ZATERDAG 21 JANUARI 1933
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. S
CORRESPONDENTIE.
Anton Olde Kalter, Olden-
z a a 1. Ik snap er ook niets van. Wel
duurt het lang, eer we het resultaat hoo-
ren! Zou het éen goed teeken zijn? Ik
schrijf onmiddellijk zoodra ik iets hoor.
Krijg ik het terug, dan wordt het bij ons
onmiddellijk geplaatst. Met hand en groet!
Antje Keize rK laasen, Zut-
p h e n. Ik heb je verhaaltje over de
„Pinda-mannetjes" dadelijk ter perse ge
geven. Zie vandaag of volgende week.
Gaat het Japie goed? En jullie beiden? Ik
hoop van goed. Dag lieve menschen!
Irma Schöpping, Maastricht
Er ligt nog het een en ander Irma!
Alles wordt geplaatstWat in het Centrum
half af was, zal ik hier in zijn geheel ge
ven, Dag Irma! Tot ziens!
Truus de Haas, Leiden. Dank
je voor nieuwe bijdragen! Ik laat alles suc
cessievelijk plaatsen. Even geduld! Inmid
dels groet ik jullie beidjes. Dag!
Dora Bakker, R'veen. Het op
stel van jou wordt geplaatst. Ik zal maar
niet vragen, waar je aan dat onderwerp
komt. Maak eens een lang verhaal Dora,
als ik me niet vergis, ben jij wel in staat
iets moois te maken. Dag Dora!
Piet es Jan Schouten, Zoete r-
w o u d e. Als ik het wel heb Jan, heb
ik jouw verjaardag 21 Pece. vergeten op
te geven. Dat doet me spijt. Ik heb nu
jullie data goed genoteerd. Dag jongens!
Jo van Dijk, Sassenheim.
Als je weer eens een verhaalte schrijft,
denk er dan aan het papier aan één kant
te beschrijven. Ik zal dit opstelletje nog
eens bewaren. Dag Jo!
Chris v. d. Geest, Leiderdorp.
Wat 'n domme Hannes was dat? Maar
het lijkt me toch wel wat te dom en te
onwaarschijnlijk. Maak eens iets dat mo
gelijk is en dat een plaatsje waar is, dan
laat ik het onmiddellijk plaatsen. Dag,
Neefje!
Agatha Vesseur, R'veen. Wat
ik aan Jo van Dijk te zeggen had, kan ik
woordelijk ook jou antwoorden. Zoodra
plaats is, wordt jouw opstelletje geplaatst
Dag Agatha! Tot later!
Goof v. d. Geest, Warmond,
Zie vandaag eens Neefje! Misschien vind
je dan „Op de boerderij" in de krant. Ook
van Co wordt geplaatst, al is het wat
klein. Dag jongens!!
Hierbij zullen we het voor vandaag la
ten. De volgende week ga ik door. Er
ilggen nog minstens 60 brieven te beant
woorden. Met hand e ngroet.
Jullie Oom Wim.
WIE ZIJN JARIG?
Van 22 tot 28 Januari.
25 Jan. Jan v. d. Berg, St. Jorissteeg 40,
26 Jan. Madeleine Gans, Rapenburg 81.
26 Jan. Cornelia v. Zeggelen, Oud-Ade E 37
26 Jan. Piet Zwartjes, R'veen B 414.
27 Jan. Annie Slingerland, Zuidbuurt ClO,
Zoeterwoude.
28 Jan. Nellie v. d. Bosch, Meerlaan 1,
Stompwijk.
28 Jan. Annie Prins, Engelschelaan no. 20,
Voorhout,
28 Jan. Toontje Bokern, P. Kerkgr. 2.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie volgen?
Wie zijn of haar naam in deze lijsten
wil opgenomen zien, en den datum van
geboorte niet voor dezen instuurde, doe
dit alsnog, maar dan minstens 14 dagen
voor het verjaringsfeest.
Om te onthouden.
Leiden telde op 31 Dec. 1932 34650 man
nen en 36948 vrouwen, totaal 71598 inwo
ners. Tellen we hierbij de 462 personen,
die zich hier gevestigd heggen, dan tel
de Leiden op 1 Jan. jl. ruim 72 duizend
inwoners. Onthoudt dit!
Oom Wim.
BIDDEN.
door Johanna Smits.
(Afgeschreven).
's Morgens, als het is opgestaan
's Avonds voor het slapen gaan,
Voor en na het eten,
Bidt eei braaf, godsdienstig kind,
Dat den goeden God bemint;
't Zal dat nooit vergeten.
't Maakt een kruisje voor het werk,
't Bidt, voo.al goed in de kerk
En in de bekoring.
't Vouwt dan vroom de handjes saam.
Bidt en strijdt in Jezus' naam
En vindt steeds verhooring.
Kindlief, wilt gij deugdzaam zijn?
Houdt gij graag uw zieltje rein?
Bid dan met vertrouwen.
Bid eerbiedig, graag en veel,
Dan is 't hemelrijk uw deel,
Zult ge eens God aanschouwen.
NIEUWE RAADSELS
ingestuurd door
Raadsel I:,
Wat doen alle menschen op de wereld?
Raadsel II:
Wat staat er tusschen berg en dal?
Raadsel III:
Wat zegt men tegen een lantaarnpaal!
Raadsel IV
Wie zegt in ieder huis de waarheid?
Raadsel V
Wie is gestorven en niet geboren?
Raadsel VI
Wat wordt korter als men er aan trekt?
Raadsel VII:
Aan welken kan heeft een paard de
meeste haren?
Raadsel VIII:
Wanneer blijft een mijnwerker het
langst onder den grond?
Raadsel IX:
Welke kaarsen branden langer, gele
of witte!
Raadsel X:
Welk paard ziet van voren evengoed als
van achteren!
De oplossingen niet insturen. Deze geef
ik de volgende week zelf.
Wie nog een stel raadsels weet, sture
ze op met de oplossingen op een apart
papier erbij.
Oom Wim.
SCHOOLGAAN
door Abram Smits.
(Afgeschreven).
Ik ga gaarne naar de school;
'k Leer dan reek'nen, lezen, schrijven.
Zat ik altijd maar te huis,
Dan zou ik onwetend blijven.
'k Kon dan met mijn twintig jaar,
Nog geen katechismus lezen,
En geen kerkboek in de Mis;
Wat zou dat verdrietig wezen.
Later zal ik niet altijd,
Bij mijn ouders kunnen blijven;
Ging ik nu niet trouw naar school,
'k Zou hun nooit iets kunnen schrijven,
En hoe dikwijls zou men mij
Met mij reek'nen kunnen foppen,
En het zuurverdiende loon
Listig uit mijn zakken kloppen!
Ik ga gaarne naar de school,
'k Leer daar voor mijn gansche leven,
'k Da'nk den goeden God, die mij
Tijd tot leeren heeft gegeven.
In de school ben ik bewaard,
Voor veel kwaad en veel gevaren,
Tc Doe daar kostb'ren voorraad op
Voor mijn laatste levens jaren.
WIE?
door Jaantje van Gerven,
Er gingen eens drie menschen
Te zamen naar de stad.
Ze waren heel gezellig,
Want ieder van hun wist wat.
Ze kwamen in dat stadje
Bij een herberg aan.
En dronken daar een glaasje,
En wilden slapen gaan.
Maar ach de waard die schrok,
Want hij had slechts één bed.
En daarvoor nu drie menschen,
Dat was een rare zet.
Wat moest hij toch beginnen?
Maar wacht hij bedacht gauw wat.
Hij zei: „vertelt jullie mij even,
Welk ambacht jullie had.
De eerste sprak: „Ach waarde.
Ik ben een officier."
„In Den Helder in 't leger,
„Gelegen een jaar of vier".
„En ik", sprak toen de tweede,
„Ik ben een rechter man,
„Ik heb tien jaar gezeten,
„In de rechtbank in Amsterdam".
„Maar waard", Bprak toen de derde,
„Ik ben een predikant,
„Ik heb vijftien jaar gestaan,
„In Katwijk aan 't strand.
„Daar leerde ik de menschen,
„Ja ik had heel wat werk,
„En yele menschen kwamen.
„Al in mijn groote kerk".
De waard begon te lachen
En zei toen vrienden hoort,
De officier gelegen, de rechter zat,
Verstaan mijn woord.
Maar de predikant stond jaren dus,
Die is dus zeker moe.
Hem behoort het bed dus toe.
De predikant die lachte,
Maar de anderen keken sip,
Maar 't kon hun toch niets baten.
Al trokken ze nog zoo n lip.
En toch ze sliepen ook wel,
Al was het in het hooi,
Ik weet nu verder niets meer,
Vindt u het allen mooi?
HET FEEST VAN ZUSTER FELICITAS
door Cor Van Diest#
II. (Slot).
III. V oorbereidingen.
Meta Verschure had het druk. Verschil
lende meisjes hadden haar offers al ge
bracht; Vaders en Moeders waren nog al
eens tegemoet gekomen, maar nog was
het bedrag niet toereikend.
Meta schreef, maakte berekeningen,
ging nog eens op bedelpad, zooals ze het
zelf noemde en kreeg het bedrag bij elkaar
Nu naar den boekhandelaar en ook daar
was de zaak spoedig beklonken. Nu het
zwaarste werk; Zuster moest toch op de
hoogte gesteld worden, dat de meisjes
Zuster wilden huldigen op haar feest.
Twee meisjes zouden dit klaar spelen;
en hoewel Zuster er eerst niet van hooren
wilde, kwam ook dit punt in orde. Nu
werd er een album gemaakt en daarin
alle handteekeningen van de meisjes ge
plaatst. Ten laatste werd er nog een ge
dicht gemaakt, dat door de jongste van
de klasse zou worden voorgedragen. Nu
waren alle voorbereidingen getroffen en
met ongeduld werd de heuglijke dag afge
wacht.
IV. De feestdag.
Eindelijk was de dag aangebroken; die
werd begonnen met een algemeene H.
Communie van al de leerlingen van de 8ste
klas. Ook leerlingen van andere klassen
hadden er aan deelgenomen; want het
feest zou zijn voor de geheele school met
alle klassen.
Om 10 uur zou het feest beginnen. Het
gymnastieklokaal was voor die gelegen
heid feestelijk versierd met groen en guir
landes.
De zaal was. als 't ware in een bloe
mentuin herschapen, dank zij de vele en
prachtige bouquetten en bloemstukken,
planten enz. die ter eere van de jubilee-
rende Zuster bezorgd waren. Toen Moe
der Overste en alle Zusters in de zaal aan
wezig waren, en de genoodigden, waaron
der ook Mijnheer Pastoor en de Kapelaans
der parochie-, alsmede ook alle leerlingen
op het plaatsen gezeten waren, verlieten
twee meisjes van de 8ste de zaal om haar
jubilaresse binnen te leiden. Onder het
zingen van het welkomstlied begaf de
feestelinge zich. begeleeid door de twee
meisjes naar de eereplaats; waarna de
feestcantate werd uitgejubeld. Dan volg
den toespraken en gelukwenschen aan de
jubilaresse; o. a. ook door Mijnheer Pas
toor. die daarbij nog geestig opmerkte, dat
Zuster danig in de bloemetjes werd gezet
Nu kwam het groote oogenblik voor de
meisjes, die haar klassezuster zoo graag
wilden huldigen. Meta en Olga begaven
zich naar de feestelinge en reikten haar
met een aardig toespraakje het cadeau
en album over namens alle klasgenootjes
en direct daarop volgde Willy Timmers,
die haar gedicht voordroeg; dat'met een
warm applaus beloond werd. Met een kort
woord van dank was dit gedeelte van het
feest afgeloopen.
Nu volgde nog een ander deel, waarin-
onder meer door de meisjes mooie gymnas-
tiekstanden werden uitgevoerd. Ook viool-
en piano-soli werden ten gehoore gege
ven en mooie zangnummers uitgevoerd.
Dit alles werd herhaaldelijk met luid
applaus bekroond. Nadat nog eens de
feestcantate ten gehoore was gebracht,
was ook dit gedeelte ten einde en zou
het feest verder alleen voor de leerlingen
van alle klassen worden voortgezet.
Alle genoodigden verlieten de zaal,
waarna de meisjes allereerst flink werden
onthaald op limonade en gebak. Dan wer
den nog eenige spelletjes gedaan en ge
zongen tot het tijd weid om weer huis
waarts te gaan; na nog eens getracteerd
te zijn bedankte één der leerlingen uit
naam van allen, en met een luid hoera en
„lang zal Zuster leven" gingen allen huis
waarts.
Het feest was schitterend geslaagd en
het was voor allen een heuglijken dag,
die nooit vergeten zou worden.
EEN BRIEF VAN EEN KLEINE
JONGEN AAN DE H. MOEDER
GODS
door Cor de Haas.
Tommie zat op een stoofje bij het
raam. Hij keek naar de mooie blauwe
luoht, en naar de mooie gouden zon. Tom
mie ging naar z'n moeder toe. „Zeg moes
als die geurige knoppen van het het ro
zenboompjes open gaan, wordt u dan be
ter?" De aangesprokene lag in 'n oude
legerstee. Een armoedig dekentje dekte de
vrouw. Ze was diep godsdienstig de arme
weduwe, en had dat ook in 't hart van het
jongste kind geprent....
Er is 'n maand verloopen, de knopjes
van den rozeboom zijn opengesprongen
door het warme zonnetje. Tommie plukte
ijverig de pas ontloken rozen. Hoe heerlijk
ruiken ze! Nu als moesje die heerlijke ro
zen ruikt, dan kordt ze vast wakker, en
dan zou ze ook wel beter worden. Dat
had ze immers zelf gezegd. Nu lag ze daar
met de rozenkrans in de handen. De rozen
krans die zich in haar ziekte zoolang
kraal voor kraal had bewogen, ging nu
niet meer. 't Hart dat zoolang voor haar
Tommie vol liefde geklopt had, klopte
thans niet meer! De ziel der brave vrouw
was opgestegen naar den hoogen hemel.
Daar bad zij voor haar kind. Tommie's en
gel stak z'n mooie blanke vleugels om
het kind, en geleide hem met de schreden
van zekerheid. Nu had Tommie een sier
lijke ruiker gemaakt en bracht die naar
z'n moeder.
Moeder, moe, moe! riep hij, maar ze gaf
geen antwoord.' Nog herhaalde hij met roe
pen, maar moe werd maar niet wakker. Ik
ga naar baas Toeko. die is zoo goed en zal
best een brief voor mij willen schrijven
naar de H. Moeder Gods en dan meteen
vragen, of hij naar zijn moeder zal gaan.
'n Beetje beangst vervolgde hij den weg.
Baas Toeko was in 'n Fransche oorlog een
zeer dapper strijder geweest.
Kleine Tommie was het huis van den
schrijver genaderd en ging er binnen.
Daag zag hij de groote sterke Toeko.
Mijnheer zou u een brief voor mij willen
schrijven aan de H. Moeder Gods? Baas
Toeko keek het ventje verbaasd aan. Dat
kan toch niet kleine jongen, zeide hij. Ja,
toch wel baas, nu vertel het eens, dan mag
je op mijn schoot zitten. Tommis klom
op de groote voorschoot, en nu vertelde
hij alles. Toeko was erg ontroerd.
„Lief kind, zei hij", wou je moesje niet
wakker worden! Nee baas en ze was zoo
koud! Baas Toeko werd nu zoo wee. Dikke
tranen rolden over de wangen. Want ook
hij wist wat moederliefde was en moeder
zorg. Ook hij had eens zoo'n goede moeder
gehad toen hij nog klein was, zooals Tom
mie die hem de handjes samen had ge
leerd en bidden, wat hij nu helaas zoo
dikwijls had vergeten!
Zijn lieve moeder was gestorven in de
lente, toen de moeder op sterven lag zei
ze: „Zeg lieve kleine wil je voortaan braaf
blijven", en toen had hij gezegd: „ja moe"
maar die belofte was hij vergeten. Waren
ze voorbij gesneld? Moeder had gezegd
daar boven zal 'k bidden voor je hoor?
toen had zij zich aan God overgegeven.
Een zware zucht en God had haar opge
nomen. Bij die gedachten schoot het ge
moed weer vol. Tommie keek 'n ietwat
angstig piar de groote tranen van dien
grooten man. Gaat de goede baas Toeko
nu huilen om mijn moesje, dan moet ik ook
huilen, en daarna huilde hij of z'n hart
zoo breken. Toen hij was bedaard zeide de
baas „Tommie je moesje isdood.
Dood herhaalde hij, nu mag je ze nog
eenmaal zien! Tommie en baas Toeko
ging naar Tommies huis. Daar zag hij de
arme vrouw liggen. Ja, toen bad hij! Hij
zorgde voor de begrafenis. En Tommie
mocht nu voortaan bij baas Toeko blijven
en nu leerde Toeko weer de goede gods
dienst. Tommie groeide op als een flinke
knaap. Nu is hij de trooster, de steun van
de oude Toeko. En nu bid hij nog dik
wijls: God, wat gij doet, is welgedaan.
WAT NELLY DROOMDE
door Cadier.
De zevenjarige Nelly was dien avond ge
heel aan zichzelve overgelaten, daar haar
ouders naar stad waren om een bioscoop
voorstelling bij te wonen en het dienst
meisje deze gelegenheid benutte om een
extra vrijen avond te nemen en dien met
den knecht van den molenaar door te bren
gen. Nelly lag reeds in bed, doch zij had
nog geenszins slaap. Zij vond dat zij nu
een mooie gelegenheid had om op den
zolder, waar zij nimmer komen mocht om
het gevaar van het openstaande luik,
eens een onderzoek in te stellen.
Gekleed in haar pyarna en.op bloote
voéten, daar zij anders bang was dat het
dienstmeisje, die wel in de pronkkamer
zou zitten, haar kon hooren, begon zij
haar ontdekkingstocht. Wat haar nieuws
gierige oogen het èerst zagen op den zol
der, was een mooie, rieten wieg, waarop,
door het openstaande raam, het laatste
gouden licht van de 'ondergaande zon
viel. Het bevreemde Nelly dat de wieg
hier stond. Waarom had zij ze niet gekre
gen: met haar "poppen zou ze er wat -t-
tig mee kunnen spelen. Haar hoofdje te
gen den rand van de wieg vlijend, sprak
ze fluisterend: „Wieg, vind je het niet
erg eenzaam hier?"
De wieg a-fwcordde echter niet. Voor
zichtig liet Nelly haar handen over de roo-
den, wollen dekentjes glijden, die zich in
de wieg bevonden -i staarde nadenkend
voor zich uit. Na een poosje stapte ze
op eer '-koffer en za_ weldra in de wieg
Ze was er veel te groot voor, waarom e
haar beenen over den rand liet hangen
en, ovei.- and door slaap, sliep ze direct.
In haar droom vertelde de wieg: „Ja, lie
ve Nelly, ik ken je nog wel. Een wieg
vergeet nimmer de kindertjes die in haar
geslapen hebben. Ook herinner ik me
Leo, je gestorven broertje, nog heel goed.
Jij was toen drie en hij een jaar. Wat is
het alweer g £c eden dat ik Leo «.s
een engeltje naar den hemel zag vliegen.
Het was op een kouden herfstdag, zooals
vandaag. Ik zal nooit vergeten, hoe de
dokter met een ernstig gezicht zich lang
zaam over mij heenbo^g. Eenige minuten
gingen zoo voorbij, ^an keek hij met mee-
w- 'gen blik naar je moeder en terwijl hij
zich van haar angstig vragende oogen af
wendde, zei hij tot je pa: „Het is met
hem geel"en".
Op dat oogenblik zat jij op den grond
en speelde zoet met je poppeh. Je moeder
lei haar hoofd op je pa's schouder en
schreide. Jij kwam toen bij mij kijken of
er iets met je ziek broertje was. Hij lag
stil met dichts oogen, ademen deed hij
niet meer, omdat hij dood was.
„Leo slaapt, pa, is hij nu weer beter?",
vroeg je zacH.
En je pa antwoordde: „Ja, lieveling, Leo
is weeer heelemaal gezond. Hij is een en
geltje geworden en vliegt straks met zijn
vleugeltjes naar den lieven God om hem
van zijn zusje en ouders te vertellen".
Met groote, vragende oogen keek je jo
pa aan, want wat hij tegen je gezegd had,
kon je maar niet begrijpen.
Onopgemerkt kwam een groote witte
vlinder de kamer binnenvliegen, zette zich
op mij neer en wie er toen door het raam
weer wegvloo0 zag jij. Luid riep je: „Moe
der, Leo vliegt het raam uit". Je vader en
moeder beginnen beiden te weenen en jij
keek paar naar je ouders, van wier leed
je niets begreeu. Een paar dagen later
werd ik hier op den zolder gebracht en
nooit zag iemand meer naar mij om.
Even zuchtte de wieg en bleef toen zwij
gen. want Nelly's droom was ten einde.
Of Nelly bestraft werd, toen haar ouder*
thuis kwamen? Neen hoor, want toen zij
na lang en angstig zoeken slapend in Leo'*
wieg door haar ouders gevonden werd*
kwam de herinnering aan den treurigen
dag, waarvan de wieg verteld had, zód
machtig over hun beiden, dat zij op Nelly
niet boos konden zijn.
Wel kreeg het dienstmeisje een stand
je, omdat zij niet eens een keer was gaan
kijken of Nelly wel sliep. Gelukkig voor
haar kwam het niet uit dat zij met den
knecht van den meienaar den gansohen
avond gewandeld had, want Nelly's vader
had haar dan stellig ontslagen!
AAN OOM WIM
door Bernard Kiewe
Maar beste Oome Wim
Wat is er aan den hand,
Dat wij versohenen Zaterdag
Niets vonden in den krant?
Zijt gij soms ziek of ongesteld!
Wat mij toch spijten zou,
Waarom hebt gij ons niets verteld
Van den raadselwedstrijd nou?
Vergeefs zocht ik nu in het blad
Of ik mijn naam ook zag.
En of ik wat gewonneD had
Dan had ik een goeden dag.
Al ben ik wel geen vaste klant
Ik zeg het met berouw,
Toch hou ik van de kinderkrant
En lees ze altijd trouw.
Vergeef mij lieve Oome Wim
Mijn ongeduldig zijn.
Ik zal het maken naar uw zin
Voortaan van de partij steeds zijn!
Dit versje kreeg ik in November ge
stuurd van een heetgebakerd lezertje, om
dat eens één keer de kinderrubriek niet
op Zaterdag, maar op Maandag uitkwam.
Oom Wim.
MODE IS Y0-Y0-Y0Ü
door Gretha Haverkorn.
Iedereen, ja groot en klein
Spelen nu yo-yo-yo,
Op kantoor en in fabriek
Mode is yo-yo-yo!
Op de school en H. B. S.
Het is daar yo-yo-yo
Zelfs de kleuters met een flesch
Spelen thans yo-yo-yo!
Carolien de keukenmeid
Gek was z' op yo-yo-yo,
Al haar werk liet zij grif staan,
Droomde van yo-yo-yo!
Haar mevrouw vond dat een schand'ï
Draaien met yo-yo-yo,
Melk verkookt en pap verbrandt:
Ontslag om yo-yo-yo
Mesjokke is de wereld nu
Door ziekte yo-yo-yo,
Ben je rijk of wel doodarm.
Ieder speelt yo-yo-yo!
Lijntje trekt thans iedereen,
Rollen moet yo-yo-yo,
't Gekkenhuis dat wordt te klein
Dat komt van yo-yo-yo!!!
Als deez' mode, mode blijft,
Liev'ling is yo-yo-yo,
Van de wieg tot aan het graf
Wordt er steeds ge-yo-yo'd!
Dames. Hoeren, wordt weer wijs,
Weg dan met yo-yo-yo,
't Is voor kind'ren, niet voor U,
Spelen met yo-yo-yo!