ZATERDAG 4 FEBRUARI 1935
CORRESPONDENTIE.
Albert Vreeburg, Leiden.
Dank je wel voor ingezonden raadsels.
Worden geplaatst. Nog even geduld! Dag
Albert! Wanneer maak jij eens een ver
haaltje. Vader mag wel een handje helpen
Dat gebeurt wel meer, geloof dat maar.
Dag Albert. Veel groeten aan Vader en
Moeder!
Truus de Haas, Leiden. Wel
Truusje, over jou heb ik vast niet te kla-
gen. Dichten is het werk van slechts en
kelen. „Op het ijs" wordt geplaatst als
mede „Toen de avond kwam van de too-
neelclub". Dag Truus! Veel groeten aan
je Ouders en aan broertje! Voor jou de
vijf!
Bert en Wim Meerbeek, Lei
den.' Welkom jullie beidjes! Blijven
meedoen en trouw ons Zaterdagsche Hoek
je lezen. Jullie bijdraagjes zijn niet slecht
maar voor ons wat kort! Dag jongens!
Tonia en Marie Kriek, Lei
den. Is dat de eèrste keer, dat ik jul
lie zie! Welkom dan! Voortaan blijven
meedoenDe prijzen zijn het wel waard,
zou ik meenen. En jullie bijdragen? Alles
wordt geplaatst. Ziet vandaaf of de vol
gende week. Dag lieve Nichtjes! Groet
jes thuis!
Bep, Jetje en Henk Castelein.
Drie vliegen in één klap. Dat is werk!
Ik miste van jullie een verhaaltje. Dat
kwam door dat groote vers, zie ik! Jullie
had het zeker keurig voorgedragen en va
der was zeker tevreden! Doe me de groe
ten aan de groote broers uit Venraij. En
Henk wil er ook naar toe? Dat is flink van
je! Er is geen mooiere roeping dan voor
Missionaris! En nu lieve kinderen groet
ik jullie drietjes en vader en moeder en
de broers uit Venraij en de zusjes uit
Monster. Tot ziens! Daag!
Oorrie Hoogeveen, Leiden.
Corrie heeft geprobeerd een versje te ma
ken van „Poppenmoedertje". Of het ge
lukt is? Ik zal jullie laten oordeelen.
Daar is ze,
POPPENMOEDERTJE.
door Corrie Hoogeveen.
Marietje heeft 't druk vandaag,
Ze is aan de poppenwasch;
En net als moeder werkt zij nu
Of z' al een echte waschvrouw was.
Eerst 'n jurk van lange Lijs,
Dan 'n broek van houten Klaas,
'n Bok van dikke Kaat
En nog 'n muts van Pieterbaas!
„Ja pop," zegt ze
„Zit maar even stil,
Straks mag je weer gaan spelen,
Zooveel als je maar wil."
Eindelijk is zij klaar
En hangt alles op de lijn.
Dan kleedt zij ze weer aan,
Zijn nu heel chique en fijn!
Wat dunken jullie? Is het mooi? Mij
dunkt, Corrie verdient een heusch pluim
pje! Dag Corretje!
Annie G o d d ij n, L e d c nv Ik
Ik hoop dat ik jullie verjaardagen goed
onthouden heb. Ik had dien optocht op
Oudejaars-avond wel eens willen zien
Dat broertje van vier jaar met hoogen
hoed vooral, zal er wel potsierlijk uitge
zien hebben. Dag Annie! Maak vader en
moeder de complimenten van me! Daag!
Theo v. d. Wereld, Oud-Ad e.
Je vraagt: „hoe komt het dat ik nog niets
gehoord hem van „Het boerenwerk"! Dat
moet je niet vragen. Is het geschikt, dan
laat ik het plaatsen, anders komt het te
recht, bij - het vele, dat goed bedoeld is,
maar voor ons niet bruikbaar. En nu dit
versje! Zie je, dat is een plaatsje waard.
Ik laat het je zelf voordragen. Dan is het
nog mooier! Maar? Zou het eigen werk
zijn?
MIJN KAMERTJE
Ik heb een eigen kamertje
Een allerliefst vertrekje,
Des morgens schijnt de zon er in
En roept al vroeg: „Ik wek je!"
Mijn vader heeft het zelf gemaakt,
Van latten en van planken;
Een fraai gekleurd behangseltje
Met bloemen en met ranken.
Er hangen mooie plaatjes in,
Van meisjes en van knapen.
Van poesjes en van lammetjes;
Van hondjes en van schapen.
Mijn Moeder maakte voor het raam.
Een keurig, wit gordijntje:
Mijn kamertje is o, zoo lief,
Al is het maar een kleintje!
Nellie Arissen, Wassenaar,
De raadsels waren niet moeilijk en de
prijzen erg mooi! Jij had alles goed en als
je geen prijsje gewonnen hebt, ligt dit
heusch niet aan mij. Ik gunde je zelfs
twee prijzen. Ziedaar! Dag Nelly! Groeten
thuis
Lena en Riek v. d. Meer, W o u-
brugge. Met tweeën één opstel ma
ken is leuk. Wat de eene niet weet, weet
de andere. En zoo wordt het altijd
vooral bij de beschrijving van een vacan-
tie lang en doordacht. Twee weten er
meer dan één. Zoo is het immers altijd!
Dag jongens! Zie de volgende week eens!
Hierbij zullen we het laten. De volgen
de week ga ik door: Ik groet jullie allen!
Jullie Oom Wim.
WIE ZIJN JARIG?
Van 5 Febr. tot en met 12 Febr.
5 Febr. Anna Verhaar, E 34 Oud-Ade.
5 Febr. Mientje Goddijn, Anna van Sak
senstraat 8 B.
6 Febr, André Frankhuizen, Langebrug 50
7 Febr. Annie van Wieringen, Dorp E 1
Hazerswoude.
8 Febr. Bertus van Dam, Korev.str. 13.
8 Febr. Clasina Mank, Langeraar A131.
9 Febr. Hein Cuppen Lammerschansweg 21
9 Febr. Jo v. Dijk, Gouveneurslaan 22 te
Sassenheim.
9 Febr. Gathrien de Groot, Westeïnde te
Hazersowude.
10 Febr. Joke Lamberts, Breestr. 123a.
11 Febr. Herman v. Kesteren, Wasstr. 54.
12 Febr. Jan Goddijn, W. Singel 102.
12 Febr. Wim Dijkmans, De Genestetstr. 4a
12 Febr. Adriaan van der Meer, Stomp-
wijk Zuid 103.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie volgen?
Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil
opgenomen zien en den datum van ge
boorte niet voor dezen instuurde, doe dit
alsnog, maar dan minstens 14 dagen voor
het verjaringsfeest.
Oom Wim.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS
VAN VERLEDEN WEEK
ingestuurd door Jan Duindam Noordwijk.
Opl. I: Scheveningen.
Opl. II: Een schaar van een kreeft.
Opl. III: De maan.
Opl. IVValsch geld.
Opl. VDenkbeeld,
Opl. VI: Eendracht maakt macht.
Opl. VII:: Abcoude.
Opl. VIII: Een wees.
Opl. IX: Zeeziekte.
Opl. X: Renner.
NIEUWE RAADSELS
ingestuurd door Elie Rietmeijer.
Raadsel I:
Wie kan van een oneven getal even
maken
Raadsel II:
Waar kan ik op zitten en vader niet?
Raadsel III:
Wie kan alle talen spreken?
Raadsel IV:
Wat is soms groot, soms klein, maar
och altijd een voet lang?
Raadsel V:
Als men mijn jas omkeert, wat krijg ik
dan?
Raadsel VI:
Wie heeft flinke oogen en kan toch niet
zien?
Raadsel VII:
Voor wie is het geen schande dom te
zijn?
Raadsel VIII:
Ik word in een manufacturenwinkel ge
bruikt en besta uit twee letters?
Raadsel IX:
Zet er een letter voor dan zit ik aan de
voordeur?
Raadsel X:
Nog een letter er voor en ik ben een
broer van Kaïn?
Raadsel XI: Daar nog een letter voor en
ik word door een soldaat gedragen?
Raadsel XII
Wat staat hier? (ingestuurd door Geer
tje van Gerven).
God
Er staat:
niets vrouw baas brug berg danig
recht, meid, knecht, water, dal, wees
De oplossingen niet insturen. Deze
geef ik zelf. Wie nog een stel nieu c
raadsels weet, sture ze* op, maarlet
wel opde oplossingen op een afzonder
lijk vel papier.
Oom Wim.
DE LEIDSCHE COURANT
IJSKLANKEN
door Anny van Diest.
't Vriest dat 't kraakt, de lang verwach
te en reeds niet gedachte vorst is dan toch
gekomen en laat zich nu geducht gevoe
len. O, gij grimmige vorst, wat kunt ge ve
nijnig en fel zijn! En toch houd ik van u,
of eerlijk gezegd, van de gaven en genoe
gens die ge meebrengt. Wanneer we des
morgens opstaan, ontwaren we uw mooie,
ranke ijsbloemen op de ruiten, boven, in
keuken en huiskamer beneden, overal zijn
ze kunstig op de ruiten aangebracht. In
allerlei soorten en modellen, bloemen met
korte en lange ste'en, varens, fijn en grof,
waaiervormig en slank, is dat kunstwerk
in één enkele nacht op ramen en vensters
getooverd. Prachtig!
De warmte, die van de rood-gloeiende
kachel uitgaat, is niet bij machte dit al
les te doen verdwijnen, wat later, wanneer
de zon een handje komt helpen, begin
nen de winterbloemen langzaam te kwij
nen, totdat een waterplasje in de venster
banken het armzalig overschot is van het
zoo juist bewonderde-, artistieke werk,
dat geen schilder, hoe bekwaam ook, kan
nabootsen- Een bonte menschenmenigte
zal weldra zich bewegen op slooten en
grachten, die allen met een dikke ijslaag
bedekt zijn; allen trotseeren de vinnige
koude, om zoo veel mogelijk toch maar
van de wintersport te kunnen genieten,
zoo lang dat kan. We bewonderen den
sierlijken zwaai en prachtig-gevormde krul
van den kunstrijder; hebben respect voor
den lenigen, snellen gang van den hardrij
der, die als 't ware op zich zelf reeds een
met een baantje te rijden. Het „zien" rij
den is als 't ware op zich zelf reeds een
genot; maar daar stellen wij ons niet mee
tevreden; we zullen ook de schaatsen aan
binden en voegen ons voorloopig maar bij
de z.g. „krabbelaars", die de schoone
schaatsenrijderskunst nog niet machtig
zijn en er nog. een blauwe plek, of pijnlij
ke knie voor qver moeten hebben. „Zonder
vallen wordt je niet groot, plaagt Pa ons
dan! Nu, bijna zou ik zeggen, laat we dan
maar niet groot worden, maar we moeten
tóch wat over hebben voor het goede doel
We genieten er dan ook maar zooveel mo
gelijk vanzoodra we uit school komen
halen we thuis vlug de schaatsen en dan
naar de vaart; tot het begint te scheme
ren en we huiswaarts moeten. Onder het
genot van een kopje thee, en van tintelen
de handen en voeten, kunnen we ons nog
niet van het ijs afhouden en kijken de
liefhebbers nog na, die nog niet van het
ijs kunnen scheiden. Trouwens den gehee-
len avond wordt hier de ijssport nog druk
beoefend. Ondertusschen wordt het licht
aangedraaid en., wachten we geduldig af,
of we morgen nog zullen kunnen rijden, of
dat de dooi weer zal intreden, wat we in-
tusschen nog niet hopen.
NAAR DEN KAPPER
door "arie Kriek.
Kleine Cok moest naar den kapper
Voor den allereersten keer,
Ze ging vooraf reeds aan 't huilen,
Moeder z 't doet geen zeer!
Knip, knip, knip zoo doet de kapper,
En dan is mijn Cok al klaar,
Net zooals je zusje Dora
Heb je dan echt polka-haar.
Onze Corrie werd toen netjes
Op een hooge stoel gezet,
En haar kleine ragebolletje
Werd gelijk heel keurig net,
O, ze keek wel heel erg angstig,
Maar niet huilen hoor, geen traan!
Vind je 't voor zoo'n kleine peuter,
Van twee jaar niet knap gedaan?
Moeder was ook heel tevreden,
En ze zei, m'n kleine schat,
Als we thuis zijn krijgt ons kindje
Raden jullie maar eens wat?
NAA7 HET KERKHOF
door Mientje v. d. Vooren.
Een Moeder zit bij hot ziekbed
Van haar jongste schat,
Zij verlangde wel naar bed,
Maar houdt de wacht.
„Ach Moeder, ik zie den engel
Des doods al voor mij staan,
Ik zal goed voor TT bidden,
Ach, Moeder, laat mij gaan."
„Kind, kind, schei uit
En praat er toch niet van,
Straks spring je weer en zing
Je zoo mooi als het kan.
Maar daar opeens,
Een diepe zucht
Het zieltje ging henen
En doorkliefde de lucht.
Drie dagen daarna ging het lijkje
Naar het kerkhof toe.
En wie spoedig volgde
Was.... zusjes moe!
IN VERZOEKING
door Gerard Keizer.
n.
Toen heb ik haar behoedzaam naar bo
ven gebracht en naar bed gemaakt.
Daarna heb ik een boodschap gestuurd
naar de school en Tilly en André thuis la
ten komen. André heb ik maar direct naar
den dokter gestuurd die kwam ook al heel
spoedig en schreef haar een drankje voor
die André nu juist is gaan halen.
„Ik heb den dokter nog gevraagd, of het
gewenscht was, dat ik U ook liet halen
van het kantoor, maar de dokter vond het
onnoodig.
Wel heeft hij gezegd, dat hij in de loop
van den avond nog even aankwam, om te
zien of er met de patiënte, de nacht mee
in te gaan zou zijnnu de rest weet U,
besloot Juffrouw Rovers.
„Nu Juffrouw, sprak Sonders vriende
lijk, dan moet ik U maar tot zoover be
danken voor uw diensten, in de hoop, dat
wij u ook eens van dienst kunnen zijn.."
„Geen dank meneer, geen dank, onder
brak juffrouw Rovers, wat ik gedaan heb
is niets anders dan burenplicht, als U me
soms nog ergens mee noodig heeft^ dan
klopt U maar gerust even aan.
„Dank U wel Juffrouw, zei Sonders,
voor uwe bereidwilligheid, en ik hoop daar
ook van gebruik te maken, maar ik wilde
toch niet graag, dat het noodig was.."
„Nu meneer, dan ga ik maar, en. van
harte beterschap gewenscht met uw vrouw.
Vier maanden is na het boven verhaalde
verloopen en., nog steeds is Sonder's
vrouw bedlegerig.
Het huishouden wordt nu al drie maan
den bestuurd door een dure huishoudster.
Alle spaarcentjes zijn de weg opgegaan
naar dokter en apotheker.
Niets, niets kon echter baten, en met
leede oogen ziet Sonders toe, hoe de ge
zondheid van zijne, vroegte zoo sterke
vrouw, wordt ondermijnd.
Op zekeren dag, toen de dokter juist
weer even z'n vrouw kwam bezoeken,
hield Sonders hem in de gang staande.
„Dokter, nu moet U mij eens zonder om
wegen zeggen, wat mijn vrouw nu eigenlijk
mankeert, heeft zij soms een dier ge
vreesde sleepende ziekten, die haar lang
zaam maar zeker in het graf voeren?"
„Geen sprake van, lachte bemoedigend
de dokter, geen sprake van, uw vrouw is
alleen wat verzwakt.
„Weet u, wat haar nu eens goed zou
doen?"
„Nu dokter, zegt u het maar, en als het
in mijn vermogen ligt, zal het gebeuren!"
„Nu dan, uw vrouw moest eens, om
weer wat aan to sterken een reis maken
naar het buitenland, naar de Riviera bij
voorbeeld. Daar in dat klimaat, werd zij
spoedig weer de oude, gelooft U dat
maar!"
Voor het eerst sinds lange jaren, was
Sonders dien dag op kantoor, niet bij z'n
werk. Geregeld dacht hij aan wat de dok
ter had gezegd: Uw vrouw moet op reis,
dan wordt ze spoedig weer de oude. Ja,
ja, op reis, een gemakkelijk gezegde, maar
waar het geld ervoor te krijgen. Zoo'n reis
kostte heel watZou hij z'n patroon
ervan in kennis stellen en hem een voor
schot op z'n salaris vragen?
Nee, nee, dat ging niet, dan kwam hij
nog dieper in de schuld, als dat hij al was
En toentoen kwam een duivelsche
gedachte in z'n brein op.... bliksemsnel!
„Het geld ligt hier toch maar in de kast
en de boeken worden nog lang niet nage
zien, neem er dan zoolang wat af. geen
mensch hoeft het toch te merken
Een rilling van afgrijzen voer Sonders
door de leden, toen hij zich deze woorden
hoorde mompelen.
Maarlangzaamaan, werd hij al be
ter met die gedachte vertrouwd. Ja, er
zat niet anders op, dit was de eenige uit
weg, die er voor hem bestond, en., wilde
hij z'n geweten in slaap sussen, het was
toch niet voor hemzelf, dat hij het geld
wilde besteden, het was toch voor z'n
vrouw, die hij wilde genezen, ook al werd
hij er een dief voor!
Dien avond zat Sonders, na sluitingsuur
van kantoor nog druk te werken.
De patroon was even binnengekomen
en had verbaasd gezegd:
„Wat is dat Sonders, nog niet naar
huis?"
Nee., nee., meneer, ik., ik., moet
nog even een post inboeken, stotterde Son
ders, terwijl hij zich dieper over z'n schrijf
werk heenboog, om z'n patroon niet de
vurige blos te laten merken die zijn ge
laat overtoog!
Nu, ik zou het anders maar niet te laat
maken, en maar gauw naar huis gaan,
sprak de niets vermoedende patroon har
telijk.
(Wordt vervolgd.)
TWEEDE BLAD PAG. 8
OP HET IJS
door Truus de Haas.
Beb stak 's morgens vroeg het hoofd uit
't raam en ze kon niet nalaten te roepen:
„En 't is ijs, echt waar, eenig! De Zuster
heeft ons ijsvrij beloofd, zalig! Ze bad haar
morgengebedje en kleedde zich en ging
naar beneden, waar haar Pa en Moe reeds
zaten te ontbijten.
Daar bracht ze ook haar beide bood
schappen over. Nou Pa wist het al, en wt\s
reeds vroeger opgestaan, om nog even i»
gaan schaatsen in de polders ver achtei
het huis, en, daar het nog pas 8 uur was,
vroeg Beb toe Pa mag ik ook mee? Ze
keek Pa vol verwachting aan, deze zei
toen: „Ja als je gauw ontbijt, mag je nog
een halfuurtje. Men kan wel begrijpen, hoe
gauw Beb haar vier boterhammetjes opge
geten had. Ze deed gauw haar vilten wit
te trui aan en muts en sjaal, die Moe
voor haar gebreid had. Pa had inmiddels
voor Beb en zichzelf de schaatsen ge
haald. En daar gingen ze op weg. 't Was
vinnig koud, Beb gaf er niet om! Dade
lijk fijn schaatsen dacht ze, ze waren de
polders genaderd en Pa bond Beb de
schaatsen onder en ook zichzelf. En zoo
schaatsten ze wel een half uur lang, maar
toen bracht Pa haar weg naar school.
't Was fijn geweest! 's Middags kregen
ze ijsvrij en genoten, met een vroolijke club
meisjes achter elkaar op 't ijs. Jammer dat
de dooi nog al gauw trad. En nu borgen ze
de schaatsen weer op tot het volgende
jaar.
WELKOH, KONING VORST
door Cor var» Diest.
Koning Vorst, ik heet u welkom
Nu g uw intrede weer hebt gedaan,
Nu we weer mogen profiteeren
En rijden kunnen op de gladde baan.
Wel doet g' ons het bloed in d' ad'ren
stollen,
Bezorgt ge ons vaak een koude neus;
Maar de genoegen, die uw komst
vergezellen
Vergoeden ons dat ruimschoot en heusch
Blanke sneeuw bedekt de aarde,
Een ijsvloer overspant nu sloot en gracht
Ijsbloemen, zoo kunstig, sieren weer
de ruiten;
Alles door Koning Vorst weer
meegebracht.
Fluks de schaatsen aangebonden, dan
maar rijden,
Met sierlijken zwaai, en flinke vaart,
En 's avonds, als we volop hebben
genoten, vinden we
'n Veilige toevlucht in 't hoekje bij
den haf&d.
Wees welkom, gij lang verwachte gast,
Reeds vreesden we dat g ons weer
voorbij wildot gaan
Maar nu zijn we meer dan voldaan
en tevrêe
Komaan, wo maken nog een rit op
de gladde baan!
IJSPRET
door Antje Keizer.
IJs-vacantie, heerlijk wat een pret!
Dan heerlijk schaatsenrijden, dubbel
pret!
Vlug je bed uit, gauw naar beneên,
Kom je tot d' ontdekking: „Zus is al
heen!"
Niet talmen haastig eten, schaatsen
aan d' arm.
Dan loopen, hollen, zoo word je warm
Op de plaats van bestemming, fijne baan!
Zie je Zus al met een paar vriendinnen
gaan.
Zie ze nu eens zwieren, en glijden
Ik er achteraan en ook maar flink rijden
We maken pret, we maken jool,
En denken even niet meer aan de school
Tegen tienen is de ijsbaan al goed bezet
En je ziet overal een hoed, muts of pet.
Je merkt niets van de tijd, draaft
maar door
Eensklaps van verre, dringen 12 slagen
tot je door
Je denkt hé zoo laat, met 'n wee
gevoel in je maag
Roept Zus en zegt hallo, vlug in je kraag
Anders kr!j_ ;e het te pakken van
't warme rijden
We stappen op den kant en zien
André nog glijden,
Kom Zus naar huis, dan zijn we op
tijd weer hier
En maken met een volle maag weer
pleizier.