bij hst ou0^«»r w, Daar gaat het jaar. Een enkel uur En 't is alweer voorbij. Nu rijst de vraag: gaf het ons vreugd En maakte het ons blij Of gaf het ons verdriet en smart Bij al ons wel en wee? Ik antwoord U, wees met hetgeen Het jaar IJ gaf tevrêe. A Daar gaat het jaar, het zq erkend, Een jaar vol narigheid, En voelt U nu het jaar vertrekt Ook maar een ziertje spijt? Of is U blij, dat 't oude jaar Er eind'lijk is geweest, Zoo ja, dan neem k U gaarne mee Naar het begraaf'nisfeest. Daar aan de groeve, 't is gebruik, Voert een, tot dank, het woord En wordt er bij het zwarte graf Een stille zucht gehoord. Hij schetst het leven van den man, Die daar ten grave ging En prent in ons geheugen nog tilechts de herinnering. Straks zetten w'onder 't oude jaar Een heele dikke streep, Welnu ik ben die redenaar En doe nog eens een greep. O, oude jaar, geboren in Een tijd van leed en smart Hoevele menschen trad gij niet Met armoe op het hart? Jouw inkomst was niet als die van Een graag gezienen gast,_ Toen jij niet eens nog liep, werd de Benzine al belast. En op je tweeden levensdag "Was 't, dat er een ontviel. Veldwachter Tap werd wreed vermoord In 't stille KerkdrieL De onbewaakte overweg Was er bet eerst weer bij Bij Neede kreeg hij weer een klant. Een streepje weer er bij. De Stanfries op de Zuiderzee Verging met man en muis, In Zwolle een roofoverval^ Ook daar was het niet pluis. Uit Zutphen kwam een blij bericht» Neen, niet van ramp of Krieg, Daar lag de twintigduizendste Te kraaien in de wieg. Een dame werd er honderd jaar, •Wellicht dat U 't nog weet, Dat werd een feestWas 't toeval, dat Die dame Stokvis heet? Daar kwamen aan het eind der maaml Dat deel ik U nog mee, De spoorwegaanslagen gedaan Hier door Matuschka II. Ook Februari memoreer Ik eigenlijk niet graag, Drie menschen kwamen er al gauw Door brand om in Den Haag. En burgemeester Schokking ging Uit Katwijk, hooggeroemd. Omdat hij door de Koningin Tot Staatsraad werd benoemd. Een vrachtauto in Enschede Had ruzie met het spoor, En zei: de boomen zijn wel dicht Maar k rij toch lekker door. En toen het vroor, betaalden weer Elf menschen duur den prijs Van eigen onvoorzichtigheid, Zij zakten door het ijs. Ook werd er nu bekend gemaakt, 't Ministerüjk gebod Je winkel moet vanaf 1 Mei Des Zondags goed op slot. Een juichkreet van de wetenschap Uit Leiden werd geseind, Professor Keesom heeft de kou Alweer wat afgemijnd. De eerste van de nieuwe maand, O, heugelijk bericht Camera sloeg vijf boksers hier Pardoes hun oogen dicht. De menigte, die kijken kwam, Gaf daarvoor blij haar geld, En juichte om dat monstermensch, Bejubelde dien held. 't Is trouwens uoppes, heel de maand, Wij lezen in de krant Niets anders meer dan doodslag en Roofoverval en brand. Het lust mij niet te noemen, al. Wat daarin is geschied, 't Was alles even droevig en Ik zeg het liever niet. In Groningen een droge boel Zooals ik juist nog las, Omdat daar zoo maar en op eens Geen druppel water was. Ik meld geen brand, ,ik meld geen moord, Ik maakte U maar bang, En bovendien, ik bleef beslist Tot morgen aan den gang. Neen, oude jaar, je ziet het nu, Ik treur niet om jouw dood, Jij was je heele leven lang Een drama in het groot Ik denk maar eens aan crisis ea Aan groote werkloosheid, En aan de menigte van hen, Die kou en honger lijdt - Zoo kwam er in de maand April Van de Regeering. zie. Een staatssteun af ten bate van De zuivelindustrie. Maar al dat steunen kostte geld Waar haal je dat vandaan, En zoo moest de Regeering ook Heel hard bezuin'gen gaan. En daarom kwam het eerste als Bezuinigingsgebod, De krententuin in Hoorn gaat nu Voortaan voor goed op slot. Intusschen hooger steeg de nood, Men schreeuwde van geweld Uit elke kring en eiken stand Om geld. om geld, om geld. En de Regeering overwoog En dacht wat moet ik doen. En zij beperkte d'invoer eerst Der buitenlandsche schoen. Eerst steun aan eigen industrie, Die dan weer arbeid geeft. Er word maar bij zoo'n schoenental Op grooten voet geleefd. Toen schreeuwde land- en tuinbouw weer Dat het toch zoo niet ging, Die Duitsche handelspolitiek, Dat was een leelijk ding. Wat smokkelleed en smokkeldood Veroorzaakte kabaal, Precies weer als de overweg Heel dicht bij Roozendaal. Bij Moord-recht, dat haar naam nog steeds Met groote liefde draagt, Heeft zich een vader met zijn kind Op d'overweg gewaagd. Bij Meppel ja, bet lijstje wordt Weer onrustbarend groot, Daar vond een tweetal meisjes op Den overweg den dood. Met onze contingenten weid Het eind'lijk al te bar, Zij brachten heel den handel goed En grondig in de war. Toen werd de melkveehouder^, Die lang reeds had getreurd, Met ministerieelen steun Getroost en opgebeurd De koeien kwispelden tevree, Hun staart ging op en neer Zij gaven puur uit grooten dank Een liter melk meer. Eén honderd millioen eieren Kocht de minister toen, Jk vraag mij af. wat of hij thuis Met dat geval moest doen. Misschien heeft hij die eiertjes Thuis in de kast gezet, En bakte hij met Sinterklaas Een reuze-omelette. 1 Mei- was een fatale dag, Want toen begon de pret, Van Zondags-winkelsluiting Door Winkelsluitingswet. Vijfduizend gulden radium Bleek plotseling op sjouw Beangst vroeg men zich haastig af Waar vinden we dat nou? De heeren gingen toen op stap Naar Drente in Paasch-best En vonden daar het radium Al in de Haagsche mest. Ook Tante Pos kreeg het te kwaad, Zij wordt een beetje oud, Zoodat zij var veel wandelen Ook niet zoo veel meer houdt En mede ter bezuiniging, Omdat het zooveel kost, Breng ik, sprak zij, nog maar twee keei Per dag de laatste post. Wat kost dat Diet aan zolen van Zoo'n massa personeel. Die menschen wandelen per week Van Drente naar de Peel. Ook ging het smokkelaarsbedrijf Toch altijd nog naar wensch, Lees: 15000 in één jaar Gegrepen aan de grens. Als wij de zaak dus goed bezien, Bevat het heel wat raars. Dan smokkelde de douanier Hiei daag'lijks smokkelaars. Ten slotte werd op Zaterdag Om 1 uur 3 bericht: De Zuiderzeedijk is thans klaar, De Vlieter is nu dicht Daarmee was weer een groote daad Door 't kleine land gedaan, Die vooraan in d'historie van Ons Vadf.rland zal staan. En na een roofmoord in den nacht Het doodelijk vermaan: Blijf altijd voor een overweg Een goed kwartiertje staan. Wat Juni bracht was niet veel goeds, Behalve roof en vuur Bezuinigingsmaatregelen. Van Opperheer Verschuur. Want hij voorzag een groot tekort En had op 't oog gewin En dacht, de bank van Oome Jan Daar ga ik vast niet in. t Was anders heusch geen gek idee Dat. bij gebrek aan geld Door de Regeering Oome Jan Eens gauw werd opgebeld. Tk zie al den miirster gaan Beladen en be.ast Met meubilair vn: zqn burean, Een vloerkleed en een kast Maar dat is toch nog rjpt gebenrd Dank zij den heer Vo.schuur, Maar zou hij niet bezuin'gen gaan, Dan kwam het op den duur. Maar daar komt nog iets anders bq En g'loof dat nu maar gauw, 't Is nog de vraag of Oome Jan Die rommel hebben wou. En altijd is het weer het geld, Dat zooveel leed verwekt Een valschemuntersbende wordt Er nu opeens ontdekt De Zeppelin kwam in one land Tenminst' in onze lucht En de geheime zenderij Werd langzaam aan berucht De Nederlandsche kampioen In de welsprekendheid Werd naar mijn meening al te mooi Een welkomst hier bereid. Want waarom nu dien jongeman Geprezen om die daad, Er wordt, vooral in 't parlement Al veel te veel gepraat 't Is heusch niet zoo belangrijk, wat Die jongen heeft gedaan, M.i. moest op dat gepraat Een strenge straf bestaan. Alweer het geld, alweer het geld De mensch is alchimist Want aan de Rijksmunt werd op eens Een massa goud vermist Met zestienduizend gulden goud Ging iemand er vandoor Zij waren weg en bleven weg En van den dief geen spoor. Van spoor gesproken, k vraag TJ, is Het noodig, dat 'k het zeg, Twee woorden zeggen U genoeg, Hoor: Spaubeek! Overweg 1 Toch bracht de zomer ons veel schoons En lieflijks op den duur. En wel de mooie gaven van Een zomersche natuur. Wij kregen zomer, juist zooals Een zomer hoort te zijn, De boomen groen en blauw de lucht En heel veel zonneschijn. Maar zie de mensch is nooit content Hij z je kt altijd naar leed. Geen regen was er dezen keer. Maar nu was 't weer te heet In plaats van nu eens blij te zijn Werd er geklaagd, gezucht En velen keken nijdig naar Die mooie, blauwe lucht. Temidden van die prachtnatunr En van dien zonneschijn, Een diefstal twee en twintig mille, Zoo even in den trein. Het smokkelen ring stericr doot^ 't. Geschiedde dag aan dag, En de douane aan de grens Nam alles in beslag. De groote vraag voor mij is nn. Als ik dat zoo beschouw, Ze nemen alles in beslag, Maar voor wie is dat nou? En dan, want dat is ook een vraafc, Die ik mij zelf reeds dee. Met al die suiker en tabak, Wat doen ze daar toch mee? Rookt daar soms de douane van? Of zegt het Staatsbestier: Dat is voor mij? Dan is de Staat Dus ook al kruidenier. Op 't einde dezer Zonnemaand Werd toch de boer weer blij, Toen kwam het wetsontwerp tot steun Der varkenshouderij. De vette varkens toonden wel Een zeer verbaasd gezicht, Omdat die steun alleen was voor De varkens lichtgewicht. Vanzelf denk ik hierbij nu ook Aan onzen kampioen. Van' Klaveren, want hij moest vaji Zijn titel afstand doen. Augustus, mooie zomermaand, Begint ook alweer slecht, Een actie voor verlaging van Het tulpenin voerrecht. Een and're noodkreet wordt gehoord, De tuinbouw is in nood. Een herder bij een overweg Met al zijn kroost gedood. Dan stemt ook eensklaps de natuur Mee in dat noodconcert, Zoodat bet in de helft der maand Hier plota'ling dond'ren werd. Een heel zwaar onweer braobt veel 9ohrik En schade in ons land, In 't Noorden heeft het hemelvuur Gedood, gemoord, gebrand. Bij Leidsohendam een ongeluk, Een auto door een brug, Drie menschen mee het water in, Twee kwamen er maar fc'rug. Intusschen loopt de mensohheid nu Te baden in haar zweet, En elk gesprek begint hiermee? Och, ooh, wat is het heetl Men zocht bij deze hitte toen In 't water slechts zijn heil. En daardoor kregen wij toen hier De ziekte van heer WeilL Malaise, ja boe rijmt men dat» In de bierbrouwerij, Bij deze hitte dit bericht, Daar kan ik heusch niet bij. De Amsterdam8che straatweg ea De Muider-straatweg saam. Die brachten in Septembermaand Vijf dooden op hun naam. En op de Westerschelde kwam Een Belgisch schip gestrand Ondanks de hulp kwam het toch met Eén doode aan den kant. Met Eindhoven, die groote stad In 't Zuiden van ons land, Kwam een verbinding door de lucht Met veel vertoon tot stand. En in Zaandam werd werkeloos De wichelroe en spa, Het einde der schatgraverq Van juffrouw Sylvia. Zij spitte vele maanden lang In Zaandam'8 vetten grond, Waarin zij, wat ik lang reeds wist, Alleen maar aarde vond. Het schouwspel op den Prinsjesdag Bracht nog al wat rumoer, Men was dien heelen feestdag in Den Haag in rep en roer. Millioenennota wordt bekend, Waarmee bewezen wordt: De naam alleen vertelt het a! Een paar millioen tekort. Twee schippers komen dood weer tfrng, De zee eischt ook haar buit, Want in het diepe zeemansgraf Verzinkt een baggerschuifc. Dan klinkt uit Laren weer een kreet, Het is maar al te waar, Een doode in een Duitsche boejj De Gooische moordenaar 1 En ook het spoor wordt democraat Daar 'k in de kranten las, Abonnementsverlaging en Afschaffing eerste klas. Belasting, hatelijk vergrijp, Gepleegd in naam der wet, Nu weer, er is nog steeds tekort» Op reuzel, olie, vet. En jij, jon arme pindaman, Belaagd in jouw bestaan, Alleen maar in ons chique Den Haag, Daar joeg men jou vandaan. Daar werd jij, arme Pindanees, Publiek verbaliseerd. Omdat jij pinda's daar verkoopt En niemand molesteert. Ik heb toen bij mij zelf gedacht, Hoe ik het toch wel vond. Als ik zoo met een leege maag Ver weg in Peking stond. Toen kwam het kinderspel yo-yq, Voor dame en voor heer, De kleine, ronde houten schijf, Die rolde op en neer. Dat was de maatstaf voor den mensch, En toonde zijn gebrek, De eene helft bleek idioot, De and're stapelgek. Toen spoelde er een vloedgolf van Veel narigheid door 't land, Vooreerst in Alphen aan den Rijn: Twee kinderen verbrand En ergens in den Beemater reed Een auto in de sloot, In één seconde plots een ramp, Vier vonden daar den dood. Toch komt er ook een blij bericht Gelukkig nog hierna, De K. L. M. vloog honderdmaal Retour Batavia. De regen bracht nog in ons land Hoog water, dat was dus Een kwelling, zooals vroeger had, De arme Tantalus. De rest zq U in *t kort verteld. Want al wat is geschied, Was feit'lijk alles bij elkaar Toch zoo gezellig niet. Toen was het Amsterdam, waar iet» Interessants geviel, De strijd, zes lange dagen lang, Der mannen van het wieL Wie sou bij dit evenement De overwinnaar zijn, En zie, er wordt geglorieerd Door zwarten Piet en Pijn. Een man, die ?n do bajes «rt, Was minder goed gestemd, En vluchtte midden in den nacht Slechts in een schamel hemd. Hij wilde naar zijn Heimat toe En daoht: ik doe het nu, Maar spoedig zuchtte hij opnieznf In Haarlem's parapluie. Een auto bracht een woonwagen Met menschen in gevaar, Een zevental werd zwaar gewond, Dat was in Wassenaar. De P. O. Hooft, het zeekasteel, Voer nog maar een keer uit. Toen 't brandende werd weggesleept, En 't vuur werd niet gestuit. 't Vernietigde het groote schip Tot ijzer en oud roest, Dat uitgebrand en als een wrak Slechts naar den slooper moest. Na dagen was de brand gebluscht In 't ijzeren karkas, Dat, dit ten troost, voor zes millioen Dus goed verzekerd was. Een stuk of wat aardbevinkjea, Zoo nit de tweede hand. Die brachten nu eens letterlijk Opschudding in het land. En ga ik zoo een poosje door Dan roep ik moord en brand. Want dat staat bijna ied'ren dag Te lezen in de krant. Ik meld U nog een „Laatst Bericht" En nog een „Telegram", Een schiet partijtje aan de grens Een speelhol: Amsterdam. Een flinke brand in een hotel. Drie menschen dood door gas, Een trein, die op een overweg Een kar te vlug af was. Steeds sloeg de klok bezuiniging Ook al bij Tante Pos, Een ernstig spoorwegongeluk, Een doode, in den Bosch. Dat 's allee wat er is gebeurd, Ik laat het hierbij maar, Het is zoowat de heele oogst Van 't afgeloopen jaar. En als U dat nu eens beziet, Dat zegt U nu wellicht. Dat is gelukkig weer voorbij Doe dus de deur maar dicht. En was dit jaar er met geweest, We hadden niets gemist. Maar wie zoo spreekt, ik zeg het U, Die is een pessimist. Want ook al stond er heel veel naars. Gedurig in de krant. Er is toch ook iets andere nog, Er is een zonnekant. Ga nimmer in de schaduw staan, De zon, die maakt je blij, Wat mooi wa». houd je daaraan vast, Het leed, dat is voorbij. Want als U tooh uw levensweg Eens heelemaal bekijkt. Dan heeft vooral wat prettig was En mooi was U verrijkt. Verdriet en leed, dat is voorbij, Dat was die eene keer, Dat is begraven, dat is weg, Dat weet U al niet meer. Kijk zoo het nieuwe jaar ook in, Dat rust brengt" èn rumoer, Dan zal 't voor U gelukkig zijn, Dat hoop ik, TROUBADOUR.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 17