DE ZILVERKONING
VRIJDAG 6 JANUARI 1933
DE LEIDSCHE COURANT
VIERDE BLAD PAG. 14
klassen der uitgemergelde, jarenlang ver
drukte steden, een anticlericale kern. Alva,
Requcsens, Don Juan hadden zich in die
mate voorgedaan als verdedigers van het
katholieke geloof, dat de haat, dien zij op
wekten, noodzakelijkerwijze op de geeste
lijkheid terugviel. Het was onvermijde
lijk dat zich, in de omstandigheden
van 1576 en '77 onder de Brusselsche „na
tiën'', de Gentsehe „neringen", een partij
der „patriotten", vormde, die vrede met
het Noorden, Oranje's komst, met terug
keer der welvaart identificeerde.
Nu is er weinig noodig geweest om deze
partij tot een extreem, intolerant calvinis
me te doen afglijden. De revolutionaire
houding waarin zij zich, om in '76 de bij
eenkomst van Staten-Generaal, in '77 de
uitnoodiging aan Oranje door te drijven,
tegenover adel, patriciaat en geestelijkheid
had moeten plaatsen, deed haar naar ener
gieke leiding omzien: waar vond zij die
gereeder dan bij te terugstroomende calvi
nistische ballingen, anti-paapsch en anti-
Spaansch bij uitstek? Niet uit ziel&behoef-
te verlaat deze partij de kerk, maar uit
politieke hartstocht, om zich te krachtiger
tegen den Spaanschen aanhang te kunnen
keeren. Diepen wortel slaat in deze gemoe
deren het nieuwe geloof niet, dat verkozen
wordt uit weerzin tegen de maatschappe
lijke orde. De bekeering is .te plotseling
om niet wankel te blijven.
Spreker vervolgt met oen verslag van de
wijze, waarop de Gentsehe democratie de
Staten-Generaal, die orde op het stuk der
religie heblxm te stellen, het werk uit de
handen wil nemen door gewelddadig de
uitoefening van den katholieken eeredienst
in Vlaanderen te beletten. Kan een door
de Staten-Generaal af te kondigen religie
vrede het verloop nog stuiten?
Oranje heeft dien opgesteld met hulp van
Duplessie-Mornay, hij is er op aangelegd,
moest erop zijn aangelegd, bij de Katholie
ken een soort excuus te maken voor het
dol-driestc optreden der Gentenaren. Het
Calvinisme wordt aangeduid als „religion
prétendue réformée", die men terwille der
eenheid tegenover den gemeenen vijand te
dulden heeft tot het God behage gelegen
heid lot een algemeene nationale kerkver
gadering te geven, die, de beide partijen
in vrijheid gehoord, besluite. In afwachting
zal vrijheid van eeredienst worden toege
staan waar minstens honderd gezinnen,
één jaar ter plaatse gevestigd, haar aan
vragen, of in kleine dorpen de meerder
heid. De magistraat verdeelt de kerkgebou
wen. De bijzondere regelingen, in Vlaande
ren door de Gentsehe calvinisten tot stand
gebracht, vervallen; de afgezette ma
gistraten daar worden hersteld, de gevan
genen losgelaten.
GELOOFSVREDE.
De Staten-Generaal namen het ontwerp
niet aan, maar zonden het naar de provin
ciën, waar het bijna nergens instemming
vond. Ten uitvoer gelegd is de geloofsvrede
te Antwerpen, sedert den slag bij Gembloux
Oranje's verblijf, waar in Augustus '78 don
Calvinisten gebouwen tot uitoefening van
hun eeredienst worden ingeruimd; te
Leeuwarden, waar hun de Jakobijnenkerk
wordt overgelaten; de Groninger Omme
landen hobben haar ook aangenomen.
Utrecht verwierp op verlangen van het
eers-te lid, hoewel "eenige edelen voor de
aanneming stemden; in Gelderland ijverde
•Jan van Nassau voor de aanneming, maar
kreeg de Staten niet mede, waarop de her
vormden zich met hulp der troepen in het
bezit van kerken stelden; in Holland en
Zeeland was van aanneming geen sprake
en in de zuiver katholieke gewesten even
min. Het meest fulmineerden de Gentsehe
calvinisten. Slechts goddeloozen kunnen de
afgoderij beschermen, roept Dathenus uit.
Oranje, die van godsdienst gelijk van kleed
verandert, bekommert zich slehts om den
Staat, en maakt van de nuttigheid zijn
God. Men spreekt ervan zich te „kanton-
neeren" op zijn Zwitsersch; een tweede Ge-
nève te worden, het juk der generaliteit af
te werpen. Men wil den streng calvimsti-
schen paltsgraaf Joan Casimir, ails aan
voerder van hulpbenden in het land ver
wacht, tegen Oranje stellen, ja, hem Graaf
van Vlaanderen maken.
Het is de woede dezer Gentenaars, wel
ke zich ook naar Atreoht, naar Doornik,
naar Valenciennes, naar Rijssel zoekt voort
te planten, en daarin aanvankelijk slaagt,
die het opkomen eener katholieke reactie
in de Waalsche provinciën gereedelijk ver
klaart. De Unie van Atrecht vond haar te
genpool in die van Utrecht, door Oranje
zonder ingenomenheid aanvaard; liever
had hij gezien, dat alsnog met den geest,
die de Unie van Utrecht ingaf, het restant
der generaliteit te bezielen ware, die hij
zoekt te redden ondanks al, al zou hij er
een stroohalm voor omklemmen; die stroo-
haim heet Anjou. Die man blijkt een voet-
wi-sch, Parma een militair en diplomatiek
genie, die het gebied der generaliteit, wier
organen van Antwerpen naar Holland wor
den opgejaagd, tot dat der geünieerde pro
vinciën doet samenkrimpen.
In Juni 1583 is Oranje, uit Antwerpen
naar het Noorden teruggeweken; de Gent
sehe calvinisten, wien hij geen hulp meer
kan bijzetten betichten hem van verraad,
en nemen tot stadhouder van Vlaanderen
een jeugdig windbuil aan, Charles de Chi-
may, die zich in Maart '84 aan Parma on
derwerpt. Brugge en Gent zijn dan ingeslo
ten, en verkeeren in de diepste ellende; te
Brugge sterven dagelijks honderd menschen
aan de pest, het geeft zich 20 Mei '84 over.
Te Gent vallen katholieken en calvinisten
elkander op het lijf, en krijten vrede! de
een, en religie! de ander; de maai, die,
zijn tijd vooruit, die beide begrippen elkan
der had willen doen doordringen, hij valt
te Delft, 10 Juli 1584.
Oranje heeft de kracht niet vermoed,
waarmede het Noorden, met afstooting
zelfs van verdachte buitenlandsche hulp,
zich tegen Parma zou kunnen handhaven.
Niet zonder diens afleiding evenwel door
Hendrik IV, in wiens tijd Oranje's juiste
gedachte, dat Frankrijk bovenal de nuttige
'bondgenoot kon zijn, eindelijk bewaarheid
werd; maar voor een redding van Oranje's
generaliteit was het toen te laat. De Unie
bleef behouden, en bij voortdurende ont
stentenis van een landsheer, als republiek.
Het was nooit Oranje's wensch geweest.
De geünieerde provinciën als groote mo
gendheid, hij heeft ze in den droom niet
gezien. En toch is hij de vader van dit ons
kleine vaderland, dat groot bleek te kunnen
zijn in wat Oranje's generaliteit ontbrak:
burgertucht en christelijke verdraagzaam
heid. Wij hebben zijne les niet versmaad.
Ons volksleven heeft deel aan eene ge
dachte, die grooter was dan het Holland,
grooter dan de Nederlanden van zijn tijd,
die Europa veroverd heeft, die wij nog ten
huidige dage niet kunnen missen. Wat in
ons waarde heeft, het is in vrijheid ge
groeid, en in de sfeer der vrijheid alleen
zal Nederland leven. Wat hij in zijn voik,
in zijn huis heeft ontvonkt, het is ons
kracht geworden zonder wederga, ons bei
der kostbaarste goed nog heden. Ons ont
roert nog zijne gedachtenis als geen an
dere het vermag; onder haar beschuttend
lommer zweren wij Nederlanders van thans
onze veeten af, en reiken elkander de hand.
En in de geschiedenis van zijn stamhuis zijn
de oogenblikken aan te wijzen, waarop, tot
ons heil en behoud, de dragers van zijn
•naam niet op de lippen namen, want ver
toon was hun vreemd, maar in hun harte
lazen: se sera moi, Nassau. Hoe zou het
heden anders wezen? Zoo zij dan, in dit
oogenblik, door ons allen, vergaderd iu
Oranje's naam, ingegaan de plechtige her
nieuwing van het oud verbond; zoo zjj m
onze ziel bezegeld de Unie van Leiden.
Na de rede van prof. Colenbrander zong
het koor, eveneens vierstemmig, het eerste
lied uit den Gedenkklank van Valerius:
„Hoe groot, o Heer! en hoe vervaarlic".
SLOTWOORD VAN DEN RECTOR.
Vervolgens sprak de rector het slot
woord.
„Tot sluiting van deze plechtige bijeen
komst, zeide hij, zij het mij veroorloofd,
Uwen Majesteiten en Uwen Koninklijke
Hoogheden eerbiedig dank te zeggen voor
het nieuwe blijk Harer hooge belangstel
ling in de Leidsche Universiteit. Al heeft
deze sobere plechtigheid den vorm gedra-
geji van een vergadering van den Acade-
misehen Senaat, in de oude Gehoorzaal, die
ons dierbaar is, het moge mij als Rector-
Magnificus vergund zijn daen dank niet al
leen uit te spreken uit naam van den Se
naat der Hoogesohool, maar ook van al
len, die, hetzij als bestuurders, als docen
ten, als studenten van thans, of als voed-
sterliiigen van voorheen, zich deel voelen
van het groote en levende geestelijk
lichaam, dat de Universiteit is en blijven
moge.
Met verlof van Uwe Majesteit verklaar
ik hiermede deze vergadering gesloten".
HET SLOT DER BIJEENKOMST.
Hierop zette het koor, terwijl allen zich
van hun zitplaatsen verhieven, het laatste
couplet van het „Wilhelmus" in, vierstem
mig gezongen: Voor Godt wil ick belijden
enz." Daarna volgde het eerste couplet, dat
door allen werd meegezongen.
In dezelfde volgorde als bij het binnen
komen, verliet daarop het Koninklijk ge
zelschap met de Commissie van ontvangst,
waarbij zich de Chef van H.O. en de cu
ratoren terstond aansloten, het Auditorium.
Terwijl H. M. de Koningin-Moeder door den
Secretaris naar haar auto werd begeleid
om te vertrekken, begaven de overigen zich
naar de Senaatskamer, om daar de thee te
gebruiken. Behalve de reeds genoemden,
verschenen daar de redenaar prof. Colen
brander, prof. Knappert, prof. van Volleu-
hov en, de overige assessoren, en plaatsver
vangende assessoren, de decaans der facul
teiten, de commissie van uitvoering van het
Universiteitsfonds, de voorzitter van den
Universiteitsraad en Gecommitteerden van
het Leidsch Universiteitsfonds. Reeds aan
wezig waren de dames mevr. prof. Blanks-
ma, mevr. prof. van Blom, en mevr. prof.
Krom, die zich hadden belast met de voor
bereiding dezer ontvangst. De thee weid
verzorgd door leeraressen en leerlingen van
de Vakschool voor Meisjes en werd rond
gediend door een groep damesstudentón of
afgestudeerden, grootendeels voormalige
clubgenooten van Prinses Juliana.
Te ongeveer 4 uur deden de Rector, de
Secretaris, de Prosecretaris en de oudste
Assessor Hare Majesteit en Hunne Ko
ninklijke Hoogheden uitgeleide tot aan de
auto's, nadat Hare Majesteit opnieuw de
eerewa-cht van Pro Patria was langsge-
sohreden.
KERKNIEUWS
PASTOOR L. STOLK.
De zeereerw. heer L. Stolk, pastoor van
de parochie van de H. Catharina te Am
sterdam, viert vandaag zijn tachtigsten
verjaardag.
Pater Benignus van Osch O.F.M.
In het Minderbroedersklooster te Me-
gen is. voorzien 'van de H. Sacramenten
der Stervenden Pater Benignus Van Osch,
oud-missionaris van Brazilië, thans rustend
te M-egen.
WILT U IETS WETEN?
Vraag: J. M. te A. inzake het commu-
niceeren van de bruiloftsgasten.
Antwoord: Dat onder de huwelijks
mis de bruiloftsgasten en de vrienden en
vriendinnen van het bruidspaar ter H. Ta
fel naderen, is een zeer veel voorkomend
gebruik, dat ook alle aanbeveling verdient.
Een kerkelijk huwelijk kan ook zonder
H. Mis voltrokken worden. Ook dat komt
nu nog voor, om verschillende redenen.
Vraag: Indien mevrouw haar dienst
bode, die per week gehuurd is, weg jaagt,
is zij verplicht haar nog één week of veer
tien dagen uit te betalen?
Antwoord: Dat hangt ervan af. In
dien de dienstbode is weggejaagd om een
dringende reden (diefstal of andere mis
drijven) dan is er geen sprake van uitbeta
ling van nog een week loon. Een schadever-
UIT DE RADIO-WERELD
Programma van Zaterdag 7 Januari.
Huizen, 296 M.
Uitsluitend K. ïti. O.-programma.
8.00 Morgenconcert.
10.00 Gramofoonplaten.
11.30 Godsdienstig halfuurtje door pas
toor Perquin.
12.15 Lunchconcert door het KRO-sextet
o.l.v. Piet Lustenhouwer.
2.00 Halfuurtje voor de rijpere jeugd.
2.30 Kinderuurtje.
4.00 Afgestaan aan de H.I.R.O.
5.00 Het KRO-rkes: o.l.v. Johan Gerritse
Te 5.15 spreekt P. Goes over „Dammen".
Verder intermezzo te ongeveer 6 uur Boe-
renliedjes en -duetten door Cilia en Peter
v. Rooyen.
6.20 Journalistiek Weekoverzicht.
6.40 KRO-orkest (vervolg) en Boeren
liedjes.
7.10 Prof. H. A. Kaag over „Ontwikke
lingstendensen in het economische leven".
7.45 Sportpraatje van de R.K.F.
8.00 De KR O-Boys o.l.v. Piet Lustenhou
wer.
9.00 Microfoon vertelsel door Wim Snit-
ker.
9.15 Vaz Dias.
9.30 „Het pastoorke van Disseldonck'',
hoorspel in één bedrijf.
10.15 De KRO-Boys met intermezzo van
boeren.iedjes door het duo v. IRtooyen.
11.00 Gramofoonplaten.
Hilversum, 1875 M.
VARA-uitzending. 10.00 VPRO.
7.00—8.00 VPRO.
8.00 Gramofoonplaten.
10.00 Morgenwijding.
10.15 Voor arbeiders in de Continube
drijven: J. v. Oogen, voordracht; De No
tenkrakers o.l.v. D. Wins; 'E. Philipse, zang
Gramofoonplaten; VARA-tooneel o.l.v. W.
v. Cappellen.
12.00 VARA-Kleinorkest oJ.v. P. Du-
chant.
12.45 Dansen uit den Pruikentijd door J.
Jong, orgel en een strijkkwintet (3 violen,
cello en bas), en Gramofoonplaten.
I.302.00 VARA-kleinorkest o.l.v. P. Du-
chant.
2.50 Prof. Dr. D. v. Embden: Nationale
Ontwapening.
3.10 „De Flierefluiters" od.v. H. de Groot
en Gramofoonplaten.
4.30 Coöperatie-kwartiertje door K. de
Boer.
4.50 VARA-Balalaika-orkest o.l.v. I. Po-
warjeff en Gramofoonplaten.
5.40 Literair overzicht door A. M. de
Jong.
6.00 Volksliederen door „De Wielewaal"
o.l.v. P. Tiggers en Causerie door Nico
Bloemendaal.
6.30 Gramofoonplaten.
6.45 Toespraak door A. de Vries.
7.00 V.R.O.
8.00 Uit Carré, Amsterdam: Operette
„Viktoria und ihr Husar-' van P. Abraham.
Dirigent: J. Susan. Rtegie: J. de Meester.
Ca. 10.30 Vaz Dias en VARA-varia.
II.3012.00 Gramofoonplaten.
Daventry, 1554 m.
10.35 Morgenwijding.
10.50 Tijdsein en berichten.
12.20 Orgelspel H. Ramsay.
1.05 Commodore Grand-orkest o.l.v Mus-
cant.
2.20 Concert. Dale Smith, bariton en El
sie Avril, viool.
goeding van een week (niet van veertien
dagen) loon is verschuldigd, wanneer de
dienstbetrekking is opgezegd, zonder bo
vengenoemde dringende reden.
V raag: Kunt U mij opgeven, namen,
woonplaats en beroep vana. Mr Kropman
wethouder te Amsterdam; b. Paterdr. Vrij-
moed, Delft.
Antwoord: Admiraal de Ruyterweg
271, Amsterdam (West); Raamstraat 78,
Delft.
2.50 Ch. Shadwell en zijn orkest.
3.50 Midland Studio-orkest o.l.v. F. Can-
fcelL
5.05 Orgelspel R. Foort.
5.35 Kinderuurtje.
6.20 Berichten.
6.50 Golfpraatje.
7.05 Welsh intermezzo.
7.50 De Central Band van de Kon. Lucht
macht o.l.v. Lt. Vlieg. R. P. ODonnell, m.
m.v. R. Gourley, conférenciei.
9.00 „The Kentucky Minstrels" m.m.v.
koor, solisten en orkest o.l.v. Leslie Wood-
gate.
10.00 Berichten.
10.20 Lezing.
10.35 Pianorecital door D. Hildreth.
11.0512.20 Dansmuziek door Ambrose
en zijn band.
„R a d i o-P 1725 M,
8.05 Gramofoonplaten.
9.20 Orkestconcert.
12.20 Concert door het Omroeporkest.
6.50 Omroeporkest.
7.40 Vervolg concert.
9.05 Radiotooneel.
10.20 Gramofoonplaten.
Kalundborg 1153 M.
11.201.20 Concert uit rest. „Wivex".
I.502.20 Gramofoonplaten.
2.504.50 Omroeporkest o.l.v. E. Reesen.
7.20 Omroeporkest m.m.v. Bolisten o.l.v
Gröndahl
8.45 Vioolrecital door C. Andersen.
9.30 Omroeporkest o.l.v. Gröndahl.
10.2011.35 Dansmuziek o.l.v. T. Boston.
Lang«nb«rg <73 U.
6.257.20 Gramofoonplaten.
II.20—12.10 Concert o.l.v. Wolf.
12.201.50 Orkestconcert.
I.552.45 Gramofoonplaten.
4.205.35 Koorconcert o.l.v. W. Brouwers.
7.20 Bonte Avond m.m.v. solisten en het
Omroeporkest o.l.v. Eysoldt. Leiding: Neu
mann.
10.2010.40 Reportage Zesdaagsche te
Dortmund.
10.4011.20 Concert o.l.v. Wolf.
II.2012.20 Dansmuziek (gramofoonpl.)
Eton)*. 441 M..
8.20 Uitzending uit een schouwburg. In
de pauze Causerie. Na afloop: Berichten.
Brussel. 508 en 338 M.
508 M-: 12.20 Omroepkleinorkest o.l.v.
Leemans.
I.30 Concert uit Antwerpen.
5.20 Omroeporkest o.Lv. Meulemans.
6.35 Zangvoordracht.
6.50 Gramofoonplaten.
7.20 dito.
8.20 Vroolijk halfuurtje.
8.50 Accordeonrecital.
9.20 Omroepkleinorkest o.l.v. Leemans.
10.30 Max Alexys' orkest.
II.2012.20 Dansmuziek uit St. Sauveur.
338 M.: 12.20 Concert uit Antwerpen.
1.30 Omroepkleinorkest o.l.v. Leemans.
5.20 Dansmuziek uit St. Sauveur.
6.35 Gramofoonplaten.
8.20 Concert door een Studentenorkest.
8.50 Orkestconcert uit Luik. Hierna tot
12.20: Gramofoonmuziek.
Z«*iei 1635 M.
7.20 Vroolijke Avond uit München o.l.v.
H. Cassimir en F. Horrmann.
9.40 Berichten en hierna tot 11.20: Dans
muziek uit Berlijn.
AUTOMOBILIST!
„Autorijder, ken uw plichten,
Doof op den weg bijtijds uw
lichten!"
FEUILLETON.
Uit het Engelsch van
ALFRED WILSON BARRETT.
9)
Glimlachend ging Ware naar de achter
kamer, waar hij sliep, draaide het licht
aan en begon zich zorgvuldig in avondtoi
let te kleeden. En onderwijl hielden zijn
gedachten zich nog steeds bezig met zijn
vernietigden vijand en met Nelly Hathók-
wayzijn blik werd hoe langer hoe boos
aardiger. Toen hij gekleed was, belde hij
driftig.
„Dat is het belletje van meneer Ware,
daar hoef ik niet eens voor naar het bord
te gaan kijken", mompelde Leaker, de oude
portier van 114 Hatton Garden; zoo haas
tig als hij kon klom hij de trappen op en
klopte aan.
„Binnen", riep een knorrige stem.
Toen Leaker binnentrad kwam Ware uit
zijn slaapkamer en liet zich door den por
tier met zijn overjas helpen.
„Ik ga uit, Leaker", zei hij„doe de bui
tendeur maar op slot."
„Ja, meneer. Moet ik op u blijven wach
ten V'
Ware schudde het hoofd.
„Neen. ik weet niet. wanneer ik terug
kom. 't Kan over een half uur zijn en mis
schien kom ik heelemaal niet thuis. Ga
maar naar bed als je zin hebt. Goeden
avond."
Hij ging heen, gevolgd door den por
tier, die het licht uitdraaide.
Een heele poos bleef de kamer rustig en
verlaten. Behalve het tikken van de klok
was het er doodstil. Toen kwam er plotse
ling een zwak gerucht van den kant van
het venster. Iemand scheen naar binnen
te gluren door de onderste ruiten en toen
volgde er 'n geluid, alsof er met iets hards-
over het glas werd gestreken. Eenige mi
nuten later werd het venster langzaam op
geschoven en het groote lichaam van een
man kwam in de vensteropening te voor
schijn; de gestalte stapte voorzichtig op de
vloer.
De indringer bleef even onbeweeglijk
staan. Toen liet hij snel een gele streep
licht door de kamer spelen uit een lan
taarn, welke hij in de hand droeg. Er was
een uitdrukking van voldoening in zijn
gluiperige oogen, die overschaduwd wer
den door zware zwarte wenkbrauwen.
„De kust is veilig, dat is in orde", grom
de hij en hij begaf zich voorzichtig naar
het buffet aan den overkant.
„Hier moet het zijn", ging hij voort, ter
wijl hijzich bukte en achter het meubel
stuk voelde, met zijn vingers over het hout
werk strijkende.
Opeens bleef hij roerloos staan en luis
terde aandachtig. Een zacht, eigenaardig
fluitje, dat blijkbaar ergens in het huis
weerklonk, had de stilte verbroken, bet
werd nu wat dringender herhaald.
De inbreker knikte, ging naar de deur
van de kamer gaf zachtjes het contra
signaal en keerde naar het buffet terug
om zijn onderzoek voort te zetten, hi]
was zoo verdiept in zijn werk, dat hij nau
welijks opkeek, toen de deur voorzichtig
werd geopend en iemand binnentrad.
„Alles veilig?"
Hoewel de woorden flitisterend gespro
ken waren, klonken ze helder en duidelijk.
De lantaarn ging een seconde in de richting
van de deur en bescheen op den drempel
den rijzigen man met de monocle, die in
de gelagkamer van de „Korenschoof" den
praatzieken Coombe het zwijgen had op
gelegd.
„Jawel kaptein", zei de inbreker, terwijl
hij zijn lantaarn doofde en overeind kwam.
„Licht zei de ander kort, terwijl hij de
kamer binnen kwam, den weg naai i
op den tast zoekende.
De invloed, welke de „kapitein" over zijn
onderhoorige uitoefende, was klaarblijkelijk
onbegrensd, ant op zijn bevel kwam de-
breedgeschouderde man met het bulldog-
uitcrlijk gehoorzaam naar de tafel toe en
maakte licht.
Zijn ruwe handen hielpen vervolgens zijn
leider uit zijn overjas. Hij kreeg er geen
dankje voor. De kapitein knipte zorgvul
dig een stofje van zijn keurig zittende rok
en zijn mouwen opstroopende comman
deerde hij:
„Mijn gereedschap. Het zit in de rech
terzak van mijn overjas."
De inbreker haalde zwijgend een leeren
taschje uit de jaszak te voorschijn, over
handigde het aan zijn metgezel en na de
jas nietje opgevouwen te hebben, legde
hij deze voorzichtig op tafel. Hij keek
naar den ander, toen deze de tasch opende-
welke gevuld was met stukken gepolijst
staal, waarvan hij er een uitzocht.
„Zij zien er goed uit, hé vroeg hij„ik
ben een week met de breekijzers bezig ge
weest, kaptein."
De kapitein knikte, voor het eerst
vriendelijk, sinds hij binnengekomen was.
„Nu, die tijd is göed besteed, Cripps,"
antwoordde hij. Je bent een goed vakman.
Maar waarom voor den drommel, wou je
m ij hebben voor vanavpnd vervolgde hij
minder vriendelijk. Ik moet vanavond naar
de partij van Lady Blanche Wynter."
Cripps had zich omgedraaid om het buf
fet van den muur weg te schuiven, maar er
was blijkbaar iets in den toon van den an
der dat hem hinderde, zoo onderdanig als
hij zich tot nog toe getoond had.
„Wel, voor den duivel, wat heb ik daar
mee te maken?" viel hij uit en hij staakte
zijn bezigheden even". Wanneer je te
grootsch bent voor je werk, dan moet je
het maar zeggen, dan zal ik 't zelf wel
doen."
De monocle werd koeltjes op hem ge
richt. De kapitein legde de tasch met in
brekerswerktuigen op de tafel, na er twee
of drie stuks uitgenomen te hebben.
„Geef me de teekening eens aan", was
alles wat hij antwoordde.
Al brommende haalde Cripps een stuk
papier uit zijn zak en gaf dat over de ta
fel heen aan.
„De safe staat hier, aan den anderen
kant van den muur", legde hij uit en de be
langstelling voor zijn beroep kreeg de
overhand weer op zijn kwade bui, terwijl
hij met een vuil en vinger de plaats aan
wees op de teekening. „Ik dacht zoo bij
mezelf, toen ik hiernaast die safe opstelde
daar ben ik verleden maand mee bezig
geweest dat is een mooi karweitje voor
ons. En die lui wilden hem zoo stevig mo
gelijk 1 - en. Er komt voor een waarde
van vijftig duizend pond aan diamanten
in die safe, hoorde ik hen zeggen. Ik moest
werkelijk lachen bij de gedachte, dat 't
geen oogenblik bij hen opkwam wat een
prachtige tip ze mij en eenige vrienden
daarmee gaven 1"
Het schorre gefluister scheen nauwe
lijks door te dringen tot de ooren van ziïn
metgezel, die al dien tijd bezig was met-
het plattegrondje te best-udeeren. Toen hij
zweeg, keek hij op en zei ruw:
„Houd je mond toch je moet niet zoo
kletsen. Maak nu voort, Cripps; ik moet
om twaalf uur op het bal bij Lady Blanche
zijn."
Het noemen van den naam van de aris
tocratische vrienden van zijn chef scheen
irriteerend te werken op den bulldogman;
hij spuwde minachtend en gromde: „Die
verdraaide Lady Blanche
De kapitein lachte grimmig, maar rea
geerde. verder niet op deze opmerking. Hij
had zijn instrument in elkaar gezet en be
duidde Cripps naast hem te komen. Ter
wijl hij achter het buffet ging staan, begon
hij in een der paneelen van den muur te
boren, toen plotseling een woest gehamer
ergenó beneden, weerklonk, gevolgd door
een heftig gebel. Hij staakte zijn arbeid.
Hij nam zijn monocle uit zijn oogkas en
keek naar Cripps, die doodsbleek werd.
„Wat is dat voor een helsch lawaai?"
De vraag van den kapitein werd niet be
antwoord door Cripps, die als verlamd
scheen, maar luide stappen weerklonken
op de trappende deur vloog open en daar
stapte niemand anders dan Coombe naar
binnen, wiens lichtblauwe oogen uit zijn
hoofd puilden, terwijl zijn bakkebaardjes
langs zijn breed wit gezicht wapperden.
„Skinner, Cripps, beste jongens", hijgde
hij. Daar is die dronken kerel uit de „Ko
renschoof". Hij staat beneden voor de
deur. Hij maakt een geweldig kabaal en
beweert, dat hij het huis zal afbreken als
we hem niet binnenlaten."
(Wordt vervolgd)