ZATERDAG 10 SEPTEMBER 1932 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 8 CORRESPONDENTIE, Kees Belt, Leiden. Wel Kees, wat heb jij veel gezien en genoten in de vacantie! Een week bij Opoe en dan met vader en moeder naar Artis te Amsterdam dan in Rotterdam te logeeren gaan, en kampeeren, mij dunkt, mooier kan het al niet. Nou, dit verdient, heb je wel Kees. Dag Kees! Dank voor dit lange briefje! Daag Paul en Bertie Fleur, Leiden. Het versje is terecht. Daar ben ik edht blij om! Het was te mooi, om het zoo maar weg te werken. Ik zal jullie beidjes dat vers eens laten voordragen. Daar komen de twee dichters en vertellen jullie wat van: DE ZOMER. Wat kan er mooier nog wel zijn, Dan U, o Zomertijd; Die geeft aan groot en ook aan Hein Genoegens als om strijd. 't Is ook die tijd, die ons dan brengt Vacantie echt fijn, heusch; Dan al de studie aan de kant: Naar buiten is de leus En komt aan 't goede ook een eind Zoo ook aan pret en jool; Dan gaan we weer met ijver straks Flink uitgerust naar school. En nu Oom Wim, ons vers is rrit, Vindt U, dat 't nog al gaat? Dan zien we met verlangen dat, Het in de krant eens staat. Dat doet u wel niet waar, Oom Wim, U stelt ons niet te leur, Ontvang daarvoor de beste dank Van Paul en Bertie Fleur. Wat zegt u daarvan? Ik zeg, dat het zeer goed gaat en daarom haast ik me, dat het in de krant ook staat. Dag jongens! Veel groetjes aan Vader en Moeder en vergeet Theo niet, die telt ook al mee, hoor! Alyda Agterberg, Leiden, Ik dank je wel Alyda, voor deze geestige bijdrage. Ik zal dat dan ook onmiddellijk plaatsen. Het is actueel en het geeft stof voor het maken van een opstel, dat voor sommige, liever vele, Neefjes en Nicht jes, heel moeilijk schijnt te zijn. Voor dit vers breng ik je mijn dank. Ik hou me aanbevolen! Ik wou dat ik er nog tien zul ke diohteresjes onder ons kringetje tellen mocht. Dag Alyda! Groeten aan vader en moeder. VAC ANTI E-RUST Rika Slingerland, Zoeter- w o u d e. Het vulpotlood is zeker nog altijd in orde, is wel! Ik was blij voor jou Rika! En je opstel? Om jou pleizier te doen, laat ik je verhaaltje plaatsen. Diag Rika! Groet vader en moeder! Truus de Haas, Leiden. Waar blijven de vervolgen Truusje? Mij dunkt, dat het verhaal nog lang niet uit is, wel? En., ben je overgegaan 1 Dan p. f. Dag Truus! Groet je ouders van me en ont vang jij de vijf. Gonda v. d. Hulst, Oud-Ade. Wel Gonda, waar heb je dat geestige versje gevonden? De maker schijnt van kort-bij te weten, hoe het op een redactie bureau omgaat. Hoe het ook zij, ik laat dit stukje plaatsen. Misschien dat er nog eens een poëet opstaat, die ons nog meer redactie-geheimen in het oor fluistert. Daar is Gonda en draagt u voor, hoe het op de redactie van een krant toegaat. OP HET REDACTIE-BUREAU Dit is een mooi artikel! Dat is een goed bericht! Bif, raf, heeft in drie tellen. De schaar haar werk verricht? Ja, met wat knippen hier en daar, Komt menig krantje makklijk klaar! Wat auto-ongelukken, Wat nieuwtjes van de sport, Wat leuke modepraatjes, Het weer, waarom men mort, Wat politiek van hier en daar, En Jt dorpsohe weekblad is weer Haar Maar ook de groote bladen Met gansoh hun schrijverstal, Hun vele correspondenten, Hun journalisten al, Ze zoeken hier en neuzen daar, En missen ook niet graag de schaar. Joke de Keuning, Voorscho ten. Dat het boek beviel, dat wist ik wel. Ik heb het zelf gelezen en vond het ook mooi. Ik had het boek gebracht en hoorde toen dat Frans op vacantie was. Dag Joke. Beide opstelletjes worden ge plaatst! Groet vader en moeder en Frans van me. Voor jou de vijf! Hierbij zullen we het voor vandaag la ten. De berg brieven mindert nog niet erg! Geduld dus! En nu tot Zaterdag! Wie wat te vragen heeft, vrage! Uw liefhebbende, Oom Wim. Wie kan loopen zonder beenen? Raadsel XII Welke rozen geuren niet? De oplossingen niet insturen. Deze geef ik de volgende week zelf. Wie nog een stel weet, sture het op, maar geve de oplossingen op een apart blad papier er bij. Oom Wim. DE OPLOSSINGEN VAN DE RAADSELS Van verleden Zaterdag door Alphons van Bastelaar. Opl. I: welstand. Opl. II: de wind. Opl. III: leep Opl. IVtrams smart. Opl. Vkram. Opl. VI: leven Opl. VII: waterval. Opl. VIII: Mancules. Opl. IX: niets. Opl. X: Die de grootste voeten heeft. Oom Wim. VAN EEN WARMEN ZOMERDAG EN EEN AVONDWANDELING. door Cor van Diest. 't Was dien dag erg Warm geweest. De zon was reeds vroeg ten hemel gestegen, en de strakblauwe lucht was als een groo te blauwe, glazen koepel die het aardrijk overspande. Hier en daar plekte een dun wit wolkje als dons tegen het blauw fir mament. Loodrecht- scheen de zon op de aarde, op mensch en dier, die pufte en zwoegde van de felle zonnewarmte, zonder ergens eenige verkwikking te kunnen vin den. Vlinderkens fladderden en vlogen lus tig af en aan, en de nijvere bijtjes zoemden en vlogen van bloem tot bloem, ijverig de honing te vergaren, die de bloemen hun zcc njkerijk deden toeko men. Geen windje was er te bekennen; het beekje stroomde rustig als 'n zilveren lint langs het veld. Kortom, het was een stra lende midzomerdag, zooals er maar zoo weinigen zijn in den zomer, 's Avonds na den boterham, toen het een beetje koeler was geworden, mochten we met Moe nog een eindje wandelen, langs de velden bui ten het dorp. Nu dat wilden we graag, en vonden het dan ook echt prettig. De weg was stoffig, maar de velden ga ven een behoorlijken aanblik. Luid weer klonk het kikkerconcert; ze kwaakten dat het een lieve lust was. Muggen dansten en gonsden van pleizier; „dat geeft morgen weer mooi weer", zei Moe. Duizenden bloe men bedekten het groene gras der weiden als een betooverende pracht; hun lieflijke geur deed ons welddadig aan. Langzamer hand waren we zoo, al babbelend en ge nietende een eind weggewandeld; en moes ten we weer huis toe; want ons bed wachtte al op ons, zooals Moe ons verze kerde. Een lichte dauw kwam over de vel den, die van lieverlede dichter werd; de bloempjes sloten heur kelkjes en hier en daar lichtte reeds flauw een sterretje aan het blauw uitspansel. Ook werd de maan reeds zichtbaar. De mugjes vierden hoog tij; zij dansten en zoemden vroolijk af en aan en kenden geen vermoeidheid. Ook vertoonden zich de nachtvlinders, of zoo als men ze ook wel noemt, de nachtuiltjes, fladderend en spelendimmers ook zij vieren 's avonds hoogtij. Zoo is dus weer het einde van dezen zomerdag al weer naderend en zal de nacht weer heersohen over de gansohe natuur. Een weldadige, zoete rust spreidt zich reeds over velden en weiden, toegedekt als zij schijnt onder de verkwikkende dauw; evenals onze Moe ders ons zoo heerlijk kunnen onderstoppen en toedekken. Heerlijk is het buitenleven. Zoo waren we dan weer tbufs gekomen en al spoedig waren ook wij weer in diepe rust. DE ZEVEN RAVEN door Anny van Syl. Lang geleden leefden er eens een man en een vrouw, die zeven zoontjes hadden, maar geen enkel dochtertje. Ze waren dus heel erg blij, toen Onze Lieve Heertje hun eindelijk ook nog een dochtertje stuur de. Maar ongelukkig zag dit nieuwe kind je er zóó zwak en mager uit, dat de vader bang was dat het zou sterven. En omdat er geen .Priester in de buurt woorde, wilde hij het kindje den nooddoop toedienen. Hij stuurde dus een van zijn zoontjes naar de bron om een kruik water te halen. De zes andere jongetjes hepen mee naar de bron en in hun ijver wilden ze alle zeven tegelijk water scheppen, maar toen viel do kruik in de bron en ze waren zoo bang voor straf, dat ze niet naar huis durfden te gaan. De vader stond thuis ongeduldig te wachten. Die stoute jongens zijn zeker weer aan het spelen en hun boodschap vergeten, zei hij. Hij werd zoo kwaad dat hij liep: Ik wou dat alle jongens in raven veranderden. Toen hij dit gezegd had zag hij zeven raven boven z'n hoofd vliegen. Toen had hij er spijt van, maar er was niets aan te doen. Gelukkig werd het dochtertje flink en gezond. Ze had nooit gehoord dat ze broers had gehad maar eens had ze 't hooren ver tellen. Toen ze dit hoorde, vroeg ze het aan vader en moeder, maar die zeiden dat ze er geen schuld aan hadden. Doch ze had geen rust en toen op zek'ren dag nam zij haar ringetje mede en ging zoeken. Ze kwam bij de morgenster en die zei: „dat haar broers in de Glasberg waren, maar je kon hem niet open maken, zonder een beentje. Toen gaf de morgenster haar er een en ze ging op weg. Ze kwam aan éen Glasberg en deed de poort open. Toen zag ze een Dwergje en zei: „ik zoek de zeven raven, mijn broers." Toen hield het meisje d'r eigen weg en de raven kwamen binnen. Toen zeiden ze, ik wou dat we ons zusje maar zagen en meteen kwam hun zusje te voorschijn. Toen veranderden ze weer in zeven jongens en ze gingen vol blijheid naar huis. En het leed was geleden en voortaan leefde er geen gelukkiger gezin op de wereld. GELUKZALIGE HERMAN JOZEF door Koosje van G erven. Er leefde in vroegere eeuwen Al in een groote wufte stad. Een arme schoenmaker Die slechts één zoon maar had. Het kind, was Herman Jozef, Zijn oogen waren klaar, zijn hart was rein, Zooals er in die groote stad Niet vele kinderen zullen zijn. Maar zijn goede ouders Leefden in den hoogsten nood, En hadden voor him lieveling Zoo vaak niet eens nog brood. Dan moest dit lieve ventje Naar school met léege maag, Maar niets kon men bespeuren Want nimmer was hij traag. Waar haalt hij dan die kracht vandaan Wie geeft hem al dien moed? Dat hij in zulke ellende, Nog werken wil met zooveel spoed. Steeds op bijn reize naar de s-Chool, Ging hij voorbij Gods Huis; Hij knielde daar dan even neer, Zoo kreeg hij kracht naar kruis, Daar in het hoekje deeer kerk, Zat op een schoone troon, Maria, goede Moeder zoet, En op haar schoot 'Haar Zoon. Eens op een dag kreeg hij thuis Een appel sappig, fijn, Ge zult begrijpen, dat hij wel Daar gelukkig mee zal zijn. Maar ziet vol vreugde snelt hij weg, Zoo recht naar 't Kerkgebouw, En knielt met den appel in de hand, Die hij aan 't Kindje schenken wou. En sprak met liefde en vurigheid „Komt neem het nu toch van mij aan, ,,'t Is eenigst wat ik u geven kan, „Toe laat mij zoo niet gaan." En ziet wat wonder nu geschiedt, Het kind verlaat zijns Moeder schoot, Met stralend, lief gelaat. Dat doet vergeten Hermans nood Het Kind neemt de appel, deelt met hem En stijgt weer op 't altaar. Maria lacht hem vriendelijk toe en zegt: „Zeg Herman, in dien hoek, zie daar! „Daar ligt. een steen en zie daar onder, „Daar is het geld voor melk en brood." „Voortaan heeft moe en jij geen nood". Herman dankt Haar snikkend voor het wonder. Nooit heeft hij meer gebrek te lijden. Wat zal zijn goede ouders dit verblijden En steeds komt hij 's morgens bij Haar aan. Die zooveel hem heeft wel gedaan! PIET KONIJNSVERJAARDAG Piet Konijn was jarig en dat was natuur lijk groot feest. Juffrouw Haas was de voorzitster van het feest. Ze zei tegen de dieren van het bosoh, dat. Piet Konijn 'n fuif gaf. Ze mochten allemaal komen maar jullie moeten er natuurlijk netjes uitzien, want de koning komt ook. Om 9 uur begint het feest. Ze gingen naar huis om zich wat op te knappen. Toen ze klaar waren, gingen ze naar Piet z'n huis. Alles was in feestelijken tooi. Ze gingen naar Piet en feliciteerden hem met zijn verjaardag en wenschten hem nog vele jaren. Toen allen gezeten waren begon het. Ze dansten en zongen, 't was al heel laat eer ze naar huis gingen, ze bedankten Piet Konijn en vrouw voor den gezelligen avond. Dat was een feest om nooit te vergeten. SYRIENE Een verhaal uit den tijd der slaven door Gerardus de Rouw. (Voor de grooten). L Een man in een bruin habijt, stond op een klein heuveltje de zee in te turen, sommige keeren mompelde hij een paar woorden, en streek met zijn hand over zijn lange baard. Hij had zoo al een half uur gestaan, toen hij in de verte een schip zag aankomen. Ah, mompelde hij: eindelijk". Hij nam een kijker enDat ie mijn schip niet, dat is een Turkach schip, haastig borg hij zijn kijker weg. Pater Antonio? De pater keek verschrikt can, bij het noemen van zijn naam, maar bij het zien van een man, een vriend van hem, klaarde zijn gezicht op. „Geloofd zij Jezus Christus, Syriène", riep de pater hem toe, terwijl hij zijn hoofd boog. „In alle eeuwigheid, amen, pater", zedde de jongeman, terwijl hij eveneens eerbie dig het hoofd boog. Syriène bond zijn paard vast en ging naast den pater staan. „Zoo, envroeg de Pater. „Maar pater, wat scheelt u?" riep de jongeman verschrikt uit, terwijl hij de pa ter aankeek. „Zie je dat schip daar?" „Ja, Pater". .„Dat is een Turksch schip." „Och, Pater, dat is onmogelijk." „Hier heb je mijn kijker, vriend," zeide de Pater, terwijl hij zijn kijker aan Syriène gaf. Deze nam hem aan, en bleef een poos je turen. „U heeft gelijk Pater", zeide hij. „Het *8 een Algarijnsohe zeeroover. „Een zeeroover?" de Pater liet van schrik, de kijker uit zijn handen vallen, die Syriène, hem had overgereikt. „Ja Pater", antwoordde deze: „het ste vent recht op ons aan, kijk ze laten het anker vallen, ik vrees: voegde hij erbij, „dat ze geen goeds in den zin hebben." Beiden gingen zitten, en brachten het gesprek op een ander voorwerp, zoodat ze heelemaal niet meer aan het schip dach ten. Maar ze zagen niet dat vier mannen naderbij slopen, en hen bespiedden. Een had een bos touw bij zich, terwijl een an dere een paar zakken droeg. Plotseling werd Syriène gegrepen, vier mannen vielen op hen aan, en boeiden hen, terwijl een andere hem een prop in den mond stopte. De Pater werd gebonden met zijn eigen koord, de Pater en Syriène werden naar de sloep gebracht, en op het zeeroovers schip werden ze vastgeklonken met ket tingen. Het schip lichte het anker en de Pater en Syriène moesten met de andere slaven roeien. Wee degene, die het niet deed naar de zin van den opzichter. Die kreeg met de zweep zoo ongenadig, dat het bloed over hun naakte ruggen stroom de. Wie de opzichter een brutale mond gaf, die werd zijn tong uitgerukt, wie den opzichter een klap gaf, die werden zijn handen er af gesneden. En wee degene, die den opzichter half dood sloeg, die werd met gloeiende tangen gepijnigd, en fijn gemalen. Achter de Pater stond een op zichter, en als hij even ophield, kreeg hij een slag met de zweep met de woorden: „Hier Christenhond dat is voor jou, wij zul'len je wel leeren. Maar de Pater bad: „Heer vergeef het hun, want zij weten niet wat ze doen," Ook Syriène onderging hetzelfde lot. Op een keer werd de Pater zwaar ziek, en stierf midden op zee; zijn lijk werd overboord gegooid. Syriène weende en dacht aan thuis. Hoe zal het thuis zijn? Zullen ze al naar mij zoeken? En wat moet Hykla wel denken," mijn broer. Een zweepslag vermaande hem voort te gaan, onwillekeurig kromp hij ineen van de pijn. Hij wou den opzichter wel naar zijn keel vliegen, maar hij bedacht zich. „Heer niet mijn wil, maar uw wil ge schiede", prevelde hij, toen hij weer een zweepslag kreeg. Mijn God, zuchtte hij: Geef mij kracht en sterkte, en ik smeek u, dat ik bestand moge blijven, tegen alle bekoringen, van de menschen, als van den Satan". Den volgenden dag, viel het anker voor Constantinopel, twee aan twee werden de slaven uit het schip gevoerd, en naar de markt gebracht, waar ze aan een paal vastgebonden werden. Spoedig werd bij ook uit het ruim gehaald, en naar de sla venmarkt gebracht, waar hij aan een paal vastgebonden werd. Sommige toeshouwers keken minachtend op de slaven neer en stompten hen, van alle kanten, zoodat ze al heel spoedig bont cn blauw waren. Sommigen gooiden met steenen en het gebeurde wel eens dat een der slaven dood viel van de verwondingen. Al heel spoedig bleef een rijke Turk voor Syriène staan. (Wordt vervolgd). door Alyda. Alweer is de vacantie om, mijn nichten en mijn neven, en., klinkt het voor u soms wat raar, toch ben ik al dien tijd zoowaar Maar rustig thuis gebleven! Ik ging niet naar het buitenland en ook niet uit logeeren, geen afstandstocht van langen duur, van water, lucht, of modderkuur kon mij naar huis doen keeren. *k Heb niet geroeid, gezeild, getuft; Gevlogen of gezwommen; Tc Ben naar geen sport- of zomerfeest Of een vacantie-oord geweest; Geen bergen op geklommen 1 Het is zoo woelig overal waar de motors ronken, Juist heb ik de benzinelucht expres gemeden en gevlucht geen stof geslikt, gedronken. 't Is waar, ontspanning is gezond Maar wordt vaak overdreven, Vooral in den vacantie tijd dan jakkert men naar wijd en zijd, Zonder zich rust te geven. En om mij heen was 't rustig stil in bosch, in veld en dreven, geen jagen, hunk'ren rust'loos voort, Geen wanklank heeft dien vree verstoord *k Ben rustig „thuis" gebleven. Theo Kramp, Leiden. Wel Theo! Alweer present! Jij wordt nog een medewerker zooals er slechts weinigen lijn! Dat is flink van je! „Hoe Joop een paar nieuwe schoenen kreeg", wordt ge plaatst. Nog even geduld! Dag Theo! Groeten aan allemaal thuis! Eli a Rietmeijer, Noordwijk. Zeker Elia, waren de raadseltjes goed, als je nog eens een stelletje tegen komt, stuur ze me dan maar op. Dan laat ik de ande ren wel eens lekkertjes zoeken, wat jij al lang weet. Dag Ely! Met hand en groet! Het opstel wordt geplaatst! Zde vandaag eens! WIE ZIJN JARIG Van 12 tot 17 September. 14 Sept. Henk Stiphout, Vliet 4L 14 Sept. Jans van Loon, Nieuwstraat 23 Boskoop. 15 Sept. Marietje Stiphout, Hazerswoude A 46, Groenendijk. 15 Sept. Jacques Damave, Hoogewoerd 111 17 Sept. Charles Verstraeten, Oosterstr. 8. Ik feliciteer de jarigen. Wie de volgende week? Wie in deze lijsten wil opgenomen wor den en den datum niet instuurde, doe dit alsnog maar 14 dagen vóór den verjaardag. Oom Wim. NIEUWE RAADSELS ingestuurd door Nellie. Raadsel I Wat is in den hemel door mensohenhan- den gemaakt? Raadsel II Mijnheer de Wit was uitgegaan zonder schip of schuit en toch kwam hij in de ha ven uit. Raadsel III: Er ging een wit ding de lucht in en kwam geel terug. Raadsel IV Juffrouw de Lange gaat door alle gan gen en heeft ze dat gedaan dan gaat 'ze in een hoekje staan. Raadsel V Wat is zwaarder een pond veeren of 1 pond lood? Raadsel VI: Wanneer je twaalf bent, waar ga je dan in? Raadsel VII: Als 1 pond bloem 18 cent kost, wat kost dan een vier cent kadetje. Raadsel VIII: Welk verschil is er tusschen een rijks daalder van het jaar 1912 en een gulden van 1420. Raadsel IX: Wie kan dansen zonder dansles te heb ben gehad Raadsel X: Wie gaat op zijn kop naar de kerk? Raadsel XI;

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 8