ZATERDAG 19 NOVEMBER 1932 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 CORRESPONDENTIE. Om jullie geduld niet al te lang op de proef stellen en ter geruststelling te vens, laat ik jullie, in plaats van de ge wone correspondentie eens hooren welke verhalen, sprookjes, versjes en opstellen nog ter plaatsing gereedliggen. Nu spreek ik niet van de ingekomen honderd bij dragen, die nu voor me liggen van dezen wedstrijd. Neen, deze bijdragen zijn nog van den vorigen keer. Nu dan: Ik heb nog van: Cadier: drie sprookjes: a. Wot Nelly droomde; b. Een dag uit het leven van een zonnestraal; c. Uit Sprookjesland. Wim Simons Turnhout: a. Avond op de heide; b. De organist. Sjaantje Boekraad: Lui (een sprookje). Ria Hoogeveen: Het halssnoer met het gouden hartje. Jeanne v. d. Poel: De Muizenkoning (een sprookje). Keetje Romijn: Een brief naar den he mel (in verzen). Dora v. d. Hoorn: Kleine Jan. (in ver zen) en raadsels. HELENA Prins: Potje kook! (een sprookje). Nelly Huyts: Mijn vacantie Cn opstel). Rina Dijkmans: Ruzie in het kippenhok (in verzen). Cornelis v. Wetten: Een prettige ver jaardag. (een opstel). Marie v. d. Poel: a. Geholpen (verhaal) b. De jonge kikker (vers). Annie v. d. Poel: Dom varkentje (vers). Theo Kramp: a. Wie voor een ander een kuil. graaf (verhaal); b. Pret met z'n allen, (verhaal). Truus de Haas: a. Vervolgen, b. raadsels P. Bakker: raadsels. BERTUS Rooyakkers: raadsels. Elia Rietmeijer: raadsels. Cor Verbij: raadsels. Nelly Zwetsloot: Het zieke ventje (vers) Piet Verkleij (8 jaar): Naar de speel tuin (opstelletje). Hika en Sofia Straver: Twee versjes. Cornelia v. d. Poel: Een koffiepraatje (versje). Marie.tje van Tol: Regen (een versje). Marietje van Leeuwen: Van Keesje (een versje). Gerarda van Leeuwen: Plaaggeesten, (een versje). Too-s Langeveld:: Een droevige nacht, (verhaal). Jan van Dieren: In den dierentuin. (opstel). Rie Molenkamp: Trouwe plichtsvervul ling. (verhaal). Rika Slingerland: Verstoppertje spe len (verhaal). Corrie v. Berkel: Zoek geraakt (opstel). Jan Goddijn: Het houtvlot (verhaal). Joop Pollmann: De geschiedenis van een stuiter, (verhaal). Gerrit van Rijn: a. De gefopte beer (verhaal); b. Soldaatje spelen (verhaal). Hendrik Barneveld: In angst (verhaal). Annie Uitenbroek: De tweelingen (op stel). Johanna Zevenhoven: Mijn kleine broer tje (verhaaltje). Jannie v. d. Boscha. De verdeelde ©zei (verhaal); b. Een versje. Jan v. d. Does: Laat O. L. H. maar begaan (verhaal). Stina Dusseldorp: a. Een versje; b. Een Houthakkersgezin (verhaal). Cathrien Simmerman: Op bezoek bij Oom (opstel). Annie Reizevoort: Lientje en de bijen, (verhaal). Hendrik Devilee: Een versje: Vacantie Marinus Kriek: Annie's verjaardag (een opstel). Truus van Berge Henegouwen: Toch een prettige vacantie. (opstel). Jo Bakker: De Regenboog, (opstel). Jacques van Dam: Door ongehoor zaamheid gestraft, (opstel), b. Juni (versje). Corrie Hoogeveen: De gevonden porte- monnaie (verhaal). Jo v. d. Hulst: Het koppige jongetje, (verhaal). Dan liggen nog lange verhalen van Ir ma Schopping; Anton Olde Kalter; Ge rard Keizer; Anna KeizerKlaasen. Zoo als jullie ziet is er voorraad genoeg en moeten allen een beetje geduld hebben en niet dadelijk denken: „mijn werk was zeker niet in orde." Ja, daar gaat heel wat de papiermand in. AVat niet geschikt is; wat te kort is; wat opgeschreven is; wat niet met zorg gemaakt is of wat niet thuis hoort in onze rubriek, wordt niet opgenomen dade lijk, noch later! En hiermee neem ik voor vandaag van jullie afscheid. Het is welletjes! De ingekomen stukken van dezen wedstrijd zal ik weer zoo gauw mogelijk laten plaatsen. Oom Wim. WIE ZIJN JARIG? van 20 tot en met 26 Nov. 20 Nov. Annie Disseldorp, Stompwijksche weg 104, Stompwijk. 20 Nov. Dientje Savelkoul, Rapenburg 118 21 Nov. Hans Turamers, Koninginnel. 56 22 Nov. Gerard Rösmann. Hoogewoerd 118a 24 Nov. Cor Lagerberg, J. v. Goyenkade 20 25 Nov. Jan Stikkelman, Langebrug 36 26 Nov. Goof v. d. Geest. AVarmond a. d. Z. Tot mijn spijt vergat ik: 19 Nov. Herman Mentink, Zoeterw. weg 2. AVie volgen? Ik feliciteer de jarigen. Wie in deze lijsten wil opgenomen wor den en dit nog niet 'gedaan heeft, doe dit alsnog, maar minstens veertien dagen voor de verjaardag. Oom Wim. ONZE WEDSTRIJD Is een succes geworden. Het is pas den 12en nu ik dit schrijf en er zijn er al ver over de 400 binnen, waaron der prachtbijdragen. Ook afd. C. gaat hoe langer hoe beter. Tot Zaterdag vertel ik meer van den wedstrijd. Geduld! Nog één week geduld! Oom AV i m. AAN HET STRAND. door Mina Plasmeijer voorgedragen Rozeroode voetjes waden zacht en zoetjes langzaam, langzaam, twee bij twee, door mooi Holland's zoute zee. Rozeroode stokjes onder witte rokjes, dartelen, spartelen om het meest! 't Is jong-Holland's waterfeest. Kleine, bloote beentjes, fijne roode teentjes graven, graven in het zand, van mooi Holland's Westerstrapd. Laat je witte tandjes blinken kleine klantjes, blinken, blinken in een lach, schooner ik nooit blinken zag. Lieve kleine krullebollen vol met zoute spatjes, toe maar; toe maar, niet te zacht! Jij wordt Holland's flink geslacht! DE MUIS EN DE KIP Cor v. d. Eist. Eens zag een kip, een grijze muis, die het erg druk scheen te hebben. De muis deed met haar pootje de nootjes naar een gekozen plaatje rollen. De kip keek dat spelletje een poosje aan, maar begon dan met pooten en bek, al de vergaarde noot jes uit een te werpen. De muis. die nu al haar arbeid vruchteloos geweest was, zei tot de kip: „Waar ben je zoo boosaardig? Je ziet hoeveel moeite ik doe om mijn kleine voorraad te bereiden Zou je niet beter doen mij te helpen, of ook voor jou hetzelfde te doen?" „Goed, maar ik ben dikker dan jij, ook zullen we drie hoopjes maken: twee voor mij en één voor jou." Beiden gingen nu aan het werk; maar de muis, die slim was, legde in haar hoopje de volle nootjes, terwijl zij de leege in dit van de kip stopte. Toen het werk gedaan was, zei de kip: „Nu kunnen we ontbijten. Laat ons eenige van onze nootjes eten." De kip neemt er een, doch ziet dat het leeg is. Zij neemt er een tweede en een derde, maar ook leeg. Doch zij kreeg argwaan, greep een nootje van de stapel harer gezellin, kraak te het, dan nog een en nog een, en vond ze allen goed. Zij sprong woedend op de muis toe, gaf ze met haar snavel een knauw en de muis was dood. DE LUCHTBALLON door Cathrien Simmermann. Er was kermis in de stad. Frans zou er met zijn Moeder ook heengaan. Toen ze op het veld waren, zagen ze een man loopen met een houten been. Hij verwocht luchtballons. Moeder vroeg, of hij er een wou hebben. „Als 't u blieft Moe", zei Frans, „ik wou graag zoo'n rooie". Moe kocht er een voor hem. Frans was er heel blij mee. Ze bleven nog bij vele tentjes kijken tot het tijd was om naar huis te gaan'. Onderweg zei moe tegen Frans: „Houdt 'm stevig vast!" Maar net dat Moeder het zei, liet hij 'm los en de luchtballon ging de hoogte i in. „En 't was zoo'n mooie'huilde hij. Maar Moe zei, dat hij 'm maar beter I had moeten vasthouden. i ONTMOETING door Jos. Schermer-Voest Met een zwierige draai zakte ik af naar het Rapenburg, precies -langs een groentenkar en een kinderwagen en hob belde genoeglijk verder. De zon scheen lek ker en ik vond het leven nog zoo kwaad niet. In de verte zag ik al de school van de jongens en van deszelfs trappen da verde de tweede of derde klas; misschien was het wel de vierde. In dat geval bied ik de heeren mijn excuus aan, dat ik ze voor tweede-klassers aanzag. Ik remde uit alle macht en zwaaide bij na tegen de boomen op, toen ik tusschen die „heeren" Oom AVim zag staan. Ik kreeg natuurlijk een kleur als vuur, stond vlak- voor Mijnheer stil en prevelde mijn excuses over het uitblijven etc. Nou het viel mee natuurlijk. Ik kon er toch werkelijk niets aan doen. Nee en toen kreeg 'k nog waardeerende woorden onder mijn neus; die las ik zoo ongeveer bij het Museum. Juffrouw A. A. U is een dichteres hoor; de critiek is geweldig gun stig en U zult zien straks zit u nog tus schen de sterren van „De Gemeenschap", „De Gids" enz. en Jan Engelman valt vol ofitzag neer voor uw talent. Ik meen het echt hoor. Nou, enfin, ik bewaarde de woorden diep in mijn hart en beloofde hevig heusch nog eens wat te kladderen en besloot toen tot afscheid-nemen over te gaan, want de diverse Jantjes, Pietjes en Keesjes ston den met open mond en neusgaten om mij heen. „Oom AVim, heusch. ik beloof het U!" Toen trok ik mijn fiets uit de kring van Pieten en Keezen. klauterde erop en hob belde het Rapenburg af. De zon scheen. Ik neuriede valsch: „Adieu mein kleiner Garde-offizier". 's Avonds jjootte ik mij aan de tafel met een geweldig bloc-note voor mijn neus en een pas-gevulde vulpenhouder in afwach ting van inspiraties! DE AVONTUREN VAN HANS naverteld door Albert Vreeburg. Er was eens een molenaar, die drie zoons had: Dirk, Piet en Hans geheeten. Dirk was 18. Piet 17 en Hans 16 jaar. Op een keer zei de molenaar: jullie bent nu oud genoeg, gaat maar werk zoe ken. De drie jongens, gingen op weg. Teen zij bij een boom kwamen, zeiden ze tot elkaar: AVe zullen hier maar wat rusten. Na een poosje zei Hans: Ik ga eens kij ken, hoe het water in dit beekje komt. Hij' had nog niet ver geloopen of daar zag hij nootje, waar water uit spoot. Hij dacht: die neem ik mee, want als ik dorst krijg heb ik water. H.j pakte het voorzichtig op. stopte het gaatje van het nootje dicht en ging weer terug naar zijn broers. Vervolgens gingen ze verder. Langza merhand werd het avond. Zij legden zich ter ruste onder een boom en brachten al dus den nacht door. Zoodra de morgen was aangebroken zei Hans: ik hoor iets te gen den berg kloppen. Ik ga den berg eens op. Toen nij boven kwam. zag hij een bijl, die tegen den berg klopte. De bijl sprak tot hem: Neem mij mee, je zult mij goed kunnen gebruiken. Hans nam den bijl op en stak hem in zijn zak. Zoodra hij beneden was gekomen besloten zij 'verder te gaan. Na een eind geloopen te hebben, zei Dirk: daar ligt het paleis van den koning, kijk dien man daar eens, hij is zoo moe van al dat hakken. (De koning had na melijk bevolen, dat een boom, die voor het paleis stond, omgehakt moest worden, oml dat het zoo donker was in het paleis). Ik ga het ook eens probeeren. Hij kocht daar in de buurt en bijl van acht gulden, ging naar den boom toe en begon te hakken. Na een half uurtje ge werkt te hebben, viel hij van vermoeid heid op den grond en moest het opge ven. Toen ging Piet aan het werk. Hij kocht een bijl van tien gulden, omdat hij dacht, dat die scherper zou zijn dan van Dirk. Een uur hakte hij, doch moest het toen ook op geven. Tenslotte ging Hans zijn geluk beproeven. Hij nam den bijl uit zijn zak en begon. De spaanders vlogen er af. Spoedig viel de boom om. Het geheele pa leis liep uit en allen wenschten hem geluk met dezen goeden afloop. De prinses was zoo verheugd, dat zij hem een kus gaf. Vervolgens moest hij een vijvertje aan leggen. Hij nam nu het nootje uit zijn zak en gooide het in het gat, dat hij met zijn bijl gemaakt had. Drie uren later was er een beekje met helder frisch bronwater. Alle menschen kwamen uit hun huizen en waren vol bewondering. Zij vonden hem een ferme jongen. Bij den koning steeg hij in hoog aanzien. La ter is hij getrouwd met de prinses en bei den leefden verder gelukkig en tevreden. DE AVONTUREN VAN J0 EN DO door Truus de Haas. VIII. Vader had schijnbaar zoo iets verwacht. Ja kind, dat is wel heel erg, maar ik moot tooh voor jullie toekomst zorgen. Do wou graag in de huishouding en jij in de apo theek, nou dat verheugt mij zeer. En de kostschool is wel niet zoo erg naar, als je wel denkt. Nu Pa, als u het wilt, zal aet gebeuren, sprak Do zacht, het is toch voor ons eigen bestwil, al vinden wij dat vreese- lijk. 'k Ben blij dat ju dat alvast inziet. Jullie mogen natuurlijk met de vacanties thuis komen. En over twee jaren wordt Do mijn huismoedeitje en Jo mijn meisje in de apotheek. Ja Pa, het is zoo, zei nu ook Do. Wanneer gaan we? De volgende maand fe bruari. O, bent u al zoover met uw voor nemens? Ja, zeker! Papa glimlachte en zei: Maar ik ga nog verder, 'k Breng jullie in mijn nieuwe Ford naar Brussel, 'n aar dig eindje, hé? AVat?? riepen ze beiden, hebt u 'n nieuwe Ford? Ja zeker, kom mee dan gaan wij hem bekijken! En toch ook meteen probeeren Pa? Nu vooruit dan maar meiskes. En aan iederen kant n dochtertje om zijn arm, troonde hij haar naar de garage. Wat ze daar zagen von den ze schitterend! 'n Glanzend-zwarie auto stond daar. Al stond hij daar om haar uit te noodigen. Stap toch in meisjes! Jul lie hebt het prachtjuweel lang genoeg be keken. Uitnoodigend opende hij met 'n zwaai het deurtje; een, twee, drie, en wip zaten ze heerlijk weggedoken in de kus sens. O, hoe zalig! (Wordt vervolgd). EEN GENEESHEER ZONDER DIPLOMA door Theo Kramp. De gelukzalige Sebastianus, een zoon van den Seraphijnschen vader Franciscus was in zijn ieugd een vrome herdersknaap. Op twaalfjarigen leeftijd werd hij door een besmettelijke ziekte op den rand des grafs gebracht. In een bouwvallige hut lag hij uitge strekt op den grond, en verbeide met en gelachtig geduld en volle overgeving aan den wil van God het eind van zijn lijden. Zijne moeder was in het dorp een laatste verfrissching gaan halen. Terwijl de arme jongen zacht kermend op zijn moeders terugkeer wachtte, kwam er een wolf de hut binnen en liep recht naar de zieke. Deze verschrok hevig, maar was te zwak om een noodkreet te s^ken. Wat deed nu de wolf? Sebastianus, ha-d aan zijn lichaam een groot gezwel, oorsprong van de gevaar lijke ziekte, waaraan hij sinds weken leed. In dat gezwel zette de wolf zijn tanden, maar heel voorzichtig, om den knaap geen pijn te doen. Den gifti"en etter, welke uit de wonde stroomde likte hij op en verliet de stulp. Sebastianus viel nu spoedig in een ver- kwikkenden slaap. Toen zijn moeder thuis kwam, meende zij, dat haar kind dood was, en begon he- vic te schreien. Maar de knaap ontwaakte en stelde de arme vrouw gerust en vertélde wat hem overkomen was. Beiden dankten God voor deze wonder bare tusschenkomst. - Na verloop van eenige dagen was de jonge zieke volkomen hersteld en kon voor zijn moeder weer het brood verdie- GEEN LEEGE SCHOEN! door Greta Haverkom. De goed Sint zal spoedig komen Met Pieterbaas. zijn zwarte knecht, (Het maantje schijnt dan door de boomen) En zeggen wie is goed of slecht! Bij rijken, doch ook bij de armen, Is blijde reeds de kinderschaar; Zij maken plannen, schrijven brieven, Met wat zij wenschen altegaa-r. Voor kleine Wim en Josephine, De ouders zijn zeer welgesteld, Heeft vader, moeder, voor de kleinen Aan Sint van alles reeds besteld Een bromtol, spoor en nog meer dingen Voor Wim, en dan voor zijne zus: Een boek, een naaidoos, boterletter, 't Is overvloed voor bei-den dus!! Doch in een steeg is er een woning: De kachel koud, geen brood in huis, De tijden slecht, geen werk heeft vader, Dit is een huisje met een kruis! En moeder denkt met bange vreeze Aan 't groote feest van Sinterklaas; Wat kan zij aan haar kind'ren geven: Een leege schoen, géén speculaas! Het feest van Sinterklaas voor allen, Dus ook voor hen, al zijn zij arm, Laat in deez' droeve, nare tijden, Onz' harten daarvoor kloppen warm! Dat allen voor de arme kleinen Toch iets naar hun vermogen doen. Dan zal niet prijken op dien avond Voor hen een leege, leege schoen!!1 (Voor de grooten). DE GEHEIMZINNIGE PATlcNT door Gerard Keizer. XI. „Maar, nu genoeg gepraat, onderbrak hij zichzelf, laten wij nu liever de handen uit de mouwen steken, en de bankier, uit de greep der boeven bevrijden!" Op hetzelfde oogenblik ging de deur open en binnen tradEen agent met de keel, die zoo juist den dolk had ge worpen, en zich zoo vlug uit de voeten wilde maken. Versteeg maakte een gebaar van ver rassing! De agent salueerde en wilde net een relaas beginnen over het feit, waarom hij de man hier had gebracht. Versteeg nam echter het woord. „Meneer, dit is de man, die zoo Juist den dolk wierp". „Heel goed, Klappers, je kunt gaan", wendde de dienstdoende ambtenaar zich tot den agent. De agent salueerde en verliet het ver trek. Toen hij de deur achter zich gesloten had, stond de ambtenaar op en trad op den man toe. die een loerende blik lp Versteeg wierp!" „Uw naam?" zoo begon de politieman. „Die weiger ik u op te geven, was het norsche antwoord van den man, ik wensch niet de wraak van mijn chef op te wek ken Nu de man zoo begon te spreken, wist de Commissaris, dat hij gewonnen spel had. en dat er met een beetje tact véél, heel veel uit de man te halen was. „Nou. nou, begon de commissaris, in deze stad hoef je je niet bekommerd te maken, of die wraak wel uitgevoerd zal worden, waarde Tommy Veenstra!" Een schok doorvoer het lichaam van den man, toen hij zoo eensklaps zijn naam vol uit hoorde uitspreken. „AV-wat, U kent mij dus?" vroeg hij hak kelend. Als eenig antwoord haalde de commis saris een lijvig boek van een rek en begon er terloops in te bladeren, onderwijl hij Tommy aandachtig bekeek. Deze zat onrustig schuife'end op z'n stoel en aan z'n gezicht kon een oningewijde al wel merken, dat deze man bij de politie nog in het krijt stond. De commissaris trap op hem toe en wees met z'n vinger op een portret. Tommy keek er even naar, en toen wist hij al genoeg. Onder zijn eigen afbeeldsel stonden sierlijk twee vingerafdrukken en daaron der in vette letters zijn naam: TOMMY VEENTSRA vermoedelijke dader van den inbraak te H Dan stond er voluit z'n signalemen: Oogen blauw Neus gewoon (enz.) „Dus eindelijk, zoo begon de commissa ris weer, hebben wij den dader te pakken en nu ontglip je ons niet meer, waarde! De man boog z'n hoofd, als wilde hij te kennen geven, dat hij berustte. „En nu gaan we verder, wil je nu eens eenige bijzonderheden loslaten van jullie geheimzinnige hoofdman, die de brutali teit heeft gehad, een der vooraanstaande burgers gevangen te houden?" „Bedenk wel, jouw straf kan er een boel lichter om worden, als je de politie helpt in het onschadelijk maken van een misda diger, die gevaarlijk is voor de heele maat schappij". Voor zijn wraak behoef je je niet bang te maken, zoo stelde hij den man gerust. „Enals ik inlichtingen geef, ga ik dan geheel vrijuit?" waagde de man nog op te merken. „Dat weet ik nog niet, dat moet den rechter uitmaken, al zeg ik je wel, dat het als een verzachtende omstandigheid zal dienen „In dat geval.... basta!riep Tom my uit. Toen vertelde hij alles, wat hij van den hoofdman wist en toen hij, voor de politie zeer nuttige inlichtingen had verschaf, klopte de commissaris Versteeg op de schouders en zei: „En nu erop uit. mijn heer, en de bankier in vrijheid gebracht. De commissaris gaf z'n orders en een oogenblik later vloog er een politie-auto, vol met agenten over den weg. De commissaris zelf leidde de troep, en volgde de route die Tommy Veenstra hem aangaf. Deze toch leefde in de stille hoop, dat zijn straf oneindig veel lichter zou worden. (AYordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 8