JL
Echt en goed
HUIZE„ST.AGNES"
LIED VAN DEZEN TIJD
ZATERDAG 30 JULI 1932
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD PAG. 7
IMTERPAROCHIEELE
i
\\7
!ok n
5TJ05EPHS
/~i
GEZELLEM
VEREENIGiflG
Ill—III llim«_
ADOLF KOLPING.
XXXXIII.
Geroepen door God tot groote dringen
en in zich dragend vele gaven van God den
H. Geest heeft Kolping zich totaal dienst
baar gemaakt voor Kerk en maatschappij'.
Met zijn fijnen kijk op menschen en toe
standen heeft hij heerlijke tafereelen be
schreven, stichtend en ontroerend door de
degelijkheid, die aan het geheel ten grond
slag lag.
Een model van een leerrijk verhaal is de
geschiedenis van André, de nachtwaker,
waarin een op het platteland geboren stad
bewoner een oud-vriend gaat. opzoeken in
het dorp. Kolping verhaalt dan:
„De zon ging onder, ik schreed voor
waarts. Allengskens verbleekte het avond
rood en legde zich eindelijk in matte licht
strepen om den westelijken horizon diep
naar het noorden heen. Boven mij glinster
den reeds de sterren en immer verder en
hooger deed zich de sterrenhemel open. Ik
schreed omzichtig voorwaarts; achter mij
kwam de nacht aangetreden en hulde veld
en woud en weldra ook mij in zijn donker
plechtgewaad. Mijne ziel werd steeds ern
stiger en ik zag op tot de onmetelijke we
reld daar boven en ik zag dauwdroppelen,
de tranen van den nacht; de koele wind
fluisterde zacht door de takken en de bla
deren, het avondgebed der natuur.
Ik vreesde de nacht niet en kende geen
angst, maar stil zag ik voor mij uit, drukte
de hand aan mijn hart, blikte naar het
kruis en aanbad den Schepper
Ik vond den ouden nachtwacht op het-
muurtje van het kerkhof, waar hij den ro
zenkrans zat te bidden, en spoedig her
nieuwden wij de kennismaking. Wonder
bare wijsheid vertelde de eenvoudige man
over de menschen en hun plichten en over
den vloek van den tijd, die hierin is ge
legen, dat de mensch in ontevredenheid
steeds meer en beter eischt.
Wie toch in het leven zijn plaats gevon
den heeft, die moet daaraan getrouw blij
ven en de wortelen van zijn leven diep la
ten ingaan in den grond, waarop hij moet
leven en werken. De een wordt dit, de an
der dat, precies zooals God hem in Zijn
groote huishouding gebruiken "kan. Den een
maakt Hij burgemeester; goed, maar dan
ook moet hij een bekwaam burgemeester
willen zijn. Den ander maakt Hij onderwij
zer, goed; maar dan ook moet hij éen goed
leeraar zijn. En wie landbouwer is, die zij
het met lust en wie nachtwacht is, die
houde met vreugde de wacht. Zoo alleen
kan ieder mensch en iedere gemeente ge
lukkig zijn.
Wanneer eenieder zijn betrekking zou
vaarwel zeggen, waarheen zou het dan moe
ten? Dan zou toch bijv. een goede nacht
wacht een slechte burgemeester kunnen
zijn en een goede onderwijzer een slechte
pastoor kunnen worden. Men zou zich zelf
voor tijd en eeuwigheid ontzettend bena-
deelen en de maatschappij noodwendig naar
wanorde voeren.
God heeft zonder twijfel den mensoh ook
daartoe geschapen, dat hij zich bewege, dat
hij toeneme, dat hij naar hooger streve;
maar zeker niet, dat hij zich in onrustige,
eergierige gedachtengang aftobbe en in een
zinloos streven zijn beste krachten verspil-
Ie. Waarlijk naar hooger streven kan slechts
dan, wanneer men den post, dien men be
kleed, flink vervult; want geen boom kan
wassen, wanneer men dien steeds uit den
grond rukt en verplaatst.
Dit, zoo besluit Kolping zijn verhaal, is
een vergelijking, waarmee onze nachtwacht
den spijker op den kop slaat".
Kolping's fijne teekening- van 's men
schen roeping in de samenleving zij onzen
gezellen ten zeerste aanbevolen!
S. M.
GESCHIEDENIS DER ST. JOSEPH'S
GEZELLEN-VEREENIG ING.
Het behagelijke gevoel van „weer thuis
te zijn" deed in alle geledingen der Ver.
een prettige, opgewekte stemming heer-
schen. Deze stemming uitte zich wel bijzon
der op de Maandvergaderingen der Afd.
Gehuwden, welker leden zich met' gerouti
neerde soepelheid aanpasten1 aan het
nieuwe, „dubbele'' Presidium.
Evenals voorheen kwamen ook nu weer
de eigen, huishoudelijke feestjes of bijeen
komsten hun oude plaats in het Kolpings-
gezin opvragen.
Zoo zien wij reeds op 9 Januari een der
gelijk feest georganiseerd en wel gestem
peld met 't typisch familiare karakter. Het
gold n.l. op dien historischen avond de
plechtige installatie van plusminus 50
nieuwe leden. Zeer zeker was voor hen deze
gebeurtenis van meer dan gewone betee-
kenis; immers hadden de meeste hunne-r,
om wille der tragische tijdsomstandigheden,
dit voorrecht zoo lang reeds moeten ont
beren. De Weleerw. Vice-Praeses betoonde
dit natdrukkelijk in zijn treffende Installa
tierede, er op wijzend, hoezeer in de huidi
ge situatie de groote waarde van het lid
maatschap de Vereeniging op den voor
grond trad enals zoodanig ook in alle
opzichten diende gewaardeerd. Nog een 2e
plechtigheid sierde het program van dezen
feestavond. Het fraai gerestaureerde Huis
der Gezellen ging met passende luister wor
den toegewijd aan Christus-Koning.
De Z.E. Praeses hield voor een in span
ning luisterend auditorium een geestdrif
tige openingsrede, als inleiding tot de
plechtige Intronisatie -van het H. Hart,
welke besloten werd met een treffende toe
wijding der Leidsche Gez. Vereeniging aan
het Goddelijk Hart van Jezus, den Koning
der Koningen.
Een aanblik voorwaar, om nooit te verge
ten, die uitgelezen schaar van knapen, jon
gelingen en mannen, knielend rondom het
prachtig beeld, prijkend in geur van bloe
men en palmen.
Ter meerdere opluistering van dit onver
getelijk gebturen zongen een achttal H.H.
Zangers van St. Pieter enkele pchoone li
turgische gezangen Op het einde van het
feest bracht den W.E. Vice-Praeses den
aanwezigen in herinnering, dat dit schoon
H. Hartbeeld het voorheen toegezegde ge
schenk was van oud-Praeses J. v. Veen
Eere den edelmoedigen gever, die op zulk
een delicate wijrze zijn hoogst verdienste
lijke Praesidium bekroonde.
VAN HET DISTRICTS-SEN 10RAAT.
Het Districts-Senioraat Leiden kwam
Dinsdagavond in vergadering bijeen. Be
spreking gold vooral onze a.s. Districts
demonstratie.
Dit belooft iets werkelijk mooi's te wor
den. De vergadering was eenstemmig van
meening, dat'geheel en al gebroken moet
worden met het gewone-altijd-hetzelfde en
totaal-verouderde van dergelijke bijeen
komsten. Door het bizondere, het pittige
en frissche moeten wij vooral doen zijn het
actueele van onze mooie Golpingsbeweging.
Als datum werd vastgehouden aan Zater
dag S October a.s. Te halfachb zal worden
afgetrokken in massale fakkel-optocht.
Voorop zal gaan een groep Gezellen-tam
boers en pijpers. Deze pijpers zullen al
geven een bizonder cachet aan de groot-
sche stoet. Daarop volgen een 30 vlaggen
in de internationale Kolpingskleuren. Hier
op volgt de eerste afdeeling Gezellen. Zij
zullen mareheeren drie aan drie en elk met
een brandende fakkel in den hand. De
tweede afdeeling wordt eveneens door een
groep tamboers en 30 vlaggendragers ge
opend.
De stoet eindigt bij de Stadsgehoorzaal.
Hier zal een Gezellenbijeenkomst plaats
vinden, waar de Centra-al-Praeses onze Kol-
pinigszonen op de hem eigene wijze zal toe
spreken. Tot slot wordt door een groep van
50 Gezellen van onderscheidene vereenigin-
gen opgevoerd het spreekkoor: Maranatha.
Het Districts-Senioraat verwacht de
volle medewerking van alle 16 aangesloten
vereenigingen van het district. Met deze
medewerking kan van dezen dag een groote
stoot uitgaan tot uitgroei van ons Kolpings-
werk niet alleen in deze stad en haar om
streken, maar over het gansc-he land.
„ATTENTIE".
Stelt U eens voor een congres van de St.
Joseph-Gezellen-Vereeniging; geen lande
lijk, maar een internationaal. De verschil
lende landen door omze Kolpingsbroeders
daar vertegenwoordigd te zien, ieder met
de nationale kleuren, maar toch allen Ge
zellen. Het zou ontegenzeggelijk een mach
tige manifestatie zijn.
zijn Poeders alleen, wanneer zij de handtee-
kening dragen van den fabrikant A. Mijnhardt
5744
Hoe trots zouden 'we zijn óók tot haar
leden te behooren en met recht. We kunnen
er verzekerd van zijn, dat we een heel an
deren kijk en voorstelling van de Vereeni
ging zouden krijgen. Ze is wel degelijk iets
anders, dan a-lléén een gelegenheid om
zich te ontspannen. De meening, dat ze een
nuttige instelling is om z'n tijd te passee-
ren, heeft helaas nog te veel bij menig ge
zel post gevat. Wij mogen er gerust fier op
gaan, tot een Vereeniging te behooren
met een traditie. De oprichting dateert
reeds vanaf 1846 en mettertijd heeft ze
zich over geheel de wereld verspreid.
Spreekt dit geen overduidelijke taal?
Het dunkt ons niet noodig een heele lijst
van de voordeelen onzer Vereeniging te pu-
bliceeren, dit achten we genoeg bekend.
Wilt Ge echter met den toestand van het
vereenigingsleven op de hoogte blijven,
aadpleeg dan Uw jaarboekje en het Kol-
pingsblad.
Laat het intusschen niet bij raadplegen
blijven, zijt trouwe lezers van Uw blad,
want het is ten volle uw aandacht waart.
Allengs zal de overtuiging bij ons groeien,
dat in haar program een groote opvoedkun
dige kracht schuilt.
Wij zullen haar dan op de juiste waarde
leeren schatten en op prijs stellen. Welke
waardeering ongetwijfeld tot uiting komt
in een daadwerkelijke actie.
A. K o 11 r o.
Andere bladen schrijven
HET „CADEAUTJE".
Het vaderland gerust.
„De Maasbode" schrijft:
Er is waarschijnlijk geen lan ter wereld,
dat voor zijn roem en bekendheid zooveel aan
zijn beeldende kunstenaars te danken heeft
als het onze. En er is waarschijnlijk geen land
ter wereld, dat zóó weinig voor zijn beeldende
kunstenaars gedaan heeft en doet. Het stre-
v ennaar een monumentale wandschilderkunst,
dat in de laatste jaren van de vorige eeuw zoo
belovend baan brak, kon niet tot voldoende
ontplooiing komen allereerst omdat opdrach
ten van overheidswege uitbleven, waar deze
kunst nu eenmaal voor een goed deel op aan
gewezen is. Derkinderen kwam bij het onder
wijs, Thorn Prikker ging naar Duitschland,
Toorop werd ou, zonder dat hij de „kilome
ters wand" ter beschikking had gekregen, hem
door Roland Tolst toegedacht. En een matige
„werkverschaffing" voor anderen, redelijk en
binnen de perken van een gezonde staatszorg,
bleef eveneens uit. Op geen enkel gebied ge
tuigt het regeeringsbeleid van een zoo ver
doorgevoerde nationale schrielheid als op dat
der kunst. Zelfs het rapport-Weiter moet dan
ook tot de conclusie komen, dat hetgeen de
staat aan kunsten en wetenschappen besteedt
een bedragje is, dat „voor een land als het
onze zeker niet anders dan hoogst bescheiden"
kan worden genoemd. Men weet wel ongeveer,
wat dit in de omzichtige ambtelijke taal wil
WEEK-END
Wat anderen er van zeggen
«beiden, 15 Juli 1932.
Zeer Geachte Redactie,
Beleefd verzoek ik U het volgende in
Uw geëerd blad te doen opnemen.
In het Algemeen Advertentie-Weekblad
voor Leiden; hetwelk huis aan huis gratis
wordt toegezonden, komt een advertentie
voor inzake inlichtingen betreffende de
praktijk van den Nieuw Malthusiaanschen
Bond. Door mij is naar aanleiding daarvan
aan de redactie van bedoeld weekblad
verzocht, dit blad niet meer toe te zenden.
Beleefd verzoek ik mijn geloofsgenooten,
wanneer dergelijke advertenties niet ach
terwege blijven, mijn voorbeeld te volgen.
U bij voorbaat beleefd dankzeggende
teekent
Met de meeste hoogachting,
J. A. Dingjan,
Lage Rijndijk 19.
Dit ingezonden stuk is gedateerd op 15
Juli. Wij hadden het naast ons gelegd, nog
niet van plan het te plaatsen. Niet omdat
wij de bedoeling van den geaehten inzen
der niet zouden res-pëeteeren, integendeel;
maar om andere redenen. Doch de in bo
venstaande gegeven waarschuwing blijkt
ons meer en meer noodzakelijk; het
kwaad dringt zich op zoodanige wijze op,
dat door de aanlokkelijkheid velen kunnen
bezwijken. Dat deze waarschuwing, in volle
ernst door inzender en ook door ons be
doeld, moge worden begrepen, door allen,
die verantwoordelijkheid dragen.
Red. L.Crt.
Gooi uw oud rijwielplaatje niet weg.
Nu het wederom tijd is uw rijwiel van
een nieuw belastigmerk te voorzien,
heeft het oud rijwielplaatje voor u geen
waarde meer. Voor de Vereeniging tot Be
vordering der Belangen van T. B. C.-pa-
tiënten in Nederland echter wel. Deze
Vereeniging heeft het initiatief genomen
deze plaatjes en andere metalen voorwer
pen te verzamelen en dienstbaar te maken
aan de T. B. C.-bestrijding. Hoewel aan de
T.B.C.-bestrijding momenteel veel wordt
gedaan, zijn er nog zeer velen, die tenge
volge van geldgebrek niet geholpen kun
nen worden. Nog minder kan gedacht wor
den aan Nazorgbehandeling voor degenen
die zeker behouden kunne blijven, indien
Nazorg op hen toegepaht wordt.
Verzamel daarom zooveel mogelijk rij
wielplaatjes en steun daarmede ons werk
voor de lijdende menschheid.
De plaatjes worden gaa.rne aan onder
staande adressen in ontvangst genomen:
J. Ober, Genestetstraat 78, J. Bouwman,
Heerenstraat 97, J. O. Bruné, le Groene-
steeg 14, D. Vijlbrief, Lomboekstraat 84,
G. Laurier, Langegracht 141.
DE AVONTUREN VAN EEN VERKEERSAGENTJE.
Nu heeft het Departement van Waterstaat
zich ten vorigen jare een kleine vriendelijk
heid veroorloofd. Het besloot om ter herinne
ring aan het millioenenwerk van de Zuiderzee-
demping een mapje gekleurde platen rond te
deelen, o.a. aan de leden van ae Kamers der
Staten-Generaal. Daardoor is een uitgave mo
gelijk gemaakt, waar een vijftal kunstenaars
eenig werk aan hebben gevonden.
Nu zou men meenen, dat de regeering van
de zijde der volksvertegenwoordigers een aan
moedigend bedankje zou ontvangen bij deze
schuchtere poging om iets voor de vaderlandl
sc;hé kunstenaars te doen. Het zou wat! Het
lid van de Eerste Kamer, de heer Blomjous,
was zéér verontwaardigd en richtte zich met
schriftelijke vragen tot den minister. Het
hoogst eenvoudige mapje met reproducties van
aquarelen in een dun papieren omslagje werd
„een kostbare weelde-uitgave" genoemd
en de minister moest beloven in de toekomst
„aan dergelijke onnoodige uitgaven zijn goed
keuring te zullen weigeren".
Het vaderland kon weer gerust zijn. Het en
kele bescheiden bewijs van belangstelling der
regeering in het werk der kunstenaar die zich
door de Zuiderzee-onderneming lieten inspi-
reeren, was in het openbaar afgekeurd en het
mocht niet meer worden herhaald.
Het antwoord van den minister is ons, eer
lijk gezegd, tegengevallen. Er zit wel humor
in, maar deze is al te zeer verborgen. Het
blijkt, dat de mapjes (deze „kostbare weelde-
uitgave"!) iets meer dan één rijksdaalder kost
ten. Maar de minister belooft beterschap. In
dien hij „een dergelijke beslissing thans had
moeten nemen, zou de verspreiding zeker ach
terwege zijn gebleven".
Men kan van meening verschillen over de
artistieke en andere waarde van de bewuste
aquarellen. Men kan er over twisten of belang
stelling voor de beeldende kunst op déze wij
ze een bevredigenden uitingsvorm gevonden
heeft.
Maar teekenend is het en ontmoedigend,
dat deze geste van de Overheid tot een derge
lijke discussie tusschen regeering en volksver
tegenwoordiging aanleiding geeft, waarbij over
de verhouding van den staat tot de kunste
naar in het geheel niet wordt gerept. Dit
minst-beschermde volksdeel, dat onder de
tijdsomstandigheden misschien het meest en
het langst te lijden he,ft, is eraan gewend, dat
van overheidswege de daadwerkelijke belang
stelling miniem is, crisis of géén crisis. Maar
dat, wanneer als het ware bij toeval en on
rechtstreeks van regeeringszijde eenige arbeid
wordt mogelijk gemaakt, de critiek onmiddel
lijk paraat is en de bewindsman bij het eerste
blazen zwicht, valt zelfs in de verhoudingen
van óns lieve vaderland nog tegen.
VOORHOUT (Z.-H.) 2581
Pension le, 2e en 3e klas
DAMES EN HEEREN
m- PROSPECTUS OP AANVRAGE -«
Directie; Zusters Franciscanessen van Veghel
HET ROOFDIER MENSCH.
De mensch is bij tijd en wijle een vreemd
wezen. Zet hem, als hij de grootste haast
heeft, een stevig knokpartijtje voor en hij zal
alles vergeten, staan blijven en kijken. Abso
luut.
Hij vergeet alles, totdat de politie de vech
tenden uit de knoop heeft gehaald en er van
de delinquenten niets, maar dan ook geen
schimmetje meer te zien is. Als er bloed
vloeit is het natuurlijk nog mooier en daarom
geloof ik eigenlijk, dat het roofdier mensch
niet zonder oorlog leven kan. In deze psycho
logische uitspraak ligt tevens de reden, dat wij
met de ontwapening niet opschieten. Ontneem
een kleine jongen zijn looden soldaatjes en
hij zal een gekrijsch aanheffen, waar de muren
van scheuren.
Ik keer echter van dezen zijweg weer op
den hoofdweg terug en ga dus weer op pad
met het roofdier mensch.
Er is nog een andere uiting van zijn roof-
zuchtigen aard, n.l. de rubriek: ingezonden
stukken in iedere krant, die prijs stelt op het
behoud van zijn abonné's. Wij hebben die ru
briek tegenwoqrdig heel deftig getiteld: Wat
anderen er van zeggen. Maar als wij nou eigen
lijk heel eerlijk waren, moesten wij die rubriek
noemen: Van hen, die de p.... in hebben of
Hoekje voor onze kankeraars. Maar dat gaat
natuurlijk ook niet, al is het nóg zoo waar,
want dan raakte je ook weer abonné's kwijt,
vooral die abonné's, die doorloopend wat te
kankeren hebben en dat zijn bovendien je beste
medewerkers, die het meest gelezen worden.
Die kan je dus heelemaal niet missen.
Het is daarmee precies hetzelfde als met
dat knokpartijtje op straat. Hier tuigen ook
twee menschen elkaar publiekelijk af. Er is
er een, die de duvel in heeft en die zijn hart
lucht in de krant over zijn buurman met blaf
fende honden een over een gillende radio
óf over de bezuinigingsplannen van mijn-1
heer Weiter, óf kankert over de winkelslui
ting. Trouwens het aantal onderwerpen, waar
over gekankerd kan worden, is merkwaardig
groot.
Eenigen tijd gelèden zijn de lezers der kran
ten echter op het fijnste van het fijnste ver
gast. Dat was een ruzietje tusschen minister
Verschuur en oud-minister Posthuma.
Ik weet niet meer, waarover het precies
ging ,maar meneer Posthuma was danig in zijn
wiek geschoten en duelleerde met telegrammen
en ingezonden stukken.
Die ingezonden stukken kwamen natuurlijk
niet in de gewone, daarvoor bestemde, ru
briek, Kun je begrijpen! Dat was eerste klas
copie, die een eerplaats kreeg in de krant.
En direct daarbij citeerden de kranten heele
stukken van jaren her, toen Posthuma nog mi
nister was, en waarin hem al het leelijks wat
maar denkbaar was, voor het hoofd werd ge
gooid.
Het kwam hierop neer, dat hij een prul was,
onbetrouwbaar, een woordbreker, enz.
En ik herinner mij nog een liedje, dat in
de dagen van Posthuma gezongen werd en dat
als volgt luidde:
Posthuma der bruine boonen,
Kerel, wat heb jij 't verbruid,
Heel de Nederlandsche natie
Scheldt jou driemaal daag'lijks uit.
Als ze voor hun kuchie zitten,
Zegt het kroost z'n ouders na,
Met hun mond vol droge zeem'lenj
Heere God, straf Posthuma!
Ik wil eigenlijk alleen maar zeggen, dat
zulk een ruzie tusschen hooge Pieten dus om
meer dan één reden git den booze is.
Ten eerste varen ze in het zelfde schuitje
en ten tweede, wat moeten wij, eenvoudige
liên van onze overheid gaan denken. En
eigenlijk moesten de kranten zulke dingen
niet opnemen.
Maar als mijnheer Posthuma nog eens zoo'n
relletje in petto heeft, hoop ik toch maar dat
hij onze krant als slachtveld uitzoekt.
Vanwege de abonné's, begrijp u!
DANIEL.
507. Ofschoon beide strijders op elkaar afstormden en net
deden «alsof ze er veel van konden, schoten ze elkaar
voorbij, zoodat zij beiden hadden gemist. „Daar begrijp
ik nou niets van", daoht het agentje. „Ik had nog wel
zoo goed gemikt"
508. Ze probeerden het opnieuw en de (sohrik was zoo he
vig, dat ze elkaar van de paarden priemden. Ze sprongen
tegelijk uit het zadel en de paarden van de lichte last
ontheven, gingen er snel vandoor. „Hmhet lijkt wel
alsof we in een circus optreden", meende het verkeers
agent je.
Een moedgevend t
een lijkkoets gaat.
0 knol, wat moet jij nijdig zijn,
Wanneer je steeds dat bloedfestijn
Van auto's in kranten leest,
Die maken weduwe en wees.
Of ben je soms verheugd en blij
En heb je Schadenfreud' er bij,
Omdat jij, naar je meent, veracht,
Slechts door den slager wordt geslacht.
Omdat de auto alles doet,
En jij maar in je stal staan moet.
Omdat jij nooit meer deftig gaat
Voor een landauer op de straat.
Jij trekt nog enkel stapvoets voort,
Die door een auto zijn vermoord.
Ik weet, wat jij dan denkt, o, knol:
1 k sla niet eiken dag op hol,
I k wandel netjes in de maat
Ik vlieg niet als een gek op straat.
I k draaf wel eens, maar poot voor poot,
I k maak mijn passagiers niet dood,
Nu wordt er zwaar om jou gerouwd,
PAARDEN CRISIS.
troostend woord tot een paard, dat voor
Had je maar steeds mij toevertrouwd.
Terwijl jij steeds een auto vroeg,
Ben ik voor 't laatst nu goed genoeg.
Jij komt zoo weinig nog op straat,
De musschen vallen van de graat.
Jou komst was dikwijls een festijn,
Voor alles wat een musch mocht zijn.
Zij vlogen jou soms achteraan,
Als meeuwen op den Oceaan,
Een boot verzeilend, tuk op buit,
Wanneer dit vaart het zeegat uit.
Ik weet, jij haat benzinegeur,
Jij haat den baas en zijn chauffeur,
Jij haat der claxon schril geluid.
Want, 't zoo knol, jij ligt er uit.
Toch wordt jij, knol, nog wel geëerd
Wanneer de motor loopt gesmeerd,
Eert men jouw edel nageslacht
Met tien of twintig paardenkracht.
TROUBADOUR.