ST. NICO LA A S - C O U RANT
C. G. SMIT
BIJVOEGSEL VAN „DE LEIDSCHE COURANT'
1 DECEMBER 1932
De vreemde nacht
Bresstraat 128 - Tel. 1936
••••OlMNHtO
OM00O0«0«0Hf
DE LEIDSCHE COURANT
't Was een koude en een donkere avond.
In de huizen van de menschen stonden
de kache.s rood-gloeiend en de kleine poe
sen lagen met hun warme lijfjes §til op de
matjes vóór den haard en in hun mandjes
en hadden de oogjes stijf dichtgeknepen,
want 't was goed zoo hier En de moeders
zaten met verstelwerk of met naaiwerk of
met breiwerk onder 't lamplicht en de
vaders rookten hun pijp of sigaar en had
den de krant en vonden 't behaaglijk en
sommigen zelfs hadden een stoel onder de
voeten en de kleine kinders lagen onder de
wol met roode wangen en dichte oogen en
de groote kinders rekenden sommen en
schreven thema's bij moeder aan de tafel.
Zoo was 't hier, zoo was 't daar, d'r wa
ren d'r, waar deftige menschen bij elkaar
zaten in mooie crapauds tegen mooie kus
sens, en m mooie glazen rooden wijn dron
ken of witte of een likeurtje, en een koekje
aten en een beetje babbelden en óok nog
anderen waar de moeders alleen zaten
de kinderkens sliepen en vader al lang
al zoo lang gestorven wasen nog ande
re en nog andere
Sinterklaas zat daar over te peinzen....
over dat alles. Z'n grijzig witte baard en
z'n witte mijter met 't gouden kruis staken
scherp af tegen den donkeren schoorsteen
Daar zaten ze met z'n tweeën. Ze waren
zoo moe geworden. Hij was al een oude
man en Pieterman was nog wel een
jonge frissche vent. maar als je al een
hee en dag achter den rug hebt van inkoo-
pen doen, bezoeken afleggen en tegen dat
't donker werd in schoorsteenen kruipen
om a Je goede gaven te bezorgen, en dan
aldoor met zoo'n zwaren zak op den rug
met fluitjes en trompetjes en tollen en
bouwdoozen en poppen en locomotieven en
alles, dan wordt een jonge vent ais Pieter
man ook moe in z'n beenen.
Daar zaten ze nu tegen den schoorsteen
op 't roode dak, dat nu heel donker leek.
Boven hen joegen de wolken, 't Was goed,
dat de mijter van den heiligen man stevig
stond op z'n witte haren, want anders
't Mocht niet lang duren, had ie gezegd
tegen Piet een nacht is zoo gauw voorbij
en d'r moest nog veel gedaan worden,
vannacht en ie dacht stil aan z'n groote
plannen.
Zwarte Piet had Sinterklaas 'ns van
terzijde aangekeken en hij had diepe rim
pels gezien onder den witten mijter en hij
had maar niets gezegd en stil naar de
wolken zitten kijken en af en toe ging 'e
maar 'ns zien naar het witte paard, dat
stond te stampvoeten van ongeduld, zoo
maar op de rooie pannen, en naar zijn
zwartje En dan zei Pieterman maar weer
'ns een zacht woordje en dan hinnikte het
zachtjes terug, en de kinders van de men
schen, die 't hoorden, zelen dan: dat-is de
schimmel van Sinterklaas, maar 't was óók
wel 'ns 't zwartje. En de heilige man dacht
over vele dingen en hij zag hoe de bol'e
wind de wolken op een hoopje joeg en hij
zag een engeltje komen met een reuzenpak
lucifers; die.ging de maan aansteken.
En hij dacht aan de donkere aarde, dat
die een beetje licht wel noodig had en aan
de mooie dingen, die ie daar zelf bij zich
droe gin z'n wijden mantel, geduld en goed
heid en liefde en blijdschap en meer. Daar
mocht Pieterman niet aankomen. En als
dan de kinderkens d'r schoentjes moesten
klaar zetten, dan zeien de moeders 't voor
en dan vroegen ze om een suikeren beest
en een marsepeinen worst of een zak knik
kers of een doos kralen en Sinterklaas had
dat allemaal, o ja. en hij gaf 't ook alle
maal, maar de moeders vergaten te vragen
voor d'r hummeltjes soms om nog mooiere
dingen, en die droeg Sinterklaos toch in
z'n wijen mantel En dat was die rimpel
Voor St. N1COLAAS een uitgebreide
keuze in:
PULL-OVERS
SL1PP-OVERS
VESTEN
SHAWLS
MUTSEN
HANDSCHOENEN
in zijn voorhoofd Maar d'r waren daar nog
meer rimpels.
En hij dacht aan de heldendaden van
zoo'n heelen hoop, die in een vliegmachine
over een wijen zee gevlogen waren, die ge
zwommen hadden tot ze er bij neervielen,
die 't record geslagen hadden van hun
tandje door te fietsen als een gek, en die
de menschen op hun handen hebben ge
dragen en waarnaar de sigarenfabrikanten
hun sigaartje hadden genoemd en de mu-
ziekmenschen hun walsen en foxtrotten en
hij zuchtte eens en keek 'ns naar z'n wijden
mantel en Piet hoorde !m zuchten en schoof
onrustig over de roode dakpannen.
Toen zei Sinterklaas: „Kom Piet".
En 't schimme.ltje hinnikte weer omdat
ie los mocht van de schoorsteenpijp en Sint
nam een nieuwe dakpan uit den zak en
deed die in de plaats van een kapotge-
trapte.
Toen gingen ze.
't Was moeilijk rijden. De wind blies ze
midden in t gezicht, en de daken waren
glad.
Dat was een mooi huis daar, en dat was
een mooi huis daar, en hier brandde nog
licht in de woonkamer, en daar dat arme
huisje.
Piet voelde z'n zak, die zwaar hing op
z'n rug en die nog licht moest worden van
nacht, zoo licht als een veertje, en hij
dacht: hoe moet dat nou, maar zwijgend
reed de Sint door.
Piet durfde niet te vragen.
Toen wees de Sint naar beneden: „Hier
woont een man. die 't mooiste boksen kan-'
Piet graaide al in z'n zak, maar de Sint
schudde van neen
En Sinterklaas wees weer naar beneden:
„En hier woont een juffrouw, die kan zin
gen als een lijster". Piet z'n zwarte hand
diepte al in den zak, maar de Sint schud
de weer van neen.
Toen kwamen ze aan een huisje. „Breng
hier een bouwdoos. Piet. en een choco'ade-
beest. want Annetje heeft d'r moeder ge
holpen met kopjes wasschen en ze had
liever gaan spelen
Hij wachtte boven en overkeek de wijde
wereld, 't Was nog een heel. heel eind voor
ze daar waren en hij schouwde in de verte.
Toen kwam ze aan den rand van 't
plaatsje Hier stonden nog enkele huiskens
en ginder lag de zee. Peinzend stond de
Sint te kijken naar de zwarte golven.
„En hier", zei hij, ,hier woont de man,
die de menschen van de boot afhaalt en
naar den wal brengt, als ze er zelf niet meer
kunnen komen. En hier woont de vrouw,
die lange nachten, dat de man zijn plicht
doet. alleen moet zitten wachten in groo-
ten angst en de kinderkens, die zoo dik
wijls een schreiende moeder zien. En de
menschen vergeten, dai wel 'ns. Hier ga
ik zelf even binnen. Piet
't Duurde nogal lang, vond Piet.
,,En nu rechtsomkeer en vlug!"
En daar ging 't hoor. rits, rite
En daar gingen zeEn achter hen lag
't dorp. Nu reden ze op den landweg langs
de landen, langs de bosschen, langs de ste
den, langsEn de witte maan had van
pure verbazing den mond wijd open gezet
en de sterretjes wezen 't mekaar aan en
giegelden. En een enkel mensch zei: „Wat
ging daar?" en keek om en zag niets meer.
Roets.... en daar ging de sneltrein van
Parijs. Ze reden 'm glad voorbij en de ma
chinist, die stond verbluft te kijken en
dacht aan spoken....
En op Piet z'n zwarten neus stonden de
druppeltjes zweet.
De wind sloeg ze in 't gezicht en de rooie
veer van Piet z'n muts stond trak. De Sint
had z'n mijter diep in z'n. oogen getrokken.
Toen hield Sinterklaas z'n vaart in en
nam de zak over. En daar ging 't weer. Met
gebogen koppen liepen de paarden; hun
hoeven raakten nauwelijks den grond De
leidsels stonden strak. De zware zak hob
belde op Sint z'n rug en Piet had spijt dat
ie m overgegeven had.
En de beertjes en de poesjes en allemaal
in den zak, die maar lawaai konden maken,
ze piepten en kreunden, maar dat kon je
a.lemaal niet hooren, want de wind floot
om hen heen en had lol voor drie.
Weer in een stad, rijen huizen, slierten
van straten Pas op, hier kalmer, anders
ging *t niet goed. Gauw even afstappen bij
dat groote huis, waar zieke menschen zieke
kindertjes probeerden den langen zieken
huizen-nacht door te komen.
Bij de kindertjes ging t wel, maar bij de
groote menschen. En de nonnetjes, die „de
wacht hadden", kregen van Sinterklaas wat
uit zijn wijden mantel.
De maan had onderwijl haar mond dicht
gedaan, maar haar bo.le oogen hadden toch
alsmaar die twee gevolgd op hun rit
Maar Sinterklaas was efkens door 't zie
kenhuis naar de kape1 geloopen, om z'n
lieven Heer een groetje te brengen en z'n
mantel weer vol te halen.
Kijk, daar gingen ze weer op 't open
veld. De paardjes draafden onvermoeid.
Sinterk.aas reed zwijgend en Pieterman
dacht, wat of dat allemaal toch te bctee-
kenen had. zoo'n verre rit in den nacht
Waar waren ze hier? Hij wist 't niet. Hij
wist alleen maar, dat ie moe was en zin
had Om hier languit te gaan liggen. Toen
wees Sinterklaas zwijgend voor zich uit.
Twee groote lichten kwamen hen vanuit t
donker tegemoet. Dat was een auto, of
niet? Ja toch. De lichten verminderden.
Langzaam reden ze e kaar voorbij. Piet
had gezien, dat er twee menschen m zaten,
in 't zwart, 't Was een mooie auto, een
heele groote en zwart gelakt. Piet keek nog
'ns om.
„Hij komt terug", zei hij.
Sinterk.aas hield z'n vaart wat in.
Toen kon de auto 't winnen.
„Meneer, kunt u ook zeggen.
O, o! neemt u me niet kwalijk, 'k wist
niet. dat u St. Nicolaas was...."
„Wat wilt ge weten
„Den weg, den weg naar de stad''.
„Naar de stad? We zijn talrijke steden
doorgereisd en dorpen en bosschen en vel
den. Het -paard van St. Nicolaas vliegt
door de landen. Naar welke stad moet ge
heen?"
„Naar Weenen".
„Deze weg, in n jongen''.
M n jongen, dacht Piet en hij keek 'ns
naar die mooie, zwarte costuums en die
witte slobkousen en die zwarte lakschoenen
en die hooge hoeden. Ze waren allebei uit
den auto gegaan, die stond te ronken en
te snorren en Piet had werk z'n paardjes
kalm te houden.
Toen draaide die eene meneer z'n mooien
hoed wat in z'n gehandsehoende handen
op en neer.
„Ik ben een minister'', zei ie.
„En ik een gezant".
„Zoo", zei Sinterklaas, „en wat zou dat,
m'n jongens?"'
„Ja, ziet u", zei de ander, „u bent zoo
rijk, is 't niet? Zoo heel rijk".
„Ja, en wij moeten stand ophouden en
veel uitgaan. Ja, en groote dingen doen. Ja,
en veel belasting betalen. Ja, en u bent rijk,
is 't niet?.
En allebei de hoeden draaiden in de ge
handsehoende handen. Toen streek Sinter
klaas eens door zijn baard, en toen kwam
't vriendelijk»
„En wat zoudt ge dan willen, m'n jon
gens
„O, als we 't voor 't zeggen hebben, een
boel geld, een kapitaal, heilige man, dat
zou ons redden en ons helpen en we konden
zonder zorgen verder leven"'.
....„En, verlangt ge anders niets?"
„Anders, nee anders verlangen we niet".
,Daar ia de weg naar Weenen, m'n
jongens'*.
Daar gleed de auto weer in geruisch-
looze vaart, en de paardjes draafden weer
in den donkeren naohtMaar op de
oude wangen Tan den heiligen man gleed
stillekens een traan.
Het paard St. Nicolaas vliegt door
de landenWant zie. nauwelijks was de
ochtendschemering in 't kleine kamertje
van den zeenuta daar ver weg, aan den
rand van 't kleine plaatsje, de koeken en
de kaas en al de goede gaven van den hei
ligen man gaan belichten, of St. Nicolaas
stond aan de overzijde van de groote we
reld
En de paardjes hadden hun last langs
de bergen en de bosschen gebracht en zelfs
door 't water soms. Nu stonden ze aan de
overzijde van de groote wereld, en boven
hun hoofden welfden de takken van de
groote boomon uit 't oerwcud en daarbo
ven stond hoog brandend de zon.
Hier werden de beesten aan den teugel
geleid, want rijden ging niet meer. Zoo
gingen ze de dichte bossen in, soms strui
kelend bijna over dikke wortels en takken.
Boven hen klonk 't geluid van vreemde
vogels. En de mijter zat soms vast in war
rig groen. Sinterk.aas wordt kindsch, dacht
Piet, en hij droeg den zak en trok z'n paard
en dacht en bromde
Maar Sinterklaas was niet kindsch, hij
was alleen moe, want hij was een oude man
en hij was ook blij. hij was nog blijer dan
dat hij moe was. Toen kwamen er zwarte
menschen aan met kroeskoppen en Pieter
man voelde zijn eigen kroeskop en bekeek
z'n zwarte handen.
Toen glimlachte de Sint, en verder ging
't. Maar de zwartjes liepen hem achterna
en deden druk in hun eigen taaltje en Sin-
terk aas zocht in den grooten zak en deel
de glinsterende kralen en mooie platen uit.
En de groote kroeskoppen en de kleine
braken de takken voor hen weg en leidden
hun paarden en droegen den zak.
Zoo kwamen ze bij „Vader', en toen „de
blanke Vader" zag, wie daar bij hem kwa
men, toen viel ie op z'n knieën en huilde
van blijdschap. En de zak van Piet werd
leeggeschud en onder de to.len en knik
kers cil de mooie prenten zaten nog katoe
nen jurkjes van harde kleurtjes en broeks-
kens en nog meer, en dat alles, dat alles
kreeg de blanke pater voor zijn kroeskop-
kindertje8 en hij kreeg ook alles uit den
wijden mantel van Sint, ook voor de an
dere b.anke paters die nog verderop wa
ren en nog verder de bosschen m.
Stil spraken ze toen over al de zorgen
van de missie, over hun zwarte kinderen
en over dc kerk, die er nog komen moest,
en over do priesters, die ze zoo noodig
hadden, en die er veel te weinig waren, en
over de goede menschen in de verre landen,
die ze hielpen. Voor hen op den grond lag
al het schoons en al 't mooi6. En de tijd
vloog.
Teen kwam er een zwartje den blanken
Vader roepen, want er was een stervende.
IJ.ings ging hij heen en met z'n tweeën
bleven ze achter, Sinterklaas en Pieterman.
De heilige man staarde peinzend naar 't
houten huiske met den eenen stoel en den
leemen vloer en dat eene kruisbeeld en een
stukje tafel en nog een boekske en anders
niet.... En toen nam ie de zwarte hand
van Pieterman.
„Zie je", en hij wees op 't kruisbeeld,
„zie je", Die riep 'm en hij ging, en hij zei
z'n moeder gedag en z'n vader en z'n broers
en z'n zusters en z'n vrienden en z'n ge
makken, z'n genietingen en al es wat hem
lief was, en hij ging. En z'n zwarte kin
derkens brengt hij nu naar God en een
heelen hoop brengt hij voor eeuwig 't ge
luk, voor alle eeuwigheid bij den lieven
Heer.
Maar hij kan niet zwemmen en hij kan
niet boksen en hij kan niet hardloopen en
geen records slaan voor zijn landje, of 't
moest zijn voor den Heme., voor den He
mel wel, ja
Maar zie je, daarover komen de kranten
niet vol van je portretten en de fabrikan
ten noemen hun artikelen er niet naar, dat
is gewoon.... de menschen zijn zoo dom
Er is nog meer te doen, we gaan
Kom Piet w A. M.
HANS IS ERVANDOOR
De Sinterklaastijd was voor Karei altijd
het prettigste deel van het jaar geweest.
Waarom wist hij eigenlijk niet zoo preciei».
Je kreeg cadeaux en dat was fijn natuur
lijk, maar als je jarig was, waren die or
toch óók, en toch vond Karei den verjaar
dag van Sint Nicolaas prettiger dan ^ijn
eigen verjaardag. Het wae op straat altijd
zoo gezellig. De winkels waren verlicht of
het leest was en voor iedere etalage kon
je eigenlijk wel een uur lang blijven kijken,
zóó mooi was alles wat erin was uitge
stald. Karei was in het begin van Decem
ber, als do Sint op reis naar Nederland
was, altijd in de beste stemming. Ja, Siu-
terklaasleest wa-s heerlijk!
Hoe kwam het toch dat Karei dit jaar,
in het begin van December, heelemaal niet
blij was? Integendeel. Hij keek, wat je
noemt sip, en de heerlijke avond, dien hij
in het vooruitzicht had, kon zijn s'.ecliie
stemming nauwelijks verbeteren. Ik zal jul
lie vertellen hoe dat zat.
In het einde van October was de oom
van Karei, oom Hendrik, op een goeden
dag met een prachtig geschenk voor zijn
neefje komen aanzetten. Weten jullie wat
dat was? Een mooie duif was het. Karei
had namelijk een duivenhok getimmerd op
het platje aan de achterzijde van het huis.
Hij wilde duiven gaan houden, want nij
had daar zooveel van gehoord, dat hij de
genoegens van het bezit van een paar
mooie duiven zélf wilde meemaken. Het
hok was, na een paar vrije middagen haul
werken, kant en klaar, maar.de duiven
lieten op zich wachten. De vader en moe
der van Karei voelden namelijk weinig voor
de nieuwe liefhebberij van hun zoontje. Ze
UW HUJS P
VOOR
VLEEMM®MEN, WARME
CROqB^TCN EN SALADE
SPECIAAL
ADRES
VOOR DE
ST. KIOQLAAS
STEENSTRAAT 49, TELEFOON 485
zeiden: „Maak jij je huiswerk maar en hang
niet den geheelen dag op het platje".
Daar was misschien wol iets van waar.
Karei was namelijk zoo geestdrhtig voor
de duivenhouderij, dat hij z n sommen eu
zn taallessen wel eens vergat.... Maar,
zooals ik al zei: oom Hendrik bracht op
een mooien Octoberdag de eersie bewoner
voor het hok. Het was een prachtige duif,
een kropper, zooals Karei dadelijk vakkun
dig zeide. Het beest had vast niet zoo'n
beetje gekost, want het was een postduif.
Dat kon je zien aan het witte knobbeltje
op den snavel.
Jullie begrijpt, dat Karei dól-gelukkig
was met z'n duit. Hij zette het mooie beest
in het splinternieuwe hok, ging er wel vijf
keer per dag naar kijken, bracht even dik
wijls voer en drinken, kortom leefde al»
het ware mot en bij het dier. Alles ging
goed tot het vreeselijke op een kwaden
dag, in het einde van November gebeurde.
Toen Karei naar boven ging, om naar z'n
kropper, die hij „Hans" had gedoopt, te
kijken, bleek het hok leeg te zijn. Het deur
tje stond open en Hans was verdwenen.
Karei werd bleek van schrik. Toen rendo
hij naar buiten en kee* in do lucht. Niets
te zien natuurlijk. En.... al was Hans daar
ergens in de wolken geweest, dan had Ka
rei hom nog niet terug gehad. Je kunt een
duif nu eenmaal niet navliegen.
Bijna huilend ging Karei naar zijn vader
en moeder en deelde het treurige nieuws
mede. Hoe het kwam, dat Hans uit liet
hok ha<l kunnen komen, begreep niemand.
Vast stond in ieder geval, dat hij weg was.
„Misschien komt hij morgen weer terug,
jong', zei oom Hendrik, aan wien Karei
de vlucht van z'n duif natuurlijk dadelijk
ging vertellen. De jongen leefde op.
„Zoudt u denken oom?"
„Ja jongen, ik geloof dat het wel moge
lijk is. Het is toch een postduif!"
Maar jawel. Den volgenden dag was Ka
reis oersle gang natuurlijk naar het hok.
En dat was nog altijd leeg....
Ook de daarop volgende dagen liet Hans
niets van zich hooren. Hij scheen de vrij
heid te verkiezen boven het verblijf in het
mooie hok, want in ieder geval was en
bleef hij weg.
Kijk, daarom was Karei zoo triestig toen
het tegen Sinterklaastijd liep. Misschien,
dacht hij, krijg ik wel een andere duif,
maar toch.... Hans was iets bijzonders.
Die was niet gemakkelijk te vervangen.
Het was op den avond van 5 December,
en in het huis van de familie Halloma werd
het Sinterklaasfeest gevierd. Karei zat met
zusjes en broertjes om de tafel. De pakjes
waren uil gepakt en ieder had de mooiste
geschenken van St. Nicolaas gekregen. Do
wenschen van Karei waren ook vervuld.
Een verfdoos en eenige boeken had Sin
terklaas voor hem meegebracht. Hij kik
kerde er werkelijk een beetje van op.
Toen de kinderen allemaal een kop ?ho-
cola en een groot stuk boterletter hadden
gehad, sloeg het klokje van gehoorzaam
heid. Het was al tien uur en ze moesten
naar bed. Karei ging met de geschenken
in zijn arm de trap op. Daar kwam hij bij
het gangetje, dat uitliep op het plat en
plotseling moest hij weer denken aan Hans
Zou hij nog even gaan kijken?
Karei liep naar het platje toe. Hij open
de het achterluikje van het hok en
„Vader, moeder kom eens gouw kij
ken!! !-"
„Wat is er .jongen?"
„Hans is terug! Hans is terug! Kijk
maar!" lachte Karei.
En inderdaad. In het hok zat. parmantig
en netjes, de kropper. Hij at van de zaadjes
die nog in het bakje lagen.
„Zie je nu wel dat het een ëclite postduif
was!" riep Karei, als hadden zijn vader
en moeder dat altijd betwijfeld. „Hij i9 na
tuurlijk een reuze eind weg geweest. Tn
China of zoo iets".
Vader lachte.
„Dat is misschien wel een beetje ver,
jongen", zei hij. „Maar het voornaamste
:s: Hans is teruggekomen!"
Karei knikte.
„Dat is het fijnste Sinterklaascadeau, dat
ik ooit heb gehad", zei hij toen.