EEN OORSPRONKELIJK KERSTVERHAAL door Oom Wim. I. Op Kerstnacht zou het gebeuren. Dan zou de groote slag geslagen 'wor den. Dan toch zou hij het minste gevaar loo- pen en zou de kans het grootst zijn. Op Kerstnacht zou hij inbreken in gind- Bche villa-. Dan zouden de bewoners naar de nacht mis zijn en slechts het kindermeisje met den vierjarigen Frans alleen in huis we zen en mjsisohien zou ook dat meisje nog naar de kerk gaan. Alle voorzorgsmaatregelen zijn wel ge nomen. Dagen lang heeft ie onder het mom van een bedelaar het terrein verkend en is ie dooY vragen aan de weet gekomen, hoe de bewoners dier villa in den Kerstnacht zou den doen. Hij glimlacht en grinnikt van pleizier, als hij er aan denkt, hoe hij weldra mees ter zal zijn van een bedrag aan geld of minstens aan zilveren en gouden voorwer pen, die voldoende waarde vertegenwoor digen, om hem den winter zorgeloos en on bezorgd door te brengen. Wel vindt hij het zelf hard, juist daar in te breken, waar men hem nooit van de deur jaagt; hem nooit toesnauwt, integen deel, waar men hem altijd een ruime aal moes geeft met een vriendelijk woord of vriendelijke blik op den koop toe. Maar kan hij dan sentimenteel worden, nu hij staat voor 't feit; nu zijn plan tot in aille onderdeden is uitgewerkt; nu de sleu tel gemaakt is, naar den wasvorm, dien hij vooraf nam; nu hij weet, waar de brand kast zich bovindt; waar do kleine Frans slaapt en de meid haar kamer heeft; nu hij weet, wat hij weten moet om onge stoord en met kalmte te werk te kunnen gaan en hij voor 90 pet. zeker is te zullen slagen Neengeen gevoeligheidjes op dit oogenblik! Hij moet geld hebben Hij moet leven. Levenzonder te ■werken. Werken is voor de dommen. Een uur alleen en zijn dag, zijn week, zijn maa'nd is weer goed. En zoo naderde, zachtkens, de groote Nacht van Kerstmis waarin do Verlosser geboren werd. Die ede bracht op aarde. Vrede en Liefde en Verlossing! Vrede voor de menschen van goeden •wille. Liefde voor en met elkaar Verlossing voor alle menschen. Voor allen? Ja, ook voor hem, die nader sluipt h* den stillen nacht en behoedzaam spiedend rondblikt, of geen loerend oog hem volgt op zijn weg naar de villa, die stil en een zaam daar ligt. Nu blijft ie staan en luistert en ziet. Hij hoort de deur knarsend opengaan en dichtslaan en ziet de heer en de vrouw des huizes en daarachter de meid zich voortspoeden naar de kerk, uit welker toren zware klokketonen allen oproepen naar het bedehuis, om daar knielend en aanbiddend den kleinen Je sus te herden ken in het stalletje van Bethlehem. De baan is vrij. Vrijmoedig volgt hij do breede laan, die naar het doel leidt. Wat zou hij vreezen nu? Hij glimlacht, zooals een goede kennis doet, die een aangenaam bezoek gaat brengen en verwacht wordt. Langzaam haalt ie de looper nit zijn eak. Dra heeft ie gevonden, wat ie zoekt. De deur openen is het werk van een oogenblik. En even voorzichtig treedt ie binnen. De ligging der kamers is hem bekend. Waar de brandkast staat weet ie, zoo als ik zei. In het kantoortje rechts bij den ingang daar moet ie zijn. De deur is dicht: de sleutel steekt niet op het slot. Maar wat zou dat! Heeft ie dan geen looper, waar deuren veler slag kunnen mee geopend worden. De derde sleutel pas!; en vrijmoedig treedt ie binnen. Voorzorgsmaatregelen neemt hij niet. Hij draait het slot van de deur niet om. Integendeel hij laat de deur op een kier open staan. En als ware hij te gast bij den beer des huizes en al had hij een vertrouwelijk on derhoud met deze, steekt hij het licht aan en ziet op het bureau een kist sigaren, waarnaast de lucifers hem als uitnoodigen eentje op te steken. En waarom zou hij niet! Wie zou hem dit belettenHij neemt er eentje uit, bekijkt als een kenner het merk en prijs; strijkt het lucifertje aan en vergenoegd en smekkend zuigt hij de heer lijke lucht op van dat heerlijke sigaartje, terwijl hij zich, vóór hij verder gaat, even in den diepen fauteuil nestelt en zijn ge dachten den vrijen loop laat. Daar zit hij in den stoel van den heer van dit buiten; hij de dief; de inbreker; de paria der r ^atschappij, die a reeds tweemaal uitbande uit haar midden wegens diefstal en verzet tegen de politie; daar zit hij en toch.,., heeft hij eenmaal betere dagen gekend en zijn brood met werken verdiend. (Wordt vervolgd). De volgende week geef ik nog alleen Kerstbijdragen. Onder de deelnemers zal geloot worden. Ik dank bij voorbaat mijn trouwe medewerkers, die nu weer aan mijn oproep gehoor gaven. En nu wenseh ik jullie allen: „Zalig Kerstfeest, en pret tige vacantir!" Oom Wim. (Voor de ouderen onzer lezers). KERSTMIS door Anton 01de Kalter. Kerstmis: dat beteekent de herdenking van de geboore van Christus Jesus; dat is het uur waarop de Almachtige door mid del Zijner Engelen vrede wenscht op aar de aan de menschen van goeden wil: een nieuwe kerstening dus van het menschdom gewild door den Schepper. In de eerste eeuwen \a-n heb Christen dom werd Kerstmis in bovengenoemden zin gevierd; langzaam echter werd de Zuivere herdenking van het grootste ge beuren »Her tijden zwakker. En heden ten dage? Helaas, het begrip Kerstmis is voor het gros der menschen veranderd, het wordt uitgelegd als zijnde de dag waarop het Kerstmannetje de menschen bezoekt en hun zijn geschenken aanbiedt; de dag waarop de familie in gezelligen kring bij eenkomt om een feest te vieren met een absoluut wereldschen stempel, om om ten slotte het ergste te noemen, het uur, waarop men het - ïdurft te dansen bij den kerstboom, dat is net symbool, het welk men sinds geruimen tijd gebruikt in stede van de Kribbe, het zuivere en schoonste zinnebeeld der Christenheid. Hoe staan wij, dat is de rijpere jeugd ten opzichte van deze laatste feitenHoe is onze houding tegenover deze handelin gen? Wat is ons oordeel over deze on christelijke wandaden? Wij verfoeien ze uit den grond van ons hart; wij verwerpen ze met al de felheid onzer redelijke gedachte en wij verzetten er ons tegen met al de heftigheid van ans Christelijk gemoed, althans dat behooren wij te doen: Wij wenschen den geboorte dag. van den Zaligmaker te herdenken, zooals de eerste Christenen dat deden, zulks ten voorbeeld aan hen, die anders handelen dan wij. Hoe staan wij tegenover den wensoh van den Almachtige, behelzende den vrede aan de menschen van goeden wil? Wij ontvangen hem in de hoogste dank baarheid, en wij, de Roomsche jongeren, zullen hem trots alle tegenwerking trach ten te vervullen. Aldus staan wij er tegenover; hoe' ech ter is de stand van de huidige wereld? Juist het tegenovergestelde: als dwazen bevechten ze elkaar met de afschuwelijk ste middelen, zonder ook- maar één oogen blik te denken aan den wensoh van den Schepper. Men belegt besprekingen om den vrede te bevorderen, maar verliest uit het oog het feit, dat men de middelen om elkander te verdelgen, steeds hooger op voert, en dat is de grootste negatieve eigenschap dier besprekingen. Ge ziet het, de mensch verkeert in een staat van groot verval. Wie zal hem hier uit weder opheffen? Wie zal den mensch weer maken tot hetgeen hij behoort te zijn, namelijk het hoogste wezen der schep ping, het edelste schepsel Gods? De Jeugd! De jeugd behoort hem weer op te heffen uit den krater der verdelging, en wel door zich zelf tot mensch in den werkelijken zin des woords te vormen. Door zelf te beantwoorden aan het ideaal der schepping. Wederom is het Kerstmis, wederom lui den de blijde klokken, wederom wenscht de Almachtige Zijne kinderen den zuive ren vrede. .Wederom is het tenslotte, tijd om het grootste gebeuren aller tijden in overweging te nemen, niet voor één dag, maar voortaan altijd. Nog is het niet voorbij. De Jeugd is het die nog hoop heeft, en zoolapg er hoop is, is er leven. Voort dus, voort naar het door den Schepper uitgesproken ideaal: „Vrede op aarde aan de menschen van goeden wil". WAT HET KINDJE JESUS OP KERST NACHT, AAN EEN ARM KINDJE GAF door Truus de Haas. In een klein dorpje, zaten de meeste menschen, gezellig rond den haard, ter wijl de kinderkens zongen. Hard slaat <Je sneeuw tegen de ruiten, en kleurt land en weide, sneeuwwit. In een ander deel der stad staat een bouwvallig huis, 'n oude vrouw is op, en B kind ligt in bed. Het is een arm weesje, de Grootmoe der heeft het kind opgevoed, doch ze is Door den kouden winternacht; 't Kindje Jesus, ja, Hij werd geboren Voor het menschelijk geslacht! Bim-bam, Bim-bam! luiden voort de klokken, Ied're galm klinkt door tot 't hart. In den stal van Bethlehem geboren, Ook voor hen, die zij verstard Hoort dan, hoort dan! laten wij herdenken: De geboorte van Gods Zoon! Hij kwam tot ons, in doeken gewikkeld, Need'rig als Maria's Zoon! Dankbaar, dankbaar, stemt dit feest ons allen, D' oogen daarom nn gericht Naar den Hemel, biddend tot den Vader! Voor het Wonder, toen verricht!!! hard en streng, tegen het kind, geeft het nooit heele kleeren aan. De arme jongen was op school, waar alleen nette jongens op waren. Ze sarden het kind heel veel. Hij werd a-ltijd achtergesteld. Daardoor had Jantje dus ook 'n heel ellendig leven. Daar luidde de Angelus half zeven. Jantje werd er wakker van. Vlug sloeg hij eeu kruis, bad zijn morgengebed. Stak zich in zijn armoedige klee ren. Natuurlijk werd hij afgesnauwd door zijn grootmoeder en kreeg maar een paar droge korstjes brood. Ze was zeer gierig voor iedereen. En nog veel erger voor Jantje. Deze had zijn sober maal verorberd en ging naar school. Daar kroop hij op de achterste bank. Jongens, sprak Mijnheer, wij gaan straks een wandeling maken en gaan dan de kerk waar de Kerstkribbe staat bezoeken. De jongens stonden op en staken zich in hun stevige jassen, 't Was koud. 't Arme kind rilde in zijn dunne kleertjes. Ze waren bij de kerk gekomen en gingen binnen. Stil zat daar een nog armer kind als hij zelf was op bloote voeten en ver kleumde handjes. Het scheen alsof het kind van vermoeienis was ingeslapen, want de oogjes waren gesloten. De jongens bespotten ook dit arme kind Alleen Jantje had medelijden met het ar me kind. Het trok zijn eigen kousjes uit en lei deze voor het Kind terneer en daarnaast zijn klompjes. Zelf ging hij zoo op bloote voeten weer naar school. De jongens lachten hem op nieuw uit, en zeiden, Jij denkt zeker dat je van het Kerstmannetje nieuwe krijgt, niks hoor. Maar wij krijgen spoor en trein en suikergoed. De school is uit. Jantje ging naar huis. Zijn grootmoeder sloeg hem en kreeg geen eten, ze zei, dat hij haar arm maakte. Om 7 uur moest hij naar bed. Zou 't Kerstkind hem nog iets brengen of niet. Hij ging slapen, 's Morgens vroeg stond hij op en liep ..naar beneden, vlug keek hij rond. Zou 't Kerstkind nog geweest zijn. En toen. OchGrootmoe komt u eens kij ken wat het Kindeke voor mij gebracht heeft. Grootmoe kwam en ook zij was zeer verbaasd. En in de kerk waar het kind ge zeten had lag een gouden krans en nieu we kousen en schoenen. De andere jongens vonden niets. En in den gouden krans stond in gouden letters' gedrukt: „Wat Gij de minsten der mijnen hebt gedaan, hebt gij aan mij gedaan." WIE ZIJN JARIG? Van 25 tot en met 31 December. 25 Dec. Jan Bakker, B 347 R'veen. 25 Dec. Koos Verhaar, Oud-Ade E 34. 25 Dec. Flora v. d. Voorn B 362 Hoogmade 25 Dec. Jan Bokern, P. Kerkgr. 2, Leiden. 25 Dec. Annie v. d. Loo, Haarlemmerw. 32. 27 Dec. Anny Uittenbroek, Juliana straat 95 Boskoop. 29 Dec. Jetje Gastelein, Oude Rijn 30. 30 Dec. Theo v. d. Wereld, Oud-Ade E 76. 30 Dec. Marie Térèse Plouvier Witte Sin gel 89, Leiden. Ik feliciteer de jarigen. Wie volgen? Wie zijn of haar naam in deze lijsten wil opgenomen zien en den datum van ge boorte nog niet opstuurde, of bij de raad sels voegde doet dit alsnog, maar dan min stens 14 dagen voor het verjaringsfeest. Tevens wil ik even jullie attent maken, dat verleden Zaterdag abusievelijk onder de jarigen geplaatst zijn de'Nos. 10, 11, 12, 13, 14 en 15, welker namen behoorden te staan onder hen, die een dankbetuiging in stuurden. Oom Wim. KERSTFEEST door Gretha Haverkorn, Kerstfeest, Kerstfeest! Blijden tonen VOOR HET KRIBJE. door Leo Bailey. 'n Kindje, zoo klein, Met handjes zoo fijn, In 't kribje, zoo nauw In 'n stall'ke zoo grauw. 't Spreidt ons z'n armkens 't Smeekt ons zoo warmkens Dat wij Hem toch bieden De reine, kleine zielen. O! Jezuke klein, Nu wij hier bij IJ zijn, En Gij met stralend gezicht, In 't kribbek© ligt, Nn komen wij U geven Voor heel ons kort leven. Onze zielekens rein; Onze hartjes zoo klein! O! Jezuke klein, O! Jezuke fijn. Mogen blijven wij rein En uwe vriendekens zijn! KERSTMIS, door Cor van Diest. 't Is koud en donker, En eenzaam is de nacht; Bij hun schaapjes, zoo trouwe Houden de herders de wacht. Opeens!., een wonderlicht bestraalt de velden, En ruisoht zoo lieflijk der Englenstem: „O, herders, komt en wilt niet vreezen", „Komt allen en maakt u op naar Bethlehem". „Daar in een stal ligt nu geboren", „Het Kindeke, zoo lange reeds verwacht" „Het groote wonder mocht geschieden", „In dezen stillen, heiligen nacht". De herders, zij spoeden zich nu allen, En kennen geen vermoeidheid meer! In Bethlehem's stal, op wat hooi, in doeken gewikkeld: Aanschouwen ze het Kindeke, zoo aanminnig en teer. De herders knielen eerbiedig terneder, En aanbidden het Goddelijk Kind. Hel Kindeke, voor ons ter wereld gekomen, Wijl het de menschen zoo zeer heeft bemind. En d' Eng'lenstemmen ruischen En zingen bij Bethlehem's stee: „Aan God zij de glorie hierboven," „Den menschen op aarde zij vrêe!" KERSTMIS, door CadieP. Kerstmis met eindelooze liefdeschat en gouden vreugdeliohten houdt mij devootvol weer omvat en noopt me 'n simpel lied te dichten.. Ik zie het stralen van de wonderster waardoor de drie wijzen vernamen de blijde boodschap van zoo ver en hoe zij tot hun Koning kwamen. 'k Hoor zanggerucht, sereen en zacht engelen zingen fijn, verheven van 't blij gebeuren in kerstnacht: God kwam als Kind bij Zijn schepsel leven. Veel herders zie ik haastig gaan over de blank besneeuwde velden, want zij hebben den roep verstaan die 'n engel vreugdvol hun kwam melden Bergafwaarts naar 't beschenen dal zie 'k ze, verrukt van zinnen, loopen; daar zijn ze in een open stal verstomd naar binnen toegeslopen. En in die armelijke woon vinden zij de verheven Moeder met haren Goddelijken Zoon en St. Jozef, den trouwen hoeder. De herders knielden voor het Kindje neer, en spreken schier eindelooze gebeden.. ..en op de aarde kwam de liefde weer en bij de menschen van goeden wille.. vrede. KERSTGEDACHTEN door Alyda Agterberg. Al zijn de luchten dik, de dag èn kort en duister En hangt de nevel triest op 't kale, dorre hout; Al is natuur ontdaan van al haar schoonen luister En alles om ons heen zoo somber, doodsch en koud.. Daar boven wolken-sluiers, loodkleurig, vaalgrijs, donker Hoog boven felle wind soms vinnig, bijtend koud, Daar is een zee van licht en helder stargeflonker En schittert stralenglans van heerlijk zonnegoud. Al zijn de tijden droef, vol tegenspoed en rampen De samenleving gansch ontredderd en ontwricht; Al hebben wij thans zwaar met levenszorg te kampen En zien we hopeloos, in 't bange vergezicht.... Daar boven Bethlehemsstal, in 't nachtelijk duister. Hoog boven 's levenstroom, van zelfzucht en genot, Daar klinkt een vreugdezang en schittert hemelluister; Brengt vrede en geluk de pasgeboren God. Wat onbegrijplijk groot is t wonder van Kerstnachte De Schepper wordt hier klein en hulpbehoevend kind, Hier straalt de Liefdezon, uit al haar schoon e krachten Zien wij hoe God den mensch in Zijne liefde mint. Wij knielen bij de kribbe en schuchter klinkt de bede: Doordring de duisternis van ons verstard gemoed, Schenk ons Goddelijk Kind uw schoone, zoete vrede; Ontbrand ons kille hart in vurigen liefdegloed 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 24