11 a IS II II rmmm^mmM^mm^mMmm^mëu mm k P r.ss $5 SB ©il MB *a P SI KT 4 |P fc j if it m 1 M l\ M e Hrf 2j3£S§\ i -;3 2^3 I HET SCHOONSTE GESCHENK (KERSTNOVELLE), door F. Th. Hoog boven op den berg lag de boeren hoeve van den eens welgestelden grond eigenaar Johan Christlieb. die reeds een groote gedeelte van zijn vaderlijk erfdeel aan den drank verspild had en die nu een tamelijk armoedig bestaan moest leiden met zijn vrouw, die voortdurend ziekelijk was. Zij was het, die de laatste bezittingen nog bij elkander hield maar toen de on verbiddelijke dood de lijdende vrouw, die, o zoo levensmoede was, meenam en naar zijn stil rijk voerde, toen ging het snel ach teruit met de boerderij toen was zij geheel verweesd en verlaten. Do achtergeble ven kinderen, die nu enkel nog steun von den bij een verre bloedverwante van Christ lieb gevoelden dit lederen dag opnieuw. Zij was nu naar de hoeve gekomen, om die nog zoo goed en zoo kwaad het ging te be sturen. Maar toen de brave, degelijke huis vrouw voorgoed was heengegaan, hadden ook verschillende dienstboden, die nog om harentwil tot nog toe op de hoeve geble ven waren hun dienst opgezegd. Christlieb kon ze niet houden, want zij koesterden zelfs niet de minste achting meer voor hem. Hij wist dat heel goed, maar deed niets om hen tot andere gedachten te brengen: zoo moest de bloedverwante met den vreemden man in vrede trachten te leven. Christlieb moest in ieder geval blij zijn, dat hij hulp kreeg. Toen Christlieb aan het graf van zijn ▼rouw stond, voelde hij voor het eerst be rouw over zijn geheele, ongelukkige huwe lijksleven. Wel gaf hij nog altijd de schuld «tan zijn harden vader, die hem een vrouw opgedrongen had, van wie hij niet hield, enkel en alleen omdat zij van een even voorname hoeve kwam,maar inwendig moest hij er zich toch de zwaarste verwijten over maken, dat hij dit zijn vrouw altijd maar had laten ontgelden, zoo ang zij ge trouwd waren, zoodat zij tenslotte van ver driet veel te vroeg gestorven was. Thans dacht hij pas voor het eerst ge'heel nuchter over alle ellende, die zijn dronkenschap over de hoeve, over vrouw en kinderen ge bracht had en hij sidderde bij de gedachte aan het verschrikkelijk einde dat hem wachtte, wanneer hij niet spoedig tot zijn vroeger matig leven terug weerde. Bij het zien van den grafheuvel en de schreiende kinderen maakte hij het vaste besluit om zijn slechte levenswijze vaarwel te zeggen en zooveel mogelijk weer goed te maken wat hij in b.inden hartstocht bedorven had. Die kinderen, wier opvoeding nu geheel op hem neer kwam en die hij vroeger ook erg verwaarloosd had. moesten iemand in huis krijgen, die in staat was om hun moeder te vervangen. De oude tante zou genoe.g aan het bestuur der boerderij hebben en zij zou ook we] geen verstand hebben om de kin deren op te voeden, dacht Christlieb; zoo'n oude jongejuffrouw deugde daar zeker niet voor. Terwijl hij zoo peinsde kwam de her innering aan zijn vroegere jeugdliefde weer boven en eon warm, hoopvol maar ook bang gevoel ontkiemde in zijn hart. Ha, hij zou probeeren zijn vroeger meisje weer te krij gen, die hij in zijn jeugd van zijn vader niet nemen nocht: Lena, de goede lieve Lena moest zijn kinderen in bescherming nemen, misschien werd dan alles weer goed. Met dit vast besluit keerde hij van het kerkhof terug, liet de kinderen achter on der de hoede der oude tante en ging op weg naar zijn vroeger meisje, dat bij een tante aan de overzijde van het dal het huis houden deed, eenzaam, vervelend, in zich zeiven gekeerd, zooals versmade liefde dat met zich brengt. Met aarzelende schreden trad Christ lieb over den drempel der boerderij van Brauwegg en hij vond haar alleen in de woonkamer. Hij zag, hoe zij bij zijn binnen treden plotseling verbleekte en zich direct daarop trotsch oprichtte, als wilde zij hem de deur verbieden. Daarom sloot hij deze, bleef toen in een onbeholpen houding mid den in de kamer staan, keek met smeeken den blik naar het meisje en zei: Vergeef me Lena dat ik tot je gekomen benIk ver keer in grooten noodl Je weet, dat de vrouw gestorven is en de kinderen hebben nu geen moeder meer. De oude tante is nog goed genoeg voor bet werk, maar de kinderen hebben een vaste en zachte hand noodig, om hen op te voeden zooals mijn vrouw „Zoo, ik moet dus jouw kinderen opvoe den". Kan je dat dan zelf niet? Laat het drinken en ga je zaak na, en zorg voor je oude tante! Ik heb hier werk genoeg! We hebben sinds vele jaren niets meer met elkaar te maken „Verwijt me niets! Lena!", kwam het smeekend van Christlieb's lippen. „Je weet wie de schuld van alles wasVader ligt nu in het graf.... ik moest hem gehoorzamen het ging niet andersMijn heele geluk heb ik op mijn huwelijksdag begraven". „En nu wil je dat dus weer opgraven? Weet je dan niet, dat de dooden nimmer opstaan, zoolang wij leven!" „Dat weet ik! Maar zoo lang men leeft, kan men e.kander toch vergeven! Of niet?" „Vergeven. Heb je indertijd ook aan mijn geluk gedacht, toen jij dat van jou begra ven hadt? Het mijne was ook daarbij". „Je vergeeft me dus niet?*' „Vergeven, jawel! Maar de oude. liefde opwekken, dat kun je nimmerDat is voor altijd voorbij „Dus vergeven doe je me! Dat maakt mij het hart reeds veel lichter! Dit smee- ken doe ik niet voor mij, maar voor mijn kinderen Mijn goede vrouw is dood en zij hebben iemand noodig, die even goed voor hen zorg als zij het gedaan heeft!" „Ik moet dus voor de kinderen van jouw vrouw zorgen?Weet je wel wat je daar verlangt?" „Mijn kinderen, Lena 1 Wees niet zoo wreed voor hen !'5 „Waarom neem je geen vreemde? Je kunt toch weer wel trouwen.... weer wel met iemand met geld!" Christlieb kromp ineen en keek in Lena's scherpe oogen, zag de harde lijnen rond haar mond en een scherpe steek ging door zijn hart; maar hij raapte al zijn moed bij een, voelde diep medelijden met het ver ouderde meisje en zei: ,,'k Ben niet om het geld getrouwd, maar alleen met de vrouw, die mijn vader mij opgedrongen heeft! Ik was dwaas! Dat was een keer, maa. een tweede maal zal me dat niet meer overko men. Ik ben thans mijc eigen heer en mees ter, en niemand kan me dwingen, ook jij niet Lena". „Hadt je toen zoo gesproken, dan was ons beiden niet alle geluk ontnomen!" „Je komt dus nietje hebt geen mede lijden met de kinderen?" ,,'k Moet het eerst aan m'n oom vragen Wacht even!" Lena verliet de kamer en zocht den boer van Brauwegg op, die in den stal het vee bezorgde. Na eenige minuten van bang wachten kwam zij terug en verklaarde heel kalm„De boer laat mij voor een jaar gaan en behelpt zich zoolang met mijn zuster, die de boerderij al kent. Ik ga met je mee naar je kinderen, maar ik wil er geen geld voor hebben! Voor je kinderen wil ik een jaar zorgen tot je de boerderij weer in orde hebt. Hij is erg achteruitgegaan.... verwaar loosd, dat weet ik dat weet het heele dorp! Maar één ding èisch ik: graaf niet op, wat tussohen ons gestorven is! Anders vertrek ik op staanden voet „Als je de kinderen maar helpt, Lena, meer verlang ik niet!" Met deze woorden verliet Christlieb met verlicht hart de boer derij en bracht de kinderen de blijde tij ding, dat er spoedig iemand kwam, die even goed voor hen zou zorgen als hun ge storven moeder. En de kinderen waren blij en konden nauwelijks den dag van Lena's komst afwachten. Een jaar lang bleef deze op de Klamme- schoone, zorgde met heel haar warm ge voelig hart voor de kinderen, hielp ook da oude tante bij haar huiswerk en ging tij dens afwezigheid van den boer ook de dienstboden na, die zich weer begonnen te verheugen in een ordelijk leven, dat nu heerschte. en zij hield ondertusschen ook een oogje op den boer. zelf, opdat hij niet opnieuw, in handen van drinkebroers zou vallen. Zij had hem laten beloven, dat hij gedurende den tijd, dat zij op de boerderij bleet terwille van de kinderen niet zou drinken en niet alleen om de kinderen, maar ook terwille van Zijn eigen aanzien bij de dienstboden en terwille van het be houd der boerderij die zeer verwaarloosd en zwaar belast was. Toch was zij inwen dig blij, wanneer zij bemerkte, dat hij met zich zelf streedalle kameraden van vroeger zorgvuldig uit deD weg gingde herberg ontweek en zich in het gezelschap van zijn kinderen en huisgenooten gelukkig begon tc voelen. Overigens bleef Lena's verhouding tot hem afgemeten en ernstig en ook de boer deed geen enkele poging meer om de vroegere verhouding te herstel len, haar aanwezigheid en echt moederlijke bevoegdheid waarmee zij de kinderen op voedde waren hem voldoende. Zoo naderde zachtjes aan de Kersttijd en de beide vrouwen kregen meer werk in huis en boerderij. De boer was vaak afwezig omdat hij meer naar het woud ging, waar hout gekapt moest wordende kinderen vervulden het huis met hun kerstliedjes en kerstwenschen. Toen kwam ook de tijd, dat Lena van de boerderij zou gaan scheiden. Het ging den boer aan zijn hart en hij liet zich daarom zoo weinig mogelijk in Lena's nabijheid zien. Zij merkte het wel, maar deed alsof zij hem niet miste. Op zekeren dag bevonden zij zich toch alleen in de kamer en Lena begon: „Je hebt je woord gehouden, Christlieb! Het is een geluk voor jou en de kinderen. Mijn taak loopt nu ten einde en met Nieuwjaar ver laat ik de hoeve, om naar mijn familie te rug te keeren. Je kunt nu weer gemakkelijk een vrouw krijgen op je boerderij. Je hebt mij niet meer noodig De boer zag haar ernstig aan en vroeg: „En de kinderen? Wat zullen de kinderen zeggen! Je bent een tweede moeder voor hen geworden! Wil je ze nu verlaten? Kun je hen dat aandoen?" Lena werd eerst vuurrood, daarna doods bleek en zij aarzelde te antwoorden. Juist kwam het jongste kind juichend de kamer ingestormd, wierp zich óm Lena's hals en riep: „Het Kerstkindje komt! Wat brengt het Kerstkindje?" Lena drukte het lieve kind tegen zich aan en vroeg toen met ontroerden toon: „Zal ik altijd bij je blijven, kindje?" Toen juichte het kind en smeekte: „Ja, ja, altijd bij mij blijven. Ja mag niet weg gaan. Ik heb het Kerstkindje al gevraagd, dat je onze moeder wordt!" „Ja, dan moet ik wel blijven! Ik zal dus naar het Kerstkindje luisteren en even ge hoorzaam zijn als jij!" „Maar dan moet je ook bij vader blijven. Hij houdt evenveel van je, als wij „Ik zal het pro-beeren!"' kwam het zachte antwoord en plotseling verhelderde de blik van den boer en bleef op het gezicht van Lena, dat weer ronder en bloeiender ge worden was, met vurige liefde rusten. Toen vroeg Christlieb: „Je blijft dus ook voor mij, Lena?" „Denk aan je belofte, Christlieb!" weer de zij af. „Dat geldt nu niet meerHet jaar is om en ik kan je vragen: Wil je je heele leven blijven, Lena? Kun je me weer liefhebben?" Met de handen ineengestrenge' d stonden beiden even later voor de kerstkribbe, met de gelukkige kinderen rond zich heen en in alle harten heerschte de innigste Kerst vrede, het heerlijkste Kerstgeluk! DE BEDELAAR IN DEN DOM De klokken luiden.... met zilveren stem men klinken de Metten.boven het hoog altaar fonkelt de gouden ster van Bethle hem, en nu zingt het orgel het oude, lieve Kerstlied van den stillen heiligen nacht, in den Dom. Honderdstemmig zingen de men- sohen mee, mensehen die arm zijn als de herders voor de Kribbe. En meestal armer nog, daar geen hoop meer hun moede han den vouwt en geen vreugde hun droevigo oogen warmt. Hun grauwe gezichten dragen het stempel van het groote leed van dezen tijd; in onzegbaren deemoed knielen zij daar en zingen.... In de bank bij den pilaar, onder den grooten Ohristophorüs knielt ook vrouw Beate, eenigszins afgezonderd van de me nigte; zij wil niet anders, zij draagt haar eigen groot leed. Haar open, nog jeugdig gezicht zoekt de stralende ster en zacht voelt zij de belofte van het Evangelie door haar gewond hart kloppen: Vrede den menschen die van goeden wil zijn.... Heb ben die woorden dan beteekenis? denkt zij sidderend en blikt schuw om zich heen. Toen men vier jaar geleden haar man uit zijn fabriek dood in huis bracht, na een kortstondig, zalig geluk, toen verloren deze woorden hun beteekenis. En voor eenige weken werd de wonde weer smartelijk open gerukt haar dochtertje, nog geen 5 jaar oud, kwa-m op een avond stralend van geluk op kaar toegeloopen: „Mama, weet je wat ik met Kerstmis wensch?" De moeder raadde lachend allerlei din gen, maar telkens schudden de bloode lok ken, „Neen", tot kleine Eefje haar ten slotte met de armpjes om den hals geslagen, toe fluisterde: „Een papal" „Och lieveling!" schreide de vrouw, „lie veling, papa is immers in den hemel...." Toen het kind haar moeder schreien zag kwamen ook bij haar de traantjes, toen ging het stil de kamer uit en vroeg niet verder. Maar kort voor Kerstmis vond zij Eefje's verlanglijstje, met rood potlood m onbeholpen lijnen en figuren met een heel poppen-paradijs beschilderd, en keelemaal onderaan stond: „en een grootvader, zoo als Toosje, lief Kerstkindje!" Want bij het kleine speelkameraadje, dat naast haar woonde, was een oude man op bezoek ge komen, en die had het kinderhartje ver overd! Mevrouw Beate zag plotseling weer het bleeke bedroefde gezicht van den ouden man dat zich over de kist van zijn zoon boog met stille tranen. Zij had geen blik en geen hart gehad voor de smart van den grijsaard. Zij had een al te zwaren last aan haar eigen, waarin zij zicsh opsloot. Twee jaar later hoorde zij dat de oude man gestorven was, arm en eenzaam. Mijn God, denkt zij ontroerd, misschien is hij verhongerd, terwijl ik mij met mijn rijkdom begroef! Haar man had den ouden vadereen rente doen toekomen, na het ongeluk ontving hij ze niet meer! Zij denkt aan de fabriek, die zij ver kocht; de nieuwe eigenaar had de oude arbeiders voor het grootste gedeelte ont slagen! Maar deed zij zelf dan anders? Ontsloeg zij niet den braven tuinman, die nu met zijn groot gezin zonder verdienste was? Moest zij den grooten tuin verwaar- loozen en deze arme mensohen laten ver hongeren 1 Vrede aan de menschen, die van goeden wil zijn.... Eefje echter, zoo licht en zoo dartel als een sneeuwvlokje uit den Kerstnacht, ia stilletjes de- bank uitgeloopen en baant zich nu een weg naar de kribbe. Voor het eerst aanschouwt zij het zoete wonder van den heiligen Kerstnacht in den Dom: de plechtige Metten, de klokken, de kaarsen en het zingende orgel. Dat alles weerspie gelen haar verwonderde sterrenoogen en in haar hartje is zeker nog plaats geble- vo voor al de wonderen onder den Kerst boom thuis. Zij klautert op de bank en steekt haar wipneusje over de armleuning en kijkt ver baasd naar de Kribbe. Zij heeft haar hand jes niet gevouwen, zij moet zich immers aan het donkere hout vasthouden om niet te vallen. Zooals zij daar voor het Goddelijk Kind in de kribbe staat, vroom en goed, lijkt zij een engeltje van Bethlehem. Plotseling ver liezen de kleine trippelvoetjee hun steun, zjj verliest het evenwicht, haar kin ligt op de bidbank.de verschrikte groote oogen zien de ster boven de Kribbe heen en weer gaan. Daar wordt zij op het meest crïtiek mo ment opgeheven.... heel hoog boven de bank, haar blond kopje rust naast het witte hoofd van een herder, hard wit haar strijkt langs haar gloeiende wangen; een baard, zoo groot en zoo wit als van St. NicoLaas! Eefje slaat verwonderd de oogen op en ziet een grooten, ouden man. Hij draagt een grijze regenjas, een groote ransel hangt op zijn rug en aan zijn arm een dikke wan delstok. Het kind kijkt hem aan, blikt naar het Kindje Jezus en de Moeder Gods en dan weer naar den grijsaard. Haar angst is verdwenen, zij lacht den zwerver toe, slaat plotseling haar warme armpjes om zijn hals en vraagt fluisterend; „Ben jij dan mijn grootvader?" En de apostelkop van den grijsaard buigt zich en zijn groote goede hand gaat stree- lend over het haar van het kind: „God zegene je, mijn kind...." Een eenzame, een stille zwerver, die een langen moeilijkenweg gegaan is, die alle wenschen en alle verlangens ver aohter zich gelaten heeft, in wien alle liefde en laatste ster uitdoofde.... „Mama", fluistert het kind opgewonden tot haar moeder, die de Kribbe nadert, «mama, kijk eens, grootvaderdaar staat hij bij het Kerstkindje". En zij snelde weer naar den grijsaard en legt haar kleine hand in zijn groote. De bedelaar wendt het hoofd en zij zien elkaar zwijgend aan in het licht van de ster der Kribbe. Langzaam steekt hij zijn hand uit naar de vrouw, die verward in haar tasch grijpt om een aalmoes in de bevende hand te leggen. En zij ziet de hand van het meis je vertrouwelijk in die van den vreemde ling.... en plotseling begrijpt ze den die pen zin van het Evangelie. „Nu gaat grootvader mee naar huis, niet? En wij steken den Kerstboom aan Sneeuw ligt op het groote Domplein, in de kruisbloemen der torens fonkelen ster ren.... de klokken zingen. In de feestelijk versierde kamer straalt de Kerstboom, klein Eefje zit juichend op de knieën van den vreemden zwerver en wiegt haar Kerst- popje in den arm. Mevrouw Beate stuurde haar dienstbode naar het huis van den tuin, man, om de kinderen enkele Kerstgeschen ken te brengen, na de feestdügen zouden zij weer in het tuinmanshuis wonen. Dan zat zij stil bij haar kind en hield de hand van den vreemden, ouden bedelaar van den Dom vast! ss §3 -Ti i t i!S31

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 22