DE LEIDSCHE COURANT
CORRESPONDENTIE.
Theo Kramp, Leiden. „Hoe
Jaap aan een pa-ar nieuwe schoenen kwam"
was wel goed verzonnen, maar de wijze
waarop is niet van dien aard, dat ik er
mee dweepen kan. Het is juist geen dief
stal, maar het heeft er toch iets van. Ik
laat dat stukje liever niet plaatsen. Die
Jaap was t e slimDag TheoMaak nog
eens wat!
Cornells en Annie v. Diest,
Sassenheïm. Bij de raadsels ont
ving ik van jullie een paar mooie dingetjes
met een hartelijk briefje zooals altijd. An
nie maakt de oplossingen in versjes. Ik zal
het dadelijk laten hooren en Cor komt met
een mooien droom, die ik ook een plaats
waardig keur, alsmede het verhaal van An
nie! Zie vandaag eens! Dag jongens. Maak
veel groeten aan jullie ouders! Annie
schrijft dan:
BESTE OOM WIM,
Weer bracht ons blad een raadsel
wedstrijd mee,
Even kijken, zijn ze moeilijk? O, heden
neen!
Raadsel I is een rekensommetje, dat
zal wel gaan;
No. 2 heeft twee vleugels, één been!
Daar zal je niet lang op staan!
No. 3 vraagt 4 woorden bijna 't zelfde,
alleen een andere letter aan 't begin
No. 4 zegt: „Toe vul, dat nu eens even
netjes in."
No. 5 een woord van 5 letter; zonder
hoofd zijn 't er vier.
No. 6 is een strikvraag! Kijk maar
even hier:
Als ik nul heb, heb ik niets; 25 keer
nul is nul nog,
Evenwel ik geloof, menigeen vergist
1 zich toch.
Beste Oom Wim, uw gezellige
raadselwedstrijd
Heeft ons reeds menig prettig uurtje
bereid
Evenzoo de verhaaltjes, versjes en
zoo meer,
Daarom schrijf ik van u een woord
van dank hier neer.
Ik hoop, dat we nog lang ons hoekje
lezen,
En ik ook nog lang uw nichtje mag
wezen.
i Annie van Diest.
Mientje v. d. Vooren, Leiden.
Zoo Mientje heb jij niet veel tijd meer?
Zoo, hoe komt dait? Druk aau de studie of
moet je moeder een beetje helpen en met
klein zusje spelen. Het opstel is goed en
laat ik plaatsen. Zie vandaag of de volgen
de week. Dag Mientje!
Walter Burgers, Leiden. Ja
Walter, ik hoopte voor jou ook, dat een
prijsje bij loting jou kon gezonden worden,
maar nu zullen we afwachten wat de vol
gende wedstrijd brengt. Blijven meedoen I
Volhouden, trots allesGroet vader en
moeder van me! Voor jou de vijf!
Jan Impelmans, Leiden. Dat
opstelletje was voor jou doen al niet slecht,
Jan! Blijven meedoen en begin al vast
voor den volgenden wedstrijd iets mooiers
en een langer verhaal te maken. Dit was
wel een beetje kort. Veel groetjes aau va
der en moeder! Dag Jan!
Nelly Huigsloot, R'veen.
Welkom in ons midden Nelly! Voortaan
blijven meedoen! Waarom zag ik je nooit
voor dezen. En nu het versje? Ja, hoe ik
het vind? Voor een meisje van 11 jaar kan
het er mee door en ik zal het je eens laten
opzeggen. Daar is Nelly, die iets vertelt
van:
EEN MOOIE AVOND
Wij wonen in de Veen.
We zaten gezellig bijeen
Al op een mooien avond,
En heel mooi weer.
We zaten in 't poortje
Bij buurman Vergeer.
De een zat op 'n bank,
De ander op 'n stoel
De eene zat te praten
En d' anderen luisterden stil.
Waar wij wel over praatten,
Dat zeg i'k nu maar niet.
Ik heb nog wel acht broertjes
En een daarvan heet Piet.
Mario Hoogeveen, Noordwijk.
Ja lief Nichtje, over jou ben ik meer dan
tevreden. De raadsels goed; het opstel ge
schikt om geplaatst te worden en het
versje even geestig als belovend voor lan
ter. Kom, ik zal Marietje het woord ge
ven en haar eens laten zeggen, wat ze op
d'r hart heeft.
AAN OOM WIM.
Nu de wedstrijd weer begint
Kom ik heden U verblijden,
Met 'n opstel en 'n vers
Voor U gemaakt expres.
Ik doe weer met de wedstrijd mee
Alhoewel ik nooit 'n prijsje had.
Maar ben toch steeds vol goede hoop
Dat ik nu 'n prijsje vat.
De vorige keer had ik ook 'n opstel
ingestuurd,
En nooit een antwoord op gekregen,
Heeft U 't soms zoo druk gehad
En 't daardoor soms vergeten?
Zoo ja! Wilt u dan nog even zien,
Of U 't nergens ziet liggen,
Ik zal altijd meedoen dan
En uw raadsels nooit terzijde leggen.
Nu Ooom tot weerziens maar weer,
En nog zoo honderd keer!
Nu blijf ik op een prijsje hopen,
Tot de wedstrijd weer is verloopen!
Wat dunkt u van Marietje? En nu zullen
jullie de volgende week een mooi verhaal
van haar lezen (als we tenminste plaats
hebben) over iets, waar al meerdere Nicht
jes en Neefjes over geschreven hebben.
Let nxaar eens op! Dag Marietje! Groeten
thuis
Truus de Haas, Leiden. Dank
voor het vervolgverhaal. I'k heb er direct
werk van gemaakt. Later meer! Dag
Truus!
Helena Prins, Alphen a. d. Bijn
Ik heb het stel raadsels in dank ontvan
gen. Ze worden geplaatst. Denk er voortaan
aa-ni de oplossingen op een apart stuk pa
pier zetten. Dag Leentje! Groeten thuis!
Hierbij zullen we bet moeten laten, -an
ders wordt de correspondentie te lang.
Tot Zaterdag.
Met de stevige vijf,
Jullie Oom Wim.
WIE ZIJN JARIG?
2 Oct. Bertie Fleur, H. Rijndijk, Leiden.
3 Oct.. Tina v. d. Voorn, Hoogmadé.
5 Oct. Denis v. Berge-Henegouwen, Aal
markt.
5 Oct. Jan de Groot, Bloemistenlaan 24.
5 Oct.. Wim van Haarlem, Resedastr. 37.
5 Oct. Frans Heemskerk, Seringenstr. 56a.
6 Oct. Rika Simmerman, Pr. Hendrikslaan
74 Alphen aan den Rijn.
6 Oct. Mientje Borst, 9tadhouderslaan 66,
Zoeterwoude.
8 Oct. Joseph Maat, Hoogewoerd 59.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie de volgende week?
Wie den datum niet opgaf en in de vol
gende lijsten wil komen, schrijve minstens
14 dagen voor zijn verjaardag.
Wie nog een steil raadsels weet, sture het
op. De oplossingen op een apart briefje
erbij; met den naam van de(n) afzender of
afzendster.
Oom Wim.
DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS
VAN VERLEDEN WEEK ZIJN:
ingestuurd door Corrie's Zusje.
Opl. I: De vorst op de ruiten.
Opl. II: Een haring.
Opl. III: Tussohen kop en staart.
Opl. IVDe graveurs.
Opl. VOnraad.
Opl. VI: Het water: De klok.
Opl. VII: 3 soorten: groote, middelsoort
en kleine.
Opl. VÜI Kunstmoeder.
Opl. IX: Vliegen, die in den stroop
verdrinken.
Opl. X: Door barbiers.
SYRIENE
Een verhaal uit den tijd der slaven,
door Gerardus de Rouw.
IIL
„Ja, want hij heeft jou lief
„Mijn lief, vader".
„Ja, mijn kind."
„Mag ik eens met hem spreken vader".
„Maar
„Ooh toe vader, eventjes maar, smeek
te ze.
„Nou, ga dan maar, maar binnen 10 mi
nuten terug hoor."
„Ja vader".
Ze vloog de deur uit, er kwamen juist
twee opzichters voorbij, die haar met ver
bazing aankeken, maar ze lette er niet op,
maar liep zoo hard als zij kon, buiten adem
vloog ze naar binnen, en bleef voor Syriè-
ne stilstaan.
„Syriène", zeide ze gejaagd, „is het
waar dat je mij lief hebt."
„Zeker Odilla, maar houdt ge veel -van
mij."
„Ja, ik hou van u", zei ze lispelend.
„Maar wat is er met dat beeld" vroeg
ze gejaagd.
„Met het beeld."
„Ja".
„O, ik wou een beeld voor u maken."
„Wat moet het voorstellen."
„Onze Lieve Heer".
„Ja," zeide ze, „dat wil ik graag hebben."
„Goed, over een paar dagen zult gij het
hebben."
„Ze drukte een kus op zijn wangen, en
ging terug naar haar huis vol met ge
dachten.
Een paar dagen later was het beeld
Haar. Hij wou het net wegbrengen toen hij
voetstappen .hoorde, hij trok het achter
het gordijn. Het gordijn ging op zij en Mos
lim trad binnen. Hij ging zitten en zeide:
„Syriène, gisteren is het prachtig paleis
voor mijn Haar gekomen. Zou je niet een
beeld voor me willen maken."
„Wat moet het voorstellen?"
„Mohammeh II".
Syriène verbleekte, „dat kan ik niet
„Waarom niet."
„Ik maak geen afgod," zeide Syriène.
„Geen afgod?" Moslim sprong woedend
op.
„Neen".
„Syriène, waarom niet?"
„Ah, ik weet het wel". Hij ging naar het
gordijn toe, maar Syriène versperde hem
den weg.
Maar Moslim wierp hem van rich af. Hij
trok bet gordijn op zij en zag het beeld
van den Heiland staan, er onder stond
met gouden letters: „Den goeden Herder"
Moslim was woest, hij pakte de mokerha
mer en begon het beeld in gruzelementen
te slaan,1 voordat Syriène hem tegen had
kunnen houden. Hij pakte de mokerhamer
van Moslim af en smeet hem van rich weg.
Daarna nam hij Moslim op, schudde hem
door elkander en gooide hem op den grond,
hij viel op de knieëën, omarmde het stuk
geslagen meeld: „Wee, wee, hij heeft den
Heiland vermoord". Onderhand was Mos
lim opgekrabbeld en riep een paar slaven
en zeide: „Pak dien Christenhond en werp
hem in de gevangenis, ik zal hom laten
geeselen, totdat het bloed van het lichaam
loopt."
Vier mannen traden nader, en boeide
hem met ijzeren kettingen.
Terwijl Moslim een sanid ging halen, die
de kettingen in den grond vast klonk.
„Ga geesels halen", gebood hij.
„Neen, zeide de slaven, dat doen wij
niet.
„Wat niet doen?"
„Neen".
„Dan doe ik het zelf!" riep Moslim woe
dend uit. Hij ging weg en kwam een oogen-
blik later terug met een touw, waar hij
scherpe punten in had laten smeden, hij
beval de slaven weg te gaan, en bleef
met Syriène alleen.
Waarvoor moest het beeld dienen,
vroeg hij.
„Dat gaat je niet aan."
„Wat gaat mij dat niet aan."
„Neen Tuik."
„Hij gaf Syriène een slag, zoodat hij in-
elkaar kromp van den pijn.
„Nu nog, antwoordt."
„Neen".
„Weer een slag, Christenhond", riep hij
woedend uit.
Maar Syriène zei niets.
„Nog eens", vroeg hij.
„Syriène die zijn handen bewegen kon,
maar niet kon loopen, gaf Moslim een slag
op het voorhoofd, zoodat hij bewusteloos
op den grond tuimelde.
(Slot volgt).
IK WOU DAT IK EEN VOGEL WAS
door Joke de Keuning.
Karei was boos. Hij had een slecht
rapport. Vader en Moeder hadden ge
bromd. Languit ging hij op 't grasveld
liggen in den tuin nog maar steeds mop
perende. „Hé, dacht hij, Ik wou dat ik
eeen vogel was". Opeens klonk het bij
zijn oor: ,Zou je dat willen?" „O ja heel
•graag" zei Karei. En daar vloog hij al
in de lucht. Dat is nog eens fijn en nooit
meer naar school, heerlijk. Maar hij
werd erg moe en het begon hard te re
genen. Daar zag hij een nestje. Gauw
er in. Even gaarne kwamen de bewo
ners thuis, twee deftige kraaien. „Gauw
maak dat je er uit komt" zei 't man
netje, „wat denk je wel". AngEtig vloog
hij weg. O, nu zat hij weer in de regen
en hij had zoo'n honger. Was hij maar
thuis, dan zou hij zijn best wel doen.
Opeens een windvlaag en Karei schrok
wakker. Vlug holt hij naar binnen en
vertelt zijn droom en belooft voortaan
op school flink zijn best te zullen doen.
Later zei hij nog dikwijls: „Ik ben
toch maar liever een jongen dan een
vogel, want iedereen moet werken en
jong geleerd, is oud gedaan".
(Voor de groeten).
DE GEHEIMZINNIGE PATIENT
door Gerard Keizer.
vn.
Zoo, maar a propos, hoe moeten wij hier
aan dat kalmeerende middel komen, of
kun je zelf wat voor hem uitzoeken uit
ons laboratorium.
„O, zeker wel, als U mij den weg maar
wijst."
„Nou, volg mij maar, want ik gaf een
lief ding als deze persoon weer beter was."
Zoo sprekend ging hij Piet Versteeg
voor, door een wirwar van gangen, tot hij
ten laatste op het einde van een gang bij
een deur bleef stilstaan. Hij haalde een
eigenaardige sleutel uit z'n zak en ontsloot
die deur.
Ziezoo, hier vind je alles, wat je noodig
mocht hebben om een mensoh naar de an
dere wereld te helpen enom een
mensch het leven te geven!"
Versteeg had al spoedig een paar flesch-
jes ontdekt, die hij voor een geval als dit
noodig had.
Hij kweet rich met handigheid van z'n
taak en al gauw had hij een medicijn -ge
reed gemaakt, onder de bewonderende
blikken van den hoofdman.
„Klaar!" sprak Versteeg en de terug
weg werd aanvaard.
„Ieder-uur één lepel van ingeven, dan
zal de patiënt wel spoedig opknappen".
„De rest weet i!k nu zelf wel, ik zal even
order geven dat men je uitlaat, en geen
haar op je hoofd zal gekrenkt word'en, als
jij de stilte bewaart!"
De chef drukte even op een knopje en
het volgend oogenblik kwam er een kerel
met een echte bandietentronie te voor
schijn.
„Uw orders luiden, hoofdman?"
„Breng deze man weer terug, waar hij
is vandaan gehaald, dat is, het begin van
het park St. Helena."
„Chef, mag ik even een woordje zeggen?"
„En dat is?"
„Deze man heeft op z'n weg hierheen,
twee onzer mannen erg toegetakeld, de
twee mannen hebben wij een poosje gele
den pas gevonden in den ingang".
Beiden zijn ze nu weer een beetje bij
hun positieven, maar.... ze hebben deze
persoon eeuwigen wraak toegezworen, als
hij weer eens in hunne handen zou val
len!"
„Je hoort het, meneer, twee mannen van
mijn bende heb je al tegen jou in het har
nas gejaagd, dusweest voorzichtig met
uitlatingen, als je weer in je huis bent te
ruggekeerd!"
„Bedenk dit dus wel, één woord over
dezen nacht, en., onze wraak zal je tref
fen, daar verander je niets aan!"
„Ik zal voor dezen keer even met jou
meegaan, en jou persoonlijk uitgeleide
doen, dan val je tenminste nu nog niet in
hunne handen, ofschoon je het wel ver
diend had, want jij hebt je toch vergre
pen aan twee onschuldige medewerkers,
die de bevelen uitvoeren, die ik en ik al
léén ze geef!
Ik zal je nu wegbrengen tot aan den
ingang en jij kunt je belasten, met het weg
brengen tot aan het park, dat geblinddoekt
tot aan „de plek" zooals je weet moet ge
schieden, wendde- de chef zich tot den
man»!
„In orde, het zal gebeuren, zoo U het
wensoht!"
Versteeg moest in z'n eigen lachen,
want de weg naar het hol, wist hij nu net
zoo goed als deze man zelf, want de lezers
zullen rich de poedel nog wel herinneren
die alles verraden had!
Versteeg wachtte zich echter wel, dit te
zeggen, en volgde gedwee den chef en de
andere kerel. Hij gaf echter z'n oogen
goed den kost, om, als hij de politie ge
waarschuwd had, en dat deed hij vast, deze
nuttige inlichtingen te kunnen verschaf
fen, omtrent de ligging en verdere gege
vens van dit roovershol. Nu echter was het
eerst zaak, zien zoo gauw mogelijk eruit te
kennen.
Ondertusschen schreden zij zwijgend
verder en aan het einde van een gang,
(het leek wel een doolhof zoo dacht Ver
steeg) hoorde hij aan een hoop door elkaar
sprekende stemmen, dat hij weer haast m
de z.g. gelagkamer was aangeland.
Dit was dan ook zoo, maar het rumoer
verstomde plotseling toen de chef ver
scheen. Achter de chef kwam de andere
kerel, die nu als gids moest dienen en
daarachter volgde Versteeg.
Er Honk een dreigend gemompel, toen
Versteeg verscheen, en menige hand ging
tersluiks naar de broekzak.
(Wordt vervolgd).
JO EN DO
door Truus de Haas.
V.
Allen knielden neer rond bet bed, ook
Meneer en Jo en Do. De oude dienstmaagd
en familieleden, die inmiddels gekomen
waren, 't Belletje kondigde des Heeren
komst aan. Vier bruidjes wier onschuld uit
d'r oogen sprak, strooiden bloemkens
twee misdienaars volgden daar op. Een
die de bel dToeg en een die met de handen
devoot gevouwen, voor den priester uitliep.
De bruidjes knielden heel dicht bij het
bed neer. De priester verrichtte daar do
H. Sacramenten. Allen verlieten de kamer
en moeder biechtte. Ze kwamen terug en
baden in stilte. Moeder ontving ook nog
de H. Hostie: zij was er nog net' toe in
staat. De Priester begon met de gebeden
der stervenden om haar het afscheid van
de aarde, haar man en de Hnderen gemak
kelijk te maken.
De Moeder' vroeg nu om haar man alleen,
te spreken.A Hen verlieten de ziekenka
mer. En daar bij 'n zwak lichtje dat uit
straalde voor het beeld van 't H. Hart gaf
Moeder haar eeuwig vaarwel aan vader.
Onbeschrijflijk was de droefheid van.
het gezin. Moeder vroeg nu om haar twee
meisjes. Met van droefheid Hoppende har
ten gingen zij naar het bed toe, waar haar
lieve Moeder voor altijd haar oogen zou
sluiten. „Mijn lieve meisjes", sprak Moe
der, jullie zijt nu wel bedroefd om hetgeen
u gaat missen. Maar eens in den hemel
zullen wij weer vereenigd worden en dan
voor altijd. Blijf jullie braaf alle dagen uws
leven, moppert en Haagt niet. Nog graag
had ik bij u willen blijvenMaar....
ook wij moeten ons aan 's Heeren wil on
derwerpen. Treurt niet te veel; denkt aan
uw vader, schenkt hem kracht en troost.
O, mijn meisjes, bewaar mijn woorden diep
in uw hart en nuik zeg u vaarwel tot
hiernamaals. Ze gaven moeder 'n kus en
daarna sloten zich haar oogen. Onmogelijk
is het haar droefheid uit te drukken. Hoe
zouden zij het stellen zonder haar moeder,
die altijd zoo goed voor haar geweest was?
De pastoor troostte de meisjes en zeide
dat moeder nu in den hemel was, waar
geen droefheid ooit mogelijk zou zijn.
Eindelijk begaven ze zich ter ruste ua
vader goedennacht te hebben gezegd. Ook
hij was zielsbedroefd. Na langen tijd
schreien® sloot de slaap haar de oogen
Om 's morgens weer met droefheid in het
hart te ontwaken. (Wordt vervolgd)
HET PAARD VAN DEN KOZAK-
Het was in den wereldoorlog van
19141918. De Oosfcenrijksche soldaten,
die aan de Russische grens vochten, wa
ren geweldig bang voor de kozakken en
wel vooral voor de paardjes. De kozak
ken kunnen zooals je wel weet, zeer goed
paardrijden. Deze paardjes zijn zeer
Hein, zwart en hebben meestal een
langen staart. Eens hadden de soldaten
een twintigtal kozakken gevangen geno
men. De kapitein van de Oostenrijksche
soldaten kon zeer goed paardrijden. Deze
wilde, om zijn soldaten te toonen niet
bang te zijn voor de kozakken, een ko-
zakkenpaardje berijden. Hij liet er een
halen, stapte op en wilde wegrijden.
Maar jawel, het paardje deed geen stap.
De kapitein werd kwaad en beval den
eigenaar van het paard te halen. Deze
kwam, sprong .achter den kapitein op
'het paard, greep he-m om het middel,
stootte een woesten kreet uit en het
paardje rende weg. Maar in de vorkeer
de richting, want het ging recht op het
Bussisohe front aan. De soldaten durf
den niet schieten, uit vrees hun kapitein
te treffen. Je begrijpt, dat de Oosten
rijksche soldaten nadien nog veel ban
ger waren.
(Voor de kleintjes).
MIS POES
door Joke de Keuning.
Bij de familie Terborg hadden ze een
groote rommelzolder. Maar ook een poes.
Op dien zolder woonden in hun holletjes
de muizen. Eens hadden de muisjes
groot feest. Maar in 't feest kwam poes
aangeslopen. O, wat schrokken de muis
jes. Maar ze konden zoo gauw hun hol
letje niet vinden. Doch één zag opeens
een groote oude laars. Vlug allemaal er
in. Poes dacht ik krijg jullie toch wel.
Vlug duwde zij eerst haar kop en voor-
pooten eer in. Maar wat was dat nu?
De muisjes waren allemaal weg. O,
daar zag poes het al; er was een groot
gat in de laars. Maar 't mooiste was,
poes kon er niet meer uit. Wat hoor ilk
toch, dacht Piet die beneden zijn huis
werk zat te maken. Rommel debom ging
't maar. Piet holde naar boven; wat hij
daar zag, kon hij haast niet gelooven
maar 't was toch zoo. Vlug verloste hij
poes uit haar netelige positie. „Ga
maar mee poes" zei Piet, „dan krijg
je een lekker schoteltje melk". Maar
poes dacht ik heb veel liever een muis
je De muisjes echter waren blij dat ze
er zoo waren afgekomen.