merlijn; daarna volgden eeni-
ge schildknapen; achter deze reden eenige
ridders der Britten, o.a. Reginald van den
Walderinge, bijgenaamd „De Vos", Hugo
den Lief ter inck-Bon en Johan den Lyve-
rince.
Reginald van den Walderinge en Johan
den Lyverince reden naast elkander. Ach
ter hen reed Hugo den LeefterinckBon
met den abt van de Monckt-abdij, hefc
beroemde klooster, dat men vroeger kon
vinden, ongeveer op tien mijlen afstand
van Arthurs burcht, of nader bepaald in
de nabijheid van die plaats, waar nu de
stad Halifax ligt, en welks klooster onge
veer honderd en vijftig jaren later door
Paus Gregorius I den Groote gebruikt
werd als centrum voor de uitzendingen
- van predikers.
Nu kwamen eenige monniken en' daar
na krijgslieden en schildknapen.
De geheele stoet bezat veel beziens
waardigheden; Perceval zelf was gehuld
in een purperrood fluweelen wapenman
tel; zijn gelaat was geheel bedekt door
een blinkenden helm met gesloten vizier.
Arthurs ridders waren geheel geharnast
geen wapenmantel werd door hen gedra
gen; alleen prijkte op hun helm 'n witten
vederboos, gelijk dien van Gijsbrecht, den
torenwachter. Op hun zwaardschede blonk
den zwarten leeuw, 's Konings wapen.
De Britsche ridders droegen over hunne
wapenrusting een geel-zijden kleed; hunne
helmen waren aan weerszijden beslagen
met de vleugels van den adelaar.
De abt van de Monckt-abdij Cecarius,
was gehuld in een bruin-zijden kloosterpij,
een platte muts, van dezelfde stof ver
vaardigd, diende hem als hoofddeksel; zijn
kleine voeten waren in zijden sandalen ge
stoken, terwijl een fraai goud-geel koord
om zijne lenden, waaraan een rozenkrans
bengelde, waarvan de kralen uit de beste
edelsteenen waren vervaardigd, zijn pij
nauwer deed aansluiten. De monniken wa
ren allen gekleed in een ruwe bruine pij,
waarvan zij den kap over het hoofd had
den getrokken; hun schoeisel bestond uit
vilten sandalen, welke met lederen rie
men aan hunne bloote voeten waren be
vestigd.
Een mengeling van bonte kleuren ver-
loonde zich bij de overige aangeslotenen
van den stoet.
(Wordt vervolgd).