ZATERDAG 18 MAART 1933
DE LEIDSCHE COUR AN"
TWEEDE BLAD PAG. (Z
CORRESPONDENTIE.
Helena Prins, Alphen. Naar
het sprookje zal ik nog eens onder de sta
pel copy zoeken. Den verjaardag heb ik ge
noteerd. Dag Lena! Blijf maar goed onze
Rubriek volgen hoor en lees met aandacht;
de lange verhalen en mooie verzen.
Truus de Haas, Leiden. Na
de noodige correctie is „Vraag vergeving"
geschikt. Dit wordt geplaatst. Ik zou mij
bepalen tot „verhaaltjes". Ik zei het va
ker j verzen maken kunnen slechts weini
gen. Dag Truusje! Met hand en groet!
Dora v. d. Hoorn, R'veen. De
verjaardag is genoteerd Dora! Komt in
orde! Het bewuste versje? Ik zal nog eens
zoeken. Daag!
Anny en Cor van Diest, Sas
sen h e i m. Ik dank jullie beidjes voor
deze bijdragen. Worden dadelijk geplaatst!
Zie dit nummer of de volgende week. Deze
\aste medewerkers dienen zich als volgt
aan:
BESTE OOM WIM.
Even zend ik U, beate Oom,
Een groet vanuit t bollenland;
En kom, zooals gewoonlijk weer,
Tot U met gevulden hand.
Het feest van Maria en St. Jozef
Spoorde mij daartoe aan;
Ik ben toen dadelijk, (kon 't anders?)
Aan 't schrijven maar gegaan.
En Anny zegt: „Ga je naar Oom Wim,
Dan ga ik met je mee!"
Zoo komen we dus samen en brengen U
De hartelijke groeten van Pa en Moe
en.van ons twee.
Met het oog op de vele copy, die te
wachten ligt. breek ik hierbij de corres
pondentie af. Ik zou zoo graag U allen
aan het woord laten, maar de vaste
medewerkers d. w. z. zij, die met mij de
redactie vormen, gaan voor.
Tot Zaterdag.
Voor nieuwe raadsels was in dit nummer
geen plaats. De volgende week zal ik weer
een stel geven.
Oom Wim.
OM TE ONTHOUDEN.
De Radio-stad.
Er zal wel geen -stad ter wereld zijn,
waar het aantal radio's op het getal in
woners berekend, zoo groot is als in
Bournemouth, dat ongetwijfeld het record
haalt. Van de 22.419 gezinnen zijn er niet
minder dan 21.030 die een radio-toestel
bezitten.
Onze Kerk in Engeland.
In de zeventiende eeuw was het treurig
gesteld met het katholicisme in Engeland,
dat niet meer dan 27.000 katholieken tel
de. Thans echter zijn er bijna twee en een
half millioen katholieken in het Britsche
rijk, waarbij natuurlijk niet gerekend zijn
de Ieren, die voor het grootste deel ka
tholiek zijn.
Sprinkhanenplaag.
De geheele bevolking in het gebied van
de oase van Tozeur is in actie om sprink
hanen te vangen, die in groote menigten
door den wind uit het Noordelijk deel van
de Saihara worden gedreven.
Aangerzien gezouten «n geroosterde
sprinkhanen voor de inlandsche bevolking
een groote lekkernij beteekenen, verschaft
de regeering gratis zout aan hen, die aan
de sprinkhanenvangst deelnemen. Men
hoopt het aantal deelnemers aan de vangst
daardoor zoo groot te maken, dat de sprink
hanenplaag wordt beperkt.
Gewapend Beton.
Het ijzerbeton, dat tegenwoordig zoo
veel als bouwmateriaal gebruikt wordt, is
ongeveer 65 jaar oud en de uitvinder is een
Fransche tuinman Joseph Monier ge
naamd.
Op de groote Parijsche wereldtentoon
stelling in 1867 vervaardigde hij eenige
waterreservoirs uit beton, vermengd met
ijzer. Men schonk er toen echter nog niet
erg veel aandacht aan. Pas toen de Duit-
scher Waysz en de Franschman Henritique
zich met ijzerbeton bezig hielden, werd tot
practisch gebruik der uitvinding overge
gaan.
RAADSEL-OPLOSSINGEN VAN
VERLEDEN WEEK
ingestuurd door Jan van Vliet, Alphen.
Opl. 1pa pap.
Opl. II: Als men een handschoen uit
trekt.
Opl. III: Noot Toon.
Opl. IVEen kat.
Opl. V: Een steenbakker.
Opl. VI: Bank Ier Bankier.
Opl. VII: Sneeuw bal sneeuwbal.
Opl. VIII: Neushoorn.
Opl. IXDe letter U, deze houdt een
paard stil.
Opl. X: Een schaal.
WIE IS JARIG?
van 19 tot 25 Maart.
19 Maart Jo v. d. Meer, R'veen B 181.
21 Maart Petronella v. d. Meer, Oud-Ade.
21 Maart Johan Kriek, De Laat de Kan
terstraat 20, Leiden.
21 Maart Pietje Wensveen, Stompwijker-
wec 59, oloiilpvijk.
22 Maart Teo "'ouvier, W. Singel 89.
22 Maart Amalia van Stein, Veursche
Straatweg 43, Voorschoten.
23 Maart Antoon v. Haaetregt, Dorpsstr.
D 76, Zceterwoude.
23 Maart Jacob de Jcng A 89, Groenendijk
Hazers oude.
23 Maart Piet /an Vliet, Hazersw- 'e
D 37.
24 Maart Ineke Josemans, N. Beestenm.
30i" Leiden.
24 Maart Cornelia v. d. Ploeg, Zwarte
weg, Oud-Ade.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijsten
wil op£, -oir.en rien, schrijve mi -.s
veertien dagen voor den verjaardag. Voor
naam voluit. Ik neem slechts de namen op
van schoolgaande kinderen.
Oom Wim.
GELUK OF TOEVAL
door Oom Wim.
(Slot, III).
Eer hij weet, wat er met hem gebeurt,
wordt hij door drie paar gespierde armen
opgetild enkomt ie met een bons op
straat terecht, waar hij pijnlijk en moei
zaam opkrabbelt en tracht den weg te
vinden, die naar zijn dorpje leidt en hem
naar Trui voeren zal.
Doch de bons is zoo goed aangekomen,
dat het vlugge stappen hem moeilijk valt
en hij besluit voor den nacht, die daalt, een
onderkomen te zoeken in het kleine schuur
tje dat hij naast den weg ontdekt. Hij
treedt binnen en legt zich achter eenige
bossen stroo, die opgestapeld daar liggen
en wier bestemming hem daar ter plaatse
zeker vreemd zouden toegeschenen heb
ben, had hij normaal gedacht. Nu echter.,
denkt hij aan niets en aan niemand zelfs
aan Trui z'n vrouw niet en heeft alleen
behoefte aan rust en aan slaap.
Het kan zoowat middernacht gewest
ziju^ als hij gerucht hoort en gedempte
fluisterstemmen aan den anderen kant
van het stroo. Hij luistert nauw toe en
hoort: Dat hebben we d'r goed afgebracht,
Langel
En een mooi partijtje stoffen is het ook.
We zullen maar weer alles in het keldertje
bewaren tot tijd en gelegenheid!
Wel ja, Schele! Die plaats is onbe
taalbaar. Geen mensch, die in onze voor
raadschuur erg heeft. Daarbij wie zou ook
het luik ontdekken, waar iedereen slechts
bossen stroo te zien krijgt.
Zoo is het Lange! Doch maak voort.
Het luik dicht. Het stroo er op en dan
naar huis. Er mag ons niemand zien of
hooren.
Het fluisteren houdt op! De voetstap
pen sterven zachtkens wegen Janus is
alleen en denkt na.
„Goed zoo! Is dat boffen! Daar moet ik
het mijne van hebben en wat nog mooier
isDie dieven zullen geknipt worden,
zoo zeker ik Janus heet.
Voor dag en dauw is Janus op stap.
Heeft het terrein goed verkend. Nog is het
nabije dorp in diepe rust of Janus is aan
het bureau van politie. Wat ziet hij? Aan
het gemeentehuis is een plakkaat aange
plakt waarop vermeld staat, dat de politie
200.uitlooft, wie de daders kan op
sporen van de vele diefstallen, die in den
laatsten tijd hebben plaats gegrepen.
f 200.denkt Janus! is meer dan het
geld van de koe, dat mij ontfutseld werd.
Hij wrijft zich in de handen van pleizier
en belt aan.
Aan den dienstdoenden agent, vertelt
hij, wat hem is overkomen, en van de
kroeg, waar hem zijn geld ontrold werd eu
van de schuur, waarin zich den keidei
bevindt met de gestolen goederen, zooals
hij gehoord had.
En ziet! Eer dien dag ten einde is, heeft
Janus zijn geld weerom en nog de uitge
loofde 200.er bij.
De politie stelde zich verdekt op in het
schuurtje, waar Janus den nacht had
doorgebracht en., vond ter plaatse de
drie. dieven, die geen kwaad vermoedende,
zich kwamen overtuigen, of alles nog in
den kelder aanwezig was engeknipt
waren voor ze wisten, wat eigenlijk ge
beurd was. En toen., herkende Janus in
hen de twee gasten en den waard, die ook
zijn geld gestolen hadden, welk bedrag ze
terugvonden bij de vele gestolen goede
ren, die in die geheime schuilplaats opge
tast lagen. Met den dank der dienstdoen
de politie en met een flinke som gelds gaat
Janus huiswaarts.. Zijn stap is veerkrach
tiger dan ooit en wie zou het hem euvel
duiden dat hij op dit oogenblik niet eens
meer dankt aan Bet, die gisteren nog zijn
denken en doen in beslag nam!
Maar Janus! is dat wegblijven! Is
dat nu het werk van een degelijk man! Je
moest je schamen 1
Niet te hard van stal loopen Trui!
Laat mij vertellen en oordeel dan. En Ja
nus vertelt en hoe verder hij komt hoe ze
nuwachtiger Trui wordt en dan, als zij al
les weet, vliegt ze Janus om den hals en
zegt met een van aandoening bevende
stem: „geluk of toeval, het doet er niet
toe! Ik ben trotsch op jou en nu zullen we
onze schulden betalen en de nieuwe koe,
die we koopen. zal „Janus" heeten, ter her
innering aan den nacht, die mij een eeu
wigheid heeft toegeschenen."
DE BARMHARTIGE RIDDER
door Nico Reizevoort.
In een mooie stad van Duitschland
leefde een edele ridder die zijn eenigen
jongeren broer zeer lief had. Hij leerde
hem de lans hanteeren voor het tournooi,
en het zwaard in den strijd. En wan
neer men den jongen prees en zijn vlug
heid was dit hem veel liever, dan dat hij
van zijn wapenfeiten hoorde roemen. Op
een dag, toen er een groot steekspel was,
waar de jongere broer alleen was heenge
gaan werd hij door zijn vijand lafhartig
verslagen. Hij werd in de burcht van zijn
broeder gebracht. Koud en dood. De rid
der stond bij het lijk van zijn geliefde
broeder en weende. In één gedachte vond
hij troost. Hij zou zich wreken. Maar de
vijand was gevlucht en hij wist niet waar
heen. Hij verliet zijn burcht en zijn spel
en ging op zoek. Er verliepen weken en
maanden.
Op een keer, toen hij naar de kerk ging
met zijn vrienden, ontmoette hij een man
die opeens z'n kleed over zijn hoofd gooide
en terugging onder een overhangende ge
vel.
Met een geweldige kreet trok de ridder
zijn zwaard en vroeg de man zich te ver
dedigen, maar de moordenaar wierp de
wapens ver van zich af en viel voor de
voeten van den ridder en smeekte om er
barming, terwille van Hem. De ridder
aarzelde en liet het zwaard zinken, be
wogen door de ernstige woorden van den
man. Zijn vrienden omringden hem en
vroegen hem zijn moed te willen toonen,
zoodat hij overgehaald door zijn vrienden
wederom zijn zwaard ophief. Maar voor
de tweede maal bad de moordenaar om
vergiffenis, en wederom liet de ridder zijn
zwaard zinken. Een de vrienden vroeg
hem, om de moordenaar, waarvoor hij van
zoover was gekomen, ongedeerd te laten,
en hij sprak van den doode wien hij in zijn
bloed had zien sterven.
Voor den derden keer hief de ridder
zijn zwaard op en ten derde male smeek
te de schuldige om vergiffenis. Toen stak
de ridder zijn zwaard op en deed de ter
aarde liggende opstaan, en sprak luid, en
zeide: „Ik vergeef u van ganscher harte
mijns broeders dood." En daarop ging hij
snel heen. Hij ging naar de Mis en kwam
voorbij een kruisbeeld en boog de knieën.
Een heilig man die daar stond zag hoe
het kruisbeeld ootmoedig het hoofd boog,
dat de ridder daar niets van merkte,
maar eenvoudig zijn gebeden bad en dan
heenging. De vrome man riep hem en
vroeg hem, waarvan hij kwam en wie hij
was.
Hij antwoordde: „Ik was een ridder en
het land waar ik geboren ben". En hij
vroeg hem weder: ,.Kunt gij nog vertellen
waarvoor gij die barmhartigheids Gods
verdiend hebt." De ridder zeide: „Ik ben
een ridder, en een zondaar, ik heb geleefd
in spel en strijd, en weet niet dat God mij
eenige verdiensten verschuldigd is, mis
schien hiervoor." En hij vertelde hem hoe
hij zijn vijand vergiffenis had geschon
ken. Toen vertelde de man het wonder
van de gekruiste Heer en wekte hem tot
een deugdzaam leven op.
H. TEERSPIJZE
door Truus de Haas.
Door de maan beschenen ruischt er
het meer,
De Priester draagt de Goddelijke
Spijze, zoo teer.
Hij voert ze mee in de stille nacht,
Daar ligt 'n stervende die hunkerend
wacht.
Hij ontvangt de Goddelijke Spijze
voor z'n ziel,
D' ongelukkige, die zoo diep en zoo
vaak reeds viel.
Maar de Priester won 'n ziel voor
den Heer,
De Engelen zingen juichend een
danklied weer.
En voeren zijn ziel nu mee,
Tot daar, waar heerscht de eeuwige vree
En daar vóór de troon van z'n God.
Krijgt hij de kroon der gelukzaligen
tot slot.
MARIA BOODSCHAP
door COr van Dlest
„O, Maria, wilt niet vreezen,
„Zuivere Maged, onvolprezen",
Sprak eens n Eng'lenstem, zoo schoon.
„O, Maria, wil 't hooren,
„Gij, die zijt uitverkoren,
„De Moeder te zijn van Gods
ééngeboren Zoon."
Ontsteld en gansch ontdaan
Hoorde Maria den Engel aan
Die daalde uit den Hooge neer.
En zacht klinkt de beê der Maagd:
„Het geschiede, zoo het Gode behaagt",
„Uw wil zal ik volbrengen, Heer".
„O, gezegendste aller vrouwen
In U stellen w' ons vertrouwen,
Wees onze voorspiaak bij Uw Zoon.
Opdat na dit aardBche leven
't Ons moge zijn gegeven
Eeuwig te juub'len voor uw troon.
AAN DEN HEILIGEN JOZEF
door Cor van Diest.
Heilige Jozef, Davids Zoon,
Gij, Hoofd van 't Heilig Huisgezin,
Aan Wien 't heerlijk geluk werd gegeven
't Godd'lijk Kind te beschermen door
uw Vadermin.
Heilige Jozef, trouwe Leidsman.
Bruidegom der reinste Maagd.
Gij, die hier op aard' d' eerenaam van
„Voedstervader van Ohristus" draagt;
Heilige Jozef, die eens 't Godd'lijk Kind
Van Herodes' woede hebt bevrijd.
Ach, wij smeeken 't U, wil ook ons
Beschermen in den levensstrijd.
Heilige Jozef, ons gegeven,
Als Patroon van een zaligen dood,
Wil toch onze beê verhoor en,
Sta ons bij, als w' eens zijn, in
stervensnood-
MIJN BROERTJE KEESJE
door Truus de Haas.
Keesje met je bolle toet,
Handen en snuitje vaak als roei,
O, jou kleine dolleman,
Die zoo'n herrie maken kan!
Ligt nu ziek op 't bedje terneer,
Zijn gezichtje lijkt zoo teer,
Zijn snuitje is nu blank en wit.
Daar er nu geen enkel vuil plekje
op zit.
Wordt maar gauw beter kleine man,
En ik bid voor je tot Jezus, die alles kan
En vraag: Gij groote, Lieve Heer,
Geneest mijn klein broertje Keesje weer
Dan hooren wij weer jouw blijde lach,
En speel ik met jou dag aan dag.
Dan mag jij mijn mooie bouwdoos vent,
Maar beloof me dan dat je er zuinig
op bent!
(Voor de Kleinen).
BIJ UWE EERSTE H. COMMUNIE
door Alyda Agterberg.
Met een stil en vroom verlangen
Hebt gij voor den eersten keer,
Jezus in uw hart ontvangen,
Jezus, onzen God en Heer.
Die nu uwe ziel kwam laven
onder nietig schijn van brood
en U schonk de rijkste gaven
voor het leven en den dood.
„Dierbaar kind, geef Mij uw harte"
sprak Hij liefdevol U toe
„werp op Mij uw zorg en smarten,
als zii drukken zwaar en moe.
Ach, dat nimmer toch de zonde
rooft uw onschuld en uw deugd
dat gij nooit mijn hart verwonde,
en verliest uw vred' en vreugd".
Zeker voelt gij nu uw ziele
overvloeien van geluk,
hoe de zwaarste lasten vielen
voor de zoetheid van Zijn juk.
Wis hebt gij uw verder leven
alles, aan Hem toegewijd
en u art in ruil gegeven
voor Zijn feestdisc hu bereid.
Lieflijk kind, hoor onze wenschen
op deez' allerschoonsten dag
dat de Minnaar aller menschen
dikwijls nog U spijzeh mag.
Dat gij leeft in deugd en eere
nu, en ook in la'ren tijd,
en gij eens zult triomfeeren,
vol geluk in eeuwigheid.
WALEWEIN
Een verhaal uit den Riddertijd door
Anton 01de Kalter.
I.
De geschiedenis, welke hier volgt, voert
ons terug naar den tijd, dat de Kelten on
der koning Arthur, in het oude Brittannië
een wanhopigen strijd voerden tegen de
opdringende Angelen en Saksen.
De geschiedschrijvers zeggen ons, dalijo
na het vertrek der Romeinsche Legioenen, u
de Scoten en Pieten het Rijk der Britsche
stammen binnen vielen. De hulpkreten der
Britten klonken tot in het hedendaagsche&i
Jutland, de toenmalige woonplaats der
Saksen en Angelen. Deze Germaansche
stammen trokken op naar Brittannië enc}
versloegen de Scoten en Pieten. Ten slotte
echter bleven zij zelve als heersohers het
Britsche gebied bewonen en
de Britten.
De Keltische stammen hielden zich het
langst staande tegen de opdringende An
gelen en Saksen. Dagelijks werden in alle a
deelen des lands ontzettende gevechten
geleverd, welke door duizenden aanhan
gers der verschillende partijen met den
dood moesten worden betaald.
Kerken, kloosters en burchten werden
met den grond gelijk gemaakt; fraaie
kunstwerken vernield.
Zoowel in de groote wouden, als in de e
bewoonde streken, kon men, hetzij op
klaarlichten dag, hetzij in het diepst van
den nacht, de kreten der vechtenden hoo
ren.
Ten slotte echter moesten de Kelten den
strijd opgeven, en, daar zij zich niet aan
de Saksen en Angelen wilden onderwer
pen, namen zij de wijk naar de verste dee
len des lands; velen hunner staken de zee
over naar het vroegere Gallië en vestigden
zioh in het naar hen gedoopte Bretagne.
In Bretagne ontstonden de z.g. Arthur-
romans. Deze houden wel 'verband mei
den strijd tusschen de Kelten en de Angel-
Saksen, dooh behandelen in hoofdzaak de
avonturen, beleefd door de ridders van de
z.g. Tafelronde, welke door Koning Arthur
met zijn Gemalin Genovere, en zijn uitste
kend riddergezelschap werd gevormd; van
hieruit trok dan telkenmale een van Ar
thurs ridders op avontuur uit.
Hier zij opgemerkt, dat het tooverach-
tige in de Britsche, Keltische of Arfchurro-
mans een veel grootere rol speelt, dan in
de uit dien tijd dateerende Frankische.
Een tweede verschil is, dat de Keltische
ridders veel minder ruw waren dan de
Frankische, niettegenstaande zij in dapper
heid aan dezen evenaarden.
Ten slotte zij hier terloops gezegd, dat,
in de oud-Keltische ridderpoëzie
tooverketel wordt gesproken, welke later
onder Christelijken invloed een wonder
schotel wordt, waarin volgens de overle
vering het Heilig Bloed van Ohristus Je
sus was opgevangen door Jozef van Ari-
mathea. Volgens de overlevering was deze
schotel naar het Westen overgebraoht
werd op een zekeren Graalburcht bewaard.
Nu spreekt, het vanzelf, dat verschillen-,
de ridders uittrokken om dien „Heiligen
Wonderdoenden Schotel" te vinden. Voor
al één ridder, welke in ons verhaal nog
enkele keeren zal optreden, nl. Perceval,
is hierdoor bekend, en heeft volgens de
sage, ook werkelijk den schotel gevonden.
Een goud-gele avondgloed verguldde het
dichte bergwoud, dat men vroeger kon vin
den in de nabijheid van de rivier de Aire,
ongeveer op die plaats, waar nu de stad
Wakefield ligt, welk woud voor een groot
deel den berg bedekte, waarop destijds
den burcht stond van den beroemden vorst
der Kelten, Koning Arthur.
Zeer wijs handelde die vorst, toen hij
op dezen berg zijn burcht vestigde, alhoe
wel hij dezen niet door een gracht kon
doen omringen, daar de gesteldheid van
den bodem dit niet toeliet; echter maak
ten de berg, waardoor hij een uitzicht ge
noot van meer dan vijf mijlen in den om
trek. de zeer sterke, bijna loodrechte af
helling van dezen naar de rivier de Aire,
aan de linkerzijde, en het dichte woud»
dat den berg aan de zachthellende rech
terzijde bedekte, zijn burcht tot een det
sterkste vestingen van zijn Rijk.
Van verre geleek het bergwoud op een
'groen-fluweelen laken, waarop zich de
burcht als een fonkelenden diamant scherp
afteekende tegen den blauwen hemel.
Het woud wat dichter naderende, ziet
we, dat het hoofdzakelijk uit dennen be
staat, welke zeer dicht opeen gegroeid zijl
soms een open plekje vertoonende, waal
het onkruid, welig tiert.
Ongeveer op de helft van den weg, dit
beneden langs den berg naar de Airt
loopt voert een breed pad naar den top
naar Arthur's burcht.
(Wordt vervolgd).