WAT TE DENKEN VAN BEAURAING? VRIJDAG 6 JANUARI 1933 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BLAD PAG. 9 INDRUKKEN VAN WAT DE KINDERE Van verschillende zijden werd ons ge- vvaagd wat denkt U van de versohijnin- gen van Beauraing? Moet men er waarde aan hechten en gelooven dat de II. Maagd werklijk verschenen is? Of zijn er redenen om deze visioenen te beschouwen als het gevaarlijk spel van een ziekelijke verbeel ding? Het zou ontijdig en onjuist zijn met een enkelvoudig ja of neen hierop te antwoor den. Het eenige wat we thans kunnen zeg gen is: Afwachten. Intusschen hebben de geestelijke auto riteiten een streng gereserveerde houding aangenomen, waarvan zij niet zullen af wijken tenzij de ontwikkeling der dingen hen noopt om stelling te nemen hetzij dan voer of tegen. De Kerk gaat in dergelijke gevallen steeds buitengewoon voorzichtig te werk: Zij weet dat, als het werk Goddelijk is, God zijn doel zal bereiken wanneer en op welke manier Hij het zelf wil. De Kerk heeft geen uitspraak gedaan, over het ge val van Louise Lateau en over Konners- reuth zal zij zich misschien ook niet uit laten, ofschoon de visioenen yan Thérèse Neumann zich reeds meerdere jaren her halen. Destijds heeft Mgr. Laurence lan gen tijd weerstaan aan het dringend verzoek der geloovigen, die met den mees- ten aandrang, om een bisschoppelijke ver klaring vroegen. Ondanks het ontspringen van een wonderbare bron en een heele reeks wonderbare genezingen aan die bron wachtte de voorzichtige Kerkvoogd nog 4 jaar en eerst op 18 Januari 1862 verscheen zijn beroemd mandement, waar in verklaard werd, dat de Onbevlekte Ontvangenis, de H. Maagd Maria, Moeder Gods werkelijk versohenen was aan Ber- nadette Soubirous op 11 Februari 1858 en de daarop volgende dagen, 18 maal, dioht bij de grot van Massabielle bij Lourdes: dat deze verschijning een waarachtig ka rakter droeg en dat de geloovigen reden hebben om zulks als zeker aan te nemen. De Kerk is altijd voorzichtig geweest: wonderen heeft zij niet noodig. De Kerk zal zich niet eerder uitspreken dan wan neer ofwel het één of het ander overtui gend gebleken is. Na het onderzoek der Kerkelijke recht bank omtrent de gebeurtenissen in Lim- pias heeft men niets meer vernomen: d. w. z. dat de bovennatuurlijke aard der verschijnselen niet bewezen is. Maar de katholieke pei-s moest die ook niet zwijgen? Was dat niet veel beter? De Katholieke pers heeft de taak om het publiek voor te lichten en een objec tieve vermelding te geven van de feiten, zonder op een eventueele beslissing van de Kerk vooruit te loopen, zonder fcich partij te stellen. Maar de Kerk zelf kan wachten, zij kan zich van ieder oordeel onthouden, totdat er voor haar rede is, om te Spreken. En intusschen spreken. Een der medewerkers van de Brussel- sche „Standaard" deelt mede: Beauraing brengt heel het land in be roering. Op een klaren Winternamiddag ben ik er ook heen gewdeest, door het lie ve Maasdal met zijn wondere kleuren en tinten in het lioh der lage zon. Van op den Falmignoulheuvefl boven Dinant steekt Zuidwaarts een uitzonderlijk mooi land schap met vele deinende heuvelen en blauwendige bossohen tegen den parel moeren gezichteinder. Ginder ver moet het dorpje liggen waar Maria wellicht ons is kojnen bezoeken, in den persoon van vijf uitverkoren kinderen. Doch er hangt nog zooveel duisterheid om die verschij ningen, dat wij het bijna niet durven ge looven, hoe vurig wij het ook wenschen. Geestelijke stemming. EindelijkWe zijn er. Onmiddellijk wordt men gewaar dat er hier iets aan het gebeuren, er zijn grootsche dingen aan 't worden misschien. De menschen zien er niet uit als elders. Er is iets in de lucht, een mysterie, een verwachting rond die schamele grot van O. L. Vrouw van Lour des. daar in een arm hoekje van een kloos tervoorhof, tegen de baan van een spoor weg. Doch al die schamelheid is als ver geestelijkt en er branden veel kaarsen, er wordt stil en vurig gebeden. Een deftig uitziende heer begint opeens het rozen hoedje te bidden, al de omstanders ant woorden. Ze zijn ingetogen, men ziet het aan heel hunne doening. Weldra weergal men geestelijke liederen hier een groep je, daar 'n ander stemt in. En almaar door worden Wees Gegroeten gepreveld. Men waant zich nu reeds als te Lourdes; het geestelijk element is er reeds, de geest driftige liefde tot O. L. Vrouw met iets als een bloeiende verwachting van haar telken avond naderende komst. Men houdt stil voor den naakten struik. Is het waarlijk daar onder dien neerhangenden tak dat 't de Onbevlekte Maagd beliefd heeft tot ons te komen? Beleven we hier werkelijk opnieuw de Lourdes-gebeurte- nissen van 75 jaar geleden? Moeder Overste ontvangt ons eenvou dig en vriendelijk. Dadelijk wordt men gewaar, dat ze heel dat wonderlijk gebeu- der laatste weken in volle intensiteit mee leeft. Doch ze blijft zoo uiterst kalm, al geniet ze ook geen oogenblik rust. Zien- deroogen daarbuiten groeit de menigte aan. Men hoort een klare stem den pater- TOESCHOUWER HEM VERTELLEN noster voorbidden de wees gegroeten dreunen door het park. Stilaan wordt het avond't wordt nacht. Rond de kleine open plaats voor de uitgangspoort van 't klooster zitten reeds mannen en vrouwen een paar uur lang moedig te wachten, te wachten en te bidden. Er staan reeds duizenden heel ver de straat op. Als ave's en cantieken even zwijgen, hoort men geen rumoer. Alles is stil. Plots uit die stilte weergalmt een klare alLstem „Ohrist est Roi". Allen antwoorden: „Ohrist est Roi". Ze vervolgt op eenderen toon: „Christ est Dieu" en heel de massa valt in als de weergalm: „.Ohrist est Dieu", Vive le Christ-RoiVive la Vierge immaculée, klinkt het weeren als een rollende donder: „Vive le Öhrist-Roi, Vive la Vier ge immaculée" En de moedertaal der Kerk wisselt af met de fransche cantieken Ave Maria stella, Magnificat, Lauda Je rusalem Dominum en 't machtig dreunend Credo. Telkens weer rijden treinen voor bij maar ze storen de geestelijke har monie niet, hun gestamp en gedreun en gerammel daar boven op de brug schijnt mee te bidden met die duizenden daar beneden. Als de avond nadert. De kinderen En de uren snellen voorbij, al is het ook koud. 't Wordt zeven uren, de kinderen zijn daar, stilzwijgend in hun witte of zwarte sjaals, in een lange rij schuiven ze door het park aan de hand hunner ouders of familieleden. Even houden ze stil voor de grot, waar ruim dertig zie len om genezing biddende zijn. Eindelijk zijn ze voor het ijzeren hek. Van uit mijn observatiepost, tegen een gewrongen voor overhellenden boomstronk, kan ik de twee oudste meisjes duidelijk zien. Ze schijnen nu zeer kalm en doen zeer ge woon. Geen aanstellerij hoegenaamd, ook geen gemaakte devotie. Nu en dan spre ken ze een woord met elkaar. We wach ten op den kleinen Albert, die maar niet aankomt. Zijn moeder is met haar jongen niet door het volk heengeraakt. Fernando zie ik eventjes een haarkrul binnen haar witten béret duwen. Eindelijk, wordt Al- bert op vaders schouders aangebracht. Onmiddellijk vestigt hij zijn oogen op de verre grot. Ook de andere kinderen zijn nu heel stil. Ze beginnen het Rozenhoedje te biddenAu nom du Père et du Fils et du St. Esprit. Je crois en Dieu.... met tamelijk hooge stem in snel tempo, klaar en duidelijk. In 't begin ondersteunt een zware mannenstem. Weldra hoort men hun vijf stemmen alleen te midden een er plechtige stilte, als een bange, smachten de verwachting van het wonder dat nu e'k oogenblik kan plaats grijpen. Dat is geen gewoon opzeggener zindert een hartstocht, een hunkerend begeeren in die simpele telkens met nieuw geestdrift her haalde begroeting: „Je vous salue". Nu en dan beziet Andrée haar Rozenhoedje om te zien hoe ver ze reeds gevorderd zijn de anderen hebben hun strakke blikken op Maria's beeld gevestigd. Zal de Verschijning komen? Reeds zijn min stens drie tientjes gebeden. En als een hamerend kloppen is 't nog almaaïdoor „Jé vous salue", doch plots klinkt eenpa rig hun stem hoog en scherp ze storten op de knieën, ze strekken hun armen. Hun oogen staren wijd-open met een uitdrukking op heel hun wezen van smeekend, angstig vasthoudende zaligheid Telkens opnieuw herhalen ze: „Je vous salue. Zoo gaat het meer dan dertig weesge groeten na elkander in verrukking voor de Wondersohoone Verschijning., tot op eens allen stilhouden met een zucht oh! Ze ontwaken als uit .een droom. Ze voe len nu de harde keien en staan op. Ik hoor André aan Fernando vragen: Bidden we nog voort? Ze gaan stilzwijgend naar de grot, waar ze enkele oogenblikken voor het kleine Mariabeeld neerknielen, daar in de schamele grot met de vele branden de kaarsen. Van. elkander gescheiden trek ken ze dan het klooster binnen om naar gewoonte afzonderlijk te worden onder vraagd. Bij de kinderen. De kleine Albert. Moeder Overste heeft ons beloofd na het verhoor de kinderen even te brengen. Daar is ze met den kleinen Albert. Hij moet niet benauwd zijn. We zullen geen vragen stellen. Natuurlijk moeten we toch een woordje spreken. Ik neem het jongetje bij de hand. Albei-t, zijt gij gelukkig dezen avorid! „O, ja". Hij beziet me met zijn heldere reine oogen. Zag er O. L. Vrouw uit als de. vorige keeren. J a En als ze verdwijnt, hoe heeft ze afscheid genomen? Zóó, en hij toont aan hoe zij deed. Ik doe hem na, maar hij verbetert me. Ik houd de handen te plat en te recht voor mij. Zij doet bijna als de priester bij het begin vanden Canon. Daarop, vervolgt hij uit eigen beweging: Ze is de zen avond langer gebleven dan gisteren. Ik denk wel dat zij niet dikwijls meer zal terugkeeren. En hebt gij niets gevraagd? „Ik had wel gaarne iets gevraagd, maar ik heb het niet gedaan." Wat dan? „Wat moeten we nu doen". Had er misschien iemand u gezegd dit te vragen? Ja, en hij noemt den persoon. Waarom deed gij het niet? Ik vond den tijd niet. Zij was heen. Albert raakt aan 't vertellen. Over het lamme kind uit Mariënburg. Het is bij ons geweest met de On bevlekte Ontvangenis; met haar moeder. Toen kon ze geen voet verzetten. Vandaag is ze weergekomen. Zij deed vijf stappen. Ik hoorde dat ze tien stappen kan doen. Maar dat heb ik niet gezien. En ons vriendje Degoudenne is nu ook beter. Dat heeft hij me gezegd. Zijn beenen verdik ken. En hij zegt ook dat hij zijnen tee- nen al kan bewegen. Maar dat heb ik niet gezien. Ge voelt het jongetje zoo eenvoudig en oprecht dat het onmiddellijk het meeste vertrouwen inboezemt. Fernande Voisin zegt... Nu komt Fernande Voisin binnen. Zij is al geen kind meer, straks wordt ze zestien jaar. Zij ziet er ook zoo kinder lijk gelukkig niet uit als Albert. Er ligt weemoed in haar oogen, met een grein tje wantrouwen misschien tegenover al die vreemden. Ik stel haar dezelfde vraag als aan Albert, of ze dezen avond iets bij zonders aan de verschijning bemerkt heeft Ja wel, antwoordt ze, als ze de ar men opende vooraleer te verdwijnen, heb ik hier een hart gezien. Ze wijst op haar borst. Al die daar zijn reikhalzen bij die woorden. En hoe was dit hart? 't Was een gouden hart. Is O. L. Vrouw langèr dan andere dagen met de armen open gebleven? Neen, 't was als gewoonlijk. Reeds heeft Fernande hooren fluiste ren dat de anderen geen hart ontwaard hebben. Ze vraagt ons of ze 't hart ook niet zagen. Neen, antwoord ik, ten minste Al- bert niet. Gilberte Voisin. Gil verte Voisin, de derde, heeft geen verschil bemerkt en 't dunkt haar ook niet dat de verschijning langer dan te voren haar armen openhield. Ik zie dat Gilberte Kruisdochtertje is: ze draagt het kenteeken.. Ik vraag aan Moeder Over ste of de vier andere ook in den kruistocht zijn. Neen, maar Gilbert Dejaimbre zal er weldra in komen. Gilberte Dejaimbre. Daar komt ze, met haar zwart sjaalke en wollen mutsje met pompon ter linker zij. Heel klein met leeren laarsjes aan, met glimlach op het gelaat. Een lief, een voudig innemend kind. Dag Gilberte. Dag mijnheer. Zij reikt me de hand. En we praten. Met haar gaat dat vanzelf. Neen, zij heeft niets bijzonders bemerkt dien avond. O. L. Vrouw is verdwenen zooals altijd, de armen heffend, ineens als het licht dat uitgaat.... „oomme l'électrique". Doen uw knietjes geen zeer? Neen, Moeder Overste, op de stee- nen kniel ik als op kussens. En waarom verschijnt de H. Maagd ook niet aan mij, vraagt Moeder Overste. Misschien omdat ge niet braaf ge noeg zijt, antwoordt het met een glim lach. Hebt ge altijd veel van O. L. Vrouw gehouden? vraagt een dame. Het kind kijkt haar in al zijn naieviteit aan en antwoordt: Als de andere kinderen, mevrouw. En nu, Gilberte. O, ik zie nu O. L. Vrouw zooveel liever. En neemt zij nooit haar rozenhoedje in haar hand, laat ze het niet door haar vingeren glijden? Neen het rozenhoedje hangt altijd aan haar rechterarm, aan dezen arm hier En als zij hare armen opheft, dan glijdt het af en ik zie het niet meer. Vriendelijk wensc-ht het kind iedereen goeden avond en gaat huppelend heen. Lief kind: zijt gij waarlijk de uitverko rene, het vertrouwelingske van O. L. Vrouw? Andree Dejaimbre na de verschijning. Eindelijk komt Andrée Dejaimbre. Ze ziet er zoo heel anders uit nu, dan toen ik haar beschouwde in heur extase. Ze ziet er vermoeid uit en ik zoek tevergeefs op haar gelaat die kalmte en sereniteit die u tegenstralen uit het wezen van den kleinen Albert en Gilberte Dejaimbre. Ze schijnt zelfs een weinig onrustig en be kommerd. Volgens haar getuigenis is de verschijning niet langer dan gewoonlijk met opgeheven armen gebleven. Onderwijl heeft ze reeds vernomen dat Fernande bij het afscheid der verschijning een gouden stralend hart gezien heeft. En ze voegt er nu bij dat zij bij het heffen der handen ook iets op de borst heeft zien glinsteren. Maar ze wordt nadenkend. 't Is toch wonder, zegt ze, nu ziet de eene iets en de andere ontwaart niets de eene verneemt woorden en de andere ziet enkel de lippen bewegen. Ik vraag haar nog: Hoe lang zult ge nog naar de grot weerkeeren? Zoolang tot Zij ons zeggen zal niet meer te komen. Maar zij zal niet dikwijls meer komen. Daarop brengt Moeder Overste haar weg en we staren haar zwijgend achterna. In den laten avond zijn wij afgereisd, 't Is bijna negen uur. Nog altijd branden de vele kaarsen aan de grot. Maria's blan ke beeld met den blauwen sluier teekent zich scherp af tegen de duisternis rond- zich scherp af tegen de duisternis rondom. Wat zal er verder nog gebeuren? Is het Lourdes-wonder hier werkelijk ver nieuwd? Is het de zalige Bernadette die als het ware na 75 jaar herleeft in die vijf kinderen van Beauraing? We blijven voorts in bange verwach ting. Vooralsnog is alles geheimzinnig en duister. Maar ondertuschen is 't in Beau raing, onder de duizenden die daar tel ken avond komen een geloof en een geest drift als in Lourdes. O Maria, breng ons licht. „Ave Maris stella. O aula lucis fulgida" De verschijning kpndigt aan dat zij spreken zal. Maandagavond hebben de vijf kinderen beweert opnieuw de verschijning te heb ben gezien, ditmaal gedurende een tientje van den rozenkrans. De kleine Fernande Voisin heeft tijdens het gebruikelijk verhoor verklaard, dat de verschijning haar gezegd heeft: „Mor gen zal ik aan ieder van u afzonderlijk iets mededeelen." De andere kinderen hebben niets ge hoord. De kleine Gilberte Voisin verze kert evenwel de lippen der H. Maagd te hebben zien bewegen. Men schatte ditmaal op 20.000 het getal personen, in den omtrek der grot samen gestroomd. LETTEREN EN KUNST Het Schild. Apologetisch Maandschrift. TJitg. der A. V. Petrus Canisius. De werkelijkheid is dikwijls vreemder dan de meest vruchtbare mensohenfantasie kan uitdenken. Aan deze waarheid dachten wij bij het lezen van het eerste artikel uit de Januari-aflevering van het Schild. Het is een vervolgartikel van rector A. Roozen van Voorhout over Mary Baker Eddy, de grondlegster van de beweging, welke zich met den naam van Christian Science (Christelijke wetenschap) heeft getooid. De zakelijke uiteenzetting van het leven dezer abnormale, hysterische vrouw is wonderlij ker dan de grilligste fantasie. Het klinkt haast ongelooflijk, dat een dergelijke vrouw nog aanhangers heeft geteld, die in haar geloofden, zelfs toen haar leer, dat er pijn nooh ziekte bestond voor elkeen, die ge looven wilde, absoluut niet onfeilbaar bleek te zijn en zij zelf ook meer baat bleek te vinden bij morphine en andere geneeskun dige hulp dan bij haar eigen leer. Dolf Ypey heeft ook in dit nummer een korte beschouwing, waarin een niet onaar dig gevonden vergelijking tusschen de drie koningen en het goud. De drie koningen zijn niet Gaspar, Melchior en Balthasar, maar Mida<s, Beëlzebub en Christus; de eerste veranderde volgens de sage alle stof, dat hij aanraakte in dood goud, de tweede verandert al het goud, dat de mensch aan edele gaven in zich draagt, tot stof en de derde verandert alles wat Hij aanraakt in levend goud. Deze drie regeeren thans nog de wereld. Merkwaardig in velerlei opzicht zijn de herinneringen van een gewezen vrijdenker en anarchist. Zijn bedoeling blijkt niet te zijn een bekeeringsgeschiedenis te schrij ven, doch slechts losse herinneringen op te halen aan personen en toestanden uit vrijdenkerskringen. Met de beruchte anti papistische Evangelische Maatschappij, wier werkzaamheid zich intusschen beperkt tot de bestrijding van het Katholicisme, wat met het Evangelie niets te maJten heeft, is de schrijver in zeer nauwe relatie geweest, evenals met socialistische en anarchistische kringen. Het boekje, dat •hij daarvan open doet, kan menigeen n-ug heel wat lèeren. Een vertaald artikel van Joh. F. O'Ha- gan, die het voorrecht heeft gehad dikwijls met den grooten uitvinder Thomas Alva Edison te mogen converseeren, behandelt de vraag of Edison atheïst was. Deze vraag is herhaaldelijk gesteld en, ofschoon het er in wezen voor het Katholicisme weinig toe doet, wat Edison al of niet geloofde, doet het ons toch goed te ervaren, dat Edi son niet de atheïst was, waarvoor men hem dikwijls heeft aangezien. Hij erkende zelf, dat zijn kennis der philosophie en me- taphysica zeer gering was, doch altijd had hij het voornemen, daaraan nog eens een ernstige studie te gaan wijden, waartoe hij echter nooit den tijd heeft gevonden. Zijn logische geest heeft echter ingezien, dat de schepping de geweldige manifestatie moest zijn van een Almachtigen Wil, zoodat hij danook het bestaan van een Opperste We zen nimmer ontkend heeft. Ten slotte het derde vervolg van E. Fiedlers „Mensch onder Menschen", waar in oa. aangegeven wordt hoe wij allen mensch zijn en wij allen het dualisme van goed en kwaad in ons omdragen. De gewone rubrieken „Op den Uitkijk", „Vragenbus", „Broekbespreking" en Cor réspondentie bevatten, zooals altijd, ver schillende goudkorreltjes voor den aan- dachtigen lezer. KOOPT BIJ ONZE ADVERTEERDERS Andere bladen schrijven: GEEN GOD EN GEEN LAND. De scheiding in de Ned. Padvinders beweging. De Volkskrant schrijft: Wij moeten de wereld met andere oogen aanzien dan een hofjesjuffrouw doet, en we doen dat ook. Daarom is de afkeer van sport al lang overwonnen en staat ^men ook niet meer afwijzend tegenover de padvinderij: wij hebben er niet alleen vrede mee, maar begrijpen en juichen ook toe dat de jeugd van heden anders wordt gevormd en ont wikkeld, physiek doch ook geestelijk, dan een halve eeuw geleden. Maar wat de jeugd van tegenwoordig even hard noodig heeft als die van vroe ger is een stevige godsdienstige vorming, een klaar besef van de verhouding van den mensch tot God, bestef ook van de waarde van het eigen land zonder te ver vallen in een chauvinistisch nationalisme. Welnu. De leiders der Nederlandsohe Padvin- dersvereeniging in het Noorden des lands hebben besloten zich van de vereeniging af te scheiden, omdat het hoofdbestuur voornemens is een wijziging te brengen in de door de padvinders af te leggen be lofte. Het hoofdbestuur wil den tekst der in ternationale belofte invoeren en daartoe de passage, dat de padvinder belooft zijn plicht te zullen doen aanvullen met de woorden „tegenover God en zijn land". Tegen deze toevoeging rijst verzet. Men vindt wel goed dat „de padvinders verklaren hun plicht te zullen doen zon der meer, maar men komt er tegen op dat die plioht moet worden opgevat als een plioht „tegenover God en hun land". Jongens van 12 tot 16 jaai\want daar gaat het om mogen dit niet beloven. Blijkbaar heeft het hoofdbestuur, m een oogenblik van zwakheid naar otize meening, gedacht het verzet te kunnen breken door de verklaring dat men onder plicht tegenover God en zijn land niet an ders behoeft te verstaan dan wat de jon gens van dien leeftijd daaronder ver staan", het verzet is niet gebroken. Het is een wel jammerlijk sohouwspel. Stel u voor ouders en leiders, die hun kinderen willen vrijstellen van plichtsver vulling tegenover God en hun land. Erkennen zij ,geen God; wenschen zij dat bun kinderen zonder God zullen op groeien, als heidenen? HeL land erkennen zij natuurlijk wel, vermits zij het niet kunnen loochenen, maar zij willen geen plichten tegenover het land aanvaarden, zij zijn er van ver vreemd en er aan onthecht. Voor communisten zou dit alles gelden, maar men kan niet aannemen dat heel het Noorden door hen is vergeven; bo vendien zouden communisten zioh met de „burgerlijke" padvinderij niet inlaten. Men spreekt wel eens van teekenen des tijds; welnu, wat wij in het Noorden des lands waarnemen is een veeg beeken: warneer reeds voor de jeugd God en het vaderland tot begrippen zonder inhoud worden verklaard, is men ver afgedoold. Juist in den benarden tijd dien we be leven, nu menschelijke wetenschap en menschelijk vernuft schier geen uitkomst zien, is terugkeer tot God meer dan ooit noodig: wie niet meer de oogen tot Hera kan opheffen om uitredding wordt aan de wanhoop ten prooi.. Ook in dezen tijd vooral moet de ge dachte ons schragen dat de band van het zelfde land ons bindt, het land dat er be lang bij heeft dat al de ingezetenen zich één voelen en met en voor elkander wer ken: de solidariteit van al wat Nederlan der is. Geen God, geen land, het kweekt een geestelijke en zedelijke onverschilligheid, die, wanneer de jeugd daarin wordt groot gebracht, een geslacht belooft, dat tot rampspoed in de toekomst zal strekken. Liever dan zulk een Noorden zonder Godsbegrip en zonder vaderlandsliefde ia ons het „donkere" Zuiden, waar de liefde voor God en zijn land nog krachtig leeft, al moge dan de heer Vliegen beducht zijn dat zijn geestverwanten het daar bij de komende verkiezingen hard te verant woorden zullen hebben. WINKELSLUITING. Tegen de van liberale zijde soherp ge voerde actie tegen de Winkelsluitingswet waarschuwt de liberale Avondpost: „De juistheid van het principe der wet telijke winkelsluiting kan eigenlijk niet op goede gronden worden betwist. Het gold hier evengoed als bij andere sociale wet ten, het wegnemen en bestrijden van so ciale misstanden. Al het rumoer dat thans gemaakt wordt terwijl vroeger uit de rijen van den middenstand zelf keer op keer om een dergelijke wet is gevraagd, mag niet over het hoofd doen zien, dat deze wet zonder eenigen twijfel voor een groote groep werkers zulk een misstand weg neemt. Men moet nog iets anders niet ver geten. De actie, die thans gevoerd wordt, zou den indruk kunnen wekken, dat door de Rijkswet de winkelsluiting is ingevoerd. Niets is minder waar. Onder de ongeveer 1100 gemeenten in ons vaderand waren er ongeveer 800, reeds een verordening op de winkelsluiting hadden. In al de ge meenten was dus de „vrijheid" reeds „aan banden gelegdDe wet trok echter de re geling van deze materie aan zichen nieuw beginsel voerde zij nóch tactisch, nóo** theoretisch in."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1933 | | pagina 11