JL Echt en goed HUIZE„ST.AGNES" LIED VAN DEZEN TIJD ZATERDAG 30 JULI 1932 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD PAG. 7 IMTERPAROCHIEELE i \\7 !ok n 5TJ05EPHS /~i GEZELLEM VEREENIGiflG Ill—III llim«_ ADOLF KOLPING. XXXXIII. Geroepen door God tot groote dringen en in zich dragend vele gaven van God den H. Geest heeft Kolping zich totaal dienst baar gemaakt voor Kerk en maatschappij'. Met zijn fijnen kijk op menschen en toe standen heeft hij heerlijke tafereelen be schreven, stichtend en ontroerend door de degelijkheid, die aan het geheel ten grond slag lag. Een model van een leerrijk verhaal is de geschiedenis van André, de nachtwaker, waarin een op het platteland geboren stad bewoner een oud-vriend gaat. opzoeken in het dorp. Kolping verhaalt dan: „De zon ging onder, ik schreed voor waarts. Allengskens verbleekte het avond rood en legde zich eindelijk in matte licht strepen om den westelijken horizon diep naar het noorden heen. Boven mij glinster den reeds de sterren en immer verder en hooger deed zich de sterrenhemel open. Ik schreed omzichtig voorwaarts; achter mij kwam de nacht aangetreden en hulde veld en woud en weldra ook mij in zijn donker plechtgewaad. Mijne ziel werd steeds ern stiger en ik zag op tot de onmetelijke we reld daar boven en ik zag dauwdroppelen, de tranen van den nacht; de koele wind fluisterde zacht door de takken en de bla deren, het avondgebed der natuur. Ik vreesde de nacht niet en kende geen angst, maar stil zag ik voor mij uit, drukte de hand aan mijn hart, blikte naar het kruis en aanbad den Schepper Ik vond den ouden nachtwacht op het- muurtje van het kerkhof, waar hij den ro zenkrans zat te bidden, en spoedig her nieuwden wij de kennismaking. Wonder bare wijsheid vertelde de eenvoudige man over de menschen en hun plichten en over den vloek van den tijd, die hierin is ge legen, dat de mensch in ontevredenheid steeds meer en beter eischt. Wie toch in het leven zijn plaats gevon den heeft, die moet daaraan getrouw blij ven en de wortelen van zijn leven diep la ten ingaan in den grond, waarop hij moet leven en werken. De een wordt dit, de an der dat, precies zooals God hem in Zijn groote huishouding gebruiken "kan. Den een maakt Hij burgemeester; goed, maar dan ook moet hij een bekwaam burgemeester willen zijn. Den ander maakt Hij onderwij zer, goed; maar dan ook moet hij éen goed leeraar zijn. En wie landbouwer is, die zij het met lust en wie nachtwacht is, die houde met vreugde de wacht. Zoo alleen kan ieder mensch en iedere gemeente ge lukkig zijn. Wanneer eenieder zijn betrekking zou vaarwel zeggen, waarheen zou het dan moe ten? Dan zou toch bijv. een goede nacht wacht een slechte burgemeester kunnen zijn en een goede onderwijzer een slechte pastoor kunnen worden. Men zou zich zelf voor tijd en eeuwigheid ontzettend bena- deelen en de maatschappij noodwendig naar wanorde voeren. God heeft zonder twijfel den mensoh ook daartoe geschapen, dat hij zich bewege, dat hij toeneme, dat hij naar hooger streve; maar zeker niet, dat hij zich in onrustige, eergierige gedachtengang aftobbe en in een zinloos streven zijn beste krachten verspil- Ie. Waarlijk naar hooger streven kan slechts dan, wanneer men den post, dien men be kleed, flink vervult; want geen boom kan wassen, wanneer men dien steeds uit den grond rukt en verplaatst. Dit, zoo besluit Kolping zijn verhaal, is een vergelijking, waarmee onze nachtwacht den spijker op den kop slaat". Kolping's fijne teekening- van 's men schen roeping in de samenleving zij onzen gezellen ten zeerste aanbevolen! S. M. GESCHIEDENIS DER ST. JOSEPH'S GEZELLEN-VEREENIG ING. Het behagelijke gevoel van „weer thuis te zijn" deed in alle geledingen der Ver. een prettige, opgewekte stemming heer- schen. Deze stemming uitte zich wel bijzon der op de Maandvergaderingen der Afd. Gehuwden, welker leden zich met' gerouti neerde soepelheid aanpasten1 aan het nieuwe, „dubbele'' Presidium. Evenals voorheen kwamen ook nu weer de eigen, huishoudelijke feestjes of bijeen komsten hun oude plaats in het Kolpings- gezin opvragen. Zoo zien wij reeds op 9 Januari een der gelijk feest georganiseerd en wel gestem peld met 't typisch familiare karakter. Het gold n.l. op dien historischen avond de plechtige installatie van plusminus 50 nieuwe leden. Zeer zeker was voor hen deze gebeurtenis van meer dan gewone betee- kenis; immers hadden de meeste hunne-r, om wille der tragische tijdsomstandigheden, dit voorrecht zoo lang reeds moeten ont beren. De Weleerw. Vice-Praeses betoonde dit natdrukkelijk in zijn treffende Installa tierede, er op wijzend, hoezeer in de huidi ge situatie de groote waarde van het lid maatschap de Vereeniging op den voor grond trad enals zoodanig ook in alle opzichten diende gewaardeerd. Nog een 2e plechtigheid sierde het program van dezen feestavond. Het fraai gerestaureerde Huis der Gezellen ging met passende luister wor den toegewijd aan Christus-Koning. De Z.E. Praeses hield voor een in span ning luisterend auditorium een geestdrif tige openingsrede, als inleiding tot de plechtige Intronisatie -van het H. Hart, welke besloten werd met een treffende toe wijding der Leidsche Gez. Vereeniging aan het Goddelijk Hart van Jezus, den Koning der Koningen. Een aanblik voorwaar, om nooit te verge ten, die uitgelezen schaar van knapen, jon gelingen en mannen, knielend rondom het prachtig beeld, prijkend in geur van bloe men en palmen. Ter meerdere opluistering van dit onver getelijk gebturen zongen een achttal H.H. Zangers van St. Pieter enkele pchoone li turgische gezangen Op het einde van het feest bracht den W.E. Vice-Praeses den aanwezigen in herinnering, dat dit schoon H. Hartbeeld het voorheen toegezegde ge schenk was van oud-Praeses J. v. Veen Eere den edelmoedigen gever, die op zulk een delicate wijrze zijn hoogst verdienste lijke Praesidium bekroonde. VAN HET DISTRICTS-SEN 10RAAT. Het Districts-Senioraat Leiden kwam Dinsdagavond in vergadering bijeen. Be spreking gold vooral onze a.s. Districts demonstratie. Dit belooft iets werkelijk mooi's te wor den. De vergadering was eenstemmig van meening, dat'geheel en al gebroken moet worden met het gewone-altijd-hetzelfde en totaal-verouderde van dergelijke bijeen komsten. Door het bizondere, het pittige en frissche moeten wij vooral doen zijn het actueele van onze mooie Golpingsbeweging. Als datum werd vastgehouden aan Zater dag S October a.s. Te halfachb zal worden afgetrokken in massale fakkel-optocht. Voorop zal gaan een groep Gezellen-tam boers en pijpers. Deze pijpers zullen al geven een bizonder cachet aan de groot- sche stoet. Daarop volgen een 30 vlaggen in de internationale Kolpingskleuren. Hier op volgt de eerste afdeeling Gezellen. Zij zullen mareheeren drie aan drie en elk met een brandende fakkel in den hand. De tweede afdeeling wordt eveneens door een groep tamboers en 30 vlaggendragers ge opend. De stoet eindigt bij de Stadsgehoorzaal. Hier zal een Gezellenbijeenkomst plaats vinden, waar de Centra-al-Praeses onze Kol- pinigszonen op de hem eigene wijze zal toe spreken. Tot slot wordt door een groep van 50 Gezellen van onderscheidene vereenigin- gen opgevoerd het spreekkoor: Maranatha. Het Districts-Senioraat verwacht de volle medewerking van alle 16 aangesloten vereenigingen van het district. Met deze medewerking kan van dezen dag een groote stoot uitgaan tot uitgroei van ons Kolpings- werk niet alleen in deze stad en haar om streken, maar over het gansc-he land. „ATTENTIE". Stelt U eens voor een congres van de St. Joseph-Gezellen-Vereeniging; geen lande lijk, maar een internationaal. De verschil lende landen door omze Kolpingsbroeders daar vertegenwoordigd te zien, ieder met de nationale kleuren, maar toch allen Ge zellen. Het zou ontegenzeggelijk een mach tige manifestatie zijn. zijn Poeders alleen, wanneer zij de handtee- kening dragen van den fabrikant A. Mijnhardt 5744 Hoe trots zouden 'we zijn óók tot haar leden te behooren en met recht. We kunnen er verzekerd van zijn, dat we een heel an deren kijk en voorstelling van de Vereeni ging zouden krijgen. Ze is wel degelijk iets anders, dan a-lléén een gelegenheid om zich te ontspannen. De meening, dat ze een nuttige instelling is om z'n tijd te passee- ren, heeft helaas nog te veel bij menig ge zel post gevat. Wij mogen er gerust fier op gaan, tot een Vereeniging te behooren met een traditie. De oprichting dateert reeds vanaf 1846 en mettertijd heeft ze zich over geheel de wereld verspreid. Spreekt dit geen overduidelijke taal? Het dunkt ons niet noodig een heele lijst van de voordeelen onzer Vereeniging te pu- bliceeren, dit achten we genoeg bekend. Wilt Ge echter met den toestand van het vereenigingsleven op de hoogte blijven, aadpleeg dan Uw jaarboekje en het Kol- pingsblad. Laat het intusschen niet bij raadplegen blijven, zijt trouwe lezers van Uw blad, want het is ten volle uw aandacht waart. Allengs zal de overtuiging bij ons groeien, dat in haar program een groote opvoedkun dige kracht schuilt. Wij zullen haar dan op de juiste waarde leeren schatten en op prijs stellen. Welke waardeering ongetwijfeld tot uiting komt in een daadwerkelijke actie. A. K o 11 r o. Andere bladen schrijven HET „CADEAUTJE". Het vaderland gerust. „De Maasbode" schrijft: Er is waarschijnlijk geen lan ter wereld, dat voor zijn roem en bekendheid zooveel aan zijn beeldende kunstenaars te danken heeft als het onze. En er is waarschijnlijk geen land ter wereld, dat zóó weinig voor zijn beeldende kunstenaars gedaan heeft en doet. Het stre- v ennaar een monumentale wandschilderkunst, dat in de laatste jaren van de vorige eeuw zoo belovend baan brak, kon niet tot voldoende ontplooiing komen allereerst omdat opdrach ten van overheidswege uitbleven, waar deze kunst nu eenmaal voor een goed deel op aan gewezen is. Derkinderen kwam bij het onder wijs, Thorn Prikker ging naar Duitschland, Toorop werd ou, zonder dat hij de „kilome ters wand" ter beschikking had gekregen, hem door Roland Tolst toegedacht. En een matige „werkverschaffing" voor anderen, redelijk en binnen de perken van een gezonde staatszorg, bleef eveneens uit. Op geen enkel gebied ge tuigt het regeeringsbeleid van een zoo ver doorgevoerde nationale schrielheid als op dat der kunst. Zelfs het rapport-Weiter moet dan ook tot de conclusie komen, dat hetgeen de staat aan kunsten en wetenschappen besteedt een bedragje is, dat „voor een land als het onze zeker niet anders dan hoogst bescheiden" kan worden genoemd. Men weet wel ongeveer, wat dit in de omzichtige ambtelijke taal wil WEEK-END Wat anderen er van zeggen «beiden, 15 Juli 1932. Zeer Geachte Redactie, Beleefd verzoek ik U het volgende in Uw geëerd blad te doen opnemen. In het Algemeen Advertentie-Weekblad voor Leiden; hetwelk huis aan huis gratis wordt toegezonden, komt een advertentie voor inzake inlichtingen betreffende de praktijk van den Nieuw Malthusiaanschen Bond. Door mij is naar aanleiding daarvan aan de redactie van bedoeld weekblad verzocht, dit blad niet meer toe te zenden. Beleefd verzoek ik mijn geloofsgenooten, wanneer dergelijke advertenties niet ach terwege blijven, mijn voorbeeld te volgen. U bij voorbaat beleefd dankzeggende teekent Met de meeste hoogachting, J. A. Dingjan, Lage Rijndijk 19. Dit ingezonden stuk is gedateerd op 15 Juli. Wij hadden het naast ons gelegd, nog niet van plan het te plaatsen. Niet omdat wij de bedoeling van den geaehten inzen der niet zouden res-pëeteeren, integendeel; maar om andere redenen. Doch de in bo venstaande gegeven waarschuwing blijkt ons meer en meer noodzakelijk; het kwaad dringt zich op zoodanige wijze op, dat door de aanlokkelijkheid velen kunnen bezwijken. Dat deze waarschuwing, in volle ernst door inzender en ook door ons be doeld, moge worden begrepen, door allen, die verantwoordelijkheid dragen. Red. L.Crt. Gooi uw oud rijwielplaatje niet weg. Nu het wederom tijd is uw rijwiel van een nieuw belastigmerk te voorzien, heeft het oud rijwielplaatje voor u geen waarde meer. Voor de Vereeniging tot Be vordering der Belangen van T. B. C.-pa- tiënten in Nederland echter wel. Deze Vereeniging heeft het initiatief genomen deze plaatjes en andere metalen voorwer pen te verzamelen en dienstbaar te maken aan de T. B. C.-bestrijding. Hoewel aan de T.B.C.-bestrijding momenteel veel wordt gedaan, zijn er nog zeer velen, die tenge volge van geldgebrek niet geholpen kun nen worden. Nog minder kan gedacht wor den aan Nazorgbehandeling voor degenen die zeker behouden kunne blijven, indien Nazorg op hen toegepaht wordt. Verzamel daarom zooveel mogelijk rij wielplaatjes en steun daarmede ons werk voor de lijdende menschheid. De plaatjes worden gaa.rne aan onder staande adressen in ontvangst genomen: J. Ober, Genestetstraat 78, J. Bouwman, Heerenstraat 97, J. O. Bruné, le Groene- steeg 14, D. Vijlbrief, Lomboekstraat 84, G. Laurier, Langegracht 141. DE AVONTUREN VAN EEN VERKEERSAGENTJE. Nu heeft het Departement van Waterstaat zich ten vorigen jare een kleine vriendelijk heid veroorloofd. Het besloot om ter herinne ring aan het millioenenwerk van de Zuiderzee- demping een mapje gekleurde platen rond te deelen, o.a. aan de leden van ae Kamers der Staten-Generaal. Daardoor is een uitgave mo gelijk gemaakt, waar een vijftal kunstenaars eenig werk aan hebben gevonden. Nu zou men meenen, dat de regeering van de zijde der volksvertegenwoordigers een aan moedigend bedankje zou ontvangen bij deze schuchtere poging om iets voor de vaderlandl sc;hé kunstenaars te doen. Het zou wat! Het lid van de Eerste Kamer, de heer Blomjous, was zéér verontwaardigd en richtte zich met schriftelijke vragen tot den minister. Het hoogst eenvoudige mapje met reproducties van aquarelen in een dun papieren omslagje werd „een kostbare weelde-uitgave" genoemd en de minister moest beloven in de toekomst „aan dergelijke onnoodige uitgaven zijn goed keuring te zullen weigeren". Het vaderland kon weer gerust zijn. Het en kele bescheiden bewijs van belangstelling der regeering in het werk der kunstenaar die zich door de Zuiderzee-onderneming lieten inspi- reeren, was in het openbaar afgekeurd en het mocht niet meer worden herhaald. Het antwoord van den minister is ons, eer lijk gezegd, tegengevallen. Er zit wel humor in, maar deze is al te zeer verborgen. Het blijkt, dat de mapjes (deze „kostbare weelde- uitgave"!) iets meer dan één rijksdaalder kost ten. Maar de minister belooft beterschap. In dien hij „een dergelijke beslissing thans had moeten nemen, zou de verspreiding zeker ach terwege zijn gebleven". Men kan van meening verschillen over de artistieke en andere waarde van de bewuste aquarellen. Men kan er over twisten of belang stelling voor de beeldende kunst op déze wij ze een bevredigenden uitingsvorm gevonden heeft. Maar teekenend is het en ontmoedigend, dat deze geste van de Overheid tot een derge lijke discussie tusschen regeering en volksver tegenwoordiging aanleiding geeft, waarbij over de verhouding van den staat tot de kunste naar in het geheel niet wordt gerept. Dit minst-beschermde volksdeel, dat onder de tijdsomstandigheden misschien het meest en het langst te lijden he,ft, is eraan gewend, dat van overheidswege de daadwerkelijke belang stelling miniem is, crisis of géén crisis. Maar dat, wanneer als het ware bij toeval en on rechtstreeks van regeeringszijde eenige arbeid wordt mogelijk gemaakt, de critiek onmiddel lijk paraat is en de bewindsman bij het eerste blazen zwicht, valt zelfs in de verhoudingen van óns lieve vaderland nog tegen. VOORHOUT (Z.-H.) 2581 Pension le, 2e en 3e klas DAMES EN HEEREN m- PROSPECTUS OP AANVRAGE -« Directie; Zusters Franciscanessen van Veghel HET ROOFDIER MENSCH. De mensch is bij tijd en wijle een vreemd wezen. Zet hem, als hij de grootste haast heeft, een stevig knokpartijtje voor en hij zal alles vergeten, staan blijven en kijken. Abso luut. Hij vergeet alles, totdat de politie de vech tenden uit de knoop heeft gehaald en er van de delinquenten niets, maar dan ook geen schimmetje meer te zien is. Als er bloed vloeit is het natuurlijk nog mooier en daarom geloof ik eigenlijk, dat het roofdier mensch niet zonder oorlog leven kan. In deze psycho logische uitspraak ligt tevens de reden, dat wij met de ontwapening niet opschieten. Ontneem een kleine jongen zijn looden soldaatjes en hij zal een gekrijsch aanheffen, waar de muren van scheuren. Ik keer echter van dezen zijweg weer op den hoofdweg terug en ga dus weer op pad met het roofdier mensch. Er is nog een andere uiting van zijn roof- zuchtigen aard, n.l. de rubriek: ingezonden stukken in iedere krant, die prijs stelt op het behoud van zijn abonné's. Wij hebben die ru briek tegenwoqrdig heel deftig getiteld: Wat anderen er van zeggen. Maar als wij nou eigen lijk heel eerlijk waren, moesten wij die rubriek noemen: Van hen, die de p.... in hebben of Hoekje voor onze kankeraars. Maar dat gaat natuurlijk ook niet, al is het nóg zoo waar, want dan raakte je ook weer abonné's kwijt, vooral die abonné's, die doorloopend wat te kankeren hebben en dat zijn bovendien je beste medewerkers, die het meest gelezen worden. Die kan je dus heelemaal niet missen. Het is daarmee precies hetzelfde als met dat knokpartijtje op straat. Hier tuigen ook twee menschen elkaar publiekelijk af. Er is er een, die de duvel in heeft en die zijn hart lucht in de krant over zijn buurman met blaf fende honden een over een gillende radio óf over de bezuinigingsplannen van mijn-1 heer Weiter, óf kankert over de winkelslui ting. Trouwens het aantal onderwerpen, waar over gekankerd kan worden, is merkwaardig groot. Eenigen tijd gelèden zijn de lezers der kran ten echter op het fijnste van het fijnste ver gast. Dat was een ruzietje tusschen minister Verschuur en oud-minister Posthuma. Ik weet niet meer, waarover het precies ging ,maar meneer Posthuma was danig in zijn wiek geschoten en duelleerde met telegrammen en ingezonden stukken. Die ingezonden stukken kwamen natuurlijk niet in de gewone, daarvoor bestemde, ru briek, Kun je begrijpen! Dat was eerste klas copie, die een eerplaats kreeg in de krant. En direct daarbij citeerden de kranten heele stukken van jaren her, toen Posthuma nog mi nister was, en waarin hem al het leelijks wat maar denkbaar was, voor het hoofd werd ge gooid. Het kwam hierop neer, dat hij een prul was, onbetrouwbaar, een woordbreker, enz. En ik herinner mij nog een liedje, dat in de dagen van Posthuma gezongen werd en dat als volgt luidde: Posthuma der bruine boonen, Kerel, wat heb jij 't verbruid, Heel de Nederlandsche natie Scheldt jou driemaal daag'lijks uit. Als ze voor hun kuchie zitten, Zegt het kroost z'n ouders na, Met hun mond vol droge zeem'lenj Heere God, straf Posthuma! Ik wil eigenlijk alleen maar zeggen, dat zulk een ruzie tusschen hooge Pieten dus om meer dan één reden git den booze is. Ten eerste varen ze in het zelfde schuitje en ten tweede, wat moeten wij, eenvoudige liên van onze overheid gaan denken. En eigenlijk moesten de kranten zulke dingen niet opnemen. Maar als mijnheer Posthuma nog eens zoo'n relletje in petto heeft, hoop ik toch maar dat hij onze krant als slachtveld uitzoekt. Vanwege de abonné's, begrijp u! DANIEL. 507. Ofschoon beide strijders op elkaar afstormden en net deden «alsof ze er veel van konden, schoten ze elkaar voorbij, zoodat zij beiden hadden gemist. „Daar begrijp ik nou niets van", daoht het agentje. „Ik had nog wel zoo goed gemikt" 508. Ze probeerden het opnieuw en de (sohrik was zoo he vig, dat ze elkaar van de paarden priemden. Ze sprongen tegelijk uit het zadel en de paarden van de lichte last ontheven, gingen er snel vandoor. „Hmhet lijkt wel alsof we in een circus optreden", meende het verkeers agent je. Een moedgevend t een lijkkoets gaat. 0 knol, wat moet jij nijdig zijn, Wanneer je steeds dat bloedfestijn Van auto's in kranten leest, Die maken weduwe en wees. Of ben je soms verheugd en blij En heb je Schadenfreud' er bij, Omdat jij, naar je meent, veracht, Slechts door den slager wordt geslacht. Omdat de auto alles doet, En jij maar in je stal staan moet. Omdat jij nooit meer deftig gaat Voor een landauer op de straat. Jij trekt nog enkel stapvoets voort, Die door een auto zijn vermoord. Ik weet, wat jij dan denkt, o, knol: 1 k sla niet eiken dag op hol, I k wandel netjes in de maat Ik vlieg niet als een gek op straat. I k draaf wel eens, maar poot voor poot, I k maak mijn passagiers niet dood, Nu wordt er zwaar om jou gerouwd, PAARDEN CRISIS. troostend woord tot een paard, dat voor Had je maar steeds mij toevertrouwd. Terwijl jij steeds een auto vroeg, Ben ik voor 't laatst nu goed genoeg. Jij komt zoo weinig nog op straat, De musschen vallen van de graat. Jou komst was dikwijls een festijn, Voor alles wat een musch mocht zijn. Zij vlogen jou soms achteraan, Als meeuwen op den Oceaan, Een boot verzeilend, tuk op buit, Wanneer dit vaart het zeegat uit. Ik weet, jij haat benzinegeur, Jij haat den baas en zijn chauffeur, Jij haat der claxon schril geluid. Want, 't zoo knol, jij ligt er uit. Toch wordt jij, knol, nog wel geëerd Wanneer de motor loopt gesmeerd, Eert men jouw edel nageslacht Met tien of twintig paardenkracht. TROUBADOUR.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1932 | | pagina 7